VOOR DE VROUWEN
ïvurmen onlïan&eDiaar, iorzelig, on
plezierig gestemd zijn 1zij kunnen ook
„heerlijk" zijn van jong frisck opbloeiend
jeugd-idealismo en zelfverloochening. Op
'n onverwacht oogenblik soms, als vader
en moeder al lang gebeden, gewaarschuwd,
geduld geoefend en verdragen hebben
dan komt 't in eens of geleidelijkzij
veranderen dan zoo ten goede'
Ouders, leeft mee met uw groole kinde
ren' wordt niet boos of maak hen niet be
spottelijk, als zij „doordraven" en eigen
wijs, „onzin" zitten te „verkoopen" alsof
het Salomonsspreuken waren!
Praat altijd kalm met lien en laten zij
zich mogen uitspreken. Vooral, als 'het
gaat stormen in hun ziel, weest op uw
postZorgt, dat de hoorn van hun christe
lijke levensbeschouwing goed vast gewor
teld staat' en staal altijd met sterke en
sterkende liefde voor hen klaar'
Een boom, goed vast geworteld, groeit
niet gemakkelijk een andere richting uit,
ook al wordt hij. al eens geweldig heen en
weer geslagen of al staat er eens 'n tijd
lang een stevige bries, die hem in één rich
ting brengt. Is hij sterk gegroeid, dan
richt hij zich na iederen storm weder op.
Toch is het gevaar groot voor vergroeiin
gen, 'wanneer de stormen aanhouden of
veelvuldig terugkcere'n
Bidt en waakt, waakt en bidten
hebt liefdevol geduld
Hageveld G. P. J. v. d. BURG,
Heemstede Pr.
*i Sacrament van Mirakel herdacht in een
schoon gedicht.
En later schreef bisschop Van Vree dan
ook met recht: „Met een zanger van het
wonder sliep de Katholieke dichtkunst in;
met een zanger van het wonder treedt zij
.weer op".
Cornells Broere was goen Vondel, maar
voor zijn tijd wist hij in zijn Bedegang
den toon van een romantische hallade goed
te treffen. Op een enkle strophe na is het
gedicht kinderlijk van toon; maar boven
alles spreekt er uit het vrome Roomsch
geloof, de eenvoudige devotie van een kin
derlijk hart. Want bij al zijn geleerdheid
en mannelijke werkkracht was de groote
Broere, wien de Nederlandscbe Katholie
ken zooveel verplicht zijn, een kind, die
dit gedicht in de eerste plaats schreef voor
kinderen, zijn catechismusleerlingen.
Het gedicht brengt ons te Amsterdam,
„<le groote stad aan 't IJ", omdat destijds
het IJ nog tot den Dam en verder door ver
schillende grachten in de stad vloeide. Het
is een avond in Maart. De schemering valt.
De ondergaande zon werpt haar laatste
etTalen over de donkere topgevels en spie
gelt met rooden gloed in de ruiten. De def
tige burgers rijden in statiekoets naar een
of ander feestmaal. Maar Roomschen zijn
dat niet. Die zijn niet rijk en mogen geen
pretenties hebben. „Wo mochten blij zijn,
als we ongehinderd naar een kerk liepen
ie kijken, die vroeger van ons was", zegt
Prof. Brom.
Schroomvallig sloop een moeder met
haar kind langs de straat rondom zoo'n
ontluisterd heiligdom, de Nieuwe Zijdska-
pel, die destijds nog bestond en later door
19de ceuwsch vandalisme verdween. Het
jongske vraagt, waarom het bidden moet
hij deze kerk, die tocli „de onze" niet is.
Maar zij zegt: „Kind, vraag niet; bid toch
mot uiij mee voor vader'" Als ze tweemaal
rondom de kerk gegaan zijn, wordt hun
een let lijk scheldwoord toegevoegd en oen
steen vliegt rakelings langs haar gezicht.
Haar derden omgang moet zij uit vrees
voor erger achterwege laten en zuchtend
vluchten ze weg in de duisternis. Even
vlamde verontwaardiging in haar op;
maar even snel onderdrukte zij die, den
kend aan den Verlosser, die zoo boven-
menschlijk veel. ook om haar geleden had.
