Op een examen. "Weet go wat van Karei do Stoute, vraagt een der juryleden. Mijnheer, ik heb voor levensregel aan genomen, mij nooit met persoonlijke kwes ties in te laten. Jalouzie. Hij: Vond jo gisterenavond in de ko medie. dat laatste bedrijf vooral niet mooi, Emma?" Zij: Ik begrijp niet, Ernst, hoe je nu we nog nauwelijks acht dagen getrouwd zijn, iets mooi kunt vinden behalve mij. Steeds bezorgd. Je moet wat op jezelf passen liefste, fcei ze. Ja, ja, ik zal er voor zorgen, zei hij. Goed, zei ze, nog steeds bezorgd, en denk er vooral aan, dat je niet met je bloote hoofd op den natten grond gaat staan. Naief. Een tante niet meer in den bloei van haar eerste jeugd wil trachten haar kleine nichtje over te halen vroeg naar bed te gaan. Als je zes jaar bent, zegt ze, moet je ook om zes uur naar bed. Ah je zeven wordt, mag je om zeven uur gaan slapen en als je negen bent, mag je tot negen uur opblijven. De kleine zus dacht ernstig na, en met oen berekenenden blik keek ze op naar het hoofd van de tante. met het grijzende haar. Maar, tante, gaat u dan nooit meer naar bed? Zeer laat. Ecu nachtwacht, die op een stoep in slaap was gevallen, ontwaakte door het kleppen der brandklok. In de verbeelding, dat. het de gewone klokslag was, telde hij eerst de slagen tot twaalf. Maar wat is dat nu?" bromde hij in zich zelve: dertien, veertien, vijftien, zes tien nog al meerMijn hemel zoo laat is het van m'n leven nog nooit ge weest Het compliment. Ze hadden elkaar in jaren niet gezien. Op m'n woord juffrouw, zei hij, ik had u bijna niet terug'gekend. Wat bent u ver anderd! Ten goede of in m'n nadeel? vroeg ze. Maar m'11 lieve juffrouw, u kunt alleen in Uw voordeel veranderen! Misschien kreeg zij het dan. Een dame had eenige malen tevergeefs geprobeerd No. 6380 op te bellen, maar tel kens werd zij verkeerd verbonden. Kunt u me ook zeggen, vroeg zij ten einde raad, aan de telefoonjuffrouw, welk verkeerd nummer ik moet opgeven, om aan gesloten te worden met No. 63S0? Haar opvatting. Marietje:' Waarom eten de kippen kalk? Grootmoe: Daar komen de schalen van de eieren vandaan. Marietje: En als ze nu geen kalk eten, leggen zij dan gepelde eieren?" Wat Stientje meende. Klein Stientje was met vader en moeder aan het strand en ze zouden 'n boottoch tje op zee maken. Stientje was wat in haar schik; aan 't strand was 't al zoo heerlijk. je kon zoo prettig in de duinen spelen., en zoo gingen ze nog varen ook. Op zee va renal was het dan ook niet ver.., zou ze daarvoor eigenlijk niet een beetje 'bang moeten zijn?.. Weldra voer de boot af; de stemming was opperbest in het kleine ge zelschapje cn men genoot van de prachtige zee, die zich daar voor hen uitstrekte in ein. delooze wijdheid. Op eens begon de boot te stampen en te slingeren; klein Stientje werd stil en bleek. Met 'n benauwd ge zichtje zat ze voor zich uit te kijken. Scheelt er wat aan, Stientje? vroeg moeder bezorgd. Neen Moeke, antwooi'dde de kleine meid dapper. —-Maar Moekeweet U wat ik ge looflié?.... Wat dan wel? Dat 't konijn, dat we vanmiddag gege ten hebbennog niet heelemaal dood was Toppunt van verstrooidheid. Professor Malink ziet op straat een ,,on- beheerden" hoed voortrollen, en loopt hem ijlings achterna, in de verbeelding dat het de zijne is. Eindelijk krijgt hij hem te pak ken en merkt nu eerst dat hij zijn eigen hoed op het hoofd heeft. 