Derde Biad.
Zaterdag 29 Maart 1924
Het derde blad van dit Zater-
dagsche nummer bevat de rubriek:
Ons Katholiek Geloof, waarin Kap.
Groot zijn artikelenreeks over Het
Huwelijk vervolgt;
Schoonheid onzer Letteren, waarin
een levensbeschrijving wordt gege
ven van Joannes Stalpaert van der
Wielen;
Uit ons verleden, waarin over
Middele9uwsche straffen wordt ge
schreven
Ons Hoekje over Opvoeding, waarin
het voorbeeld van de Heilige Monica,
Sint Augustinus' moeder, wordt
voorgehouden
Gezondheid en Hygiëne, waarin
ouze medische medewerker verder
gaat met zijn raadgevingen betref
fende een gezonde levenswijze;
Verder: de Liturgische Week
kalender; de wekelijksche Feuille
ton; Voor de Vrouwen (geïllustreerd
modeblad); Voor onze Kinderen;
Oplossing Prijsrebu8; 'n paar Schet
sen; Anecdoten.
HET HUWELIJK.
n.
Het huwelijk was iets heiligs, zelfs ook
bij ongeloovige volkeren. Zeker is het een
heilige zaak bij de Christenen. Want Chris
tus heeft het gemaakt tot een Sacrament,
tot een afbeelding van de verbintenis, welke
bestaat tusschen Hem en Zijne Bigiid, de
H. Kerk.
Hierover schrijft de volkoren-apostel
Paulus zoo schoon in zijn brief aan de in
woners van Ephese (Hfdstk. B). „De vrou
wen moeten aan hunne mannen onderda
nig zijn als aan den Heer; want de man is
het hoofd der vrouw, zooals Christus hef
hoofd is van de KerkMannen, hebt
uwe vrouwen lief, zooals ook Christus de
Kerk heeft liefgehad, en zichzelf voor
haar gegeven heeft. Dit is een groot ge
heim (sacramentum)ik bedoel in betrek
king tot Christus en de Kerk".
Gelijk dus Jezus Zijn kerk heeft liefge
had en zich voor haar heeft opgeofferd, zoo
moet de man zijne vrouw liefhebben; even
als de kerk onderdanig is aan Jezus Chris
tus, zoo moet ook de vrouw onderdanig zijn
aan den inan; gelijk Jezus Christus met
Zijne kerk verbonden blijft" tot aan het
einde der wereld, zoo moeten ook man en
vrouw onafscheidelijk" verbonden blijven.
Jezus Christus heeft zich met Zijne Kerk
verbonden, opdat daardoor ontelbare men-
schen voor den hemel zouden worden ge
wonnen ook man en vrouw zijn daar
om met'elkaar verbonden, opdat menschen
zouden geboren worden, doch niet alleen
voor deze wereld, maar voor den hemel;
door het huwelijk moet het Rijk van God
uitgebreid worden op aarde, en de hemel
met heiligen bevolkt.
Ja, het huwelijk is een groot geheime
nis, als men het vergelijkt met Christus
en Zijne Kerk; het huwelijk is inderdaad
iets grootsck, iets heiligs.
En juist daarom, omdat het iets heiligs
is, mag de mensch daarmee maar niet
naar eigen goeddunken handelen, zeker
niet een Christen.
Elke Christen is vrij een huwelijk (e slui
ten, of ongehuwd to blijven. Noch tot het
fiuwelïjk nocK tot hel celibaat wordt bij
ooit gedwongen. Maar wanneer hij een
maal besloten heeft dien heiligen huwe-
lijlcsstaat te aanvaarden, zal hij zich ook
moeten houden aan datgene, wat Jezus
Christus omtrent deze heilige verbintenis
heeft voorgeschreven.
