Derde Blad. j Zaterdag 26 April 1924 HET HUWELIJK ONVERBREEKBAAR. m. Het geluk in het huwelijk moet als grondslag hebben de ware en oprechte, in nige liefde, die zich zelf geeft. Zoo is het wil van God: „Do man zal vader en moe dor verlaten, en zijne vrouw aanhangen". De echtgenooten moeten zich aan elkander geven geheel en al, en zoover als een mensch gaan kan, want Allereerst behoort ons hart aan God. Die algeheele overgave van de echtge nooten aan elkander wordt ook eenigszins weergegeven, dat ze voortaan één naam dragen, en de vrouw haar eigen naam als 't ware aflegt. Die algeheele overgave aan elkander zou zeker niet zoo gemakkelijk gebeuren, aLs do vrouw nooit zeker was, dat zij niet door den man zou vcrstooten worden; of de man nooit zeker was, dat de vroiiw hem niet zou verlaten. Het volle vertrouwen jegens elkander zou op gruwelijke wijze geschokt worden; een voortdurende toe stand van mistrouwen van elkaar zou het leven der echtgenooten onaangenaam maken. Beiden, man en vrouw, zouden er altijd op bedacht moeten zijn, dat de toe komst nog heel iets anders brengen kon, dan een verzorgde toestand, die ontstaat door 't werken van den man, en 't zorgen van de vrouw voor 't huisgezin. Waar zou in zulk een gezin bet ware geluk blijven? Maar als dan do liefde eens verflauwt en minder wordt, zoo zegt men, dan is het geluk toch ook weg-' Laten we eerst eens onderscheid maken tusschen liefde en liefde. De zinnelijke liefde houdt over 't algemeen dikwijls heel gauw op. Doch dat is ook niet de liefde waarmede man en vrouw elkander moeten beminnen; het moet zijn een hoogere, een geestelijke liefde. Zij moeten elkander niet alleen bemin nen met het gevoel, maar met den wil; liefhebben, omdat God hen met elkander heeft verbonden, en omdat het Gods wil is, dat zo elkander beminnen. Zulk een liefde houdt wel stand, terwijl een zinnelijke roes, de zinnelijke verliefd heid spoedig vergaat. Terecht zegt Schiller in bet Lied von der Glocke: Mit dem Cürtel, mitdem_-ScJihüer___ KeTszr'der .-schüiïö Walm entzwei Die Leidenschaft flieht, JDie Liebe musz bleiben. Immers, zouden de echtgenooten alleen maar volgen de zinnelijke liefde, het ge voel, dan zouden ongetwijfeld velen na (enkele weken misschien reeds van elkaar willen gaan. Want al spoedig merkt men elkanders fouten, ze lijken zelfs onver- dragelijk of er komt een ander, tot wien men zich weer ineens meer voelt aan getrokken, of men wil wel weer eens iets nieuws beleven. Dat kunnen allemaal rede nen worden om van elkaar te gaan; maar heel gauw zouden ze er misschien spijt san hebben. Welnu God komt in zulke omstandig heden te hulp, en maakt, dat ze zich niet door dergelijke gevoelszaken laten mee slepen door te gebieden, dat ze bij elkan der moeten blijven tot den dood. En wan neer ze aan dit gebod van God denken, zal ieder zich over zijn oogenblikkelijke op wellingen en verlangens weten heen te zet ten. Want een krachtige wil is in staat het gevoel te beheerschen en te regelen. Zoo beschermt God dus door zijn gebod van onverbreekbaarheid des huwelijks de echt genooten tegen hun verkeerde luimen en Hij maakt hunne liefde tot een hoogere, voortdurende liefde, die ook leert offers brengen en aldus waarachtig gelukkig maakt. Bovendien, omdat God de onverbreek baarheid wil, blijft dan ook altijd de kans tot verzoening mogelijk, als de echtgenoo ten dan terecht of ten onrechte van elkaar gegaan zouden zijn; want geen van beiden kan een ander huwelijk aangaan. Het is vooral de vrouw, die aldus be schermd wordt, want zij zou