SPUI^1 An ecdoten. 1 De kenner. Fotograaf, een portret makend van een pa3 gebrouwd paar: Recht uit zien. Zoo ja. En nu niet te veel aan elkaar denken, maar wat vroolijk kijken. Hij kende hem. Baron: Is al m'n ba-gage in bof fer Knecht: Ja baron. Baron: Niets vergeten? Knecht: Geen druppel, baron. Een koopje. Uit de brieven ©ener jonge vrouw aan hare moeder: Yoor Willem's verjaardag ben ik toch zóó aardig geslaagd. Ik heb een kist sigaren voor hem gekocht en ver beeld u, hij betaalt voor precies zoo'n groot© kist vijftig gulden en ik maar twintig! Ik gedoof dat ze de heeren toch cok maar laten betalen wat «e willen. Nog a! eenvoudig. Mevrouw: „Hè, alweer twee borden ge broken, waar moet- dat naar toe?" Die n:s tb ode: „Denzelfden weg.... naar den vuilnisman." Ook een antwoord. Meester: Wij moeten onze evennaaste liefhebben en hem nooit kwaad toewen- schen. Wat zijn dab voor menschen, die altijd bij hun medernenschen nagaan of zij geen fout kunnen ontdiekken Jantje: Dat zijn schoolmeesters miju- heer. Carpentier. Het gerucht gaat dat Carpentier gedich ten maakt. Dat is heb voordeel van oen beroepsbokser te zijn: je kunt ongestraft doen vrat je wilt! :ia t! Een beklagenswaardig mertsch. Mijn vrouw spreekt vier talen en al'.e vier vloeiend. Arme kerel! Kompas. Onderwijzer: Jantje geef eens een zin, waarin heb woord kompas" voorkomt? Jantje: Ik kom pas van achteren. EIND GOED. AL GOED! L. Veertien dagen later zitten moeder en dochter te samen in de voorkamer, die uit ziet op straat Alles is op orde en geregeld. Er hangt iets in die kleine woning van rust en vrede. Moeder denkt u ook nog eens aan het geen ik droomde den eersten nacht, nadat die vreemde damo of Mevrouw Wagner bij ons geweest was? Ja kind, daar dacht ik ook juist aan. Het kan toch alles vreemd loopen in de we reld. Een maand of drie ongeveed geleden, wist ik me geen raad, hoe we ons door het leven zouden slaan. En ïiu zitten we hier gelukkig en tevreden en wat het voornaam ste is, ik kan nu gerust mijn hoofd neerleg gen, overtuigd als ik ben, dat jij, mijn kind, niet onbezorgd achterblijft. Laten we daar om God danken en blijven danken en Me vrouw Wagner met onze liefde en toewij ding blijven omringen, Ja moeder, dat zal ik doen en blijven doen. Maar waarom rijt u altijd nog even stil. Voelt u zich niet beter te midden van zoo veel moois en zooveel liefs. Ik hoor u nooifc zingen en u lacht heel zelden. En u lacht heel zelden. En ik, ik zou altijd wel kunnen zingen en lachen en dansen. Als ik Jan op den hooeen bok zich klimmen, moet ik lachen. En wat zal me dat een leventje ge ven van den zomer! Als de vogeltjes hun nestjes bouwen in de boomen en voor ons venster hun liedjes zingen; als de bloem pjes kloeien rondom ons heen en de heer lijke geur onze kamer vult; als mevrouw Wagner veel bezoek ontvangt van rijke menschen, die met aut-o's en rijtuigen ge bracht worden, och, wat zal het dan hier mooi zijn! Dan kunnen wij alles lekkertjes goed zien, en dan mag ik misschien in de rijtuigen klimmen, want Jan zegt er toch niets van, en hij heeft meer te zeggen, dan die vreem de koetsier, zou ik meenen, hé moeder? Moeder heeft stal voor zioh toegeluisterd naar het gesnap van haar kind, Hoe geluk kig ie een kind op dien 'leeftijd, denkt moe der. Geen zorg, geen verdriet, geen angst voor later. Neen! het kind ziet slechts de lichtzijde van het leven. Het vliegt als het blanke kapelletje zorgeloos en onbezorgd voort en geniet van honderden dingen rondom zich heen. En het is goed, dat het zoo is. Geluk kig een kind. dat zoo lang mogelijk kind blijft. Laat mijn kindje