Je LeiisÉ Courant"
mamêmmm
Derde Blad.
GEZONDHEID EU HYGIËNE j
Zaterdag 19 April 1924
feest? In ouden en in nieuwen tijd liooren
wij steeds weer vreugdeklanken.
Ik wil U thans een Middel-Nederlandse li
lied afschrijven:
Christus is ons verrezen,
O menschen zijt verheucht,
en wilt nu vroolijk wezen
inwendich, so gij meucht;
deur hem zijn wij ghenesen
van sonden en ondcucht.
HMpii
PASCHEN.
Een week van rouwbedrijf en bocte-
bcloon is thans voorbij. Wij hebben op
Pahn-Zondag na de wijding der palmen
het passieverhaal gelezen. Wij hebben
daarna eiken dag de steeds ernstiger wor
dende stem der liturgie kunnen beluisteren
In onze gedachten doorleefden wij 't ont
zettende rechtsgeding, dat over 't heil der
menschheid heeft beslist. We volgden de
bloedsporen van den kruisweg; we stonden
op den heuvel üolgotha en zagen den Zoon
des Menschen, den Zaligmaker der wereld
aan de gruwelijkste martelingen ten prooi.
Wo leden mee met die bedrukte moeder,
wier ziel werd zevenvoud doorwond. En
eindelijk waren we getuigen van dat ster
ven, dat de orde der natuur op wonder
lijke wijze in opstand bracht, zoodat de
heidensche hoofdman moest bekennen:
„Ja waarlijk, deze is Gods Zoon-1"
Toen werd Hij nedergelcgd in de spelonk
van Aïhnatkea en wachters werden bij
liet verzegelde graf geplaatst om te voor
komen dat de voorspelling uit zou komen
We weten, hoe de Heer nederdaalde in
Je onderwereld, om de heiligen van 't
Oude Verbond voor eeuwig in de Zalige
Schouwing op te nemen en daarom weer
klinkt op Paasch-Zaterdag opnieuw het
„Alleluia"
Hit is het begin der vreugde.
MaaT sidderend barst zij uit op den eer
sten Paaschmorgen.
Haec dies, cruam iecit Dominus Hit is
do dag dien de Heer gemaakt heeftl Laten
wij jubelen en ons verheugen!
Het is de lentejubel van het Christen
hart. Wij gedenken 's Heeren glorierijke
opstanding en zijn zegepraal over den dood
en de zonde, waardoor Hij 't menschdom
verloste.
Wij vieren ook onze eigene opstanding.
Na Paaschbieckt en Communie gaan wij
getroost, gesterkt, geloo'vigeir, vertrouwen-
der het nieuwe leven in. Paschen is hel
opstandingsfeest van den Christen.
Is het wonder dat de dichters steeds
weer gezongen hebben van het Paasch-
FEUILLETON.
Sisto e Sesto.
Een verhaal uit de Abruzzen.
Vrij vertaald, naar H. FEHERER.
10)
Ze vroegen-niet naar da Hia, of wie ook,
die dat konden gebracht hebben, ook niet
naar vrouw of Moeder,, die bet misschien
gestuurd had. Wat was da Hia, en wat
was fiignora Annizia? Hij een Priester
en zij veelmeer de huishoudster'van Pe-
relli, dan Peretti's vrouw, zooals al deze
bergvronwen zijn, nadat ze de jongeman
gelukkig gemaakt hebbeu en hem kinderen
igeschonken hebben. Dan zinken zij bij het
manvolk en hot eerst bij de eigen kinderen
weer terug tot den rang va,n meid, waar
uit ze voor een korten feesttijd gehaald
waren. Al ware da Dia een Priester ge
weest, als San Bernardino en Anizia een
Moeder, als do Heilige Anna, wat gaf him
dat? Daar was het vaderland en meer be
stond er niet voor hen! Ho sterke Sesto
neemt eiken aardkluit en eiken kiezel-
isleen in de handen, kust en zegent ze met
vochtigen blik. En Poz'do ruikt aan de
geitensik en aan de verdorde docli zoo lie
ve Olijfblaadjes, en voor hun door koorts
"vorglaüsde oogen staat weer., met maje
stueuze friischheid, hun vaderland, ver
koelend en beschaduwd en het hart rust
gevend aan dit -hongerig, verliiederd
iAbruz'zenvolk. Als een heldere wolken-