't Is raar, zegt hij, nu heb ik van morgen zoo waar twee hoeden opgezet Hee! naar! O. Anna, wat verschrikkelijk. Daar heb jo notabene meneer's lievelingsvaas gebro ken. Ja mevrouw, ik vind het ook heel naar. Wat mij betreft, had ik heuseh net zoo graag iets anders laten vallen. Wel mogelijk. Vrouw, haar man aanstootend. die des nachts met open mond geweldig ligt te snor ken: Zeg eens, Bram, je zoudt heel wat minder lawaai maken, als je je mond dicht hield. Man (half wakker): Jij ook. Vleiend. Jantje is met zijn moeder op wandel en ziet een klein jongetje in zwart uniform. Dat is een arm weesje, zegt moeder, die arme jongen heeft, geen vader, die hem mooie dingen geeft Zou je niets voor 'hem willen doen? Hem iets van je speelgoed geven? Jantje dacht een oogenblik na en zei toen Ik geeft hem liever mijn vader. Galgenhumor. Een slachter springt eensklaps van ach ter zijn toonbank uit, want hij heeft een landlooper een groote worst zien wegpak ken. Hij hem na. Doch de man is hem te vlug. De slachter (hem naroepend): Nou, ga je gang, ik heb je toch herkend, schelm! Landlooper: Mooi, stuur me dan maar de rekening! Het meest kostbare. Brandweerman: Nu een voor een. Ha. gauw wat, als je niet allemaal verbrand wilt. Heer des huizes: Red de keukenme het eerst;' Zoo'n goeie krijgen we nooit om! Afgesneden. De heer Van Montelon, die als gozan van keizer Karei V dikwijls me'/; konin Frans I van Frankrijk had te onderhandi len, was een zeer woordenrijk prater. Eens bij een audiëntie begon hij op zij, gewone omslachtig© manier te spreken: 'Sire, toen de groote Scipïo voor Car thago aankwam Maar de koning, die wel voorzag hoe ver •schrikkelijk lang zijn toespraak weder z0a worden, viel hem terstond in de rede en zei; Toen Scipio voor Carthago kwam. had hij stellig gegeten. Maar ik mijnheer, ik heb nog niets gebruikt. In een warenhuis. Hebt u Schiller? Jawel, meneer, in drie verschillende uitgaven: in vier banden, in zes banden ea in gips. Voor de motten. Dit, mevrouw, zei een winkelier tor een klant, is zuiver wol. Maar als het zuiver wol is, waarom staat, er dan katoen op het kaartje, dat er aan hangt? vroeg de klant, Dat is om de motten te misleidenant< woordde de winkelier. EIND GOED, AL GOED. LI. Daar scheen voor haar ziekte geen mid del te zijn. Al zwakker werd de polsslag. De wil om te leven en te blijven bij Marietje kampte tegen het brooze leven, dat zaeht- kens wegvloeide en stierf. En zoo ligt zij daar, kalm en strijdensmoe en ziet zij met 'een glimlach, om haar bleeken mond en met een flikkering in het brekend oog, hoe vrouw Wagner, haar dochtertje tegen zich aan drukt en haar zoent op de beide wan gen zooals een moeder doet, die haar kind 'bescheming biedt en troost en moed spreekt. Truida heeft haar strijd volstreden en gaat de kroon der gelukzaligen ontvangen voor het leed. hier beneden geleden; en voor het goede hier op de wereld gedaan, Zij is henen naar haar man en samen zul len zij volgen den levensloop harer dochtei die naar het woord een wee-ze is, maar in mevrouw Wagner, een tweede en een goede moeder gevonden heeft, Kom, lief kind! Je moedertje is naar rader toe. Ons lieve Heertje heeft het zoo gewild. Hier kunnen we niets aan veran deren. Voortaan zal ik voor je zorgen en in de plaats treden van je moeder Mag