Het spreekt van zelf, dat hot heilig heie
ven van het huwelijk voor den zondigen
mensch moeilijk kan zijn, maar om daarin
tegemoet te komen heeft Jezus Christus
dan ook aan het sluiten van het huwelijk
groote genaden van bijstand verbonden,
want Hij heeft gewild, dat het huwelijk
van eiken Christen oen Sacrament zij, een
middel tot genade dus. Zoolang de huwe
lijksband duurt, heeft de Christen aan
spraak op een bijzonderen bijstand van
God, telkens als hij de verplichtingen van
zijn staat moet nakomen. Hoe heiliger hij
dien staat beleefd, hoe meer genaden hij
zal verwerven.
Al zijne instellingen nu heeft Christus
toevertrouwd aan Zijne Kerk, welke Hij
stichtte juist om Zijn werk voort te zet
ten en vruchtbaar te doen zijn voor alle vol
keren der aarde. Zoo vertrouwde Hij dus
ook het Sacrament des huwelijks tot aan
Zijn- Kerk, en heeft deze dus de macht
omtrent het huwelijk wetten en voorschrif
ten te maken.
We weten hoe ook de Staten hunne voor
schriften en verordeningen maken betref
fende het huwelijk; en niemand ontzegt
hun dit recht met reden, omdat van den
toestand van de gehuwden voor het welzijn
van den Staat ontzettend veel afhangt. Er
moet toch orde en regelmaat zijn. Maar
daarboven uit gaat toch de beslissing der
Kerk, omdat het huwelijk nu eenmaal een
Sacrament is, en daarover heeft de Staat
niets en de Kerk alles te zeggen.
Wat blijft, er nu over van de opmerking,
dat de liefde vrij moet zijn, en de Kerk
zich niet het sluiten van een liefdeverband
niet heeft in te laten?
Het blijkt te zijn een oppervlakkige re
deneering, ingegeven door den drang naar
bevrediging der geslachtelijke neigingen.
En het is toch alleszins redelijk, dat ook
hierin een goede orde bewaard wordt, en
dat paal en perk gesteld wordt aan het vol
doen van verlangens, die het gevolg zouden
hebben wanorde voor den Staat en vernie
tiging van het door God gewi'de huisgezin.
De mensch, die in zijn gevallen toestand
altijd naar het verkeerde streeft, moet nu
eenmaal door verschillende voorschriften en
geboden op den rechten weg gehouden wor
den. En met liet oog op die eeuwige zalig
heid van den mensch is liet, dat Christus
cn zijn Kerk ook omtrent liet huwelijk
hunno voorschriften gaven.
J. C. C. GROOT,
Kap.
JOANNES
STALPAERT VAN DER WIELEN.
I.
De man, wiens naam hier hoven staat,
is gedurende de laatste jaren weer meer
hekend geworden. Maar er is een tijd ge
weest, dat men zijn naam in de geschie
denis der letterkunde vrijwel vergeten was
Hoe dat kwam? 't Is gauw gezegd.
Hij leefde van 1379 tot 1630 en was
Roomsch priester. En een priester, die in
dien tijd van strijd en woeling gedichten
schreef, kon door de toonaangevende
schrijvers, en dat waren Calvinisten of li
bertijnen, niet erkend worden. Die schreef
noodzakelijkerwijs gedichten, die niet veel
zaaks waren, 't Was immers al zoo dood
jammer, dat Hollands grootste dichter,
Joost van den Vondel, weer tot de Moeder
kerk was teruggekeerd!
In het midden der 19e eeuw durfden
evenwel de Roomschen weer vrij ademen en
er sprongen een aantal mannen op de bres,
die aantoonden dat de Roomschen, hoezeer
ook meer 'dan twee eeuwen ach terui tgezet,
gezwegen van de Middeleeuwen, toch ook
in later tijd nog deel hadden gehad aan
het beschavingsleven.
Voor kort herinnerden we nog aan Cor-
neli8 Broere, praeses van 't Klein Semina
rie Hageveld, aan zijn „Dithyrambe (lof
zang) op 't „Allerheiligste" en zijn „Be
degang". En ruim een jaar geleden schre
ven we op deze plaats een kort levensover
zicht van Jos. Alberdingk Thijm. We zou
den nog kunnen herinneren aan Dr.