groep slaat ze voor hem. met honderden
zeldzame gezichten, wenkt en verschijnt
dan weer. Ze zien het ellendige van veer
tien hutten, maar hooron daar omheen het
vroolijk getrappel rnU witte geiten'en gele
schapen. He donkergroene schaduw van
het Guerciawoud speelt daarop en nog
hooger stijgen, nu wit van blijdschap dan
'jcraiiw als het ongeluk, de gevels van de
«Sibyllijnscke rotspaleizen op. Ach ddt ate
?©s komt uit dat ellenldige loof en kle'i te
voorschijn en beneemt 'dit tweetal het ver-
Stand. Wat is dat toch Voor een hemel dio
van Paritondo? Zoo hoog als geen hemel
over Rome en zoo blauw als geen boven
•Napels en zoo stil als Gods ziel, die er in
slaapt. Daarom is alles in zulk een plaats
stal en zijn ook de oude Sibyllen uit hun
duizendjarige slaap nog niet wakker. Er
leven alleen twee donkere puntjes in deze
hemelzee, het adelaarsmannel je en het
vrouwtj'e van het Guinestiest. Ze nemen
In het tweede couplet herinnert de dich
ter aan de oorzaak van den zondenva.1,
Adam, door 't serpent, de slang, verleid tot
opstand tegen God.
Naïvelijk laat de dichter hier Eva weg.
Maar 't is hem natuurlijk te doen om
de voorstelling: Zooals wij allen door den
eersten Adam gevallen zijn, zoo zal de
Tweede Adam, Christus, ons allen den weg
des hei Is weer openen.
Adam den eersten vader,
dour d' on gehoor saemheyt
verleyt door den verrader,
't serpent vol nydichheyt,
die bracht ons altegader
in groote allendicheyt.
Maar Christus onsen Heeren
ghohooTsaem tot der doot,
heeft sijne leden teere
beswaert met pijnen groot;
ontfangt dan dese leere:
loopt tot hom in den noot.
In de volgende strophe vat de dichter
't kort samen wat Christus door Zijn
Kruisdood voor ons gedaan heeft. Hij
heeft over den dood gezegevierd en Hij
heeft de hel gespoliëerd, d. w. z. beroofd
van de zielen, die daar naar Gods besluit,
eigenlijk niet thuis hoorden, do heiligen
van 't Oude Testament. Daarom behoort
hij in alle plaatsen verheerlijkt te worden,
zoowel in 't voorgebergte als in den hemel
en op aarde.
Over de doot als heden
heeft hij glielriuuipheert,
dio helle daer beneden
oock mee ghespolieert:
dus hij tot alle steden
wort gheglorificeerd.
Dan begeeft Hij zich volgens de voor
stelling van den dichter tot Maria, die wij
pas in rouwe bij het kruishout zagen. Hij
vindt haar nog in diepe smart gedompeld,
maar tracht haar nu kinderlijk op te
beuren.
Vroech voor den daglie schoone
van der doot opghestaen,
is hij met blijden toone
tot zijn moeder ghegaen;
hij vandt der maeghden croone
met bitterheyt bevaen.
Hij sprack: „wilt niet meer treuren,
o moeder, mij aensiet,
u hert dat schijnt te scheuren
deur alle dit verdriet;
het moest met my gebeuren
ghelyck het is gheschiet."
Nu verhaalt do dichter, dat Hij zich
daarna nog menigvuldig "aan do Zijnen
geopenbaard heeft en eenmaal zelfs ver
scheen Hij in hun midden in een vertrek,
waarvan alle deuren gesloten waren. De
jongeren waren zeer bevreesd en dachten
een geesl te zien, maar Christus overtuigde
hen, dat Hij zelf het was.
Noch heeft hij menichmale
de sijne gh'openbaert,
als doen sy in een sale
salen bij een vergaert,
met ghesloten portale
dour vreeze seer beswaert.
dagelijks in den middag hoog in de luclit
een zonnebad, 'liet wijfje in - een Mei-
neren kring, zich wiegend en steeds
weer naar het Jongennest omkijkend. Het
mannetje echter, in wijde bogen, zelfbe
wust, om de vrouw en haar zorgen heen.
