1 Anecdoten. jfen-,!_rini=~^n=mrJijD Grappig Coiffeur (begeerig een duur liaarwater- tje te verkoopen): Mijnheer, uw haar wordb dom. U moogt er wel wat opdoen. Heer: Maar beste vriend, ik doe er lederen morgen wat op. Coiffeur: Wat Dan? Heer: Mijn hoed. Daar was gevaar voor Koster der dorpskerk tot rijken boer, die erg zuinig is uitgevallen: „Ik ben bang, mijnheer, dat u nog eens uw broek zult verliezen?" „Ik? Hoezoo?" „Nu, u zult toch niet ontkennen, dat h geregeld alle Zondagen een knoop van, tiw pantalon in bet armenzak je gooit"? Een remplapante. Mijnheer (tot zijn vrouw): Hoor eens, kindlief, een automobiel moet je je uit het hoofd zetten, maar ik zal je een nieuw Cp3tu-jm koopen- met een geweldig lange sleepda&x kun je even goed stofwolken piee_iL!i»i>.enl Lastige opdracht TW. tf hent die beroemde geleerde, die uTU -ori'len heeft brood zonder meel teÜaEVPTiT vorder een vliegtuig, dat zonder motor vliegen kan en Juist Excellentie Welnnprobeer nu eens een mid del uit te vinden om zonder geld te kun nen betalen. Een slimmerd Eleciricien: Al terug? Je hebt die electrische huisbel gauw gerepareerd! Knecht: 1 Er was niemand thuis, ik kon dus niks uitvoeren. Electricien: Weet je dat wel zeker? Knecht: Heel zeker! Ik heb drie keer gebeld! Slecht nieuws! Ik heb slecht nieuws voor je, Wim. 't Is toch niet waar? Ja keusch. Ik ben vanmiddag bij een waarzegster geweest en die heeft me voorspeld dat ik met een knappen man zal trouwen. Prettig 'Anny: Geëngageerd! Die? Nou, <Ü£t moet dan ook wel iemand zijn, dien de eerste de beste neemt. Betty: Ik ben verloofd met hem. DE. GROOTE SCHOONMAAK. ZorgvoY Nieuw kindermeisje, ademloos binnen komend. „Mevrouw, heeft u me twee of drio kinderen meegegeven?" Zuinigheid Tante: „Daar heb jelui elk een kers, kin- ders, meer behoeft niet, want de eene smaakt toch precies als de andere." Dubbelzinnig „Doe alsof gij jthuis zijt", zeide een dame tot hare bezoekers. „Ik ben zelve thuis en wensclite, dat gij bet ook waart". De gelukkige A.: Zijn jullie gelukkig in je huwelijk B.: Zeker! Maar laten we nou nog 's weer over iets vroolijks praten. Hij wilde 'ri lesje nemen. U wilt dus graag den man spreken, die vannacht bij u ingebroken beeft? Ja, mijnbeer do commissaris, ik zou hem willen vragen hoe het hem gelukt is binnen te komen zonder mijn vrouw wakker te maken. Ik heb dat nu al vijftien jaar geprobeerd en ik ben er nog nooit in geslaagd. VrouwAan jou heb ik nou ook letterlijk heelemaul niets EIND GOED, AL GOED. LIL Twee maanden later, in den h oogen! zo mer, terwijl de heele natuur in vollen bloei stond en het golvend graan op de vette ak kers ab zoovele schoone beloften daar etond te wachten op de blinkende zeisen, zien we een paar kinderen spelen en ravot ten door den tuin en het land, dat zich daar achter uitstrekt', nageoogd door het van geluk stralend oog van een oude dame en naast haar van een door de Oosterzon gebruinden, fiks eken, stoeren man, haar zoon; U raadt het reeds, het is Mevrouw Wagner met Frits, die inmiddels met ver lof uit Indië is teruggekeerd en hier voor zijn zoontje een speelkameraadje gevonden heeft, dat deze verbazend leuk vindt en te meer «fcat hij zich nog best dat bewuste kin dermeisje van weleer kon voorstellen. Zie die twee eens een pleizier hebben, moeder 1 Ik geloof dat Frits