terecht zijn de hulpelooze slavin van den man, en do weinig geëerbiedigde moeder der kinderen, als ze zoo maar zonder meer kon worden verstooten door haar echtgenoot. Zoo wordt de vrouw door de onverbreekbaar heid van het huwelijk beschermd tegen den willekeur van den man. Uitzonderingen in dit punt kan men niet gaan maken, want dan zou wel heel spoe dig de uitzondering regeling geworden zijn, tot groot nadeel van het gezin, den grond slag van den staat, en ook van de geschei- denen zelf, die tot geen nieuw huwelijk kunnen overgaan. Wij moeten dus vasthouden op de meest strenge wijze aan de onverbreekbaarheid van het huwelijk, en het bejammeren, dat de burgerlijke wet de echtscheiding toe staat, omdat het een verderf is van het volk. Oud-president Roosevelt zegt hierom trent: De gemakkelijkheid der echtschei ding is een verderf voor een volk, een vloek voor de samenleving, een bedreiging- voor het gezin, een bron van ongeluk voor de gehuwden, een prikkel tot onzedelijk heid, een slecht ding voor mannen en een slechter ding voor vrouwen. En de H. Joannes Clrrysostomus zegt reeds in de 4e eeuw: „Komt mij niet aan met wetten, die de verstooting (der vrouw) toeslaan: God zal U niet oordeelen naar de wetten der menschen, maar naar Zijn eigen wetten". Het is dus inderdaad een besluit van het, hoogste gewicht, een huwelijk aan te gaan; een besluit, dat slechts na rijp over leg mag genomen worden. Men moet zichzelf beraden, en raad vragen aan ouderen, aan vader en moeder, en vooral door veel gebed aan God. J. G. C. GROOT, Kap. JOANNES STALPAERT VAN DER WIELEN. IV. We zullen onze lezers ditmaal nog eens bezighouden met Stalpaert van der Wie len, om de volgende week over tc gaan tot een ander onder wemK" 1 '.T"hh lljU^~ H- nTt^wel gelegenheid zijn, af en toe van#iem een gedicht over te nemen. Als bizonder schoon voorbeeld uit zijn poëzie neem ik thans het. inleidingsge- dicht van de .Guide-jaars Fcest-daghen", opgedragen aan ..den oppersten Koning Christus Jesus".* De eerste verzen zijn de berijming van een deel van den 5Gaten Psalm. De dichter wekt zichzelf daar op, de ziel omhoog te heffen, zijn zang te laten rij zen, met het psouler (psalter, psalterium een zeer oud snaarinstrument dat het •midden hield tusschen luit en harp) Gods altaren te lbVen. Van den vroegen ochtend tot 's avonds laat, wanneer dc zon hier verdwijnt, maar de andere zijde van den aardbodem verlicht klink© snarenspel en gezang. Maar dan zinge hij en dan spele hij met zulk een ijver en godsvrucht als waarmee do Psalmdichter zijn hymnen zong. En nu vraagt hij in he't vierde couplet vooral de voorspraak van -Koning David, opdat 2ijn dichten geheel aan God gewijd zij en aan het heilig geloof. Want hij wi'l bez'ngen Gods liefde, Zijn genade, Zijn eer. En verder wil hij zin gen de daden van Gods hemelsch huisge zin. En dat zijn in't bijzonder de heiligen. We weten immers reeds dat do Gulde- jaarsfeestda.gen de heiligen, beziulgen. David vermaande reeds dat men met zoetgevooisde JÜ-ederen Gods naam zou prijzen. Daarom wenscht de dichter zijn bundel toe te eigenen, op te dragen., aan den Ko ning der H. Kerk, Jesus Christus. Na dit overzicht moge het gedicht zelf •volgen; Rijst mijn sinnenf rijst m:j"n sanghï Rijst mijn sinnen! rijst mijn Psouter! Om te loven 't heilig Outer 'Van mijn God, u leven laugh". Vanden vroeghen dagheraet, 1 Spand uw' snaren, klinckt uw dichten! Totdat weer de Son verlichten 't Weder-Rond des Aerdbóoms gaet 1 Als 't maer slechts met suleken geest Mag ghescien van sucht en ijver. Als er in den eersten schrijver Van de Psalmen is gheweest. 