Schaepman, den ouden bouwmeester Cuy-
- pers en Victor de Stuers, die ijverig oude
momenten van oorspronkelijk Roomsche
cultuur voor den ondergang wist te bewa
ren.
Dat Stalpaert van der Wielen weer meer
bekend is geworden, danken we in de eer
ste plaats aan Alberdingk Thijm.
In het jaar 1848 begon deze de uitgave
„Volksalmanak voor Nederlandsche Ka
tholieken". In deze volksalmanak, die be
stemd was, om in breede kringen ver
spreid te worden, deed hij ook verschil
lende historische personen herleven. Maar
hij deed het niet in den vorm van een ge
leerde studie. Hij trachtte zijn menschen
tot hoofdpersoon van een novelle te ma
ken en het leven zoo aanschouwelijk moge
lijk voor te stellen.
In do oogen van menschen. die erg go*
leerd willen doen, is dat niet de juiste ma
nier. Men zegt, dat het onwetenschappelijk
is. Maar wat hebben wij, gewone men
schen aan een geleerde studie? Die gaat
toch boven onzen hoed. Wij moeten iets heb
hen dat ons direct aanspreekt.
Als Alberdingk Thijm ons Vondel voor
stelt op het Begijnhof, in tranen badend
voor het Allerheiligste, of als we tegen
woordig zijn hij zijn laalsto oogenhlikken,
terwijl hij zijn schamele bezittingen ver
deelt, dan zegt on9 zoo'n voorstelling veel
meer dan wanneer we daarvan een weten
schappelijk zieïkundigverslag lezen.
Dat laatste heeft natuurlijk zijn groote
waarde voor een geleerde, maar niet
voor ons.
Zoo schreef Alberdingk Thijm in de
..Volksalmanak" van 1854 een levensover
zicht van Stalpaert van der Wielen, het
eerste na vele, vele jaren. En ook in dit le
vensoverzicht trachtte hij zoo aanschouwe
lijk mogelijk te zijn cn een boeiend ver
haal te geven, zonder de waarheid te kort
te doen.
Dit overzicht is wel de oorzaak geweest,
dat later meerderen zich met den edelen
priester-dichter hebben beziggehouden. Men
heeft oude archieven nog eens nagesnuf
feld en verschillende dingen aan. 't licht
gebracht, die Thijm nog niet weten kon.
En wat belangrijker is, men heeft in
bloemlezingen verschillende zijner verzen
nog eens weer nuhliceerd.
Wij zullen thans beginnen mot een over
zicht te geven van zijn léven.
Joannes Stalpaert van der Wielen werd
den 22 Nov. 1579 te VGravenha"» geboren.
Thijm meent, dat hij afstamde van het
adellijke geslacht Van der Wielens uit het
vroegere graafschap Teisterband. En de
graven van Teisterband lieten hun stam
boom wortelen* in de tijden van Karei den
Grooten.
Maar lieden van echt aristocratischen
bloede waren de Van der Wielens zeer ze
ker. En terwijl in de beroering der tijden
zoovelen, ook voorname edelen, het aloude
Roomsch geloof verloochenden, bleven de
Van der Wielens trouw.
Dat was een daad van karakter voor een
advocaat bij het Hof van Holland.
Meester Jacob van der Wielen was ge
huwd met Jvr. Maria Pauw.
Uit het huwelijk werden een aantal kin
deren geboren, waarvan Joannes de derde
was.
De knaap was levendig en vlug van be
grip en leerde uitstekend. Reeds in 1595,
dus op 16-jarigen leeftijd werd hij student
in onze goede stad Leiden; want de bedoe
ling was, hem advocaat te laten worden.
Hij verbleef hier ongeveer een jaar.
Toen vertrok hij naar Orleans in Frank
rijk om daar zijn studie voort te zetten.
Het studeeren aan een vreemde universi
teit was In 'die tijden zeer gewoon. Rijke
Hollanders, die het doen konden, stuurden
bijna altijd hun kinderen een poos naar
den vreemde.
Reeds in Januari 1598 verwierf hij aan
de universiteit te Orleans den graad van
meester in de rechten.
