Derde Blad. j
Zaterdag 26 April 1924
HET HUWELIJK ONVERBREEKBAAR.
m.
Het geluk in het huwelijk moet als
grondslag hebben de ware en oprechte, in
nige liefde, die zich zelf geeft. Zoo is het
wil van God: „Do man zal vader en moe
dor verlaten, en zijne vrouw aanhangen".
De echtgenooten moeten zich aan elkander
geven geheel en al, en zoover als een
mensch gaan kan, want Allereerst behoort
ons hart aan God.
Die algeheele overgave van de echtge
nooten aan elkander wordt ook eenigszins
weergegeven, dat ze voortaan één naam
dragen, en de vrouw haar eigen naam als
't ware aflegt.
Die algeheele overgave aan elkander zou
zeker niet zoo gemakkelijk gebeuren, aLs
do vrouw nooit zeker was, dat zij niet door
den man zou vcrstooten worden; of de
man nooit zeker was, dat de vroiiw hem
niet zou verlaten. Het volle vertrouwen
jegens elkander zou op gruwelijke wijze
geschokt worden; een voortdurende toe
stand van mistrouwen van elkaar zou het
leven der echtgenooten onaangenaam
maken. Beiden, man en vrouw, zouden er
altijd op bedacht moeten zijn, dat de toe
komst nog heel iets anders brengen kon,
dan een verzorgde toestand, die ontstaat
door 't werken van den man, en 't zorgen
van de vrouw voor 't huisgezin.
Waar zou in zulk een gezin bet ware
geluk blijven?
Maar als dan do liefde eens verflauwt en
minder wordt, zoo zegt men, dan is het
geluk toch ook weg-'
Laten we eerst eens onderscheid maken
tusschen liefde en liefde. De zinnelijke
liefde houdt over 't algemeen dikwijls heel
gauw op. Doch dat is ook niet de liefde
waarmede man en vrouw elkander moeten
beminnen; het moet zijn een hoogere, een
geestelijke liefde.
Zij moeten elkander niet alleen bemin
nen met het gevoel, maar met den wil;
liefhebben, omdat God hen met elkander
heeft verbonden, en omdat het Gods wil is,
dat zo elkander beminnen.
Zulk een liefde houdt wel stand, terwijl
een zinnelijke roes, de zinnelijke verliefd
heid spoedig vergaat.
Terecht zegt Schiller in bet Lied von der
Glocke:
Mit dem Cürtel, mitdem_-ScJihüer___
KeTszr'der .-schüiïö Walm entzwei
Die Leidenschaft flieht,
JDie Liebe musz bleiben.
Immers, zouden de echtgenooten alleen
maar volgen de zinnelijke liefde, het ge
voel, dan zouden ongetwijfeld velen na
(enkele weken misschien reeds van elkaar
willen gaan. Want al spoedig merkt men
elkanders fouten, ze lijken zelfs onver-
dragelijk of er komt een ander, tot
wien men zich weer ineens meer voelt aan
getrokken, of men wil wel weer eens iets
nieuws beleven. Dat kunnen allemaal rede
nen worden om van elkaar te gaan; maar
heel gauw zouden ze er misschien spijt
san hebben.
Welnu God komt in zulke omstandig
heden te hulp, en maakt, dat ze zich niet
door dergelijke gevoelszaken laten mee
slepen door te gebieden, dat ze bij elkan
der moeten blijven tot den dood. En wan
neer ze aan dit gebod van God denken, zal
ieder zich over zijn oogenblikkelijke op
wellingen en verlangens weten heen te zet
ten. Want een krachtige wil is in staat het
gevoel te beheerschen en te regelen. Zoo
beschermt God dus door zijn gebod van
onverbreekbaarheid des huwelijks de echt
genooten tegen hun verkeerde luimen en
Hij maakt hunne liefde tot een hoogere,
voortdurende liefde, die ook leert offers
brengen en aldus waarachtig gelukkig
maakt.
