SPUI^1
An ecdoten. 1
De kenner.
Fotograaf, een portret makend van een
pa3 gebrouwd paar: Recht uit zien. Zoo
ja. En nu niet te veel aan elkaar denken,
maar wat vroolijk kijken.
Hij kende hem.
Baron: Is al m'n ba-gage in bof
fer
Knecht: Ja baron.
Baron: Niets vergeten?
Knecht: Geen druppel, baron.
Een koopje.
Uit de brieven ©ener jonge vrouw aan
hare moeder: Yoor Willem's verjaardag
ben ik toch zóó aardig geslaagd. Ik heb
een kist sigaren voor hem gekocht en ver
beeld u, hij betaalt voor precies zoo'n
groot© kist vijftig gulden en ik maar
twintig! Ik gedoof dat ze de heeren toch
cok maar laten betalen wat «e willen.
Nog a! eenvoudig.
Mevrouw: „Hè, alweer twee borden ge
broken, waar moet- dat naar toe?"
Die n:s tb ode: „Denzelfden weg.... naar
den vuilnisman."
Ook een antwoord.
Meester: Wij moeten onze evennaaste
liefhebben en hem nooit kwaad toewen-
schen. Wat zijn dab voor menschen, die
altijd bij hun medernenschen nagaan of zij
geen fout kunnen ontdiekken
Jantje: Dat zijn schoolmeesters miju-
heer.
Carpentier.
Het gerucht gaat dat Carpentier gedich
ten maakt. Dat is heb voordeel van oen
beroepsbokser te zijn: je kunt ongestraft
doen vrat je wilt! :ia t!
Een beklagenswaardig mertsch.
Mijn vrouw spreekt vier talen en al'.e
vier vloeiend.
Arme kerel!
Kompas.
Onderwijzer: Jantje geef eens een zin,
waarin heb woord kompas" voorkomt?
Jantje: Ik kom pas van achteren.
EIND GOED. AL GOED!
L.
Veertien dagen later zitten moeder en
dochter te samen in de voorkamer, die uit
ziet op straat Alles is op orde en geregeld.
Er hangt iets in die kleine woning van rust
en vrede.
Moeder denkt u ook nog eens aan het
geen ik droomde den eersten nacht, nadat
die vreemde damo of Mevrouw Wagner bij
ons geweest was?
Ja kind, daar dacht ik ook juist aan.
Het kan toch alles vreemd loopen in de we
reld. Een maand of drie ongeveed geleden,
wist ik me geen raad, hoe we ons door het
leven zouden slaan. En ïiu zitten we hier
gelukkig en tevreden en wat het voornaam
ste is, ik kan nu gerust mijn hoofd neerleg
gen, overtuigd als ik ben, dat jij, mijn kind,
niet onbezorgd achterblijft. Laten we daar
om God danken en blijven danken en Me
vrouw Wagner met onze liefde en toewij
ding blijven omringen,
Ja moeder, dat zal ik doen en blijven
doen.
Maar waarom rijt u altijd nog even stil.
Voelt u zich niet beter te midden van zoo
veel moois en zooveel liefs. Ik hoor u nooifc
zingen en u lacht heel zelden. En u lacht
heel zelden. En ik, ik zou altijd wel kunnen
zingen en lachen en dansen. Als ik Jan op
den hooeen bok zich klimmen, moet ik
lachen. En wat zal me dat een leventje ge
ven van den zomer! Als de vogeltjes hun
nestjes bouwen in de boomen en voor ons
venster hun liedjes zingen; als de bloem
pjes kloeien rondom ons heen en de heer
lijke geur onze kamer vult; als mevrouw
Wagner veel bezoek ontvangt van rijke
menschen, die met aut-o's en rijtuigen ge
bracht worden, och, wat zal het dan hier
mooi zijn!