en Marietje nu al beste maatjes zijn en ze kennen eikander ampertjes. Kinderen begrijpen elkander vlugger dan wij, groote nienschen. Laat ze maar spelen en ravotten, zoo zie ik jou met Anet- te ook rennen, tuin-op, tuin-af. Het was al leen maar jammer, dat je zuster zulk een teer poppetje was. Ja' moeder! Maar daar zullen we niet meer over praten. Dat zou u maar bedroe ven. Dat Marietje lijkt me een flinke, ferme meid toe. Dat is ze. Ze is flink, beschaafd, be scheiden. en leergierig. Daarbij aanhanke lijk als een hondje.-Ik zou haar niet gaarne willen missen. En wie zal zeggen of u ze ooit missen zult en of ze in werkelijkheid niet eens mijn kind en uw kleinkind wordt. Er zijn gekker dingen gebeurd in de wereld. Ja Frits, het kan zeker in de wereld vreemd loopen. Dat zie je nu al weer en wat voor goeds in de toekoms voor den kleinen Frits is weggelegd, wie zal het we ten. Maar dit weet ik wel, dat met Ma rietje in mijn huis een zangvogeltje is bin nengekomen, dat door haar lief stemmetje en opgewekte, vroolijke natuur, de ernstige, koude stemming van de heele omgeving heeft weg gezongen. Met haar is het leven mij dierbaarder geworden en je kunt heusch niet hegrijpen Frits, hoeveel ik van dat kleine ding houd. Ik kijk naar de klok als ze thuis uit school moet komen, en ik voel me weer jong met haar, als zij ver telt van die honderden gewichtige nietighe den, zooals kinderen die yertellen kunnen. Ik weet niet wat het is, maar. dat kind is inij geen oogenblik vreemd geweest. Ziet u wel moeder! TJ zoudt dus met die kleindochter genoegen nemen en als ik mij niet vergis, dan hebt u zelfs iü stilte reeds uw zegen over het huwelijk' van dat jonge menschenpaar uitgesproken. Nu wie weet, of die hartewensch nog niet' eens in vervulling gaat. Wat zult u dan blij zijn moeder? 'Als ik dat nog kon heieven? Zeer zé ker! Want zij is niet alleen een schrander kindi, waar zal ook knap opgroeien? En dat zij geen geld 'heeft, wat deert dat? Ik zou wel zorgen voor een bruidschat én mijn kleinzoon zou heusch over zijn grootmoeder tevreden zijn. Of ik dab groote geluk nog zal beleven? Ik ben nu 61 jaar Frits. Dat ipoeb je niet uit het oog verliezen vent en.,, die 'kinderen daarginds zijn pas 7 bijna 8 jaar. Stel dat het nu eens werkelijkheid sverd, dan zóti ik al aardig naar de tachtig loopen. en ik geloof niet dat ik dien hoo gen leeftijd bereiken zal. U geen tachtig worden? U, die zoo fling en zoo kras zijt; U zult best dien leef tijd bèreiken en uw kleinzoon als getrouwd man Uw zegen kunnen geven. Laten we dan maar zeggen, dat het zoo is. Een mensch leeft nu eenmaal voor de toekomst. Hij 'verlangt en hij wenscht tot.... met den laatsten wensch zijn ziel ten hemel vaart. Wij zullen afwachten en het lot dier kleinen, die beiden ons dier baar zijn, in handen leggen van den goeden God, die in Zijne oneindige wijsheid ook hun toekomst bepalen en leiden, zal. Kom Frits, we zullen ook even den tuin eens rondwandelen of heb je soms meer zin een ritje te gaan maken, dan gaan de kleinen mee. Zooals U verkiest. Ik vind een wande ling in den tuin prettig en een rit door de stad én de naaste omstreken verrukkelijk cn vooral als de kleintjes mee van de partij zijn. En zoo gingen die moeder en zoon gearmd eerst door den tuin en bewonderden de heerlijke bloemperken