En beneden in het dal van Paritondo ziet
men nu ook jonge en oude inwoners.
Bij het kamervenster zit no.g steeds de
oude Sol;©, en de kippen van Teresi en
Puraiii vechten nog steeds in 'het heekje.
Ook de laffe Simione komt nog steeds naar
de kosters woning en stottert:
„Jeje hebtstststeeds
een11lekker h-h-hapje!"
hoewel de arme Anizia steeds alleen sla
soep kookt.
En nu is het wel waar, bij het huisje
naast het kerkje slaat vrouw Peretti de
hennep over de donscbklep Is het hen
nep of haar eigen haar, dat zij grijs
glanst? Ze kijkt geen enkelen keer op en
blijft dicht hij de dorschklep. Kan ze dan
nu al niet meer goed zien, of drukt haar
liet alleen-zijn zoo ter neer? Jawel, dat
moeten zo bekennen, haar was niets ie wij
ten. Ze genoot weinig liefde. Ze zal wel
weer trouwen, als do zorg vooïhij is.
Weg, weg! Doch zie, het moet Zaterdag
zijn. Don da Dia komt langzaam van Su-
ri'gno aauihijgen. In de kerk, koster! mor
gen is het gezongen Mis! Ja, daar staan
we er al midden in, maar' wat is dat voor
een orde! De wij waters va ten zijn droog,
de kransjes op het Altaar droog, do heili-
igenvaandels vol stof, ook het eeuwige licht
knettert en spat, alsof het uitgaat. Alles is
verslapt, .sinds wij er niet meer zijn.
Maar hoe komt dat? De Madonna op het
altaar staat daar zonder stofje of spinrag.
En hoe ze nog maar steeds kan lachen!
Ach, U doet niets pijnt Lacht Gij maar!
Gij moogt steeda in Paritondo blijven on
der de hooge bergen in het koele kerkje
waar 'do litanieën door het gebouwtje gal
men. Hebt Go het al? Kijk, kijk, hoe ze
steeds meer lacht! en toch heeft ze nog
steeds geen sluier! of toe'h? Wat is dat
nu? Is dat haar haar of haar lachen.,
of is het een lichte sluier? Ja -toch', ja het
is een sluier, sneeuwwit uit haar reine
hand, als een lichte maneschijn vallend
naar hen toe. „Neemtzonen mijn
sluiertot schutse, tot sluineemt
gij©lui
Onder deze woorden zijn Sesto en Poz'do
nu toch tegen hun wil ingeslapen, do
Hij sprak mot blyden sede
tot hun op 't selve pa.s:
ick gheve u mijn vrede".
D'Aposlelen seer ras
gheloofden daer ter stede,
dat hij verresen was.
net slotcouplet zegt dan zoo aardig, dat
do geestelijke verrijzenis van den Christen
met Christus ons aller doel moet zijn.
1st, dat wij gheestelijcke
met hem verresen zijn,
soo laet ons alghelijcke
soucken en smaken fijn
Godt in zijn hemelrijcke
en niet des wereltsschijn.
En na dit Middeleeuwscke lied, dat be
stemd was gezongen te worden plaats ik
een hedendaagsch Paaschlied, dat mis
schien enkelen zullen kennen.
De Christus is verrezen,
De Heer is opgestaan!
Nu blinkt in gouden glansen
Des Kruises zegevaan.
Nu jubelen de beenden
In triomphantlijk-lied,
Des Vrijheids levenszonne
Haar blijde stralen schiet.
Nog juichten Jesus baatren
Om 't wreede moordnaarswerk,
Diens zwakheid zij bespotten
Den Dood Hij bleek te sterk!
Hoe hadden zij, verwaten
fn 't sterven Hem gesard!
Thans Zijn verheerlijkt leven
Den schrik hun slaat om 't hart.
O, Jesus sterk en machtig,
Sterwinnaar, vroom en vroed,
Leer ons U na te streven
Te strijden steeds vol moed.
Met U zijn w' alvermogend
Der helle en dood ten (rots,
En winnen wis de zege
Der wahkren strijdeden Gods.
N. J. H. S.
Do pastoor of wij!
't Kan raar loopen in do wereld!