Dan kunnen wij alles lekkertjes goed zien,
en dan mag ik misschien in de rijtuigen
klimmen, want Jan zegt er toch niets van,
en hij heeft meer te zeggen, dan die vreem
de koetsier, zou ik meenen, hé moeder?
Moeder heeft stal voor zioh toegeluisterd
naar het gesnap van haar kind, Hoe geluk
kig ie een kind op dien 'leeftijd, denkt moe
der. Geen zorg, geen verdriet, geen angst
voor later.
Neen! het kind ziet slechts de lichtzijde
van het leven. Het vliegt als het blanke
kapelletje zorgeloos en onbezorgd voort en
geniet van honderden dingen rondom zich
heen. En het is goed, dat het zoo is. Geluk
kig een kind. dat zoo lang mogelijk kind
blijft. Laat mijn kindje dan opgroeien, vrij
en bfcj, als het dartele vogeltje in de schoo-
ne lento van Gods heerlijke natuur.
Marietje .jij hebt groot gelijk kind!
-Waarom zou je niet dansen en zingen en
lachen? Jij hebt er thans alle reden toe,
temeer daar je in Mevrouw Wagner een
tweede moeder gevonden hebt:als ik
er niet meer zal zijn
..Als u er niet meer is". Maar wat
u toch moedertije, U maakt me bang; u
mag zoo niet spreken; u mag niet van nv
weggaan_ Het is waar, ik houd veel, heel
veel van Mevrouw Wagner, maar van U
toch nog meer: zooveel als de heele wereld.
En daarom moet u bij mij blijven; altijd
bij mij blijven. En als ik dan groot- ben, dan
zult IJ eens wat zien? Dan ga ik geld ver
dienen, véél geld verdienen en dat krijgt U
allemaal en dan bent U ook rijk. En dan
rijden wij ook in ons rijtuig met Jan op den
bok; en dan gaat het er van door, straat op
en straat af, als de wind zoo vlug. En dan
kijken alle menschen ons na en zeggen:
„Kijk, kijk, dat zit Marietje met haar moe
der', en dan lachen wij ze allemaal uit en
wat zal Jan dan voornaam en parmantig
met de zweep in de lucht slaan; kijk moe
der, zoo zal het dan gaan. En weet u dan
ook, wie het meeste pleizier heeft? 'Dat ben
ik! want dan zeg ik: ,,ja, ja, menschen, kijk
maar; dat is mijn moedertje en die is weer
gezond cn nu zijn wij heel gelukkig en zijn
schatrijk, net zoo rijk haast als mevrouw
Wagner zelf. En nu en dan lach ik Ja-n uit
en grijp dan do zweep en sla in de lucht,
dat het klapt. Mooi hé.
vu moest moeder wel lachen of ze wilde
of niet.
Ja. kind! Ik heb te veel geleden. Ik
veel het maar al te wel, maar dat is niets.
Ik-ben nu gelukkig en tevreden en waar
lijk: ..eind goed, al goed" en dit zal vooral
bewaarheid worden voor jou mijn kind.
Ik zal den dokter eens raadplegen! Als
de winter maar eens voorbij is, dan zal
bet wel veranderen: lentegeur #n bloemen-1
lucht eu het gezang def" vogeltejs, kijk Ma
rietje! dat zal me genezen.
Kom Marietje, zing maar een stukje, dat
je op school geleerd hebt. Dan krijg ik an
dere gedachten en zal mijn liai-t sneller
slaan bij het hooren van mijn kind, dat
zooveel van d'r moedertje houdt en mij be
loofde braaf te blijven.
En Marietje zong en sloeg als heb nach
tegaaltje in gindsche lanen en haar lied
klonk door den tuin en drong door tot in
het salon van Mevrouw Wagner, die luis
terde met een glimlach op haar goedig ge
laat.