en oude boomen en struiken en daarna- werd Jan verzocht in te spannen, wat Frits en Marietje zoo leuk vonden, dat ze beiden in de handen klap ten en alvast een plaatsje zochten in het rijtuigje, dat inmiddels voor reed. En zoo ging het dag aan dag. De kindertjes vermaakten zich dol eri ook voor den grooten Frits schoot de tijd veel te hard op en stond het einde van het half jaar verlof veel te gauw voor de deur. Dat kleine Frits danig het land had zijn nieuwe speelkameraadje te moeten verla ten; dat oolc Marietje lieete tranen schreide, hij het afscheid nemen; dat Mevrouw Wag ner zelf dit vertrek vreeselijk vond en da gen: en dagen alleen met Marietje sprak over twee Indische gasten, dat alles is zoo klaar als de dag en dit vertrek was voor die goeie Mevrouw Wagner te pijnlijker, omdat het een vertrek was voor twaalf lan ge jaren; een tijd, waarin heel wat kon gebeuren. Maar de tijd, die alle wonden heelt, schrijdt met ra-ssche schreden voort. Hoe ouder men wordt, hoe vlugger heb lijkt, dat de dagen omvliegen. Gelukkig voor Mevrouw Wagner, dat ze thans een nieuw arbeidsveld gevonden heeft in de opvoeding van haar pleegdoch ter; een opvoeding, die alleszins beant woorden zal en moet aan de strengste eischen van deugd en godsdienstzin; van liefde voof het schoone, ware eü goede'; in één woord, een opvoeding Mevrouw Wagner waardig. De band tusschën pleegmoeder en doch ter werd al nauwer. De dochter zag met liefde en met eerbied! op, tot die edele vrouw, die haar taak zoo nobel opvatte en Mevrouw Wagnër vond het een lust te zien, hoe Marietje met heb klimmen der jaren toenam in deugd en' wijsheid en beloofde een vrouw te zullen worden, die in alle op zichten haar kleinzoon zou gelukkig ma ken. Zoo leefden beiden voort, gelukkig en te vreden en zagen verlangend uit, naar de komst VajS de Indische gasten, die weldra voor goed in iand aer vaderen houden blijven. v r 1 De Redactur. (Slot volgt). -X- EEN KWESTIE VAN GEWOONTE. Voorbijganger:' Zeg vrouwtje, geloof jo nu niet, dab je die dieren pijn doet, wanneer je zo aan stukken snijdt, als ze nog leven. Visehvrouw: Och, wat zal ik u zeggen, mijnheer, die dieren bennen' het nu eenmaal zoo gewend. r' Een leukerd. Reiziger:- Conducteur, heb ik op h, volgend' station tijd om een glas bier drinken? Conducteur: Als u niet verder reist, j& De deskundige „En wat zeg je van den engagements ring, dien ik je gezonden heb, Jansje?" „O, ik heb daar verstand van. 't Ij. mooiste van alle die ik tot dusverre ge kregen heb. Te veel verlangd U wenscht, juffrouw? Ik wilde deze mijne fotografie laten vergroolenDen neus echter kunt gij' laten zooals hij ig. KLEINE VERGISSING. vat heb jij gek haarwater in a, dat is geei h uirwUcr, da De betooverde koningskinderen i door Oom Wim. VI. Ook hij gaat in die richting voort en hoe dichter hij nadert, hoe dichter de hoornen worden enhoe meer hij zich haast, want daar in de schaduw dier woudreuzen zal hij uitrusten ran dien langen tocht en krachten zien te verzame len om de reis door 't leven voort te zetten. En ook hoopt hij boschbessen te vinden en wilde aardbeien om zijn honger te stil len, maar voor alles wil hij rusten; en als hij dadelijk zich neervlijt op liet zachte mos en zijn beenen uitstrekt, die tintelen van den langen tocht, die hij reeds afgelegd heeft, dan