Bovendien, omdat God de onverbreek
baarheid wil, blijft dan ook altijd de kans
tot verzoening mogelijk, als de echtgenoo
ten dan terecht of ten onrechte van elkaar
gegaan zouden zijn; want geen van beiden
kan een ander huwelijk aangaan.
Het is vooral de vrouw, die aldus be
schermd wordt, want zij zou terecht zijn
de hulpelooze slavin van den man, en do
weinig geëerbiedigde moeder der kinderen,
als ze zoo maar zonder meer kon worden
verstooten door haar echtgenoot. Zoo
wordt de vrouw door de onverbreekbaar
heid van het huwelijk beschermd tegen den
willekeur van den man.
Uitzonderingen in dit punt kan men niet
gaan maken, want dan zou wel heel spoe
dig de uitzondering regeling geworden zijn,
tot groot nadeel van het gezin, den grond
slag van den staat, en ook van de geschei-
denen zelf, die tot geen nieuw huwelijk
kunnen overgaan.
Wij moeten dus vasthouden op de meest
strenge wijze aan de onverbreekbaarheid
van het huwelijk, en het bejammeren, dat
de burgerlijke wet de echtscheiding toe
staat, omdat het een verderf is van het
volk.
Oud-president Roosevelt zegt hierom
trent: De gemakkelijkheid der echtschei
ding is een verderf voor een volk, een vloek
voor de samenleving, een bedreiging- voor
het gezin, een bron van ongeluk voor de
gehuwden, een prikkel tot onzedelijk
heid, een slecht ding voor mannen en een
slechter ding voor vrouwen.
En de H. Joannes Clrrysostomus zegt
reeds in de 4e eeuw: „Komt mij niet aan
met wetten, die de verstooting (der vrouw)
toeslaan: God zal U niet oordeelen naar de
wetten der menschen, maar naar Zijn
eigen wetten".
Het is dus inderdaad een besluit van
het, hoogste gewicht, een huwelijk aan te
gaan; een besluit, dat slechts na rijp over
leg mag genomen worden.
Men moet zichzelf beraden, en raad
vragen aan ouderen, aan vader en moeder,
en vooral door veel gebed aan God.
J. G. C. GROOT, Kap.
JOANNES
STALPAERT VAN DER WIELEN.
IV.
We zullen onze lezers ditmaal nog eens
bezighouden met Stalpaert van der Wie
len, om de volgende week over tc gaan tot
een ander onder wemK" 1 '.T"hh lljU^~
H- nTt^wel gelegenheid zijn, af
en toe van#iem een gedicht over te nemen.
Als bizonder schoon voorbeeld uit zijn
poëzie neem ik thans het. inleidingsge-
dicht van de .Guide-jaars Fcest-daghen",
opgedragen aan ..den oppersten Koning
Christus Jesus".* De eerste verzen zijn de
berijming van een deel van den 5Gaten
Psalm.
De dichter wekt zichzelf daar op, de ziel
omhoog te heffen, zijn zang te laten rij
zen, met het psouler (psalter, psalterium
een zeer oud snaarinstrument dat het
•midden hield tusschen luit en harp) Gods
altaren te lbVen. Van den vroegen ochtend
tot 's avonds laat, wanneer dc zon hier
verdwijnt, maar de andere zijde van den
aardbodem verlicht klink© snarenspel en
gezang.
Maar dan zinge hij en dan spele hij met
zulk een ijver en godsvrucht als waarmee
do Psalmdichter zijn hymnen zong.
En nu vraagt hij in he't vierde couplet
vooral de voorspraak van -Koning David,
opdat 2ijn dichten geheel aan God gewijd
zij en aan het heilig geloof.
Want hij wi'l bez'ngen Gods liefde, Zijn
genade, Zijn eer. En verder wil hij zin
gen de daden van Gods hemelsch huisge
zin. En dat zijn in't bijzonder de heiligen.