En den 20en Mei van hetzelfde jaar
werd hij reeds beëedigd als advocaat van
den Hoogen Raad van Holland.
Slechts enkele jaren nam hij deze func
tie waar.
Het recht te verdedigen was een mooie
zaak. Mooier zaak evenwél was, het Gods-
recht te belijden en te verdedigen als
priester. Vooral in het begin der 17e eeuw,
toen 't kerkelijk leven der Katholieken door
den druk der tijden geheel verlamd was.
Van der Wielen begaf zich naar de uni
versiteit te Leuven. Reeds in 1605 kreeg
hij de verschillende kleine wijdingen en
de heide diaconaten. Den 25en Maart 1606
werd hij door den aartsbisschop van
Mechelen tot priester gewijd. Dit alles ge
beurde natuurlijk in België, daar het ver
richten van dergelijke plechtigheden in Hol
land verboden was.
Voor hij als parochiegeestelijke zijn
eigenlijke loopbaan aanvaardde begaf hij
zich op reis naar Rome. Hij volgde daar
bij den meest gewonen weg uit dien tijd.
Dat wil zeggen hij vertrok naar Brussel,
van daar naar Parijs, vervolgens naar Bor
deaux en vandaar naar Italië.
Ook te Rome was het hard arbeiden.
Want zou hij zich weer in zijn geboorte
plaats vestigen, waar de leidendo geesten
Calvinisten en libertijnen waren, waarvan
er velen uitmuntten door geleerdheid, dan
was het noodzakelijk, dat hij naast liet ge
bed de wapenen van vernuft en kennis
wist te gebruiken tegenover do profeten
der dwaling. En zoo vernemen wij dat hij
te Romo met lof den graad van doctor in
de godgeleerd li ei d verwierf.
Door geleerdheid, scherpzinnigheid en
vroomheid kon hij in de Eeuwige Stad
zijn licht niet onder de korenmaat houden.
Hij trok cr bijzonder de opmerkzaam
heid van Gravius. Dezo geestelijke was de
zaakgelastigde van den -Nederlandschen
Apostoüschen Vicaris Sasbout Vosmeer.
Een korte toelichting.
Door het beruchte plakkaat van Decem
ber 1581 was feitelijk het uitoefenen van
den Roomschen eeredienst onmogelijk ge
worden. Roomschen werden uit openbare
ambten en waardigheden gestooten, de
priesters vervolgd en den bisschoppen hun
werk onmogelijk gemaakt. Nederland was
tot missiegebied gezonken on Sasbout Vos
meer, die gewoonlijk te Keulen verbleef,
trachtte van daaruit nog te redden wat te
redden viel, teen hij tot Apostolisch Vica
ris was aangesteld. Hij trachtte geleerde,
deugdzame en tactvolle missionarissen te
vinden die in het eens zoo bloeiende land
van godsvrucht weer met vrucht konden
werkzaam zijn.
Zijn afgevaardigde bij den Heiligen
Stoel, die Stalpaert van der Wielen met
belancrstelüng gadesloeg, schreef hem o.a.:
„Mij dunkt, dat ik in Stalpaert iets bui
tengewoons zie uitschijnen, 't zij dat men
zijn ijver beziet, 't zij dat men acht geeft
op zijn veelvuldige geleerdheid."
En elders roemt, hij in oen brief aan
Mgr. Vosmeer Stalpaert's „begaafdheid in
het preeken" en zijn „uitnemende deug
den".
Geen wonder, dat de jonge priester hoo-
ge verwachtingen wekte bij den man aan
wiens beleid de herleving van het Room
sche geloof was toevertrouwd.
N. J. H. S.
Middelceuwsche rechts
pleging.
Neen, gevoelige lezeres, U behoeft niet
al hij voorbaat te griezelen. We gaan 't niet
hebben over brandmerken, ophangen, rad
braken en meer van deze voor 'onzen tijd
hardvochtige dingen. Uit onze musea van'
oudheden weien we daar genoeg van.
Trouwens: die ongezouten straffen waren
voorheen ook geen dagelijksch werk en
men strafte toen zelfs kleine vergrijpen'
minder zwaar dan in latere eeuwen.