In 't jaar 1727 werd een Fransche Kar
meliet door Burgemeesteren van Leiden
toegelaten tot do kerkelijke bediening,
dank zij de hulp der Duitsche studenten,
aan de Universiteit, welke anderhalve
eeuw te voren in naam van den Rooni-
schen vorst was opgericht, hoofdzakelijk
om to dienen tot kweekschool voor Calvi
nistische godsdienstleeraars.
Dit zat als volgt in elkaar.
Toen pater Ango Darnault, die van 1683
af de Statie der Fransche Karmelieten te
Leiden - thans nog do „Mon Père"
had bestuurd, op 3 November 1726 over
leden v.-as, vreesdc-n zijne gemc-entenaren,
dat dit sterfgevalhet verlies dezer Statio
ten gevolge zou kunnen hebben; dat n.l.
de kerk gesloten zou wordon, ja, in han
den der Jansenisten zou kunnen vallen.
Voor deze vrees bestond wel reden.
De Jansenisten waren toch bij de we
reldlijke overheid in hoog aanzien. En
daar pater Darnault hij hun bestrijding
op den voorgrond had gestaan, zouden zij
nu allicht de kans aangrijpen om diens
kerk te bemachtigen of minstens te doen
opheffen.
Toch gebeurde noch 't een, noch 'I an
der.
aardkluiten van het vaderland vast in de
hand geklemd. En het lachen klinkt, en
do sluier fladdert in hun droom verder.
Ze ademen niet, als in het duister van een
laatsteai, armen zondaren-nacht maar
alsof ze vrij onder de mooie Umbrisehen
middagzon lagen in het gras.
HOOFDSTUK VI.
Nog heel laat, toen de lantaarns op het
midden der Engelenburg al waren uitge
daan, rende de kleine, goedhartige doctor
van het gerecht Vincent© Minne,, naar hot
Vatikaam. Hij was een Jurist, die door de
Curie herhaaldelijk in lastige Procos-vra
gen om raad gevraagd werd. De advocaat
vroeg dringend.om toelating tot den Paus,
ook als Zijne Heiligheid al naar bed ge
gaan zou zijn, wat hij trouwens niet ge
loofde, daar hij van liet Sint Pietersplein
af in het Pauselijke studeerkamertje nog
duidelijk licht gezien had en omdat ieder
een wist, dat Sixtus niet voor middernacht
•ging slapen.
Toen het den advocaat niet gelukte, toe
gang tot den Paus te krijlgen, haalde hij
uit zijn jas oen pakje, dat zoo licht als een
veertje was, maar stevig verzegeld was,
voor den dag, en ook een verzegelde brief
en zeide:
„Zoo breng tenminste dit nog aan den
Paus! Het betreft den armen broer van
Zijne Heiligheid."
Na eeniige oogenblikken werd de doctor
in de schrijfkamer van den Paus toegela
ten, die zonder sandalen, barrevoets aan
het lessenaartje .stond en door 't licht van
de kaarsen, door de opwinding of mis
schien door het harde werken van dien
dag ,maar voornamelijk door het voortdu
rend nachtwaken, een vale geel-ziekelijko
gelaatskleur bad. Hij word zeer heftig
aangesproken:^
„Waarom brengt ge mij eerst nu cUt
schrijven, ongelukkige man? Zoo spreek!"
„Don da Dia wilde het zóó," verzette de
'droge rechtsgeleerde zich. In volle kalmte
ging hij verder:
„Eerst, als het met 'de gevangenen erg
werd, zou ik ITw Heiligheid deze zaken
brengen. Nu heb ik zooeven op den terug
weg van miin kantoor het aa.nplakbillet op
de Mariakerk gelezen. Er was geen
oogenblik te verliezen. Ik haalde den brief
en het zakje van da Dia en) daar hen ik!"
„Wie is deze d'a Dia? Hoe kent ge hein?"
Reeds in dezelfde Novombenmaand
kwam de door zijn geestelijke overheid
benoemden opvolger van den overleden
herder, pater Paulus des Martins, uit Den
Haag te Leiden aan. Dit ging gemakkelijk
genoeg. Maar nu de toelating door burge
meesteren
De kerkmeesters der „Mon Père" ver
zochten er herhaaldelijk om, zonder
vrucht evenwel. Slechts werd tegen Pa
schen 1727 den pater toegestaan, gedu
rende 3 weken den dienst waar te nemen,
maartoen bleef hij ook, al werd hem
geen officieele toestemming gegeven, 't
Ging oogluikend.