We weten immers reeds dat do Gulde-
jaarsfeestda.gen de heiligen, beziulgen.
David vermaande reeds dat men
met zoetgevooisde JÜ-ederen Gods naam zou
prijzen.
Daarom wenscht de dichter zijn bundel
toe te eigenen, op te dragen., aan den Ko
ning der H. Kerk, Jesus Christus.
Na dit overzicht moge het gedicht zelf
•volgen;
Rijst mijn sinnenf rijst m:j"n sanghï
Rijst mijn sinnen! rijst mijn Psouter!
Om te loven 't heilig Outer
'Van mijn God, u leven laugh".
Vanden vroeghen dagheraet,
1 Spand uw' snaren, klinckt uw dichten!
Totdat weer de Son verlichten
't Weder-Rond des Aerdbóoms gaet
1 Als 't maer slechts met suleken geest
Mag ghescien van sucht en ijver.
Als er in den eersten schrijver
Van de Psalmen is gheweest.
1 Koningh David! u ghebedt
Is mij hier vooral van noode,
1 Op dat ick mijn pen te Gold©
Stier, na 't inhoudt van z'ijn wet.
't Is toch God.es soelste min,
't Is, sijn lof, 't is sijn ghenade,
Die 'k wil sing en;, 't sijn de daden
Van sijn hemelsch Huysghesin.
1 Huysghesin, daer in wel eer,
Ghij vérmaent hebt: da tanen prijsen4
Met gesangh van soetö wijsen,
Sou den alderhoochsten Heer.
Dat dan mijn gheheele werk
Toe-geevgend sij den Koningh',
En de uijtgellese wo-ningh
Van sijn dier-ghekroonde Kerk.
In dit gedicht,, vooral in den aanhef, ge
voelt men, wolk een riiytme en welk een
melodische klankenval Stalpaert in zijn
werk wist te leggen. Herhaaldelijk treft dit
in verschillende andere gedichten. We zou
den dat op St. Agnes over kunnen schrij
ven, maar het is wel wat lang. We bepa
len ons enkel tot het citeeren van de twee
rogels die na elk couplet als refrein terug-
keeren en-die verzen zijn meesterliijk:
Stroyd roo Roos' en Lélyblaen,
Agnes sal to Bruyloft gaen.
Het treft trouwens in meerdere dezer
gedichten, hoe suggestief en klankvol de
refreinen zijn.
Zoo vind ik bij 0. L. Vrouwen Geboor
te het volgende aardige refrein:
0, Wachter, vroeg van sinnen
Die last hebt om to wachten
Wat ziet ghij van deT tinnen
Ons toch bij nachte?
IV achten beteekent hiér natuurlijk
waken. 4
waaratÜ^cht' dat ik nu afschrijf, is wel
lezen en bewfi&rixVlf *v?öMêil
nering. Me dunkt, we hebben hier een
staaltje volkspoëzie van de beste soort.
Het is gewijd aan den H. Rodulpbus een
monnik ven Afflighem. die volgens den
Hiddeleeuwsehen schrijver van Heili
genlevens en verzamelaar vooral van
Exempelen, Thomas van Cantimpré, ge
durende zeven jaren het stilzwijgen be
waarde ten einde zijn ziel voor zonde te
bewaren. Stalpaert noemt hem Roelof den
Swijgonden van Afflighem. Zijn feestdag
valt op 30 ApriL
Ik geef eerst een overzicht van 't ge
dicht.
„Wie de long bedwingt, bewaart zijn
ziel!" Zoo sprak voorheen, de rechtgeaard-
ide Rodulphus, die de kunst van zwijgén
zoo uitmuntend verstond.
Gedurende zeven jaren sprak deze die
naar Gods geen enkel woord, om beter de
belangen van zijn ziel te behartigen, die
door spreken zoo dikwijls met zénde werd
'bevlekt.