En de lente kwam en de Meimaand brak
aan en de tuin 6tond in volle pracht en de
vogeltjes zongen hun dank- en loflied en
nog was juffrouw Van Baarie niet bui
ten geweest. Neen, het ging met haar, als de
Genestet zong in „He-t Haantje van den
Toren."
„Het ging met haar al op en neer,
„En langzaam achteruit!"
Wordt vervolgd). De Redacteur.
Spaar de Vogels.
„Spaar de vogels!" Dit zou ik jullie
willen toeroepen zoo hard en zoo vaak, tot
je ooren tuiten. En wel om meer dan één
reden. Niet alleen, dat de vogels kleine
lieve diertjes zijn en ons verblijden en
ons leven vermooien door hun vroolijk
gezang, hun lieflijk gefluit, hun lustig ge
kwinkeleer in boomen en struiken; in bos-
schen en tuinen, in velden en op wegen,
neen, er is meer, waarom z© onze liefde
en bescherming dubbel eu, dwars verdie
nen. En dat is, omdat ze duizenden en
duizenden rupsen, muggen, vliegen, tor
ren en andere schadelijke insecten cn
wormen wegpikken, die anders veel scha
de zouden aanrichten aan 't jonge groen
der boomen of aan de tecre planten, door
den tuinman of boer met zorg gepoot.
Zonder bladeren, kan boom, noch struik
noch plant leven. Zonder bladeren geen
bloemen; zonder bloemen geen vruchten1.
Nu dan, als we dit goed begrijpen, besef
fen we tevens van hoe onberekenbaar
groot nut de vogeltjes zijn, die van 'e mor
gens tot 's avonds laat af en aan vliegen
ter verdelging dier schadelijke insecten.
Hierover wil ik later eens een heel art.
schrijven, opdat je kunt zien, hoe onnoem
lijk veel insecten door onze hongerige vo
geltjes per dag worden opgegeten.
Zeker er zijn wel een paar vogeltjes, die i
een zaadje weghalen of een kersje stelen
maar wat zou dat? Dat beetje kwaad j
weegt bij lange na niet op, tegen heb voor
deel, dat ze aan den anderen kant doen
zoodab ook de musch en de spreeuw mede
door do wet worden beschermd en wij
zelfs ook deze vogels niet mogen uithalen,
vangen of dooden.
Ja, bij de wet is dat verboden. En wat
de vet verboden heeft, raag niemand
overtreden of hij maakt kennis met dc
politie cn clezo laat niet met zich spotten, j
Art. 1 van die wet van 25 Mei 1880
luidt
.He is verboden, in 't wild levende
zoogdieren of vogels, nuttig voor land
bouw of houtteelt, te vangen, te dooden,
te vervoeren, te koop aan te bieden, te
verkoop on, af te leveren of ten verkoop
of ter aflevering in voorraad te hebben-
Art. 2 zegt:
lo. do eieren uit te halen, te vernielen,
te vervoeren, te koop aan te biedien, te
verkoopon, af te leveren of ten verkoop
of ter aflevering in voorraad te'hebben.
2o. De nesten te verstoren of te ver
nielen."
Zoo zijn er nog zeven art. die hierop be
trekking hebben, en waarin staat dat hij
of zij, die betrapt wordt en zich heeft
schuldig gemaakt aan 't geen in de eerste
twee art. is gezegd, beboet kan worden
tot 20 gulden.
Dit ia geen kleinigheid hé. En de wet
gever beeft goed gedaan zulke zware straf
te eischen juist in verband met heb groote
nut der vogels, en het groote kwaad dat
de insecten kunnen aanrichten.
In ieder geval is het een schande voor
't Nederlandsche volk, dat er een, wet is
moeten gemaakt worden, om paal en perk
te stellen aan 't dooden van vogeltjes en
't uithalen van de eitjes, die met zooveel
opoffering en zorg worden opgeborgen en
beschermd.