ik dat wel Marietje? Als antwoord vliegt ze haar goede be schermster om den hals en weent haar smart uit aan het hart dezer edele vrouw en noemt haar „moeder!" Ik houd zooveel van LT, ik heb altijd veel ran U gehouden. Voortaan zal ik u alleen liefhebben en U dienen al de dagen mijns levens. Maar waarom is moedertje gestor ven, en ik had haar nog zoo noodig en zij kon nu wandelen in den tuin. Ik zei het haar nog. .toen wij hier kwamen wonen. Ja, Marietje! Wij menschen weten niet waarom. Waarom? Dat weet God alleen. En nu lief kind, kom met me mee naar mijn huis. Daar .zal je voortaan blijven en dan zal ik verder voor je zorgen en zal je de plaats gaan innemen van dochtertje Anette" die ook door Ons Lieven Heertje op tien-jarigen leeftijd gehaald werd. Kus moedertje nog even en laten we samen nog tien „Vader Onsjes" bidden en dan gaan wenaar huis; naar Marietjes nieuwe te huis! Een kind vergeet heel gauw! De wonden, door verdriet geslagen, zijn ook zoo spoedig weer geheeld. Ook Marietje was haar groo te verdriet spoedig te boven. Hoe kon het ook anders. Zij had in Mevrouw Wagner huierdaad een andere moeder gevonden, die haar met evenveel liefde omringde als haar eigen moedertje. En dan te bedenken dat nu Marietje met weelde omringd was; dat zij af en toe met mevrouw zelf mede een toertje mocht maken in het mooie, glim mende rijtuigje, dat zij thans nog mooiere kleeren droeg en reeds op een school ge plaatst was, waar alleen kindertjes uit den deftigen stand werden opgenomen; dit alles bij elkaar was wel in staat, om Marietje haar verdriet te doen vergeten. Wel bleef haar moedertje bij haar in ge zegend aandenken, wel werd, en daar zorg de haar pleegmoeder wel voor, lederen dag voor haar moeder gebeden en iederen Zon dag een bezoek gebracht aan het kerkhof, waar de dierbare afgestorvene haar laatste rustplaats gevonden had, maar toch vervaagde zeetjes aan het verleden met dat zolderkamertje en haar vroeger armoedig leventje en.... ging zij thans heelemaal op in die omgeving van zonneschijn en rozen geur en.... weelde. E11 wie zou het in haar afkeuren? Is heb niet diep menschelijk aldus te handelen? Zou dan Marietje op zevenjarigen leeftjd haar verleden niet ver geten voor het heden, dat haar alles bood, wat haar harte begeerde? De Redacteur. (Wordt vervolgd) Spaar de Vogels. IL Ik schreef verleden Zaterdag een art. oyer ,;>Spaar de vogels" en thans komt mij een „Open brief aan Ouders en Opvoe ders" onder de oogen, van het Hoofdbe stuur der Ncderlandsche Yereeniging tot bescherming der Yogels; een schrijven, dat zoo volkomen ligt in de lijp van mijn gedachte, dat ik niet kan nalaten, dezen brief woordelijk te plaatsen, overtuigd als ik ben, dat het meer dan noodig is, dat. er een eind komt, aan heb uitroeien en ver nielen van vogelnestjes en van het vangen en dooden van vogels. U, ouders die mij -leest, en U kinderen, tot wio dit waarschuwe 11 de woord vooral gericht is, laat. dat schrijven niet langs u heengaan, zonder meer maar handelt over eenkomstig dit woord enlaat die lie ve zangertjes met rust; onze bescherming verdienen ze duizendvoud. De Red. Kinderen en vogels. (Open brief aan ouders en opvoeders.) Weer heeft de lente haar intrede ge daan, de knoppen der boomen zwellen, het speenkruid ontplooit zijn helder gele ster ren; de volgels zingen en