0 tong! zegt de dichter., kleinste van de
leden! Welk een goed maar ook, welk een
kwaad kunt 'gij veroorzaken. Kleine-oor
zaken hebben soms groote gevolgen; een
vonkje kan een grooten brand te weeïg
brengen. Het roer, een klein onderdeel
biaar van een vaartuig, kan onhandig ge
hanteerd en zonder voldoende stuurmans-:
kunst, een schip op 't strand doen veron
gelukken.
De tong, die alles kan beheerschen en
betoomen, kan een ontemmel'ijk, een wild
dier zijn, dat handelt zonder oordeel des
onderscheids. De toug kan een leerschool,
een wereld van misdaad zijn. De tong kan
een onrust zijn, dat wil in dit geval zeg
gen: ze wordt vergeleken bij de onrust,
het kleine steeds heen en weer gaande
raadje in een uurwerk, dat helpt om dit
Op gang te houden. Zoo kan de tong het
kwaad voortdurend de wereld instuwen.
Bewaar dan lieer mijn tong, volgens
den raad, door den Z. Roduljphus gegeven,
bewaak mijn lippen voor lichtvaardig
spreken. Want wie goed wenscht te leven,
kan heter luisteren dab sproken.
„De tongh bedwinght, de ziel bewaerd!"
Sprack wyle den oprechten aerd
Van Roelof, die tot Affldgem
Uytmuntte in bedwonghe stem.
Den dienaar Goods in seven jaer
Noyt woord en sprack, om heter waer
Te nemen sij n be vole siel,
Die door de mond soo dickmael viel.
O tongh! O kleynste van de leên!
Wat kondt ge al gocts of quaedheyds smeên!
Een vonckjen maeckt een heelen brand:
Een roertje jaeght een schip na strandt.
Do tongh, die 't al kan toornen schier,
Is selver een ontemm'iijck dier,
Een school, een wereld Van misdaed,
Een onrust van gedueTi'gh quaed.
Bewaerd, o Heer! op 't. voorschrift van
Uw' vriend Rudolph, rniju lippen dan!
Want die naer een goed leven steeckt,
Veel liever luystert als hij spreeckt.
Ten slotte citeer ik nog een gedicht uit
Extractum Cathoücum. liet eerste couplet
wordt den afvallige in den mond gelegd.
De dichter zet er zijne argumenten tegen
over. Na elke strophe wordt de eerste bij
wijze van refrein herhaald. Lastige uit
drukkingen" zal ik aan den voet even ver
klaren.
De vraag van don ketter luidt:
Waer toe all' den Ceermonvon
Gedrongen in dos Heeren huis;
Van Waken, Vasten, Vieren, Wijen,
Van Lamp, van Was, van Kas, van Kruis?
De dichter herinnert er aan, dat toch
ook een Koningin zich versiert met bagen
(ringen) en me.' goudidoovweven kleeren,
terwijl haar hoogste glorie, baar kuise h-
heid verborgen blijft op Ier kuische leden.
Waartoe bloemen en bladeren in ver
kwistenden overvloed? Een toch kunnen z'ij
niet genoeg groeien opdat de hoven
vruchten en de wijngaarden druiven
voortbrengen. Waren wij Seraphijnen en
this enkel geest, dan hadden wij geen
zinnelijke menschen zijn is cirr wei mjü1-
dig en nuttig.
De ceremoniën dienen om Gods Taber
nakel te eeren en n et minder om ons op
te wekken tot aandacht. Ja zelfs leeren ze
ons verborgenheden, waarvan ze symbool
zijn, terwijl ze ons steeds herinneren aan
's Heeren liefde.
Ze dieuGn om ou3 geloof te onderhou
den, ons steeds te bepalen bij den dienst
van God en de zaligheid hiernamaals. Ze-
dienen om den Ketter van den Katho
liek te onderscheiden.