En gij, mijn vriendjes, die mij leest,
wat dunkt u van een jongen, die het wa
gen zou trots waarschuwing van vader
en moeder; van politie en school zich
schuldig zou maken aan 'b zelfde feit. Zou
die straf verdienlen of niet?
Logica.
Oom» Je moet goed boterhammen ©bert,
Keea, dan krijg je roode wangen-
Neef: Dan hebt u zeker boterhammen
gesnoten oom, dat u zoo'n rooden neus
hebt.
Toekomstbeeld.
iWe zijn .in 1950.
Een jonge Amerikaan maakt een toertje
met z'n verloofde door de lucht in 'n vlieg
machine van 200 P.K.
Ze waren net weggevlogen uit Chicago,
of de jonge man zegt: Kijk, daar voor
ons uit ligt Engeland, Groot-Brittannië.
'n 'Aardig eilanden-groepje, vind-je niet?
Ik zie ze niet, zegt lietfc jonge meisje
naar beneden turend) Waar liggen ze?
O, zegt de jonge Amerikaan, die lig
gen al weer achter ons. rt i S
Beterschap beloofd.
Bejaarde dame: Tilly, Tilly, het' fs
toch eigenlijk niet zooals het- behoort, dat
je precies tien maanden na den dood van
je eerste man hertrouwd bent.
Tilly: O, den volgenden keer zal ik
langer wachten.
Druk werk.
Heb je 't druk op 'b kantoor?"
Nou, of! Je moet er niet zoo lioh't ovfcr
denken; t is een eeuwig gezwoeg om het
beetje werk dat we hebben, eerlijk te ver
deden over vier personen."
Dart mag het wel?
Parijsdie krantenverkooper (roep!, iauga
do boulevard rennend): Matin! Journal,
Figaro! D© ontruiming van de Roer! Prijs
daling van het brood! Het Engelech pond
voor tien francs! De opheffing der belastin
gen!
Politieagent (liern vastgrijpend): Hola,
vrind 1 Ken je de politie-verórdening niet?
Je mag niet roepen wat er in de krant
staat.
Kranten verkooperr" O, meneer! Maak
je niet ongerust! Er staat geen woord van
in de kranten!
Dubbelzinnig.
Meneer (die laat lcomt op 'ri soiree, tot
gastvrouw): Ik kom enkel even om mijn
vrouw te halen.
Gastvrouw: O, meneer, waarom bent
u niet vroeger gekomen?
De papegaal en zij.
Zij:' fEk heb dio papegaai nu al w.
jaar, en hot dier hetft nog nooit één woom
,<r<\vr><rA
Hij: Waarom grof jij 't niet eens
genheid om aan do beurt te komen t!
Poëzie en proza.
Vrouw, tot haar man, die op reis
„Hoe zal ik de minuten tellen tot hot nut
van je terugkomst weer daar is. Je moegk
me, om het gemakkelijk te maken daar.
voor maar een gouden armbandhorlow
koopen, mannetje."
Ook een systeem.
En u, meneer het Kamerlid, bent n
voor het Limburgsch kiesstelsel, voor da
vrije lijsten, of voor de E.V.?
Ikke? Och, meneer ik ben voor het
'herkiezings-systeem
Modern juffertje,
Juffertje, jij zult kou vatten met die
dunne kousen en die lage schoentjes bij dit
weer.
Maar ik heb tecli een wannen bont.
Stelt u voor, een nestje met vijf jonge;
bijna naakte vogeltjes. Ze zijn haast te
zwak om de vleugeltjes uit te slaan. Van
over den rand van 'b nest loopen, is nog
geeni sprake. Van zich zelf beschermen of
redden uit den nood evenmin. Zij kunnen
nog niets, niets dangapen, bewust als
ze zijn, dat dadelijk moeder uit het veld
terugkomt met een lekker rupsje of sma
kelijk wormpje. Nu dan!.... daar nadert
de valsche kat van buurman. Zij heeft, de
jongen goed hooren piepen en niet zoodra
heeft ze begrepen, vanwaar het gepiep
kwam, of zij klautert naar boven en
een paar minuten later heeft zij de
schreiende kindertjes te pakken en eet ze
op, vóór moeder terug is met een lekker
hapje voor haar lievelingen. Daar is ze:
ze komt aangevlogen met haastigen spoed
om den honger te stillen barer kleintjes.