voelt hij zich blij te moe; ver geet den honger en valt in een diepen slaap, waaruit hij niet ontwaakt voor de schaduwen van den Aacht vluchten voor de naderende dagvorstin, die, gezeten op een troon van goud, alles wekt uit den slaap, en opwekt t-ot leven en vertier. Frans wrijft zijn oogen uit; rekt zich uit als 'n poes, die haar zonnig plekje verlaat waar ze te spinnen ligt en springt dan overeind en is klaar wakker. Nu gaat hij bessen zoeken en aardbeien en alles wat eetbaar is en verzamelt dit alles in zijn diepe zakken om strakjes daar ginds op dien omgekapten boomstam alles op te eten en dan zal hij verder gaan en moedig voorwaarts stappen de wijde we reld in. Eindelijk heeft hij voldoende bessen ge plukt en daar kan hij het voorloopig mee doen en dan gaat hij naar de plaats waai de 'boomstam ligt en waar hij denkt, alles op te eten. Ei, wie komt daar aangestapt? Zoo'n klein mannetje zagen zijn oogen voor dezen nooit. Frans lacht en volgt dien kleinen man met een blik, waaruit meelij spreekt engoedhartig als Frans is, wenkt hij hen?, nader te kcnien cm mee te eten van zijn voorraad en te snoepen van die heer- lijko boschbessen, zoo zoet en lekker, als hij ze nog ooit voor dezen proefde. En de kleine kabouter eet en eet, tot alle voorraad is uitgeput en dan gaat hij heel vertrouwelijk naast Frans zitten en terwijl hij zijn hand grijpt, zegt de kleine man: Geld heb ik niet, maar ik kan je toch iets geven voor je weldcen en vriendelijk heid. Dat is niet noodig, kleine vriend. Ik ben moedig en sterk; ik ga de wereld in en zal zien vooruit te komen, en ik zal niet rusten, voor en aleer ik een zak met geld thuis kan brengen en mijn ouders kan hel- pen. Dat is braaf Frans en ikik zal je helpen dien schat te vinden. Jij? Kom laat mij niet lachen! Ik wil zelf werken en jij hent veel te klein. Klein, dat is waa.r, maar ik weet meer, dan jij, al ben je nog zoo groot. Ik weet het middel om rijk te worden. Hé"! Dat middel wil ik hooren. En toen vertelde de kabouter aan Frans, alles wat gebeurd was en wat wij weten en gehoord hebben en dan vervolgt hij en Zegt Eri kom nu mee. Ik zal je de burcht wijzen en de drie betooverde prinsen. Ik zal je 1000 kabouters sturen, die de parels zullen zoeken en ik zal je de uitleg 'leeren dier geheimzinnige teekens op de beelden ingegrift eri..... jij zult het doel hereiken, dat onmogelijk scheen, bereikt te zullen worden en nu komï ik wijs je den weg en de rest volgt van zelf maartreedt niet het kasteel binnen al staat de deur ook open; want dan.... zul jij ook onder vinden wat het zeggen wil in de handen eens toovenaars te vallen.... Neen, neen, ik zal wijzer zijn ëri jou raad opvolgen en.... lukt het plan, dan zal ik jë niet vergeten, mijn kleinen vriend. Dat is niet noodig! Jij bent goed voor mij geweest, en dat is ?oor ons kabouters genoeg. En thans gaan' ze op stap; langzaam aan want rekening moetFrang houden met de kleine pasjes van zijn metgezel, én toen vorderen ze zienderogen omdat het kabou tertje .de-n. kmiï'tsa weg weet a?.an te wij zen. Ze zijn er dan ook voor ze het weten. Ziedaar do burcht Frans en hier staan de drie be too v - de prinsen. Rust hier nu uit tot morgen vroeg, dan kom ik met mijn le ger van 1000 man, cn wij saampjes zoeken de 1000 parels, dio rondgestrooid liggen in het