In gebed voor haar zieken echtgenoot
nu nog versterkt door eeh gebed voor het
afgedwaalde volk, keert ze terug en vol
brengt den derden omgang. En dan ver
telt ze met een verlichter hart aan baar
kind de bekende geschiedenis van het won
der, en hoe latei' het Wonderbaar Sacra
ment in luisterrijke processie door de
stro ten werd gedragen en hoe ze thans in
stilte denzelfden heeweg zijn gegaan.
Zoo werd in het kinderhart het zaad der
vroomheid gestrooid en het ontkiemde en
groeide. Toen zijn ouders verscheiden
waren, ging hij elk jaar opnieuw biddend
den ouden Omgangsweg. En biddend voor
de zielerust van zijn moeder, voegde hij er
steeds de bede aan toe: „Heer. zend al uwe
afgedwaalden terug naar den éénen
schaapstal".
En velen zijn er als deze zoon.
De nieuwe leer, door vreemdelingen
hier gebracht, door vreemdelingen opge
drongen, kon in een deel van Amstels bur
gerij liet oud-historisch geloof niet ver
nietigen. 1
De vonk van Roomsche vroomheid en
Christelijke liefde bleef smeulen onder de
asch en deelde in 't verborgen haar gloed,
nnee. En zoo nam langzamerhand het ge
tal der bedevaartgangers, die in nacht en
ontij er opuit trokken, weer toe. En allen
baden in stilte voor de hpkeering van Ne
derland.
..God lof! daar eindelijk viel de boei!"
roept de dichter. En hij denkt aan den
tijd toen we weer kerken mochten houwen,
waarvan de St. Catharina op 't Singel in
1820 de eerste was. En hij ziet hoe deze
vrijheid ook de devotie doet toenemen.
En nu zijn vijf eeuwen voorbij.
„Het woelt er in de kerk, waarom wij
biddend gaan". Een eindeloos geharrewar
over geloofspunten was in de Ned. Herv.
Kerk uiLgebroken. Men herinnere zich dat
de z g. Afscheiding in 1837 had plaats ge
grepen, tengevolge waarvan de Synode der
der X. H. Kerk gewag maakte van „woe
lingen, spanningen, schokken". In dien
tijd begon reeds het zoeken van zoovelen,
die in allerlei richtingen het spoor bijster
raakten en niets vonden oan den honger
hunner zielen te bevredigen.
„Wat moet onze houding zijn tegenover
dezulken''" vraagt Broere.
Er is maar 'één houding mogelijk": „Stil
den ouden heeweg gaan en steeds vuriger
bidden, dat God ons onze verloren broeders
weer geve
Men ziet, dat het gedicht naar zijn
strekking van rijn actualiteit nog niets
verloren heeft.
Bijna 80 jaren na het verschijnen van
Broere's gedicht rijn we aanmerkelijk
vooruitgegaan. Duizenden uit alle oorden
des lands nemen ongehinderd aan den
Stillen Omgang deel. En toch meenen we
soms, dat. het nog niet vlug genoeg gaat.
Dan maken we ons kriebelig en opposant
en we zouden de zaken willen dwingen.
En telkens komen we weer tot de bescha
mende conclusie, dat al onze werken, die
niet rusten op het rouwmoedig gebed, tot
nutteloosheid gedoemd zijn. God doet al
leen rijn tijden rijpen door het rijpen on
zer harten. Niets is bereikbaar zonder hei
lige onderworpenheid. Telkens moet de
mensch dit in het leren opnieuw leeren;
een hoofdstuk waarin ■wij nimmer raken
uitgestudeerd. Moge de aanstaande Stille
Omgang ons daarbij weer een beetje helpen
N. J. H. S.
Leidschendam.
I.
De stichting en het begin der statie Leid
schendam dagteekent van het jaar 1644 of
het begin des jaars 1645. Reeds sedert vele
jaren kwamen om de veertien dagen de
paters Jesuiten in de omstreken van Leid
schendam en Veur om de getrouwe katho
lieken in het geloof te versterken en him
do genademiddelen der Kerk toe te dienen.