dan opgroeien, vrij en bfcj, als het dartele vogeltje in de schoo- ne lento van Gods heerlijke natuur. Marietje .jij hebt groot gelijk kind! -Waarom zou je niet dansen en zingen en lachen? Jij hebt er thans alle reden toe, temeer daar je in Mevrouw Wagner een tweede moeder gevonden hebt:als ik er niet meer zal zijn ..Als u er niet meer is". Maar wat u toch moedertije, U maakt me bang; u mag zoo niet spreken; u mag niet van nv weggaan_ Het is waar, ik houd veel, heel veel van Mevrouw Wagner, maar van U toch nog meer: zooveel als de heele wereld. En daarom moet u bij mij blijven; altijd bij mij blijven. En als ik dan groot- ben, dan zult IJ eens wat zien? Dan ga ik geld ver dienen, véél geld verdienen en dat krijgt U allemaal en dan bent U ook rijk. En dan rijden wij ook in ons rijtuig met Jan op den bok; en dan gaat het er van door, straat op en straat af, als de wind zoo vlug. En dan kijken alle menschen ons na en zeggen: „Kijk, kijk, dat zit Marietje met haar moe der', en dan lachen wij ze allemaal uit en wat zal Jan dan voornaam en parmantig met de zweep in de lucht slaan; kijk moe der, zoo zal het dan gaan. En weet u dan ook, wie het meeste pleizier heeft? 'Dat ben ik! want dan zeg ik: ,,ja, ja, menschen, kijk maar; dat is mijn moedertje en die is weer gezond cn nu zijn wij heel gelukkig en zijn schatrijk, net zoo rijk haast als mevrouw Wagner zelf. En nu en dan lach ik Ja-n uit en grijp dan do zweep en sla in de lucht, dat het klapt. Mooi hé. vu moest moeder wel lachen of ze wilde of niet. Ja. kind! Ik heb te veel geleden. Ik veel het maar al te wel, maar dat is niets. Ik-ben nu gelukkig en tevreden en waar lijk: ..eind goed, al goed" en dit zal vooral bewaarheid worden voor jou mijn kind. Ik zal den dokter eens raadplegen! Als de winter maar eens voorbij is, dan zal bet wel veranderen: lentegeur #n bloemen-1 lucht eu het gezang def" vogeltejs, kijk Ma rietje! dat zal me genezen. Kom Marietje, zing maar een stukje, dat je op school geleerd hebt. Dan krijg ik an dere gedachten en zal mijn liai-t sneller slaan bij het hooren van mijn kind, dat zooveel van d'r moedertje houdt en mij be loofde braaf te blijven. En Marietje zong en sloeg als heb nach tegaaltje in gindsche lanen en haar lied klonk door den tuin en drong door tot in het salon van Mevrouw Wagner, die luis terde met een glimlach op haar goedig ge laat. En de lente kwam en de Meimaand brak aan en de tuin 6tond in volle pracht en de vogeltjes zongen hun dank- en loflied en nog was juffrouw Van Baarie niet bui ten geweest. Neen, het ging met haar, als de Genestet zong in „He-t Haantje van den Toren." „Het ging met haar al op en neer, „En langzaam achteruit!" Wordt vervolgd). De Redacteur. Spaar de Vogels. „Spaar de vogels!" Dit zou ik jullie willen toeroepen zoo hard en zoo vaak, tot je ooren tuiten. En wel om meer dan één reden. Niet alleen, dat de vogels kleine lieve diertjes zijn en ons verblijden en ons leven vermooien door hun vroolijk gezang, hun lieflijk gefluit, hun lustig ge kwinkeleer in boomen en struiken; in bos- schen en tuinen, in velden en op wegen, neen, er is meer, waarom z© onze liefde en bescherming dubbel eu, dwars verdie nen. En dat is, omdat ze duizenden en duizenden rupsen, muggen, vliegen, tor ren en andere schadelijke insecten cn wormen wegpikken, die anders veel scha de zouden aanrichten aan 't jonge groen der boomen of aan de tecre planten, door den tuinman of boer met zorg gepoot. Zonder bladeren, kan boom, noch struik noch plant leven. Zonder bladeren geen bloemen; zonder bloemen geen vruchten1. Nu dan, als we dit goed