Bovendien was de aard der boeten, waar
men de overtreders van landswetten en
stedelijke keuren meö trof, meer verschei-'
den; zij kwamen veelal meer ten goede aan'
de burgerlijke gemeente of aan de kerk en
hielden dikwijls meer verband met het ver
grijp dat was gepleegd.
In de middeleeuwen waren er geen ge
vangenissen, ten minste geen verblijven tot'
opsluiting van misdadigers voor eenigszina
langen tijd. Men had den „stok", waarin
do kwaaddoeners werden in bewaring ge
bracht, tot dat hun vonnis was gewezen*
doch dat arrest duurde gewoonlijk niet
lang, omdat de rechtspraak sneller in haar
werk ging dan thans. Opsluiting in eene
gevangenis voor korter of langer tijd, als
straf uitgesproken, was zoo goed als niet
hekend. Vandaar dat de „géole" of het mis-
dadigers-gat gewoonlijk van geringen onw
vang was.
Boelen werden in de middeleeuwen
menigvuldig opgelegd, maar op eone ge
heel andere wijze dan thans. Eigenaardige
vormen er van waren de steenboeten; zij
werden 'veelvuldig geëischt sedert in de
steden de houten huizen, ook de openbare
gebouwen, geleidelijk door sleenen panden
werden vervangen, de aarden wallen door
vestmuren, kerken en kapellen werden ge
sticht of vergroot. In dat tijdperk moesten
velo overtredingen geboet worden mot het
leveren van steenen, in een aantal van
5000 tot 100000 afwisselende, bovendien
somtijds van eene opgegeven hoeveelhoid
kalk, welk bouwmateriaal dan moest be
zorgd worden ter plaatse-zelve waar men.
het op dien tijd noodig had, b.v. aan de
parochiekerk, het stadhuis, do vestmuren,
eene of andere poort. Nu en dan cischte
het gerecht van den veroordeelde 't maken
van eenige roeden vestmuur, waarschijn
lijk wanneer de delinquent zelf metselaar
of ambachtsman was. hoewel dat niet
wordt opgegeven en het is dus slechts eene
gissing. Van geldboeten wordt veel minder
gewag gemaakt, waarschijnlijk omdat
daarvan in den regel niets in de stadskas
terecht kwam. Want men weet, dat zij
gingen: 1/3 voor den aanbrenger van liet
delict (zoo die er was), 1/3 voor den
Landsheer en 1/3 voor den Schout.
Ontzetting uit burgerlijke en burger
schapsrechten ban zoo wat in vergelijking
gebracht worden met het middeleeuwsche
hannissement. Verbanning voor een zeker
aantal jaren want „voor eeuwig" werd
niet veel uitgesproken was, als men het
zoo noemen mag: schering en inslag. Men
paste deze straf zoo veelvuldig toe, dewijl
zij eene allergemakkelijkste manier was,
om zich van booswichten en kwaaddoeners
af te maken, doch zij strekte niet ter be
vordering van veiligheid in den lande, want
men kreeg en hield langzamerhand eene
vlottende en zwervende massa led: -vin
gers, die gewoonlijk geen middel van be
staan hadden, en van ongcrechtigo stroken,
om aan den kost te komen, niet afkrerig
waren.
Behalve hetgeen reeds opgenoemd is,
had men nog eenige andere correctioneele
straffen, zooals het volgen der processie, do
bedevaarten, den schandsteen, de kaak,
enz.
Laten we nu eens zien, hoe die zacht are
Straffen vroeger werden toegepast. Het
register der vonnisen, in de 15e eeuw ge
wezen door het gerecht te Haarlem, dient
daarbij tot gids.
Hier volgen dan eenige delicten met de
straffen, daarvoor uitgesproken:
D i e f s tal. Zekere „schele Wybo"
groef groote kuilen in de stads
singels met het dool, zand en aardo
tot eigen gebruik per schuit weg
te voeren; onderweg viel of wierp hij dan
nog een deel in 't water, waardoor dit ver-
FELULLETON.