dragen bouw stoffen voor hun nest aan. Een heerlijke tijd voor ieder, die het ge luk bezit, het groote wonder in de natuur te kunnen waardeeren en te kunnen ge nieben van het jonge leven, dat alom op bloeit. Onze vogels zullen spoedig de nesten gereed hebben; zij zullen him eieren en later hun jongen koesteren met do groo te, opofferende liefde van do moeder voor haar kinderen. Dat machtige gevoel heeft de goede God zoowel den mensch als het dier geschonken. -Wat zal er van die eie ren, van die jongen terecht komen? Wei nig, bitter weinig, moeten wij voorspellen, afgaande op de ondervinding, welke wij in vroeger0 jaren hebben opgedaan. Ontstel lend zijn de feiten, welke dieenaangaande gepubliceerd werden: „in menige streek gaat veel meer dan de helft der nesten verlor© n." En de allergevaarlijkste vijand, die in den lentetijd het toekomstige of het jonge vogelleven bedreigt, is de mensch, vooral de jeugdige mensch, het kind. Dag in, dag uit trekken de jongens naar buiten cn weinige vogelparen slagen er in, hun nest aan 'b scherpziende kinderoog te onttrek ken. Het uitha-len 'van nesten is veelal een gewoonte geworden, waarvan men do groote nadeelen lang niet voldoende in ziet. Tienduizenden eieren van zangvogels die noch voor de consumptie, noch voor een ander doel eenige waarde hebben, gaan er in ons land verloren, toenduizen- den jonge vogels worden aan de zorgzame ouders ontroofd en vaak op onbeschrijfe lijke wrecde wijze afgemaakt. Onze vogels, die toch al met zooveel te genslagen hebben te kampen, denk slechts aan den guren broeitijd van 1923 en aan dezen langen winter, gaan tengevolge van het optreden der jeugd in aantal achteruit en dat be teekent een niet te onderschatten verlies. Een verlies, omdat de vogels een belangrijke rol spelen in heb huishouden der natuur ter bewaring van het zoo nood zakelijk evenwicht, een verlies ook, omdat de vogels behoorlijke schepsels als ze zijn schoonheid in 's menschen leven brengen; een bestaan condcr schoonheid is een armzalig bestaan. Yeel, zeer veel is te zeggen vóór vo gelbescherming en niets is er, dat er te gen pleit. Het is dan ook eene dringende noodzakelijkheid, dat we de kinderen hier van overtuigen. Eén troost blijft ons: wat menJ ook soms moge zeggeni, wij zijn er van overtuigd, dat het niet uit louter wreedheid is, dat onze jongens het vogelleven- vernietigen. Zij geven zich niet voldoenderekenschap van hun daden en aan ons, volwassenen daarom de plicht, dé'aangename plicht, de kinderen het verkeerde van hun handel wijze op gepaste manier onder het crog te brengen. Wij hebben zoo menigmaal onder vonden dat het verstoren; van nesten, zijn oorzaak vindt in groote belangstelling voor de vogels, en dat er zoo weinig toe noodig is, óm die belangstelling in goede banen te leiden. Op tal van scholen en in vele gezinnen is al gebleken, dat de kin deren trouwe* vogelbeschermers worden, indien zij ondervinden, da-t hun 'belang stelling voor de dieren, door volwassenen gedeeld wordt. Een nest; een ei; een jon ge vogel komen heb kind als een kostbare bezitting voor; wij moeten er op wijzen, dat er nog iets beters is; belangstelling in en waardeering voor het leven in de natuur. Hoort de kinderen geduldig aan, wan neer zij opgetogen vertellen van hun avoiï-- kiren, tijdens de omzwervingen in de na