In snelle vaart strijkt ze neer op den
tak, waar haar nestje staat, en toen?....
Maar wat is dat-I Waar zijn mijn kinder
tjes, scheit ze uit in schrijnend leed. Het
nest is leeg. Weg zijn zei Och, als dat. lie
ve zangertje kon spreken, hoe zou hij u
vertellen en zijn kloppend hartje uitstor
ten over zijn leed en zijn verdriet. Nu
ldaagb hij slechts en werpt zich in de
lucht om het mannetje te zoeken en om
clan samen neer te strijken boven het
nest, waar hun lievelingen strakjes de
c-uders nog verblijdden en thans?
Likkebaardend springt buurman's poes
van den boom en gaat elders speuren of
daar nieuwe prooi te vangen is, zoo'n
valschaard'!
Wat dunkt uT
Wat zoudt gij die leelijke poes doen,
kondet ge ze te pakken krijgen. Nu dan,
wat die kat deed, deed zij uit onwetend
heid, onbewust van 't kwaad, slecht, geleid'
door het dierlijk instinct. Zij vindt een
jong vogeltje een lekker hapje en zon
der te vermoeden of te denben en nog
minder te weten hoeveel leed 't vogelen-
paar wordt aangedaan of de gevolgen dier
slechte daad te beseffen, vangt ze de klei
ne vogels en eet. ze op. Dit ia haar aard.
Maar wij menschen, wij "hebben;ver
stand. Wij leeren wat goed is en slecht.
Wij worden gewaarschuwd in huis, in
school, door politie en wet. Daarom is
het. dubbel slecht als wij vogeltje-s vangen
df de eitjes uithalen en de nestjes versto
ren. Weet wel: de oude vogeltjes hebben
hun kindertjes ook lief net zoo goed als
jullie ouders u liefhebben.
Den-lct hieraan mijn vriendjes en laat
de vogeltjes met rust. Laat ze wonen in
hun keuriee,, kunstige nestjes en dan
luistert even naar 'fc woord van den dich
ter Hoye, die zóó precies zegt en naar
waarheid teekent, wat ieder land dient
in het geheugen vast te leggen;
De Redacteur.
In Mei,
Dan leggen alle vogeltjes
Een ei-
En waar ze zitten broeien.
Daar zullen wij niet stoeien.
In Mei,
Dan kruipt een heel klein vogeltje
Door 't ei.
Wie zou het willen deren?
Het heeft geen eens nog voeren).
In Mei,
Dan leggen alle vogeltjes
Een ei.
En wie die beestjes hind'reu
Dat zijn wel booze kind'ren.
De "Redacteur,
De betooverde Koningskinderen.
door Oom Wim.
IV.
Scheer je weg van hier! Je hebt mijn
vertrouwen geschonden. Eer de zon op
komt, verwacht ik je niet meer op mijn ge-
bied^ .Ga!
Daar gaat de getrouwe dienaar des Ko-
nings, die in een onbewaakt ©ogenblik het
vertrouwen zijne meesters schond en thans
het rijk wordt ontzegd en uitgebannen
wordt uit het land als een misdadiger, die
zioh aan Majesteitsschennis had plic-htig ge
maakt. Wel is die st-raf zwaar, te zwaar,
hoe ernstig zijn verzuim ook was.
En de Koning?
Welke vreeseliike gedachten pijnigden
zijn arme hersenen?
Hij durft er niet aan te denken. Zijn
kinderen weg; die zoons, waarop hij al zijn
hoop gevestigd had.