Dit was te meer opmerkelijk, wijl ter
zelfder tijd door burgemeesteren hard
nekkig geweigerd werd, voor de Statie der
ITollanclsChe Karmelieten aan 't Utreclit-
sche Veer, wier herder C Mei 1728 insge
lijks was overleden, een opvolger toe to
ia ten. Deze kerk werd 1 Juli 1728 geslo
ten en pas 22 jaar later weer in gebruik
genomen.
Vanwaar dit verschil in behandeling?
De oorzaak school hierin: de Duitsche
1L-K. studenten wilden Jen Franschen
Karmeliet niet missen en dreigden met
vertrek als zij hun zin niet kregen.
Nu waren er te dien tijde heel wat
vreemde studenten hier. De beroemde
Boerhave trok een zeer groot aantal
buitenlanders naar Leiden, honderden te
gelijk, waaronder veel Duitschers; en des
tijds bestond bij don hoogen adel van Oos
tenrijk en Bokeraen de gewoonte, zijn
zoons naar Leiden te zenden om daar een
poosje in de rechten te studeeren en alge
meen© ontwikkeling op te doen. Do tijd
genoot ion Pöllnitz beweert zelf, blijkbaar
met cenigo overdrijving, dat de geheele
adellijke jongelingschap van Oostenrijk
en Bohemen de lessen van den hoogleeraar
in do rechtswetenschap Vitriarius ging
hijwonen. Deze jongelingen kwamen te
Leiden aan met een of meer volgelingen
als: ephori, cubicularii, famuli etc., die
zij ook aan de academie lieten inschrijven,
en leefden veelal op grootcn voet, 't geen
der neringdoende burgerij ten goede
kwam.
Zoo de adellijke studenten in de rech
ten meestal slechts één jaar aan de acade
mie bleven, de burgerlijke studenten ver
toefden er doorgaans eenige jaren, zoodat
er dan ook in de laatste maanden van
1726 en de eerste van 't volgende jaar een
vrij beduidend aantal Roomsche Duit
schers onder do academie-burgers moet
zijn geweest. Hun vertrek, waarmede zij
dreigden, zou dus wel eenige beteekenis
hebben gehad, zelfs al hadden do armste
studenten misschien wel moeien blijven.
Er was derhalve voor de overheden van
slad en academie wel reden om de gevol
gen van zulk oen vertrek eens te overwe
gen. Afgescheiden van do onmiddellijke
materieel© schade, die de Leidscho kleine
burgerij ook in de "toekomst zou lij
den door 't heen gaan en wegblijven van
zooveel gegoede studenten, zou en dit
vas oneindig erger een algemeenc exo
dus bij wijze van beteoging van de Room
sche Duitsche: s aan de Leidscho Acade
mie een slechten naam bezorgen in geheel
Duitschland. De naar andere-Jipogescholen
vertrokken verontwaardigde studenten
zouden zeker overal zoodanigo voorstel
ling van het gebeurde gaan verspreiden,
dat voortaan Leiden geschuwd zou worden
als cene plaats, waar den Roomschen geen
volledige vrijheid van Godsdienstuitoefe
ning werd gegund.
En nu was juist de Leidscho Academie,
behalve om haar uitstekende, door alle
geleerden geachte hoogleeraren en haar
wetenschappelijke instellingen, ook be
roemd wegens de "groote geloofsvrijheid,
die do studenten er genoten. Reeds i*
A577, kort na de oprichting der hoogoV
school, begrepen do Staten dat in het iw
lang der jeugdig© instelling moest worden'
toegegeven aan het door profossoren, cu-E
ratoren en burgemeesters ondersteunde'
verzoek der uitheemsche studenten tot af-»'
schaffing van den van hen geëischten ro-i
ligie-eed.
De goede gevolgen van dezen, in een
tijd van religie-haat zóó opmerkelijke*
maatregel lieten niet op zich wachten.