tuur, beleefd; laat de jongens er van door drongen zijn, dat vader, moeder of onder wijzer lien gaarne vergezellen, als zij iets willen laten zien. Spoort hen dan aan tot liefde voor de natuur, voor het dier, en in negen van de tien gevallen zal de knaap voor de goede zaak gewonnen zijn. En het gaat. hier niet om één vogelnest alleen; liet gaat om veel meer. De ziel van het kind is er mee gemoeid, Zorgt er voor, dat ruwheid en wreedheid goen over winning behalen op den jongen -mensch. Indien ouders en opvoeders willen mede werken, kan het niet uitblijven, of ons land zal zich, eer dit jaar verstreken is, moge verheugen in een grooté schare van jonge vogelvrienden. Moge liet zoo zijn! Het Hoofdbestuur der Ned. Yereeniging tot bescherming der Yogels. Om te onthouden. Roof geen vogeltjes.- Ha ha! nu is het nestje mijn! Ja. piepertjes ge zijt gevangen! Zoodra wij thuis gekomen zijn, Zal ik u in mijn kooitje hangen. Ja, schreeuwt en spartelt nu maar toe! Maar beestjes toch, wat kan dit maken? Ge hebt nog heel geen vlerkjes? Hoe zoudt ge uit mijn handen kunnen raken? Maar hoor!.. Wat kreet!.. Hij doet mo pijn Hun moeder is 'tZij schijnt te weenen En deze zal de vader zijn ^Hoe angstig vliegt hij om mij lieenen! En ik ik zou het lijden doen. Ik, die zoo gaarne loop naaT buiten, Om vinkjes in het schoon seizoen,- Yol levenslust te hooren fluiten. O God! Indien een wreedaard mij, Ontrukken kwam aan 'b ouderharten Och arme, ja, dan sterven zij Voorzeker va-n verdriet en snxarte. Neen, oudjes, neen' 'k doe u geen leed!, Ik geef ze u weeT, uw klnd'ren allen, Ik voel het in mijn hart. hoe wreed LT beiden hun gemis zou vallen. Nu, weent niet meer, en doet uw best, Dat uwe kleine lievelingen Haast vliegen mogen, uit het nest En- vroolijk uwe wijsjes zingen. Zegt, oudjes lief, zult gij dit doen? Dan kom ik weer met vreugd naar buiten, Om u hem in 't schoon seizoen. Vol levenslust te hooren fluiten. De betooverde Koningskinderen. door Oom Wim. En zoo kwam de Koning voor dezen keer te laat. „Het is vreemd, sprak de vorst tot zijn officier die naast, hem liep; het is vreemd, wat een dak leek is niets geweest dan een boom en toch meenen wij allen iets gezien te hebben wat op 'n dak geleek." Niemand wist hierop te antwoorden. 1 „Krrra! Krrra!" klonk het spottend daar boven, maar wie zou aan Oen raaf meer aandacht schenken dan zij verdiende, en wie zou met meer dan gewone belangstel ling de drio eenvoudige steenen beelden aanschouwen, die daar vlak naast elkaar stonden!. Noch de koning, noch een der soldaten toefden dan ook langer op deze plaats dan ze poodig vonden en nu ging het voorwaarts altijd voorwaarts, onderzoekend £n bespie dend, terwijl het „Krrra! krrra!" vari de raaf nog lange klonk door hét onherberg zame, diepe Woud'. En ziet, nauwelijks is de 6toet uit het oog verdwenen of één, twee, drie daar staat de burcht weer en op het bordes staat grijnslachend de booze mail en houdt het stafje in de hand, dat. hem ook nu weer uit deze gevaarlijke positie gered heeft.. En de drie beelden droomen voort, den langen honderdjarigen slaap, tenzij? Daar komt. de troep soldaten met nog al- lijd aan den spits den koningvaan den zoom van het bosch. Er is niets* gevonden; er is niemand gezien, die op toovenaar of konings zoon leek. Alle moeite is vergeefsch ge weest en somberder dan