bosch en dan.... zul jij do prinsen op wekken ten .leven en terugvoeren naar het huis huns vaders en dan zul je beloond worden op een wijze, .zooals do dankbaar heid eens Konings zich slechts uiten kan. En nu ga ik heen. Morgen vroeg kom ik terug, zooals ik gezegd heb. Wee3 voorzich tig en ga niet door de poort of.... de ge volgen zul je zalf dragen. Weg is de kabouter en daar staat Fran3 naast de steenen 'beelden ©n blikt in den tuin, die zich rondom de burcht uitstrekt. Wat nu? Zal hij hier den nacht doorbren gen aan don voet dier heelden of zal hij trots waarschuwing en trots- zijn voorzich tigheid en vroegere vastheid van wil, toch door de poort gaan, om te voldoen aan het verlangen van den nieuwsgierigen mensch in hem zal hij? Pa3 op Frans! het ware beter terug te keeren dan te vallen in de handen van hem, wiens macht binnen de muren van zijn burcht onbeperkt is en on weerstaanbaar. (Wordt vervolgd). Stoute Joris. I. AI3 knaap was Joris een stoute jongen, Een grappenmaker, een groote guit Alle grappen en bokkensprongen, 1 Draaiden altijd op Joris uit. En wat er dus in 't dorp geschied was, 't Was altijd, dat heeft Joris gedaan, Als hij dan zeide, dat het- niet zoo was, Dan kwam 't op een pak slaag te staan, Hij zei dus altijd maar „Ja en Amen." II Eens hield dominee schoolexamen. Ach, hemeltje lief wat zal nu gebeuren! „Wie heeft de wereld geschapen?" Was de eerste vraag die dominee deë. En Joris stond hem aan te gapen „Ik weet het heusch niet dominee". „Wel heb ik van mijn leven, „Wie heeft de wereld geschapen guit, „En als je me gauw geen antwoord wil geven, „Dan zet ik je deur ook nog uit. Nou dacht ons Joris-, dat kost me weer priegel. „Nou dominee'', sprak hij, „nou maak je niet kriegel, „Ik heb het gedaan, maar 't spijt me zeer, „Ik doe 't warempel m'n leven nooit weer." Hercules. i De Meimaand. Hoezeel de Meimaand is in 't land geko men, en alles groeit en bloeit met kracht. De boomen beginnen al groen te worden, de bloemen ontwaken, kortom alles is vol le ven en lust. Ook de jeugd is weer zoo dar tel, als de vischjes in het water. Voetbal, hoepel, tol enz. worden weer voor den dag gehaald, en het is me 'n leven als een oor deel. De kikkei'B kwaken in de slooten, de muggen dansen in de koele avondzon, alles getuigt dat do Meimaand met haar pracht en weelde weer in- het land is teruggekeerd. Nu weer kan de wandelaar genieten van de schoone natuur die God geschapen heeft. Ja, hoe oneindig groot is Hij, Die dat alles uit het niet heeft voortgebracht. De 'Meimaand, ook wel genoemd bloei maand-, verdient dien naam ten volle. Want is hët niet de voorbode van den zomer? Ook de dieren weten dat de Meimaand in het land is gekomen, en vooral de vogels. Hebt ge nooit gehoord heb rijmpje: In Mei, Legt iedere vogel een ei. i Behalve de koekoek en de spriet* Die leggen in de Meimaand niet. J#, dat is c<?n leuk gezicht^ jv an neer de vogeltjes' gaa-fi ïtës'teleiï, Men ziet h'ëff dan' van strootjes en takjes een nes ma Als dit klaar is legt het vrouwtje eitjes, en na twee of drie wéken komen een paar jonge vogeltjes te voorschijn. Men moet dan zie-n met hoeveel zorg zij hun jongen tegen hun vijanden beschermen. Hebben zij dan nog vijanden? zult ge vragen. Nu dat zou ik gelooven. Ziot daar ginds komen twee jongens aan, ik geloof vast dat