begrijpen, besef fen we tevens van hoe onberekenbaar groot nut de vogeltjes zijn, die van 'e mor gens tot 's avonds laat af en aan vliegen ter verdelging dier schadelijke insecten. Hierover wil ik later eens een heel art. schrijven, opdat je kunt zien, hoe onnoem lijk veel insecten door onze hongerige vo geltjes per dag worden opgegeten. Zeker er zijn wel een paar vogeltjes, die i een zaadje weghalen of een kersje stelen maar wat zou dat? Dat beetje kwaad j weegt bij lange na niet op, tegen heb voor deel, dat ze aan den anderen kant doen zoodab ook de musch en de spreeuw mede door do wet worden beschermd en wij zelfs ook deze vogels niet mogen uithalen, vangen of dooden. Ja, bij de wet is dat verboden. En wat de vet verboden heeft, raag niemand overtreden of hij maakt kennis met dc politie cn clezo laat niet met zich spotten, j Art. 1 van die wet van 25 Mei 1880 luidt .He is verboden, in 't wild levende zoogdieren of vogels, nuttig voor land bouw of houtteelt, te vangen, te dooden, te vervoeren, te koop aan te bieden, te verkoop on, af te leveren of ten verkoop of ter aflevering in voorraad te hebben- Art. 2 zegt: lo. do eieren uit te halen, te vernielen, te vervoeren, te koop aan te biedien, te verkoopon, af te leveren of ten verkoop of ter aflevering in voorraad te'hebben. 2o. De nesten te verstoren of te ver nielen." Zoo zijn er nog zeven art. die hierop be trekking hebben, en waarin staat dat hij of zij, die betrapt wordt en zich heeft schuldig gemaakt aan 't geen in de eerste twee art. is gezegd, beboet kan worden tot 20 gulden. Dit ia geen kleinigheid hé. En de wet gever beeft goed gedaan zulke zware straf te eischen juist in verband met heb groote nut der vogels, en het groote kwaad dat de insecten kunnen aanrichten. In ieder geval is het een schande voor 't Nederlandsche volk, dat er een, wet is moeten gemaakt worden, om paal en perk te stellen aan 't dooden van vogeltjes en 't uithalen van de eitjes, die met zooveel opoffering en zorg worden opgeborgen en beschermd. En gij, mijn vriendjes, die mij leest, wat dunkt u van een jongen, die het wa gen zou trots waarschuwing van vader en moeder; van politie en school zich schuldig zou maken aan 'b zelfde feit. Zou die straf verdienlen of niet? Logica. Oom» Je moet goed boterhammen ©bert, Keea, dan krijg je roode wangen- Neef: Dan hebt u zeker boterhammen gesnoten oom, dat u zoo'n rooden neus hebt. Toekomstbeeld. iWe zijn .in 1950. Een jonge Amerikaan maakt een toertje met z'n verloofde door de lucht in 'n vlieg machine van 200 P.K. Ze waren net weggevlogen uit Chicago, of de jonge man zegt: Kijk, daar voor ons uit ligt Engeland, Groot-Brittannië. 'n 'Aardig eilanden-groepje, vind-je niet? Ik zie ze niet, zegt lietfc jonge meisje naar beneden turend) Waar liggen ze? O, zegt de jonge Amerikaan, die lig gen al weer achter ons. rt i S Beterschap beloofd. Bejaarde dame: Tilly, Tilly, het' fs toch eigenlijk niet zooals het- behoort, dat je precies tien maanden na den dood van je eerste man hertrouwd bent. Tilly: O, den volgenden keer zal ik langer wachten. Druk werk. Heb je 't druk op 'b kantoor?" Nou, of! Je moet er niet zoo lioh't ovfcr denken; t is een eeuwig gezwoeg om het beetje werk dat we hebben, eerlijk te ver deden over vier personen." Dart mag het wel? Parijsdie krantenverkooper (roep!, iauga do boulevard rennend): Matin! Journal, Figaro! D© ontruiming van de Roer! Prijs daling van het brood! Het Engelech pond voor tien francs! De opheffing der belastin gen! Politieagent (liern vastgrijpend): Hola, vrind 1 Ken je de politie-verórdening niet? Je mag niet