„Ik moet en zal ze terug hebben, dood of
levend, al zou ik het land' afzoeken moeten
en ik zal niet rusten voor en aleer ik hen
zal gevonden hebben. Ik zal mijn soldaten
uitzenden ,en ik zal mij plaatsen aan het
'hoofd mijner getrouwen en geen plekje in
het bosch zal overblijven, dab niet onder
zocht zal worden en met vereende krach
ten zullen we het spoor vinden en mijn lie
ve kinderen terugvoeren, naar vadershuis".
Zoo sprak de koning, maar of zijn pogin
gen met een goeden uitslag zullen bekroond
worden? Een too venaar is een heel leger
te machtig. Laten we zien, wat gebeurt.
Nauwelijks vallen de eerste zonnestralen
op het machtige rijk des konings of hij
houdt wapenschouwing over de soldaten
die in lange, lange rijen met het geweer aan
den voet geschaard staan om uit te trek
ken naar heb hetooverde woud, waar vast
en zeker de toovenaar Koning's kinderen
in boeien geklonken houdt-. Zoo is ieders
meening en deze meening is ook de koning
toegedaan.
„Hoort, mannen hoort! Hoort, wat ik
beveel! Dood of levend zullen we de prin
sen terugbrengen! Er zal geen genade ge
schonken worden aan hem, die mijn kinde
ren gevangen beeft en thans voorwaarts,
volg mij" enin gestrekten draf gaat
do troep de stad uit. Hun -blinkende zwaar
den schitteren in heb licht der opgaande
zonne en een stofwolk stijgt op, onder de
hoeven der paarden, die brieschend en
snuivend de frissche morgenlucht inademen
en zich voortspoeden dn noordelijke rich
ting, waar het einddoel ligt van dezen tocht.
„Halt, rust! Hier zullen we de paarden
vastbinden. Terwijl twee uwer hier blijven
toezicht houden gaan wij zoekend het bosch
af en wee hem, zoo we hem vinden: hij
heeft op geen genade te hopen; wij zullen
hem aan den eersten, den besten boom op
hangen dit is mijn bevel.
„Voorwaarts thans! Weest waakzaam en
ziet toe!"
En zij zijn waakzaam .en zien. toe.
Maar ook de toovenaar is waakzaam en
ziet toe. Hij 'heeft de toebereidselen op Ko
ningsplein aanschouwd en wel als een
muschje, waaraan niemand aandacht ge
schonken heeft. Hij heeft ook de hevelen
gehoord en staat thans weer in volle kracht
als toovenaar op het- bordes van zijn burcht-
en wacht in stilte de komst af der vele
strijders, die langzaam maar zeker naderen
Ik zeg langzaam. Er is geen boom oï
struik of diepte of alles wordt aan een
nauwkeurig onderzoek onderworpen en
ware de ingang van het kabouterland niet
met zooveel zorg verborgen geweest, dan
was zelfs deze plaats ontdekt-, waar het
kleine kabouter volkje bij hun tochtjes op
de .bovenwereld in en uitwipten.
En zie! thans zijn wij genaderd aan de
open vlakte, waar het lange, spichtige
gras zoo welig is opgeschoten, dat het deze
moedige strijders reikt tot boven de
knieën
„Rust! gebiedt de Koning en allen vallen
neer op dit zachte leger van gras en ieder
voor zich denkt in stilte, dat de tocht mis
lukken zal, maar zeggen, durft het geen een,
En de koning! Hij zit daar neer als 'het-
beeld der wanhoop.
Dof is zijn blik nu, maar af en toe flik
kert een onheilspellend vuur uit dat oog
©n wee den verwaten©, die op dat oogen-
blik aan zijn genade ware overgeleverd.
Een lange rust gunt hij zich zelf noch de
zijnen.