Voorzeker met goed gevolg, daar het he
kend is. dat de in Veur wonende familiën
schier allen aan de Kerk getrouw zijn ge
bleven. Het schijnt, dat de paters zelfs eeuc
buitengewone vrucht van hun arbeid
mochten inoogsten, zooals blijkt uit het
feit,dat Joannes van Gouvenhoven, geboren
te Leidschendam uit Jacob Janse Couven-
hoven en Maria Gararclin, te Mechelen den
8sten April 1621 in de Sociëteit trad; hij
stierf reeds den 23 Mei 1627 te Antwerpen.
Niet altijd echter mocht het den ijverigen
paters gelukken, op hunne Missiereizen, in
Veurs omstreken hun geestelijken arbeid,
geschiedde die ook ter sluiks en in het ge
heim, ongestoord te volbrengen. Immers
eene „informatie op de stoute en exorbi-
tanten actiën van de Papisten" ten iare
1643 opgesteld., luidt: Sebastiaan Franken
reist Rijnland af en rapporteert: „eerste-
„lijk ten zelfden jare 4 Augustus 1643 gc-
„komen zijnde aan den Leidschendam heb
„ik commissaris aldaar gehoord en geëxa-
„mineerd Gerrit Jacobs Laekencooper, den
„welke verklaarde, dat 'eene Heer Boude-
„wijn, oud. naar zijne gissingen 40 jaren,
woonachtig in den Haag omtrent de Groen-
„marek, eens ende somtijds tweemaal ter
„weecke op d,èn dam compt om dienst off
„Misse te doen".
In het jaar 1644 of 1645 is te Leidschen
dam een of ander gebouw tot ker-k inge
richt, en heeft een priester voor den dienst
der Katholieken zich aldaar gevestigd. De
kerk en pastorie stonden te Leidschendam
aan de Noordzijde onder do heerlijkheid
Veur; waarschijnlijk op dezelfde plaats,
waar de tegenwoordige Katholieke kerk
zich bevindt. Aldus ten minste is het over
geleverde verhaal van iemand, 'die in 1745
geboren was. Dat bedehuis werd toen de
Bovenkerk genoemd. Uit dit w.oorcl „bo
venkerk" mogen wij afleiden, dat eene of
andere zolder tot kerk was ingericht; men
vermoedt zelfs, dat zij hoven een' stal is
geweest; wat, die dagen en deze plaats in
aanmerking genomen, zeer waarschijnlijk'
voorkomt.
Spoedig werd die eerste kerk te klein,
daar de Katholieken, van liet landelijke ge
deelte van Veur me^r en meat* in de statie
Leddschendam hun godsdienstige verplich
tingen kwamen vervullen; en toen werd
eene Bijkerk te Veur gesticht. He.t jaar
dier stichting is evenmin als de naam der
stichters met zekerheid te bepalen. Wel
staat in een verzoekschrift Van eenige gc-
loovigen van Veur het jaar 1664 aange
geven als het jaar, waarin de kerk te
Veur reeds bestond, maar verder vindt
men niets, wat den juisten tijd der stich
ting kan bepalen.
Waarschijnlijk zullen al spoedig velen,
vooral de bewoners van het landelijk ge
deelte Veur, aan die bijkerk hoven de moe
derkerk te Leidschendam ter vervulling
van hun godsdienstplichten de voorkeur
hebben gegeven. Immers, het is zeer na
tuurlijk, dat rij liever naar eene goede
kapel heenlogen, waar de godsdienstplech
tigheden met meer vaardigheid konden
verricht worden, dan naar een ellendigen
zolder hoven een stal. Daarenboven op een
afstand van twintig minuten gaans van
Leidschendam. eenige minuten van den
straatwóg, tusschen gehoomten verscho
len, omgeven door tuinderijen, was het ge
schikter om de heilige geheimen met moer
luister en toch ongestoord te vieren: terwijl
in de moederkerk do openbare godsdienst
oefeningen soms geheel of gedeeltelijk be
lemmerd werden door de voorschriften van
den baljuw of door de klachten en plage
rijen van omwonende andersgezinden. Zoo
kwam men er toe, in do Bijkerk te Veur op
Zon- en feestdagen de Hoogmis en de Ves
pers te doen, zoo werd de Bijkerk de plaats
waar de geloovigen van Leidschendam en
Veur zich hij voorkeur in het gebed ver-
eenigden, doch juist dit gaf in latere da
gen aanleiding, dat de Katholieken vari
Leidschendam en van Veur door twist en
tweespalt werden verdeeld.