roepen wat er in de krant staat. Kranten verkooperr" O, meneer! Maak je niet ongerust! Er staat geen woord van in de kranten! Dubbelzinnig. Meneer (die laat lcomt op 'ri soiree, tot gastvrouw): Ik kom enkel even om mijn vrouw te halen. Gastvrouw: O, meneer, waarom bent u niet vroeger gekomen? De papegaal en zij. Zij:' fEk heb dio papegaai nu al w. jaar, en hot dier hetft nog nooit één woom ,<r<\vr><rA Hij: Waarom grof jij 't niet eens genheid om aan do beurt te komen t! Poëzie en proza. Vrouw, tot haar man, die op reis „Hoe zal ik de minuten tellen tot hot nut van je terugkomst weer daar is. Je moegk me, om het gemakkelijk te maken daar. voor maar een gouden armbandhorlow koopen, mannetje." Ook een systeem. En u, meneer het Kamerlid, bent n voor het Limburgsch kiesstelsel, voor da vrije lijsten, of voor de E.V.? Ikke? Och, meneer ik ben voor het 'herkiezings-systeem Modern juffertje, Juffertje, jij zult kou vatten met die dunne kousen en die lage schoentjes bij dit weer. Maar ik heb tecli een wannen bont. Stelt u voor, een nestje met vijf jonge; bijna naakte vogeltjes. Ze zijn haast te zwak om de vleugeltjes uit te slaan. Van over den rand van 'b nest loopen, is nog geeni sprake. Van zich zelf beschermen of redden uit den nood evenmin. Zij kunnen nog niets, niets dangapen, bewust als ze zijn, dat dadelijk moeder uit het veld terugkomt met een lekker rupsje of sma kelijk wormpje. Nu dan!.... daar nadert de valsche kat van buurman. Zij heeft, de jongen goed hooren piepen en niet zoodra heeft ze begrepen, vanwaar het gepiep kwam, of zij klautert naar boven en een paar minuten later heeft zij de schreiende kindertjes te pakken en eet ze op, vóór moeder terug is met een lekker hapje voor haar lievelingen. Daar is ze: ze komt aangevlogen met haastigen spoed om den honger te stillen barer kleintjes. In snelle vaart strijkt ze neer op den tak, waar haar nestje staat, en toen?.... Maar wat is dat-I Waar zijn mijn kinder tjes, scheit ze uit in schrijnend leed. Het nest is leeg. Weg zijn zei Och, als dat. lie ve zangertje kon spreken, hoe zou hij u vertellen en zijn kloppend hartje uitstor ten over zijn leed en zijn verdriet. Nu ldaagb hij slechts en werpt zich in de lucht om het mannetje te zoeken en om clan samen neer te strijken boven het nest, waar hun lievelingen strakjes de c-uders nog verblijdden en thans? Likkebaardend springt buurman's poes van den boom en gaat elders speuren of daar nieuwe prooi te vangen is, zoo'n valschaard'! Wat dunkt uT Wat zoudt gij die leelijke poes doen, kondet ge ze te pakken krijgen. Nu dan, wat die kat deed, deed zij uit onwetend heid, onbewust van 't kwaad, slecht, geleid' door het dierlijk instinct. Zij vindt een jong vogeltje een lekker hapje en zon der te vermoeden of te denben en nog minder te weten hoeveel leed 't vogelen- paar wordt aangedaan of de gevolgen dier slechte daad te beseffen, vangt ze de klei ne vogels en eet. ze op. Dit ia haar aard. Maar wij menschen, wij "hebben;ver stand. Wij leeren wat goed is en slecht. Wij worden gewaarschuwd in huis, in school, door politie en wet. Daarom is het. dubbel slecht als wij vogeltje-s vangen df de eitjes uithalen en de nestjes versto ren. Weet wel: de oude vogeltjes hebben hun kindertjes ook lief net zoo goed als jullie ouders u liefhebben. Den-lct hieraan mijn vriendjes en laat de vogeltjes met rust. Laat ze wonen in hun keuriee,, kunstige nestjes en dan luistert even naar 'fc woord van den dich ter Hoye, die zóó precies zegt en naar waarheid teekent, wat ieder land dient in het geheugen vast te leggen; De Redacteur. In Mei, Dan leggen