ooit wordt de te rugreis aanvaard en de zon is reeds aan de westerkim ondergegaan, eer die mannen zich in het zadel werpen en de -paarden voortgaloppeeren met de snelheid van den wind, uitgerust als zij waren in de lange uren dat ze hun meester wachtten. Als ze eindelijk ten paleize aankomen, is liet volslagen 'nacht en .werpt zich elk der strijders neer op zijn bed, om uit te rusten van den vermoeienden dag, die achter hen ligt. Niet aldus de koning. Hij zat daar in de leunstoel nog, toen het morgenrood reeds de toppen der bergen en de boomen der bosschen in het Oosten in goud dompeldo hij zat daar nog zooals hij zich neer liet vallen, bij zijn thuiskomst. Zijn slapen kloppen en zijn tanden klappe ren van koorts en opwinding; van angst en zielesrnart. Die nacht heeft hem tien jaar ouder doen worden; de sterke van gisteren is thans een .'ebroken man. En toch; geeft hij den moed nog niet op. TFij zaL morgen het land afsturen en zijn etrouwen zullen zoeken en zoeken en niet rusten voor de Koningskinderen gevonden zullen zijn. Hij zal schatten beloven aan hem of haar, die aanwijzingen kan geven of ze terug zal voeren tot het huis des vaders. Ja, wat wil hij al niet. Zijn levens heeft geen waarde meer, zoo zijn kinderen niet weerom komen en daarom zal alles gedaan worden, wat mogelijk is, om de prinseh. op het spoor te 'komen. En niettegenstaande dit alles, blijft het raadsel onopgelost. De kinderen zijn en blijven weg. Elk spoor schijnt uitgewischt en de Koniing zit op zijn kasteel eenzaam en verlaten er er^js droefheid en geween, en iedereen in het land is met den koning me de bedroefd en beklaagt den zwaar be proefden, geliefden vorst. En toen? En toen gebeurde na twee maanden iets. dat. het hart des konings deed opspringen van pleizier en de zon van geluk weer deed schijnen over het rijk van den koning. Doch laten we de geschiedenis niet vooruitloo- pen. Op "eenige uren af stands van het Hof, woonden een vader en een moeder en vier kinderen. Yader was kleermaker en ver diende met veel inspanning en veel overleg en uiterste zuinigheid voldoende om zijn gezin te onderhouden. Maar vader werd ziek en toen sloop de armoede de deur in en werd de oudste van de vier kinderen een jongen van 17 jaar de weide wereld inge stuurd om werk te zoeken en geld te verdie nen om op zijn beurt vader en moeder te helpen en te ondersteunen. En^ie jongen heette Fi-ans en vol ver wachting en vol hoop toog hij op pad en voelde zich gelukkig in het vooruitzicht, dat hij zijn ouders zijn toewijding cn liefde zou kunnen bewijzen enhij vormde bij zichzelf het vaste plan, dat hij goed oppas sen zou en door vriendelijkheid en vlijt en arbeidzaamheid geen reden tot ontevreden heid zou geven, maar alle harten zou win nen en hoopte zoo spoedig vooruit te ko men in de wereld; tot hij rijk genoeg zou zijn en huiswaarts zou keeren met gevul- den buidel en in staat zou zijn vader en moeder een onbezorgden ouden dag te be zorgen. Daar gaat hij heen met een lach om den mond cn treedt moedig voorwaarts op den weg die naar de stad zou leiden. Maar do weg is ver en de zon is brandend en nog ztet hij geen torens en schoorsteenen zioh afteekenen tegen het azuren uit-spansel; al leen ziet hij een donkere streep heel in de verte en die streep doet liem denken aan een bosch en dit bosch trekt ook