Weldra braken de dagen aan, dat noch
de moederkerk, nooh de bijkerk voor het
toenemende getal der geloovigen voldoende
ruimte gaven. Bovendien de eerste bleef
altijd maar eene ellendige bovenkerk.
E B E MODEPRAATJE B B B
i
Tusschen winter en lente/
/p|\fschoon men dacht, dat de eenvoud in de kleeding haar
hoogtepunt bereikt had en er uit den aard der zaak
een terugslag op meest volgen, Is integendeel die eenvoud
nog grooter geworden en alle pogingen om door plooien en
volants een zekére vrouwelijke weekheid in de kleeding te
brengen, bleven slechts pogingen. Wel zag men op de mode
shows vele Japonnen op dergelijke wijze gegarneerd, zelfs
zag men haar dragen door heel gracieuse vrouwen, maar het
bleef bij een uitzondering en burgerrecht verkregen deze ver
sieringen nooit. De oorzaak hiervan Is gelegen in het feit,
dat Mevrouw Mode heel good weet, dat met het invoeren
van de wijde klokrok het bestaan van de vele volants en de
daarmede verbonden betoning van de heuplijn ernstig bedreigd
wordt, dat de taille-lijn weer de vroegere hoogte bereikt en
er van losse taille geen sprake meer kan zijn, omdat de japon
dan weer meer een aangesloten taille-lijn krijgt. Wij hopen
toch allemaal, dat het zich
insnoeren door een corset net
zoo goed afgedaan heeft als de
lange, overdestraatsleepende
rok. Oonze vrouwen zijn nu
wel zoo verstandig om alleen
practische voetvrije rokken
voor de straat te kiezen.
Wil men een costuum o!
mantelpak van eenvoudige
strenge lijn maken, dan zoekt
men het te garneeren door
eenige voorname afwisse
lingen. Zoo zagen wij op
een show een complet, dat
zeer smaakvol gegarneerd
was door eenig fijn mozaik-
werk, bestaande uit zes tot
acht c.M. groote stofgedeelten.
Deze stofdeelen waren in
biezen geknipt en dan af
wisselend in de lengte en
breedte aan elkaar gezet.
Waar deze stofgedeelten alle
maal even groot waren,
vormden zij een breede strook
langs den onderrand, aan
kraag en mouwen en aan het
jak.
Een heel interessante
garneering vormden de lange
strepen van ongeveer 12 c. M.
lengte, 6 c. M. breedte, en
de dwarse strepen van 6 c. M.
groote. Deze garneering was
aangebracht aan het midden-
achterpand van een mantel,
liep over den voorrand en
op zij tweemaal tot het aan
zetsel van de Ingeknlpte
zakken op, en verbond de
Afb. 1. Mantelpak met
borduurwerk en hoegen kraag.
beide strepen door een smal gedeelte in de lengte van
bet zaksplit.
Het costuum, dat wij onder den naam complet
kennen, is, zoowel op straat als in huis te dragen. Het
Is daardoor het aangewezen costuum voor den overgangstijd,
doordat in een kamer dikwijls kooler is dan in de buitenlucht.
Zijn tegenwoordig model lijkt heel veel op dat, wat nauw
en slank het lichaam omsluit, haast zonder een enkele
gebogen lijn en dat daarom den naam van robe-chemise
draagt. Wat het complet van een gekleed wandeltoilet
onderscheidt, is de gedempte kleur, het stevige materiaal,
ook zelfs dan wanneer er sprake is van een elegant zijden
costuum. Verder de altijd lange mouwen en het ontbreken
van een lagen hals, terwijl een hoogstaande kraag aan
dit costuum gemaakt wordt.