alle vogeltjes Een ei- En waar ze zitten broeien. Daar zullen wij niet stoeien. In Mei, Dan kruipt een heel klein vogeltje Door 't ei. Wie zou het willen deren? Het heeft geen eens nog voeren). In Mei, Dan leggen alle vogeltjes Een ei. En wie die beestjes hind'reu Dat zijn wel booze kind'ren. De "Redacteur, De betooverde Koningskinderen. door Oom Wim. IV. Scheer je weg van hier! Je hebt mijn vertrouwen geschonden. Eer de zon op komt, verwacht ik je niet meer op mijn ge- bied^ .Ga! Daar gaat de getrouwe dienaar des Ko- nings, die in een onbewaakt ©ogenblik het vertrouwen zijne meesters schond en thans het rijk wordt ontzegd en uitgebannen wordt uit het land als een misdadiger, die zioh aan Majesteitsschennis had plic-htig ge maakt. Wel is die st-raf zwaar, te zwaar, hoe ernstig zijn verzuim ook was. En de Koning? Welke vreeseliike gedachten pijnigden zijn arme hersenen? Hij durft er niet aan te denken. Zijn kinderen weg; die zoons, waarop hij al zijn hoop gevestigd had. „Ik moet en zal ze terug hebben, dood of levend, al zou ik het land' afzoeken moeten en ik zal niet rusten voor en aleer ik hen zal gevonden hebben. Ik zal mijn soldaten uitzenden ,en ik zal mij plaatsen aan het 'hoofd mijner getrouwen en geen plekje in het bosch zal overblijven, dab niet onder zocht zal worden en met vereende krach ten zullen we het spoor vinden en mijn lie ve kinderen terugvoeren, naar vadershuis". Zoo sprak de koning, maar of zijn pogin gen met een goeden uitslag zullen bekroond worden? Een too venaar is een heel leger te machtig. Laten we zien, wat gebeurt. Nauwelijks vallen de eerste zonnestralen op het machtige rijk des konings of hij houdt wapenschouwing over de soldaten die in lange, lange rijen met het geweer aan den voet geschaard staan om uit te trek ken naar heb hetooverde woud, waar vast en zeker de toovenaar Koning's kinderen in boeien geklonken houdt-. Zoo is ieders meening en deze meening is ook de koning toegedaan. „Hoort, mannen hoort! Hoort, wat ik beveel! Dood of levend zullen we de prin sen terugbrengen! Er zal geen genade ge schonken worden aan hem, die mijn kinde ren gevangen beeft en thans voorwaarts, volg mij" enin gestrekten draf gaat do troep de stad uit. Hun -blinkende zwaar den schitteren in heb licht der opgaande zonne en een stofwolk stijgt op, onder de hoeven der paarden, die brieschend en snuivend de frissche morgenlucht inademen en zich voortspoeden dn noordelijke rich ting, waar het einddoel ligt van dezen tocht. „Halt, rust! Hier zullen we de paarden vastbinden. Terwijl twee uwer hier blijven toezicht houden gaan wij zoekend het bosch af en wee hem, zoo we hem vinden: hij heeft op geen genade te hopen; wij zullen hem aan den eersten, den besten boom op hangen dit is mijn bevel. „Voorwaarts thans! Weest waakzaam en ziet toe!" En zij zijn waakzaam .en zien. toe. Maar ook de toovenaar is waakzaam en ziet toe. Hij 'heeft de toebereidselen op Ko ningsplein aanschouwd en wel als een muschje, waaraan niemand aandacht ge schonken heeft. Hij heeft ook de hevelen gehoord en staat thans weer in volle kracht als toovenaar op het- bordes van zijn burcht- en wacht in stilte de komst af der vele strijders, die langzaam maar zeker naderen Ik zeg langzaam. Er is geen boom oï struik of diepte of alles wordt aan een nauwkeurig onderzoek onderworpen en ware de ingang van het kabouterland niet met zooveel zorg verborgen geweest, dan was zelfs deze plaats ontdekt-, waar het kleine kabouter volkje bij hun tochtjes op de .bovenwereld in en uitwipten. En zie! thans zijn wij genaderd aan de open vlakte, waar het