1 Koningh David! u ghebedt Is mij hier vooral van noode, 1 Op dat ick mijn pen te Gold© Stier, na 't inhoudt van z'ijn wet. 't Is toch God.es soelste min, 't Is, sijn lof, 't is sijn ghenade, Die 'k wil sing en;, 't sijn de daden Van sijn hemelsch Huysghesin. 1 Huysghesin, daer in wel eer, Ghij vérmaent hebt: da tanen prijsen4 Met gesangh van soetö wijsen, Sou den alderhoochsten Heer. Dat dan mijn gheheele werk Toe-geevgend sij den Koningh', En de uijtgellese wo-ningh Van sijn dier-ghekroonde Kerk. In dit gedicht,, vooral in den aanhef, ge voelt men, wolk een riiytme en welk een melodische klankenval Stalpaert in zijn werk wist te leggen. Herhaaldelijk treft dit in verschillende andere gedichten. We zou den dat op St. Agnes over kunnen schrij ven, maar het is wel wat lang. We bepa len ons enkel tot het citeeren van de twee rogels die na elk couplet als refrein terug- keeren en-die verzen zijn meesterliijk: Stroyd roo Roos' en Lélyblaen, Agnes sal to Bruyloft gaen. Het treft trouwens in meerdere dezer gedichten, hoe suggestief en klankvol de refreinen zijn. Zoo vind ik bij 0. L. Vrouwen Geboor te het volgende aardige refrein: 0, Wachter, vroeg van sinnen Die last hebt om to wachten Wat ziet ghij van deT tinnen Ons toch bij nachte? IV achten beteekent hiér natuurlijk waken. 4 waaratÜ^cht' dat ik nu afschrijf, is wel lezen en bewfi&rixVlf *v?öMêil nering. Me dunkt, we hebben hier een staaltje volkspoëzie van de beste soort. Het is gewijd aan den H. Rodulpbus een monnik ven Afflighem. die volgens den Hiddeleeuwsehen schrijver van Heili genlevens en verzamelaar vooral van Exempelen, Thomas van Cantimpré, ge durende zeven jaren het stilzwijgen be waarde ten einde zijn ziel voor zonde te bewaren. Stalpaert noemt hem Roelof den Swijgonden van Afflighem. Zijn feestdag valt op 30 ApriL Ik geef eerst een overzicht van 't ge dicht. „Wie de long bedwingt, bewaart zijn ziel!" Zoo sprak voorheen, de rechtgeaard- ide Rodulphus, die de kunst van zwijgén zoo uitmuntend verstond. Gedurende zeven jaren sprak deze die naar Gods geen enkel woord, om beter de belangen van zijn ziel te behartigen, die door spreken zoo dikwijls met zénde werd 'bevlekt. 0 tong! zegt de dichter., kleinste van de leden! Welk een goed maar ook, welk een kwaad kunt 'gij veroorzaken. Kleine-oor zaken hebben soms groote gevolgen; een vonkje kan een grooten brand te weeïg brengen. Het roer, een klein onderdeel biaar van een vaartuig, kan onhandig ge hanteerd en zonder voldoende stuurmans-: kunst, een schip op 't strand doen veron gelukken. De tong, die alles kan beheerschen en betoomen, kan een ontemmel'ijk, een wild dier zijn, dat handelt zonder oordeel des onderscheids. De toug kan een leerschool, een wereld van misdaad zijn. De tong kan een onrust zijn, dat wil in dit geval zeg gen: ze wordt vergeleken bij de onrust, het kleine steeds heen en weer gaande raadje in een uurwerk, dat helpt om dit Op gang te houden. Zoo kan de tong het kwaad voortdurend de wereld instuwen. Bewaar dan lieer mijn tong, volgens den raad, door den Z. Roduljphus gegeven, bewaak mijn lippen voor lichtvaardig spreken. Want wie goed wenscht te leven, kan heter luisteren dab sproken. „De tongh bedwinght, de ziel bewaerd!" Sprack wyle den oprechten aerd Van Roelof, die tot Affldgem Uytmuntte in bedwonghe stem. Den dienaar Goods in seven jaer Noyt woord en sprack, om heter waer Te nemen sij n be vole siel, Die door de mond soo dickmael viel. O tongh! O kleynste van de leên! Wat kondt