Waartoe dienen de Ceremoniën? Wel,
opdat gij er nog eens naar vragen zoudt.
Want al werdt gij eenmaal goed onderwe
zen. gij blijft even verhard van hart.
Misschien is de bijgedachte komt
gij door uw vragen nog eens tot inkeer.
En nu de rest van 't gedicht,
Waar toe versiert de Koninginne
Met hagen 1) en met guide kleê,
Wiens hoogste- glory doch van binnen
Bedekt stond onder kuisse leên?
Waar too 't gebïomt? waar too de bïadenï,
Tot overjvloed wast niét genoeg
Dat Hof en Hout met vrucht geladen
En dat don wijngaard druiven droeg.
Indien wij waren Seraphinnen,
Zoo waer oils niet van noó dan geest,
Maer nu wy zijn gévleesle zinnen,
Is ons wat meer van doen geweest.
Omdat ze Gods Aulaer vereeren
En d' ons verwekken niet te min
Jae, zelfs ook iet verborgens leren
En heugen doen des Heeren min.
't Is om ons raek en daek 2) te li ouden
Gods dienst met zijn beloofde Rijk,
End omdat z' onderscheiden zouden
Den Ketter van den Katholijk.
t Is eindlijk, tot besluit van desen,
Omdat ghy 't nóch eens vragen zout,
Want hoe ghy schoon werd onderwescn
Ghy blijft nog echter even. stout.
Een middeleeuwsche uitdrukking. Men zei
van een huis dat het „rake en dake" was,
wel onderhouden.
Zoo moet door de ceremoniën de gods-»
dienst in ons in goeden staat worden ge-<
houden. N. J. H. S.
1) bagen ringen.
2) raek cn daek in goeden toestand.
„F i e 11 e n".
Onder de vele zieleberders, die reeds
spoedig na de Hervorming alles trotseer
den om de Katholieken in hun geestelijke
nooden ter zijde te slaan, nam een voor
name plaats in Nicolaas WÜggers Couse-
bant, een Haarlemsch seculier priester,
later Minderbroeder in de Keulsche Ob-
s ervan tenpr o v i n ei e
Zijn veelvuldige werkzaamheden, val
lend iD hef. laatste vierde der 16e en het
begin der 17c eeuw, uitvoerig te schetsen,
zou ons in herhalingen doen vallen, want
de moedige missié-arbeid, toen door do
geestelijkheid onversaagd verricht, ver
toont steeds hetzelfde beeld.
Soms evenwel grepen voorvallen plaats,
welke het gevaar, waarin de priesters ver
keerden, hijzonder duidelijk maakten; van
deze mogen er een paar hier gememoreerd
w-orden.
Nicolaas Wiggers, zooals hij meesttijds
gc-noemd wordt, misleidde te Haarlem do
gerechtsdienaars op allerlei wijzen. Nu
eens ging hij als sjouwerman, een zwaren
zak op den rug torsend, dan weer gekleed
als edelman, burger of boer op reis om
heinde en verre zijn geestelijke bediening
uit te oefenen. Zoo trók bij geheel Holland
door.
In een dorp nabij Schiedam was een
kerkje, hetwelk door de Geuzen gesloten,
doch door cenige Katholieke landlieden
op een nacht niet geweld opengebroken
gWStu TJöVÊ..i-."vJco-n.rl i(Trir-n WlVcrOl'S eU dicilS
de H. Sacramenten toe. Op zekeren keer,
loen Nicolaas achter een door de landlieden
opgeslagen altaar biecht hoorde en Goopal
mei een alba.over zijn toga predikte, werd
er bericht dat de Schout aanwezig was.