Sisto e Sesto.
Een verhaal uit de Ahruzzen.
Vrij vertaald, naar H. FEDERER.
7)
Six (us knikte den jongem'an, die iuiit een
jEngel en een jongen duivel -te gelijk scheen
samengesteld' te zijn, een weinig stroef,
doch niet onwillig toe. Dan vestigde hij
het oog op de oude.
1 „En Gij, edele d'i Mos-si?"
Do geroepene schrok en sidderde over
jhet geheele lichaam. Dan echter viel hij
'driftig uit en piepte hij nijdig:
..Ik, oh no, no, no! Het procos zal e-ls
'gtëi
,,Di Mojssi", klonk het als een donder
slag naast hem. Alle hieven die hoofden
'op. Het scheelde weinig, of za(j zo.udein een
kruis gemaaJkit hebben. „Ik weet", dender
de het Pauselijk onweer verder, „hoe gij
dp Uw gehoede gooi), tot op de Umbrische
gebergten toe; Uw pachters en bellasfling-
toners besturen laat. De hoereta moeten
leven vapi het .stelen als zei niet verhonge
ren willen. Zóó zuigt ge ze door Uw be
lastingen uit!" i
„Heiligheid", steunde di MossL (Elk
'woord geeselde hean. Maar bet meest
krenkte het! rijn verouderden graventrote,
dat de Paus hem (Zoo hard behandelde.
„Ook gij, Manches© Arrigo de Faniciollla",
jsprak Paus Sixt'us en wees mét den kor
ten dik!keai wijsvinger maar den jongeling,
„gaat woest en heerschzuchtig met die vele
kleine onderdamem oan. Maar weliswaar,
jge zijt nog jong en vurig en hebt geen
beter A-oorbeeld geheid1. Men zegt ook, dat
ge een hart bezit en Uw knechten, behalve
.'do zweepslagen ook do wijn en de koek
JpHnt
jiHeili|ghe4d!" weerde Anrigo de Fan-»
wiollia overgelukkig af.
„Melk en brood zullen ze hebbern, 'dat ié
net minste", rolde de stem v'an den wij
ken, kléinen m'am vobrt, nu ajn'g^twekbemd
Waar over de beide schuldige hoofden
van den kaalkop en het jonge kroeshoo'id.
„Uwe zegen, Heiligheid!" hoorde mc#
hu nogmaalis vam 'dén ouden di Moss!.
■Want zelfs in het geestelijke en heilige
'dreef deze gierigaard zijn procentenhou-
'ger. Van dein Pauselijken Zeigen, van zoo
dichtbij, iln dezelfde zaal,' over veertien
hoofden verdeeld, verwachtte zijn bijzon
der zakelijk Christendom wel twintig pro-
'cent winst."
Geduld'ig, als Onzen Lieven Heer zelve,
'die over duifjes en gieren de zon laat lop-
igaian en hij den eersten en duizend'sten
•maal vast vertrouwt, dlat toch nu een
honkje van zijn ge na de een wilde vogel
:k>t tucht zal voeren, zóó ook breidde Six-
kus zijn vlakke hand luit en zegende {met
geduld wat daar i!n bonte wanorde
votor hem knielde, en een kruis van voor
hoofd 'tot «do borst sloeg. Dan kuste elk dier
'processie, de <een na den lamder, den vis-
fechersr'ihg en ging, na driemaal de
(knieën gebogen te hebben, heen.
Als Süxtuis zich alleen bevond, was «hot
'hem, den grijsaard, veel lichter dan te
voren. De kleine man verhief zich, mam
het doodvonnis van de twee Peretti's weer
Van de tafel en stapt» de zaal met groote
'passen en knikkende knieën op en neer.