ge al gocts of quaedheyds smeên! Een vonckjen maeckt een heelen brand: Een roertje jaeght een schip na strandt. Do tongh, die 't al kan toornen schier, Is selver een ontemm'iijck dier, Een school, een wereld Van misdaed, Een onrust van gedueTi'gh quaed. Bewaerd, o Heer! op 't. voorschrift van Uw' vriend Rudolph, rniju lippen dan! Want die naer een goed leven steeckt, Veel liever luystert als hij spreeckt. Ten slotte citeer ik nog een gedicht uit Extractum Cathoücum. liet eerste couplet wordt den afvallige in den mond gelegd. De dichter zet er zijne argumenten tegen over. Na elke strophe wordt de eerste bij wijze van refrein herhaald. Lastige uit drukkingen" zal ik aan den voet even ver klaren. De vraag van don ketter luidt: Waer toe all' den Ceermonvon Gedrongen in dos Heeren huis; Van Waken, Vasten, Vieren, Wijen, Van Lamp, van Was, van Kas, van Kruis? De dichter herinnert er aan, dat toch ook een Koningin zich versiert met bagen (ringen) en me.' goudidoovweven kleeren, terwijl haar hoogste glorie, baar kuise h- heid verborgen blijft op Ier kuische leden. Waartoe bloemen en bladeren in ver kwistenden overvloed? Een toch kunnen z'ij niet genoeg groeien opdat de hoven vruchten en de wijngaarden druiven voortbrengen. Waren wij Seraphijnen en this enkel geest, dan hadden wij geen zinnelijke menschen zijn is cirr wei mjü1- dig en nuttig. De ceremoniën dienen om Gods Taber nakel te eeren en n et minder om ons op te wekken tot aandacht. Ja zelfs leeren ze ons verborgenheden, waarvan ze symbool zijn, terwijl ze ons steeds herinneren aan 's Heeren liefde. Ze dieuGn om ou3 geloof te onderhou den, ons steeds te bepalen bij den dienst van God en de zaligheid hiernamaals. Ze- dienen om den Ketter van den Katho liek te onderscheiden. Waartoe dienen de Ceremoniën? Wel, opdat gij er nog eens naar vragen zoudt. Want al werdt gij eenmaal goed onderwe zen. gij blijft even verhard van hart. Misschien is de bijgedachte komt gij door uw vragen nog eens tot inkeer. En nu de rest van 't gedicht, Waar toe versiert de Koninginne Met hagen 1) en met guide kleê, Wiens hoogste- glory doch van binnen Bedekt stond onder kuisse leên? Waar too 't gebïomt? waar too de bïadenï, Tot overjvloed wast niét genoeg Dat Hof en Hout met vrucht geladen En dat don wijngaard druiven droeg. Indien wij waren Seraphinnen, Zoo waer oils niet van noó dan geest, Maer nu wy zijn gévleesle zinnen, Is ons wat meer van doen geweest. Omdat ze Gods Aulaer vereeren En d' ons verwekken niet te min Jae, zelfs ook iet verborgens leren En heugen doen des Heeren min. 't Is om ons raek en daek 2) te li ouden Gods dienst met zijn beloofde Rijk, End omdat z' onderscheiden zouden Den Ketter van den Katholijk. t Is eindlijk, tot besluit van desen, Omdat ghy 't nóch eens vragen zout, Want hoe ghy schoon werd onderwescn Ghy blijft nog echter even. stout. Een middeleeuwsche uitdrukking. Men zei van een huis dat het „rake en dake" was, wel onderhouden. Zoo moet door de ceremoniën de gods-» dienst in ons in goeden staat worden ge-< houden. N. J. H. S. 1) bagen ringen. 