lange, spichtige gras zoo welig is opgeschoten, dat het deze moedige strijders reikt tot boven de knieën „Rust! gebiedt de Koning en allen vallen neer op dit zachte leger van gras en ieder voor zich denkt in stilte, dat de tocht mis lukken zal, maar zeggen, durft het geen een, En de koning! Hij zit daar neer als 'het- beeld der wanhoop. Dof is zijn blik nu, maar af en toe flik kert een onheilspellend vuur uit dat oog ©n wee den verwaten©, die op dat oogen- blik aan zijn genade ware overgeleverd. Een lange rust gunt hij zich zelf noch de zijnen. „Op mannen, op! Voorwaarts -in steeds noordelijke richting! Maar, schittert daar niet een dak tussehen het groen der boo men? En waarlijk allen volgen de richting van zijn vinger en allen meenen een dak te zien en waar een dak is, is 'toch zeker een huis en daar? En daar, waar ze meenden het huis te zullen vinden, waarop het dak blonk als goud in het licht der miiddagzonne, daar vinden ize niets dan een groeten, dikken eik, waarop een zwarte raaf rustig te sla pen zit naar het schijnt. Wat was gebeurd Do toovenaar zag koningsgetrouwen na deren en toen spralc hij ©enige geheimzin nige woorden en zie waar de burcht ge staan had, stond een eik thans en 'hij zelf nauwelijks had hij zich zelf met zijn too- verstaf aangeraakt-, ofdaar vloog een raaf naar boven, die een paar keeren cir kelde boven de plaats, waar daar even de burcht stond en -toen heel kalm neerstreek op den ondersten tak van dien reuzeneik, om zoedoende beter te kunnen zien en te hooren, (wat daar beneden, op den beganen grond, zou gebeuren. (Wordt vervolgd). Noodweer. 't Werd avond, 't Was eeni mooie lieete zomerdag geweest. Doch dit zou niet lang duren. Aan den horizon vertoonde zich oen; lclein stipje, dat hoe langer, hoe lan ger grooter werd. Langzaam aan hoorde men in do verte een dof gerommel. Dit voorspelde niet veel goeds. Do boeren hadden him oogst al voor een groot ge deelte binnengehaald. De koeien loeiden op het veld. Paarden,, schapen, varkens enl andere dieren waren eveneens op 't veld. Weldra scheurde een bliksemstraal de lucht gevolgd door een ratelenden don derslag. Heb onweer brak los. In. een boer derij was het zeer rumoerig. De boerin zegende het huis in met wijwater zooals het in de meeste Brabantsclie huizen ge beurt. Do boer en knechts holden naar heft veld, met" touwen en stokken om heb vee huis wart© t© drijven. De jonge boerin ruimde alles op en werkt© zeer vlijtig door. De knechts en d© boer waren in- ■tusschen op het land gekomen. Dadelijk .weid achter liet vee gejaagd en do boer bond ©enige koeien vast. Een paar and*' re knechts draafden met do paarden naar huis en kwamen terug om mee te hel pea het vee van het weiland te jagen, 't Was reeds donker geworden cn de felle blik semstralen volgden elkaar op. Bij do stal gekomen, deed de dienstmeid de deur van den stal vlug open om het vee binnen te laten. Vijf minuten later zaten allen aan het avondmaal. Na afloop weid ge zaaien. i lijk gebeden ez' daarna gingen zij naar bed. De wind loeide on loeide al harder en harder tot het eindelijk een orkaan was, Terwijl het boerengezin lag te slapen vielen van do schuur vclo pannen. Ja, tea lata-sto begon do regen mot stroomen ia den stal te vallen. Dit zag een klein hond. je. Hij kreeg medelijden met do arme die ren en sloop zachtjes naar de boer zijn 'bedstede. Het hondje sprong cr op cn hij wekte den boer die heerlijk onder de dc- i kens lag te slapen. Deze werd aanstonds wakker, meenend dat liet al volop dag was en sprong vlug uit zijn bed. Gauw wekte hij de knechts, die vlug opstonden en in één