hem aan met wondere kracht, (Wordt vervolgd). Nogeervs Onze Prijsraadsels. Lieve kinderend Ik hoor van verschillende" kanten, dat de krant is zoekgeraakt, waarin de prijs- raadsels stonden. Ik zal clan voor dezen keer ze nogeens geven en den tijd, waar op zo binnen moeten zijn met 8 dagen verlengen.; alzoo tot 6 Mei. Wie dan ook na dien datum komt, doet niet meer Er zijn er op het oogenblik reeds tien tallen brieven binnen. Er is goed geraden en cr zijn ook keurige verhaaltjes reeds in mijn bezit. Maar.ik moet er nog veel, veel meer hebben .De volledige lijst van alle deelnemers en deelneemsters laat ik: weer afdrukken. Dan kunnen jullie eens zien, wie flink is en ferm en een jongen is van Jan de Wit of van zessen klaar. En zoo hoort het ook. Allons, wie nog niet klaar is, dat hij zich haast.,Het staat zoo slofferig en treuzelachtig altijd op het nippertje te komen. Een flink kind laat niet op zich wachten. Dc prijzen zijn schitterend; de kans is gropt. En nu aan 't werk. Succes! De Redacteur. A. (Voor de gr co ten van 11 tot 16.) No. 1. Maak hier een aardig gedichtje van: 3 E.n ,lu. in .e.d of br.ek of m..w, Geft ee e aae.n knpo vow Mr éesk sta.t e.n m.ns.. h..l 1.. 't Is, a.s hij ee. .t.k h..ft in z.n kr..g. No. 2. Zoek 30 of meer uitdrukkingen j vcor „dood gaan", b.v. Hij heeft het tij delijke met het eeuwige verwisseld. No. 3. Verborgen dieren, welke? Deze landstreek wordt veel bezocht. Ik heb mijn lijst ergens verloren, I-s het niet gek sterren zie ik niet meer,1 De sla kan al geplukt worden. Koen wascht al zijn handen. Die kram zit stevig vast. No. 4. Ik ben een dorp in Friesland cn' Noord-Holland. Zet drie letters voor mijn naam en ik word een stadje in Groningen; verander dan de eerste letter en ik ben J een dorp in Utrecht. No. 5. Ik besta uit 10 letters cr. 1 r c;a- ware ramp voor- ons land. 5 2 3 is een dier. 5 8 9 6 is een bloem. 4 10 4 is een dorp in Gelderland. Een 1 8 7 10 is dikwijls pijnlijk. B. Voor de kleinen (van 6 tot. 11 jaar.) No. 1. In welk oog kunt ge steken., zon der pijn te doen? No. 2. Met p. ben ik een vrucht. Met h. ben ik geen boer. Met b. ben ik een verscheurend dier. Met k. ben ik een andere naam voor maal. Met v. dek ik de vogels. Wie ben ik? No. 3. Wat houdt go over, r.1 raap den kop afsnijdt? No. 4. Hoeveel is de helft van dc helft j van 12 stuiver? No. 5. Zet eens een goed woordje "i> c!é open plaats. Suja kindje, slapc doe; Doe maar gouw jo oogjes En slaap tot morgen Dan is het weer Suja kindje, slaap maar in. Slaap maar in met blijden Tot morgen vroeg, zes, zeven En kijk nu maar niet Suja kindje, slaap nu maar, Of ben je ziekjes nu en Dan loop ik naar den dokter Die wel eens komt bij Suja kindje, suja mijn Ik zal dra bij jo Dan slaap je in mijn aa. Tot dc zon je wakker Suja kindje, slape doe, Doo maar gauw je oogjes En slaap als een zoo zoet, Jij kleine, lekkero van Oom Vim. O. Voor allen (naar keuze.) a, M]aak oen vers over: 1. Dc FaascK- va cant ie. 2. De Mei. 3. Hot Voorjaar. Het Voorjaar buiten. 5. De Mcimaan.!. t Do Boer. b. Een verhaal of sprookje. Ziedaar do raadsels. En de prijzen: 1. Zilveren polshorloge ine! 2. Een inktstel. 3. Een zilveren! potlood. 4. Een mooi boek. 5. Een beursje. .,m 6. Een armbandje of boek (nas- Do Redacteur.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1924 | | pagina 16