Coopal, geen tijd hebbende om de alba uit
te trekken, wikkelde ze zoo goed mogelijk
in elkander en trok het onderste gedeelte
van zijn toga over het hoofd, vertrouwen
de dat men hem voor eene vrouw zou hou
den; het was de gewoonte op die plaats,
dat de vrouwen het onderste gedeelte van
den bovenrok over het hoofd trokken. Da
Sellout lette aandachtig op dc voorbijgan-
gers, onder wie Coopal was, dio echter,
begunstigd door de duisternis, werkelijk
voor een vrouw werd aangezien. Geen enke
len man bemerkende, bromde do Schout in
zichzelven: die gekke vrouwen schijnen door
hunne rozenkransen betooverd te zijn.
Vervolgens ging hij do kerk binnen en be
speurde terstond eenige boeren die met
zorg een altaar bewaakten. Dit wekte zijn
FEUILLETON.
Sisto e Sesto.
Een verhaal uit de Abruzzon.
Vrij vertaald, naar H. FEDERER.
'in -
Hier speelde vaderlandsliefde en
broederliefde een groote rol en al was Zijne
Heiligheid nog zoo ruw en hardvochtig,
toch sluimerde in het diepste zijner ziel
c~n ongekunstelde maar oprechte liefde.
Deze brief en dit pakje stelden de onge
lukkige zondaren in een eigenaardig licht.
Alles wat nog niet gezuiverd was, werd
bedekt en o versluierd door den geheim-
zinnigen Madonuasluier. Nog zelden had.
een Paus zoo 'n groote liefde en vereering
voor de Koningin des Hemels gevoeld als
de-ze ruwe en hardvochtige Sixtus.
Liet een verzoek om medelijden of mat
<#n bedreiging hoefde Mione hij dezen
hooggeplaatsten tegenstander niet aan te
komen. Zulke verdedigingen konden Six-»
lus alleen maar ongunstiger stemmen.
Neen, Mione wilde nu eens zijn uiterste
best doen en all zijn advocatensluwhedd te
pas brengen, om den Paus aan den 'tand
te voelen, zoodat hij nog veel strenger dan
Ide allerstrengste en nog Pauselijker dan
'de Paus zelf zou redeneeren en elke ver
ontschuldiging zou verwerpen. De Pause-
2ijke waardigheid zou hij hoogmoedig
trotseeren en het gevoel van oniderdanig-
iheid als een bagatel van zich afschudden.
(Zoo wilde de sluwe advocaat den gro.oten
strengen Paus tegenspreken1 en hem onder
bet proces toch in een m'ildero stemming
brengen. Dit alles beraamde bet oude
mannetje in stilte voor en hij régelde alles
al!s een ervaren rechtsgeleerde.
„Een oogenblikje, als het U belieft, Hei
lige Vader", had hij gevraagd en had
toen, tegen alle gebruiken' en) vormen; in
op het onbezette, lage, fluweelen stoeltje
plaats genomen, als was dat voor zijne
welsprekendheid noodig en hij rustte met
de ellebogen op de knieën en de handen
bedekten het gerimpelde gezicht. S'ixtus
hoorde vijf of zes diepe zuchten, alsof
hij bij elke zucht een heel boek vol Ro-
meinsch recht er uit moest pompen. De
aanstellerijen bevielen den Paus heelemaal
niet, en al een weinig tegen hetgeen nu
komen moest, ingenomen, klopte hij met
den knokkel van zijn korten wijsvinger
op het tafeltje en riep:
„Nu, nu?"
„Veroorloof mij. Heiligheid", vroeg nu
op onderdanigen toon Mione, en hij keek
schuin naar den Paus op, „dat ik den
brief van da Dia tot overweging van het
voor en tegen van de zaak, misschien
hardop voorlees!"
„Vooruit maar!"
„Uw Heiligheids onwaardige dienst
knecht in den Wijngaard des Heeren, Do
naldi da Dia, hulpgeestelijke van Suriquo
en Paritondo, heeft in het zware proces
der heide Signori Peretti drie dingen te
zeggen. Dan is zijn hart gerust.