ininuut klaar waren. Een poosje later liep do hond naar beneden gevolgd door baas en knechts en recht naar de schuur. De knechts vonden de paarden ca het andere vee druipnat in den stal. Docli eene koe vonden zij doocl tussehen de an dere, want de bliksem had haar getrof fen. Het was de beste koe, de vetste die het meeste melk gaf! Ja, zij was liet! Wat een consternatie gaf dat en dat ia den donkeren nacht, terwijl de andere menschen sliepen. Nu toog men aan 'b weik. De dood© koe werd op den deel gesleept. Vlug weiden er een paar bossen stroo gehaald en die over de opening der schuur gelégd. Een paar planken werden er nog gehaald en daarna gingen allen weer slapen. En 's morgeus zagen ze wat een schade het noodweer had aangericht. Emile Du ij ra. J Bemint uwe vijanden. Op een mooien dag ging ik uit wande- Ion. Ik had nog niet ver geloopen toen ik een jongen zag die hevig stond te twisten over een voetbal, met ©en anderen jongen. Ja het kwam zelfs zoo ver dat zo elkan der aanvlogen, en begonnen te vechten. De eene jongen was veel grooter en ster ker, terwijl de ander niet zoo forsch ge bouwd en sterk was. Maar, de grootere jongen gleed ineens uit enviel in do gracht. Nu was hij die zwemmen kon na tuurlijk verplicht de jongen uit 't water te halen. Maar daar niemand van do om standers zwemmen kon, sprong de andertf jongen in 'fc water, op gevaar af to ver drinken. Hij haalde do jongen uit hot water. Later hoorde ik dat die groote jon gen ruzie bad gezocht om de andere jon gen zijn bal af te pakken. Dat liad do an dere jongen niet goed gevonden en toen begonnen zij te vechten met het vermelde gevolg. Do kleine jongen had pas zwemmen ge leerd en kon het nog niet goed! Later werden zij goede vrienden en leefden in vrede, zooals het hoort, Wim v. d. Brink. Goed afgelcopen. De grootste pret van Jantje was ach ter een auto of paard en wagen to han gen, tot hij het op zekeren dag voor goed afleerde. En hoe hij dat afleerde, zal ik jullie eens vertollen. Op een goeien dag liep hij weer achlef een bagage-auto die beladen was met een menigte zware zakken. Jan greep van achter de auto of liever ©en van de zak ken vast en probeerde zich naar boven te liijschen. Maar o wee! Do zak, dien hij beet had, tuimelde met Jantje naar bene den Daar lag ons ventje nu te spartelen, ten spot van al de jongens, die van nabij het tooneeltj© gadesloegen. Gelukkig had hij zicli niet bezeerd. Maar de auto reed door, zonder dat de chauffeur ook maar in het minste iets van zijn verlies be merkt had. Dat kon ook liiot, van het ge weldig leven en lawaai dat liet ding zelE maakte en van dc trams en auto's dio ook juist passeerden. Jau krabbelde over eind en toen 1 Ja en toen? Ja, wat moest Jan nu met den zak doen? Maar houden? Neen, dat nooit; want hij was een eerlijke jongen. Dus do auto achterna loopen cn de zak er weer op gooien was de boodschap. Daar kwam zijn vrienidjo Klaas a au Lo penBij dit gezicht viel ©en steen van Jantje's hart: „kom help me even dezen zak optillen en op dat ding daar snui ten!" riep hij zijn vriendje toe. Klaas]0 was dadelijk daartoe bereid en samoöi tilden zij den zak op on liepen den aut® achterna. Het was te verwonderen dat z'l hem nog inhaalden. Vlug wierpen Kina® en Jan den zak er op cn keerden g®za" menlijk naar liuis terug. Na dien dag heeft Jantje nooit ra 1 achter een rijtuig of auto gehangen was in eens van die dolle bokkesprong01^ genezen. Laat dit dan ook ©en les \oo ander© waaghalzen zijn, want gevaar ij is het en blijft het. Budi Nieoicr.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1924 | | pagina 16