2) raek cn daek in goeden toestand. „F i e 11 e n". Onder de vele zieleberders, die reeds spoedig na de Hervorming alles trotseer den om de Katholieken in hun geestelijke nooden ter zijde te slaan, nam een voor name plaats in Nicolaas WÜggers Couse- bant, een Haarlemsch seculier priester, later Minderbroeder in de Keulsche Ob- s ervan tenpr o v i n ei e Zijn veelvuldige werkzaamheden, val lend iD hef. laatste vierde der 16e en het begin der 17c eeuw, uitvoerig te schetsen, zou ons in herhalingen doen vallen, want de moedige missié-arbeid, toen door do geestelijkheid onversaagd verricht, ver toont steeds hetzelfde beeld. Soms evenwel grepen voorvallen plaats, welke het gevaar, waarin de priesters ver keerden, hijzonder duidelijk maakten; van deze mogen er een paar hier gememoreerd w-orden. Nicolaas Wiggers, zooals hij meesttijds gc-noemd wordt, misleidde te Haarlem do gerechtsdienaars op allerlei wijzen. Nu eens ging hij als sjouwerman, een zwaren zak op den rug torsend, dan weer gekleed als edelman, burger of boer op reis om heinde en verre zijn geestelijke bediening uit te oefenen. Zoo trók bij geheel Holland door. In een dorp nabij Schiedam was een kerkje, hetwelk door de Geuzen gesloten, doch door cenige Katholieke landlieden op een nacht niet geweld opengebroken gWStu TJöVÊ..i-."vJco-n.rl i(Trir-n WlVcrOl'S eU dicilS de H. Sacramenten toe. Op zekeren keer, loen Nicolaas achter een door de landlieden opgeslagen altaar biecht hoorde en Goopal mei een alba.over zijn toga predikte, werd er bericht dat de Schout aanwezig was. Coopal, geen tijd hebbende om de alba uit te trekken, wikkelde ze zoo goed mogelijk in elkander en trok het onderste gedeelte van zijn toga over het hoofd, vertrouwen de dat men hem voor eene vrouw zou hou den; het was de gewoonte op die plaats, dat de vrouwen het onderste gedeelte van den bovenrok over het hoofd trokken. Da Sellout lette aandachtig op dc voorbijgan- gers, onder wie Coopal was, dio echter, begunstigd door de duisternis, werkelijk voor een vrouw werd aangezien. Geen enke len man bemerkende, bromde do Schout in zichzelven: die gekke vrouwen schijnen door hunne rozenkransen betooverd te zijn. Vervolgens ging hij do kerk binnen en be speurde terstond eenige boeren die met zorg een altaar bewaakten. Dit wekte zijn FEUILLETON. Sisto e Sesto. Een verhaal uit de Abruzzon. Vrij vertaald, naar H. FEDERER. 'in - Hier speelde vaderlandsliefde en broederliefde een groote rol en al was Zijne Heiligheid nog zoo ruw en hardvochtig, toch sluimerde in het diepste zijner ziel c~n ongekunstelde maar oprechte liefde. Deze brief en dit pakje stelden de onge lukkige zondaren in een eigenaardig licht. Alles wat nog niet gezuiverd was, werd bedekt en o versluierd door den geheim- zinnigen Madonuasluier. Nog zelden had. een Paus zoo 'n groote liefde en vereering voor de Koningin des Hemels gevoeld als de-ze ruwe en hardvochtige Sixtus. Liet een verzoek om medelijden of mat <#n bedreiging hoefde Mione hij dezen hooggeplaatsten tegenstander niet aan te komen. Zulke verdedigingen konden Six-» lus alleen maar ongunstiger stemmen. Neen, Mione wilde nu eens zijn uiterste best doen en all zijn advocatensluwhedd te pas brengen, om den Paus aan den 'tand te voelen, zoodat hij nog veel strenger dan Ide allerstrengste en nog Pauselijker dan 'de Paus zelf zou redeneeren en elke ver ontschuldiging zou verwerpen. De Pause- 2ijke waardigheid zou hij hoogmoedig trotseeren en het gevoel van oniderdanig- iheid als een bagatel van zich afschudden. (Zoo wilde de sluwe advocaat den gro.oten strengen Paus tegenspreken1 en hem onder bet proces toch in een m'ildero stemming brengen. Dit alles beraamde bet oude mannetje in stilte voor en hij régelde alles al!s een ervaren rechtsgeleerde. „Een oogenblikje, als het U belieft, Hei lige Vader", had hij gevraagd en had toen, tegen alle gebruiken' en) vormen; in op het onbezette, lage, fluweelen stoeltje plaats genomen, als was dat voor zijne welsprekendheid noodig en hij rustte met de ellebogen