zij het op dab vogelnest gemunt hebben. En jawel hoor, daar slaat een jongen zijn armen om den boom en begint te klimmen. Na veel moeite en inspanning is hij in den boom nog eenige takken en hij heeft zijn doel bereikt. Doch daar komt plotseling een politieagent aan. De jongen ziet het en klimt zoo gauw als hij maar kan, naar beneden. Doch de politieagent ia hem ge-1 lukkig t© gauw af, dadelijk heeft hij den i jongen te pakken en zijn straf ontging hij niet. Ik geloof, dat hij nooit meer de beest- I jes leed zal hebben aangedaan. Dit is een leer voor cle andere- jongens, die op een afstand het tooneel hebben ga degeslagen. De wet verbiedt het toch ook, die kleine lieve zangertjes zoo te kwellen, en dat is maar goed ook, want was dit zoo niet, dan kwam er van vele vogeltjes niets terecht. En dan wat doen ze voor kwaad, niets, ja goed doen ze. Vangen ze niet vele insecten, die voor vruchtboam.cn. zeer scha/; delijk zijn; waren er geen vogels dan wa« i ren er ook weinig of geen vruchten. En 1 het kwade dat ze doen, door hun buikjes te vullen met. zaad, weegt lang niet op tégen heb goede dat ze doen. En als nu de zangertjes eens weg waren, en de vruchten vol zaten met insecten, wat zouden dan cle zieken veel hebben te lijden die soms veel vruchten moeten eten. Want ook d© zieken zijn gelukkig hij d komst- dier lentevorstin. Als het zonnetje weer begint te schijnen en een blos op de teere wangen der zieken toovert, dan is het Mei en.met dien heerlijken Mei de vervulling veler wen- schen. Kees van Dieren. Een gevaarlijk avontuur. De zoon van 'n Poolsch -houtvester was op i zekeren dag uitgegaan cn keerde laat naar huis terug. Toen hij in de nabijheid van de ouderlijke woning gekomen was, zal hij iets on den weg zitten, dat hij voor een hond hield. De maan goot haar toovcrachtig licht over liet landschap, de sneeuw blonk en' heb vroor hard. De jongen trad nader en her- I kende tot zijn ontzetting een wolf. Wan- f neer hij vluchtte, was hij verloren, dat was j zeker. Daarom besloot hij tob een wanho pige daad. Hij wierp zich plat op den grond. De wolf naderde, stond voor hem stil cn begon onderzoekend te snuffelen. De jongen verroerde geen vin. Nu ging de wolE om hem heen. bcrook hem van allo kanten Daar kwam hij bij den nek van den jon gen man, die zich nu vast verloren waanoe. Snel als de bliksem sprong hij op cn trok den wolf zoo vast tegen zich aan, dat hij geen ruimte had om te kunnen bijten. Nu liep de jongen snel naar huis, terwijl hij luid om hulp riep. In huis sliepen och'er allen. In zijn doodangst rende hij cindclijx mét den wolf, tegen de deur. Nu sloegen de honden aan en weldra kwam ook dc vader met een geladen geweer aangeloopen. De schuurdeur werd openge daan en de knaap wierp den wolf met een ruk op de deel, waar de honden den gc\an- geno verwachtten. 1 Drie hunner beet hij nog dood, voordat een kogel zijn leven eindigde. Het spreekt vanzelf, dat iedereen den moed van den jon gen bewonderde en alleen aan zijn verme telheid had bij zijn leven te danken. Adriaan van Bruggen, Dcezastraat 23, Leiden. Onze Prijsraadsels. De stroom van brieven houdt aan. Nog i« het niet te laai. Haast TJ of dc ü;at io <■- oe sloten, cn don.... T-ordt memom. meel aangenomen, 1

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1924 | | pagina 14