Ten eerste: Op den feestdag van
de H. Juli'ana, martelares icn het 'jaar
1576, heb ik de oude, arme en steeds ver-
horgen gebleven Gianbattista Peretti, allis
verbis; Uw Heiligheids vaderlijken ver
zorger, in Paritondo begraven sepului".
„Selpevi", verbeterde Sixtus.
„Deze Gianbattista was al' onder de
roo vers terecht gekomen, evenals later
zijn zoon en kleinkind.
Maar zij hebben geen slechte inborst,
maar op de eerste plaats, zooals ik sinds
vijftig jaar gezien heb, is het te wijten
aan de verdrukking en tyrannie 'deT
landsbestuurders. Door honger en ver
twijfeling gedreven, zijn ze gaan rooven,
dixi!"
„Verder, verder!" zegt Sisto.
Ten tweede. „Op den feestdag van de
H. Rosalia van Palermo in het jaar 1586,
in den' tijd van duurte, heeft Sesto Peretti,
aliis et expressie verbis: de broeder van
Uw Heiligheid, den sluier van de Madon
na, die ik in het pakje meestuur, ien
waarop de Paritonders trotscker zijn dan
op hun bergen, door mij, Donaldi da Dia,
aan Gravin Maria di Montasio laten
overhandigen. Daarvoor moest die hoog
geplaatste dame vier vaten vet, twaalf ge
meste .schapen, vijftien rollen linnen, een
ton olijfolie en vier voeren gerst betalen.
Dit alles werd, zonder er ook maar iets
van af l© nemen, aan de uitgehongerde,
door pest geteisterde buurgemeente Suri
quo afgestaan en bovendien nog achttien
wagens hout en stroo van bun eigen ar
moe, terwijl nog twee ziekenverpleegsters
en een doodgraver uit eigen familiekring
:e.r heentrokken. De Paritonders moesten
dien winter zelf honger en kou lijden, ter-
wille van hun nog arinereNburen uit Suri
quo. Dezen prachtigen sluier heeft de gra
vin, alsook haar daarin met eigen hand
geborduurd wapen, geleend, zoodat ik
haar als getuige mijner woorden aan Uwe
Heiligheid kan laten zien. Is ze niet mooi
Heilige Vader? Sindsdien is 'de Ma
donna van Paritondo nog steeds zonder
sluier. Maar ze glimlacht nog altijd al's
voorheen. Als er hier iemand in het dorp
•ziek is, dan brengt mem de Madonna bij
zijn bed', zoodat bet sterven hem door
dezen glimlach lichter wordt of hij spoe
diger weer gezond zal worden. Dezen
glimlach van de Madonna zend ik IJ,
Heilige Vader, met den sluier en de bede,
ze aan Uw broeder en zijn arm kind te
geven, zoodat ze beter worden en Maria
ook U,; strengen Heiligen Heer, toelacht
ut tibi' arridit!"
Mione wachtte even, maar Sixtus ver
beterde de grove fouten niet. Het scheen,
dat hij nu aan ernstiger dingen dacht
dan aan Lalijnsche taalfouten. „Dit is
alles, wat ik te zeggen heb maar toch:
ten derde
„Ten dorde: dat Sesto Peretti, Uw
broeder, sedert twee en dertig jaar koster
was te Paritondo en de beste kaarsen
aansteker en misdienaar uit het heele
land, en bij heeft eiken Zaterdag de ro
zenkrans en de Litanie van Onze Liéve
Vrouw zóó mooi voorgebeden, als oen
Cherubijn. En terwijl hij hiermee bezig
was, hebben ze hem overrompeld en naar
Rome gesleeptGeschreven door Don
da Dia, Donaldi. Sacerdos."