Loiden was weldra een wereldberoemd,
druk door vreemdelingen bezocht centrum
van geleerdheid. De traditie van verdraag
zaamheid werd er dan ook steeds door d«
overheden in eere gehouden.
Zou men nu daarmede breken en aan do
Duitschers gelegenheid geven om overal
den roem van verdraagzaamheid der Aca>
demie to verduisteren? Zou men den
stroom van buitenlandsche studenten af-ï
leiden naar naijverige hoogescholen? Ter
wille van Jansenisten, aan wie de uni
versiteit niets verplicht was en van wie zo
geen voordeel te wachten had!
Neen, de curatoren, hoewel misschien
het overmoedige optreden der Roomscho
Duitschers afkeurende, moesten in 't be
lang der Academie wel steun verleenen
aan deze studenten.
En nu was het college van curatoren
samengesteld uit zeven leden, waarvan
drie door de Staten benoemd en de vier
anderen de regeerendo Loidsche burge
meesters waren. Wat in dit collego beslo
ten of goedgekeurd was, vond dus in den
regel zoo nooöig, ook steun in de burge
meesterskamer. De belangen van univer
siteit en stad gingen veelal samen; hun
overheden ook.
Deze omstandigheden maken het be
grijpelijk hoe do professoren aan de stu
denten een willig oor hebben kunnen wer-
loenen en van den magistraat eene, zij 't
dan ook aarzelende, oogluikende toelating
hebben weten te verkrijgen van een bui-
tenlandschen pater, en zulks in volkomen
strijd met de door de Staten gevolgde
politieke
Ja, ja, men wist in „ons Prote.-lant-
sche Nederland" wel, waar Abram do
mosterd haalde! Tegen een behoorlijke
„recognitie" oftewel schadeloosstelling,
werden de „Paepsche stoutigheden" oog
luikend geduld en als do geldelijke be
langen het meebrachten werd evenzeer
oogluikend een pastoor toegelaten, al
weerde men terzelfder tijd ten paar stra
ten verder een anderen pastoor. Zoo va
ren toen de manieren.
AJO.
feïï3
<a e3 aan aas a
Nicotineveigiftiging (vervolg)
In ons vorig artikel hebben wij er op ge
wezen dat nicotine een zwaar vergift en
welke do verschijnselen zijn bij acute en
cbronisc h e nicotine vergif tiging.
Hoe groot de giftigheid van nicotine is be
wijzen wel de volgende proeven: een duif
valt dood neer wanneer men haar een drup
pel nicotine voor den snavel houdt; een ko
nijn sterft in enkele minuten wanneer men
heb dier de hoeveelheid nicotine, voorhan
den in den steel van een tabakspijp inspuit.
Met het oog op deze groote giftigheid
heeft.anen daarom z g. nicotine-vrije sigaren
in den 'handel gebracht, doch wij ragen dab
ook deze neg een betrekkelijk grout ren
tage nicotine pevatdo
„Hij heeft met mij in Perugia Latijn
gestudeerd en
„Voorzeker een barbaarsch Latijn!" kon
Kiel* Sixtus niet weerhouden te zeggen,
midden im. oen zaak, die ging op leven of
dood. „Wie kan nu sepuluit schrijven in-
p'aats van sepilivit?" vervolgde hij met er
gernis.
„Deze man is verboerscht. Uwe Heilig
heid moet bedenken, dat hij al sinds veer
tig jaren in het hoogste der Abbruzzen
pastoort. Dat is geen oord om het Latijn
to onderhouden."
„Ter zake, doctor!"
„Voor twee weken was de oude pastoor
bij mij. God weet, hoe hij van zoo ver hier
is gekomen en hoe hij weet, dat ik een ad
vocaat ben, want noch zijn Italiaanscli,
nog zijn Latijn is voor onze ooren ver
staanbaar. Nauwelijks had hij mij deze
twee dingen overhandigd, of hij was weer
verdwenen. Deze Abbruzzenkraderen krij
gen allen meteen heimwee, als ze in de
stad ziju. Maar dat riep hij mij toch nog
ernstig na: „Eerst als het om bloed gaat,
dan mocht ik Uwe Heiligheid deze dingen
overhandigen."
„Kent .ge den brief?"
„Niet het schrijven. Maar toch heeft da
Dia in zijn koeterwaalsch mij liet probee-
ren duidelijk te maken."