'Zijn marnieren, uit het boerenleven mee
gebracht, die In de kloostertucht bo-
teohaafd waren, tijdens zijn Prelaatschap
igepoililjet waren, maar mu tin zlijn Pause
lijke regeerinig weer in de rjuwe oorspron
kelijkheid ferug twaren gekeerd, gaven er-
'gertois aa'n de Spaanse he Kardfrialien, plei-
tziler aan de Frarisohe, en een hartelijke
Voldoening aan do Zw'itsersehe garde, die
in de [wilde broek en harnas hun hartje-
bloed ni'et verloochenden en 'n verwant
schap voelden». Zóó liep Sixt'us heen en
'weer, steeds vljujgger, om zich tot de twee
de rechtspraak voor te bereiden, steeds
'als hij bdj de Heüschilderinig kwam,
(richtte lhi|j het zóó in, dajt hij mét bót
heengaan den voet dén ijotogere en bij het
llerugkeeren dén ouderen schurk mid
den 'in d'en mek tfrdd. Daarbij droeg hÜj
zijn gedachte in luide rede voor, alp
'was het een openbare rechtszitting.
„De hieefe stad weet, dat mijn broeder
'en mijn neef als schurken gepakt en am
de burcht (geworpen zijn. fk heb bet met-
leen en onverschrokken laten bekend ma
lton!"
„.Uit, ijddheid!"
Sixtus keek oprij, waar hij steeds een
dubbelganger i-n een zwarte bcdélaarspij
verbeeldde te zien. Den monnik Sixtus. liie
■Paus Sixtus' geweten deed spreken. Deze
arme geringe Sixtus had daarju-ist ge
sproken.
„Neen. oerwaarde Frater, niet "uft ijdel-
heid, geloof ik, méar uit wijze voorzich-
itighéid om m;j voor de heele wJeTeld te
ib'm'den en tmij voor onrechtvaardigheid fo
Jbeboeden, 'als dik mij o'ver mijn e-'tgem fami
lie de s,taf moet breken. (Opdat ik onpar-
ifijldig kan zijn, daarom!" Daarbij trad hij
den oudsten zoon Heli op het hoofd.
„De Gezanten zullen het maar Weenen,
Parijs en Madrid berichten en .groot zal
het respect in de hooge en nl/derige Chris
tenheid ziijin, als men hoort': Daar de broe
der van Sixtus een moordenaar was, heeft
de Paus hem, evenals alle andere schuldi
gen, laten onthoofden. Er heerscht nog",
tzóó zal hot luid kltfrikem, „op deze om
koopbare wereld, nog een onomkoopbare/
(rechter. Het heiidensche Rome heeft een
Brutus! Hier is de Christelijke (Brutus!
jDe boeken der geschiedenis zullen betiteld
iworftem: Petrus de apostel,Gregorius
de IJzere ïmnoeemtaus de Glorierijke
iJulius die SoldaatPfusl de (Heilige
an'alar dan Sixtus de (Rechtvaardige!"
i „De -wreed», de hartalooze!" lispelde het
haast hem. De Paps bezag met gefronst
jvoorhetofd den (muur.
„Het is waar, concede, ik voelde tot mu
toe niets voor de twee VetrWamfén. Ik ken
jze niet, weet niet eens, hoe ze jar uitzien.
;Hun diood kost mi'j geen traan. Heb ik
Brutus gefce.gd? Een Chr'iisteKjke Brutus?
Bat was niet waarl Brutus ihad zijn zf»l
/verkocht, toon hij hot „schuldig" over zijn
koon uitsprak. Mijn gerechtigheid1 i« geen
{heldenstuk. Zoo ver, vrome broeder, hebt
yge gelijk."
Dezen keer ging hij Heli's zoon voor
bij. Hij wist zelf niet waarom. Maar voor
d«e goddelijke man Samuel week hij met
leen wijden pas uit. „Hief toch telt het ge
voel milet meer. Hier toch geldt alleen de
(rechtvaardigheid!" bevredigde zich do
/Paus.
„Alleen de heilige zaak!"
J „Maar"
„Wacht, Wacht, ge zijt te streng!" klonk
het terug.
„Dat loochen dk niet„ maar 't mankt mij
/beroemder, dan wanneer ik de oude 'Eli
zabeth bekeerde of den Sultan aan den
Gouden Hoorn doopte!"
„Heftigheid, waarvoor dit beroemd
jzijn?"