op de knieën en de handen bedekten het gerimpelde gezicht. S'ixtus hoorde vijf of zes diepe zuchten, alsof hij bij elke zucht een heel boek vol Ro- meinsch recht er uit moest pompen. De aanstellerijen bevielen den Paus heelemaal niet, en al een weinig tegen hetgeen nu komen moest, ingenomen, klopte hij met den knokkel van zijn korten wijsvinger op het tafeltje en riep: „Nu, nu?" „Veroorloof mij. Heiligheid", vroeg nu op onderdanigen toon Mione, en hij keek schuin naar den Paus op, „dat ik den brief van da Dia tot overweging van het voor en tegen van de zaak, misschien hardop voorlees!" „Vooruit maar!" „Uw Heiligheids onwaardige dienst knecht in den Wijngaard des Heeren, Do naldi da Dia, hulpgeestelijke van Suriquo en Paritondo, heeft in het zware proces der heide Signori Peretti drie dingen te zeggen. Dan is zijn hart gerust. Ten eerste: Op den feestdag van de H. Juli'ana, martelares icn het 'jaar 1576, heb ik de oude, arme en steeds ver- horgen gebleven Gianbattista Peretti, allis verbis; Uw Heiligheids vaderlijken ver zorger, in Paritondo begraven sepului". „Selpevi", verbeterde Sixtus. „Deze Gianbattista was al' onder de roo vers terecht gekomen, evenals later zijn zoon en kleinkind. Maar zij hebben geen slechte inborst, maar op de eerste plaats, zooals ik sinds vijftig jaar gezien heb, is het te wijten aan de verdrukking en tyrannie 'deT landsbestuurders. Door honger en ver twijfeling gedreven, zijn ze gaan rooven, dixi!" „Verder, verder!" zegt Sisto. Ten tweede. „Op den feestdag van de H. Rosalia van Palermo in het jaar 1586, in den' tijd van duurte, heeft Sesto Peretti, aliis et expressie verbis: de broeder van Uw Heiligheid, den sluier van de Madon na, die ik in het pakje meestuur, ien waarop de Paritonders trotscker zijn dan op hun bergen, door mij, Donaldi da Dia, aan Gravin Maria di Montasio laten overhandigen. Daarvoor moest die hoog geplaatste dame vier vaten vet, twaalf ge meste .schapen, vijftien rollen linnen, een ton olijfolie en vier voeren gerst betalen. Dit alles werd, zonder er ook maar iets van af l© nemen, aan de uitgehongerde, door pest geteisterde buurgemeente Suri quo afgestaan en bovendien nog achttien wagens hout en stroo van bun eigen ar moe, terwijl nog twee ziekenverpleegsters en een doodgraver uit eigen familiekring :e.r heentrokken. De Paritonders moesten dien winter zelf honger en kou lijden, ter- wille van hun nog arinereNburen uit Suri quo. Dezen prachtigen sluier heeft de gra vin, alsook haar daarin met eigen hand geborduurd wapen, geleend, zoodat ik haar als getuige mijner woorden aan Uwe Heiligheid kan laten zien. Is ze niet mooi Heilige Vader? Sindsdien is 'de Ma donna van Paritondo nog steeds zonder sluier. Maar ze glimlacht nog altijd al's voorheen. Als er hier iemand in het dorp •ziek is, dan brengt mem de Madonna bij zijn bed', zoodat bet sterven hem door dezen glimlach lichter wordt of hij spoe diger weer gezond zal worden. Dezen glimlach van de Madonna zend ik IJ, Heilige Vader, met den sluier en de bede, ze aan Uw broeder en zijn arm kind te geven, zoodat ze beter worden en Maria ook U,; strengen Heiligen Heer, toelacht ut tibi' arridit!" Mione wachtte even, maar Sixtus ver beterde de grove fouten niet. Het scheen, dat hij nu aan ernstiger dingen dacht dan aan Lalijnsche taalfouten. „Dit is alles, wat ik te zeggen heb maar toch: ten derde „Ten dorde: dat Sesto Peretti, Uw broeder, sedert twee en dertig jaar koster was te Paritondo en de beste kaarsen aansteker en misdienaar uit het heele land, en bij heeft eiken