„Op mannen, op! Voorwaarts -in steeds
noordelijke richting! Maar, schittert daar
niet een dak tussehen het groen der boo
men? En waarlijk allen volgen de richting
van zijn vinger en allen meenen een dak te
zien en waar een dak is, is 'toch zeker een
huis en daar?
En daar, waar ze meenden het huis te
zullen vinden, waarop het dak blonk als
goud in het licht der miiddagzonne, daar
vinden ize niets dan een groeten, dikken
eik, waarop een zwarte raaf rustig te sla
pen zit naar het schijnt.
Wat was gebeurd
Do toovenaar zag koningsgetrouwen na
deren en toen spralc hij ©enige geheimzin
nige woorden en zie waar de burcht ge
staan had, stond een eik thans en 'hij zelf
nauwelijks had hij zich zelf met zijn too-
verstaf aangeraakt-, ofdaar vloog een
raaf naar boven, die een paar keeren cir
kelde boven de plaats, waar daar even de
burcht stond en -toen heel kalm neerstreek
op den ondersten tak van dien reuzeneik,
om zoedoende beter te kunnen zien en te
hooren, (wat daar beneden, op den beganen
grond, zou gebeuren.
(Wordt vervolgd).
Noodweer.
't Werd avond, 't Was eeni mooie lieete
zomerdag geweest. Doch dit zou niet lang
duren. Aan den horizon vertoonde zich
oen; lclein stipje, dat hoe langer, hoe lan
ger grooter werd. Langzaam aan hoorde
men in do verte een dof gerommel. Dit
voorspelde niet veel goeds. Do boeren
hadden him oogst al voor een groot ge
deelte binnengehaald. De koeien loeiden
op het veld. Paarden,, schapen, varkens enl
andere dieren waren eveneens op 't veld.
Weldra scheurde een bliksemstraal de
lucht gevolgd door een ratelenden don
derslag. Heb onweer brak los. In. een boer
derij was het zeer rumoerig. De boerin
zegende het huis in met wijwater zooals
het in de meeste Brabantsclie huizen ge
beurt. Do boer en knechts holden naar
heft veld, met" touwen en stokken om heb
vee huis wart© t© drijven. De jonge boerin
ruimde alles op en werkt© zeer vlijtig
door. De knechts en d© boer waren in-
■tusschen op het land gekomen. Dadelijk
.weid achter liet vee gejaagd en do boer
bond ©enige koeien vast. Een paar and*'
re knechts draafden met do paarden naar
huis en kwamen terug om mee te hel pea
het vee van het weiland te jagen, 't Was
reeds donker geworden cn de felle blik
semstralen volgden elkaar op. Bij do stal
gekomen, deed de dienstmeid de deur van
den stal vlug open om het vee binnen te
laten. Vijf minuten later zaten allen aan
het avondmaal. Na afloop weid ge zaaien. i
lijk gebeden ez' daarna gingen zij naar
bed.
De wind loeide on loeide al harder en
harder tot het eindelijk een orkaan was,
Terwijl het boerengezin lag te slapen
vielen van do schuur vclo pannen. Ja, tea
lata-sto begon do regen mot stroomen ia
den stal te vallen. Dit zag een klein hond.
je. Hij kreeg medelijden met do arme die
ren en sloop zachtjes naar de boer zijn
'bedstede. Het hondje sprong cr op cn hij
wekte den boer die heerlijk onder de dc- i
kens lag te slapen. Deze werd aanstonds
wakker, meenend dat liet al volop dag
was en sprong vlug uit zijn bed. Gauw
wekte hij de knechts, die vlug opstonden
en in één ininuut klaar waren. Een poosje
later liep do hond naar beneden gevolgd
door baas en knechts en recht naar de
schuur. De knechts vonden de paarden ca
het andere vee druipnat in den stal. Docli
eene koe vonden zij doocl tussehen de an
dere, want de bliksem had haar getrof
fen. Het was de beste koe, de vetste die
het meeste melk gaf! Ja, zij was liet!