„Het is nuttig, het is gojodi! Ge ikjunt dat
,-niet begrijpen. Ge zijt éen van de wereld
ioribekeinde kluizenaar. Stonid gij maar bo
ven mijn bestormde Petlrusstoell De Kerk
•aan de eene zijde en de Staat aan did ian-
idere! Ge zoudt anders praten! Dit dood
svonnis zal nu schrikwekking brengen
«over de heele wereld. En verschrikkelijk
moet men vandaag zijn, wil men de we
reld goed 'doen. Geen koning zal een pri
vilege meer vorderen, als ik het eigen
hl'oéd laat vloeien. Het volk zal zéggen;
■„Zóó hebben we het verwacht. Het as eer-
iÉjk. Hi;j hakt ide eigem hanid aï, als die
hem ergetrt." Ik echter voeg erbij: Laait
het u een afschrikwekkend voorbeeld zijn,
Igij mi'Hi'oenen, die zooveel ergernis dn de
/wereld geeft. Gij /vagebonden in de bergen,
gij straatroovers, gij smalende schim
pers der overheid! Maar otok gij vol-
jkenverdrukkers, wacht u voor mijn straf!
Gi«j bestredene en onbestredens hekelaars
jvan de godsdienst. Gij Elisabeth van En
geland en gij w re éde Wasa van Zweden,
gij Turk aan de Dcmau, matar ook, gij
eluwe blauwbaard in Parijs. Vreest gij,
/zondaars, de rechter nadert, en zal recht
over u spreken, zoowaar als hij zijn c'gen
/bloedverwanten niet verschoond lieeft
Stil, «preek niet verder, monnik Sixtus.
Gij zijt een Heilige, maar geen rechter! Ik
moet beiden rijn!"
En terwijl hij dat tusschen zijn 'langs
jwi't'te ibaard mompelde, woelde hij zijn
moed weer Sgrooter worden. EDj 11:p a's
/een koning over het BijbeTacho tafèroeï
•heen en trad met den laatstdn zwaren str.p
den Hoogepriester «Heli op het hoofd.
Dan riep- hij luid: „Zucco, breng den
brief meteen naar den commandant op
jden Engelenburcht!"
„Dué toch nog de oude Pontifex" mem-
ipelde de kamerdienaar aan de uitgang.
«Maar Sixtus had vandaag een goeden,
waarlijk vorstolijlcen dag. Van Oostt ik
/kwamen gunstige berichten, over den
/strijd tegen de (Muzelmannen. GanVua
predikte in de Stefauusdoin eóf had hij de
(talrijke toehoorders eene groote geesic'Ej-
ike verbet'erihg teweeg gebracht. Als hij
,mét de 'aa-nro'dpiTLg van „Jezus!" zij'.n pre-/
vdi(Ca(ti'e sloot, was het, of „een boven-
jaardsch vuur" in h'em laailde. Uit Indo ea
/China kwamen brieven van de Patera
/Rioci en Nobil'i,, waarin zij vertelden van
den doop van mleerdere Prinsen. En in do
istad der Hugenoten, La Roebelle, was w<w
derom een Jezuïet voor zijn 'geT-oof 'dood-'
gemarteld. Onder alle pijnigingen, had 'hij
piot opgehouden, den lof van Jezus te ver-'
kondigen. f
„Si'eëds de zonén van Loyola, steeds de-*
jzelfdfel" riep Sixtus met een bijna onwïl-4
jl'lgie bewondering .uft. „Wat vormen die
/toch voor een dapper Christelijk Priester-'
jloger! Zo doen -niéts zonder Jezus! Al'leé
f/oor Jezus! Laait ze dan in Godsnaam Je-i
jzuieten heeten!" I
Hoewel hij zich maandenlang tegen de-*
(zen naam verzet had', zou. hij hu'n wcnsch
/nu maar inwilligen. i
Tegen den avond ontving hij driehom
derd pasgemunte Ducaten, die de Jorik-
ivrouw van Venetië hem zond, véor deni
,9chat van den H. Petrus.
(Wordt vervolgd).