Zaterdag de ro zenkrans en de Litanie van Onze Liéve Vrouw zóó mooi voorgebeden, als oen Cherubijn. En terwijl hij hiermee bezig was, hebben ze hem overrompeld en naar Rome gesleeptGeschreven door Don da Dia, Donaldi. Sacerdos." Het is niet te beschrijven met hoeveel toewijding de oude Mione dit roerende Schrijven! voorlas, op de woorden over de verwantschap légde h'j veel nadruk, inaar het verhaal over 'de Madonnasluier raffelde hij vlug af. Ja. da&r waar da Dia kr.t had over den doodgraver klapte hij zelfs met duim en wijsvinger en bracht er tusschen in: „Wat is dat dan voor bijzonders? Men moot de dooden toch hegraven." Het naïve vertellen over het lachen van de Madonna, Jas hij zelfs met. eeü weinig spottende, lachende stem. Liet een hard geluid in de stem las hij zelfs het onder schrift voor en zeide dan: „Mij dunkt, hier valt niets' anders meer te zeggen dan: fiat justitia! Moord is moord. Daar kan geen Madonnasluier wat aan veranderen. Men zou wel haast week hartig worden hij deze naïve briefschrij- verij. Maar spreekt hier n'iét eer domheid dan eenvoudigheid uit dit schrijven? Hon liefPastorale con flanto het ook klinkt." De Pa'.:s was nog geheel vervuld on op gewonden door den brief. Hij verslond hem heel anders dan Mione, die hem voorlas. Hij merkte hcell goed de onbe schaamdheid van don voorlezer en' kwam meer en meer tot de ontdekking, dat deze zeer vijandig gestemd was tegen den schrijver. Zijn gevoelens tegenover Mione werden er niet beter op en meer en meer dwaalden zijn gedachten van den lezer af naar den schrijver. Doch toen Mione over domheid sprak, kwam er beweging in bét strakke gelaat van den Paus. Do i advocaat merkte dit met vreugde op. Six tus echter dwong zich tot zwijgen, maar Mione ging met pathos voort: i „Waar gaat de gerechtigheid heen. as een vlijtig lcaarsenaansteker daarvoor oven zooveel menschenl'cvens mag vern e- len? Of wanneer chce mooi gezonren. litanie elk afschuwelijk moordgehuil over schreeuwen mag? Neen, grootmoedige Heer. hier is geen klein gaatje te^vir.oen voor de kleinste gratie-verleening!" Sixtus wenkte vlug, dat hij verder zou gaan ..Het is wel waar, dc-ze onverbroc! i ik heid treft juist Uw eigen familiebeden. Maar wat is nu eigenlijk een halve broer? Ts dat nog wel een broer? Ik zeg: r, rot Een klem stuk van denzelfden vader, maar liet meeste van do moeder, zoodat er van broederschap door deze meerderheid n ets overblijft. Nu zeker, als zoo een mensch „Doctor!" „De vagebond heelt zich gedurende een menschenieeftijd biet meer om zijn door luchtige familie bekommerd en loefde trots zijn eigen leven. Nu. nu hij van Hem pro file eren kan, ach dat is toch geen e bto broederschap meer. Daarbij kan een T uis nog een vader, moeder, b "oeder of zus ter" hebben? Ik zeg nogmaals: Neen! Een Paus is eenzaam. Of Hij beeft er geen, of Hi.j heeft de lioole wevchl lot broeder. Dat is Zijn roeping. Wij menschen zoo ging Mione op een boosaardigen. har- teloozen toon verder. ..ja, wij koed retf ons in de liefde van Vader en Moeder als jonge vogeltjes en wij kussen on-z1 d er- bare broeders en onvergetelijke zusters en wij beminnen' elkander tot aan nnreh •dood. En wij znn daar gelukkig door. en er trotseh op. Maar," zoo gi.ng hij plot- eeïing op ijskouden toon verder. ..zulke covoelens zijn aan den Stedehouder van Christus niet geoorloofd. Ik bestrijd Zijn recht op zulke vreugde met Zijn fannre— lieden-7 In het voorhoofd van den Paus kwamen steeds diepere rimpels.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1924 | | pagina 9