„En wat meent ge daarvan? Spreek dui
delijk, als het u belieft, want het is bed
tijd."
Op het bruinige lint, diep doorgroefde ge
laat was ceil trek van genialon sluwheid
to lezen. Sinds Mioue da Dia's opdracht
bezat, was hij er van overtuigd, dat hij de
redding der twee gevangenen op zijn
minst nog wilde probeeren te verkrijgen.
Niet do oude kameraadschap voerde Mio-
no zoo vlug naar het Vatikaan, maar hij
■deed het alleen, cm aan zijn eerzucht van
hoogstaand juridisch anensch-te voldoen.
Uit deze eerzucht sproot zijn groote voor
liefde voor ingewikkelde en lastige rechts
zaken, die hem dikwijls bijna onoverkome
lijke moeilijkheden veroorzaakten. Men
beweerde zelfs van hem, die hij bewijzen
kon, dat zwart Wit wa.s en dat een
loopende persoon stil stond. En deze ge
loofde dat dan dadelijk on begon onmid
dellijk te draven. Mione had dan ook al
menige moeilijkheid overwonnen en hem
was veel gelukt. Hii had lijteigenen uit de
hofhouding, van Mass ark den wreedsten
van alle Romeinsche hoeren, bevrijd,
landgoederen v;n Co! on na had hij afge
streden en de borestehingm veroverd.
Alle zaken bracht hij naar zijn wil ten
einde als behoorde de geheel© aarde aan
hem. Hij had godloochenaars tot hel be
staan van oen Opperwezen overtuigd, zóó
zelfs dat ze nu aan de Moeder Gods een
altaar. Haar tc-r cere beloofd hadden en
zij zelfs een kerkje wilden bouwen. Vaak
had lvj oneerlijk gehandeld, maar ook
dikwijls eerlijk, en «steeds had bij eer be
haald. Alleen één ding was hem nog n'tet
gelukt, n.l. den ouden onverzettel'jken
Paus Sixtus uit zijn strengheid te haten
en hem milder te stemmen, waar men tus-
sehen schavot en gevangenis, tusschcn
gevangenis er. geldboete en eindelijk, waar
men lusschen geldboete en een ernst'go
vermaning kiezen kon. Het kwam e gen-
lijk alleen daardoor, omdat Mtene.-ren
Romeinschen Paus als een vreemde
ling beschouwde. Bijzonder baatte hij,
zooals trouwens zijn geheele gilde de? do
Romeinsche rechtspraak waren tooi eu "in,
de boorsch-grovo rechtspraak van donl a i:s.
Hoe hoog hij ook de waardigheid van Zij
ne Heiligheid vereerde, lvj kon zich maar
niet goed vereen'gen m?t diens tuv.c en
wreedo ambtsvervulling. Hij had dae/'om
dan ook niets liever gezien, dan dat S x-
tns nu hij het rechtspreken van zijn ©teen
familte, meer zijn hart, dan zijn rechte
vaard'gheid had laten spreken. Da.ii had
de Paus den algemeenen roep van onpar
tijdigheid, waar lvj zoo trotscli op was,
meteen verloren. Dan zou zijn trots goj
broken ziin en zijn onoverwinnelijkheid
verloren. Sixtus zou na zu'k een neder
laag in de politiek milder gestemd zijn. om
dat hij zijn gevoel niet meer behoefde to
verbergen. Voor dezen dag had M one al
d'kwjj's op ©en gelegenheid gelionot eni
eens te probeeren den Paus van zi.m on*
vc ibid deli jk beid af te brengen, maar not?
rooit was liet hem ook maar in hol mmste
gelukt. En de hoop verflauwde met do
jaren. Maar daar kwam plots a J zo
mooie gelegcnh?'d, toon da D a zijn, zoo
om hulp vragend briefje, voorlas en den
mooicn Madonr.asluicr met het pakje liet
kiiken. Nu hogen voor hem deze zaak lus-»
s-.-hon Sisto e «Sesto. die in alle gerechts-»
hoven van Rome met veel be'angstell'U'g
gevolgd werd, interessant te woTden ©n
bood zich voor den laa'.sten keer de gele-i
genheid aan. om zijn kennis met o van
den Paus to melen.