Wat een consternatie gaf dat en dat ia
den donkeren nacht, terwijl de andere
menschen sliepen. Nu toog men aan 'b
weik. De dood© koe werd op den deel
gesleept. Vlug weiden er een paar bossen
stroo gehaald en die over de opening der
schuur gelégd. Een paar planken werden
er nog gehaald en daarna gingen allen
weer slapen. En 's morgeus zagen ze wat
een schade het noodweer had aangericht.
Emile Du ij ra. J
Bemint uwe vijanden.
Op een mooien dag ging ik uit wande-
Ion. Ik had nog niet ver geloopen toen ik
een jongen zag die hevig stond te twisten
over een voetbal, met ©en anderen jongen.
Ja het kwam zelfs zoo ver dat zo elkan
der aanvlogen, en begonnen te vechten.
De eene jongen was veel grooter en ster
ker, terwijl de ander niet zoo forsch ge
bouwd en sterk was. Maar, de grootere
jongen gleed ineens uit enviel in do
gracht. Nu was hij die zwemmen kon na
tuurlijk verplicht de jongen uit 't water
te halen. Maar daar niemand van do om
standers zwemmen kon, sprong de andertf
jongen in 'fc water, op gevaar af to ver
drinken. Hij haalde do jongen uit hot
water. Later hoorde ik dat die groote jon
gen ruzie bad gezocht om de andere jon
gen zijn bal af te pakken. Dat liad do an
dere jongen niet goed gevonden en toen
begonnen zij te vechten met het vermelde
gevolg.
Do kleine jongen had pas zwemmen ge
leerd en kon het nog niet goed! Later
werden zij goede vrienden en leefden in
vrede, zooals het hoort,
Wim v. d. Brink.
Goed afgelcopen.
De grootste pret van Jantje was ach
ter een auto of paard en wagen to han
gen, tot hij het op zekeren dag voor goed
afleerde. En hoe hij dat afleerde, zal ik
jullie eens vertollen.
Op een goeien dag liep hij weer achlef
een bagage-auto die beladen was met een
menigte zware zakken. Jan greep van
achter de auto of liever ©en van de zak
ken vast en probeerde zich naar boven
te liijschen. Maar o wee! Do zak, dien hij
beet had, tuimelde met Jantje naar bene
den Daar lag ons ventje nu te spartelen,
ten spot van al de jongens, die van nabij
het tooneeltj© gadesloegen. Gelukkig had
hij zicli niet bezeerd. Maar de auto reed
door, zonder dat de chauffeur ook maar
in het minste iets van zijn verlies be
merkt had. Dat kon ook liiot, van het ge
weldig leven en lawaai dat liet ding zelE
maakte en van dc trams en auto's dio
ook juist passeerden. Jau krabbelde over
eind en toen 1 Ja en toen?
Ja, wat moest Jan nu met den zak
doen? Maar houden? Neen, dat nooit;
want hij was een eerlijke jongen. Dus do
auto achterna loopen cn de zak er weer
op gooien was de boodschap.
Daar kwam zijn vrienidjo Klaas a au Lo
penBij dit gezicht viel ©en steen van
Jantje's hart: „kom help me even dezen
zak optillen en op dat ding daar snui
ten!" riep hij zijn vriendje toe. Klaas]0
was dadelijk daartoe bereid en samoöi
tilden zij den zak op on liepen den aut®
achterna. Het was te verwonderen dat z'l
hem nog inhaalden. Vlug wierpen Kina®
en Jan den zak er op cn keerden g®za"
menlijk naar liuis terug.
Na dien dag heeft Jantje nooit ra 1
achter een rijtuig of auto gehangen
was in eens van die dolle bokkesprong01^
genezen. Laat dit dan ook ©en les \oo
ander© waaghalzen zijn, want gevaar ij
is het en blijft het.
Budi Nieoicr.