Het is niet te beschrijven met hoeveel
toewijding de oude Mione dit roerende
Schrijven! voorlas, op de woorden over de
verwantschap légde h'j veel nadruk,
inaar het verhaal over 'de Madonnasluier
raffelde hij vlug af. Ja. da&r waar da
Dia kr.t had over den doodgraver klapte
hij zelfs met duim en wijsvinger en
bracht er tusschen in:
„Wat is dat dan voor bijzonders? Men
moot de dooden toch hegraven."
Het naïve vertellen over het lachen van
de Madonna, Jas hij zelfs met. eeü weinig
spottende, lachende stem. Liet een hard
geluid in de stem las hij zelfs het onder
schrift voor en zeide dan:
„Mij dunkt, hier valt niets' anders meer
te zeggen dan: fiat justitia! Moord is
moord. Daar kan geen Madonnasluier wat
aan veranderen. Men zou wel haast week
hartig worden hij deze naïve briefschrij-
verij. Maar spreekt hier n'iét eer domheid
dan eenvoudigheid uit dit schrijven? Hon
liefPastorale con flanto het ook
klinkt."
De Pa'.:s was nog geheel vervuld on op
gewonden door den brief. Hij verslond
hem heel anders dan Mione, die hem
voorlas. Hij merkte hcell goed de onbe
schaamdheid van don voorlezer en' kwam
meer en meer tot de ontdekking, dat deze
zeer vijandig gestemd was tegen den
schrijver. Zijn gevoelens tegenover Mione
werden er niet beter op en meer en meer
dwaalden zijn gedachten van den lezer
af naar den schrijver. Doch toen Mione
over domheid sprak, kwam er beweging
in bét strakke gelaat van den Paus. Do
i advocaat merkte dit met vreugde op. Six
tus echter dwong zich tot zwijgen, maar
Mione ging met pathos voort: i
„Waar gaat de gerechtigheid heen. as
een vlijtig lcaarsenaansteker daarvoor
oven zooveel menschenl'cvens mag vern e-
len? Of wanneer chce mooi gezonren.
litanie elk afschuwelijk moordgehuil over
schreeuwen mag? Neen, grootmoedige
Heer. hier is geen klein gaatje te^vir.oen
voor de kleinste gratie-verleening!"
Sixtus wenkte vlug, dat hij verder zou
gaan
..Het is wel waar, dc-ze onverbroc! i ik
heid treft juist Uw eigen familiebeden.
Maar wat is nu eigenlijk een halve broer?
Ts dat nog wel een broer? Ik zeg: r, rot
Een klem stuk van denzelfden vader, maar
liet meeste van do moeder, zoodat er van
broederschap door deze meerderheid n ets
overblijft. Nu zeker, als zoo een mensch
„Doctor!"
„De vagebond heelt zich gedurende een
menschenieeftijd biet meer om zijn door
luchtige familie bekommerd en loefde trots
zijn eigen leven. Nu. nu hij van Hem pro
file eren kan, ach dat is toch geen e bto
broederschap meer. Daarbij kan een T uis
nog een vader, moeder, b "oeder of zus
ter" hebben? Ik zeg nogmaals: Neen! Een
Paus is eenzaam. Of Hij beeft er geen,
of Hi.j heeft de lioole wevchl lot broeder.
Dat is Zijn roeping. Wij menschen
zoo ging Mione op een boosaardigen. har-
teloozen toon verder. ..ja, wij koed retf
ons in de liefde van Vader en Moeder als
jonge vogeltjes en wij kussen on-z1 d er-
bare broeders en onvergetelijke zusters
en wij beminnen' elkander tot aan nnreh
•dood. En wij znn daar gelukkig door. en
er trotseh op. Maar," zoo gi.ng hij plot-
eeïing op ijskouden toon verder. ..zulke
covoelens zijn aan den Stedehouder van
Christus niet geoorloofd. Ik bestrijd Zijn
recht op zulke vreugde met Zijn fannre—
lieden-7
In het voorhoofd van den Paus kwamen
steeds diepere rimpels.