De tijd dat alleen zwart de heerschende kleur was
voor het gekleede costuum, Is voorbij en nu vroolijken
wij deze donkere tint weer het liefst op met wit. Een
goodgeschoolde smaak zal altijd zwartwit zoo weten te
combineeren, dat de kleuren
niet te zeer tegen elkaar
afsteken.
Apart blijft altijd wit
borduurwerk, dat wij bij de
tegenwoordige Egyptische
patronen alleen maar in
omtrek maken, en wel In
eenvoudige lijnen, die overal
den donkeren ondergrond
doen doorschijnen.
Afb. 1. Dit elegante
zwarte costuum is van onderen
gegarneerd met breed wit
borduurwerk. Het sluit links
op zij en het ondereind van
een langen sjaalkraag wordt
van voren door een split
geleid.
Afb. 2. Hier zien wij
een costuum van blauwe ga
bardine, dat nauw om het
lichaam sluit, maar een aan
gezette volant heeft, die een
wat grootere bewegingsvrij
heid toolaat, zonder evenweel
de slanke lijn te verlengen.
Afb. 3. De thcewarmer
heeft de zoo gewilde twee
delige vorm, die natuurlijk
lang genoeg moot zijn om de
noodige breedte te houden.
Wil men den theewarmer
practisch bewerken, dan
neemt men naturellinnen en
borduurt hierop het moderne
bloemenpatroon in sterke
bonte kleuren. Als materiaal
gebruikt men hiervoor
waschechte wol of twist.
Afb. 2. Mantelpak met
aangezette volant en kraag.
Afb. 3. Theewarnier met gemakkelijk
borduurwerk.
Afb. 4. Lampekap met
geschilderde figuurtjes.
Afb. 5. Toiletkussen met filetkleedjes,
De eigenlijke theewarmer bestaat uit satijn over watten. De
naad van het overtrek, evenals het onderste aanzetsel, worden
gedekt door een, in den kleur gehouden koord, waarvan in
het midden verschillende lussen gemaakt worden.
Afb. 4. Van heel bijzondere bekoring zijn de moderne
lampekappen, die uit stevig wit papier bestaan, en met bloemen
of figuren beschilderd worden. Zij worden gemaakt door een
grooten cirkel te vormen, die men gelijk vouwt of van smalle
gedeelten samenstelt, zooals op ons voorbeeld; deze zijn met
mooie vroolijke figuurtjes beschilderd. Houten kralen versieren
den boven- en onderrand. Wil men het licht dempen, dan
maakt men van binnen een voering van witte waschzijde.
Afb. 5. Het kussen op ons plaatje kan il naar de grootte
als toiletkussen of divankussen dienst doen. De buitenste
poffen en het ronde kleedje kunnen voor beide gebruikt
worden. Op een met dons of varen gevuld kussen worden
eerst de poffen gezet, die lot een dubbel kopje ingehaald
worden; de onderkant, evenals het bovenste middengedeelte,
wordt glad bekleed en hierdoor het aanzetsel van de pof
gedekt. Het filetkleedje, waarvan het patroon in stopsteek
uitgevoerd wordt, is aan den buitenrand gefestonneerd en
langs de bogen onzichtbaar opgehecht.
Afb. 6. Dit mooie schuifgordijn bestaat uit heel fijn
batist en is met gaatjesborduursel in eenvoudige lijn gegarneerd.
De onderste rand wordt afgesloten door diep-gewerkte ge
festonneerde bogen, waaraan een rij gaatjes in dezelfde booglijn
aansluit. De bovenrand wordt begrensd door iets breeder
borduurwerk, dat in het midden in een breede boog verloopt.
De verbinding met den ondersten rand wordt gevormd door
eenige patroontjes fn gaatjesborduursel.
Afb. 7. Aan dit kleedje van 1.50 M. in het vierkant is
een'patroon aangebracht, bewerkt met kruissteek-borduurwerk.
Aan iederen hoek zien wij twee pauwen, die in natuurlijke
kleuren gewerkt kunnen worden. Op een lichten grond of
naturel-kleurig linnen moet men blauw den voorkeur geven,
op donkeren grond meer roodachtige tinten. Het klokmotief
aan den hoek komt ook voor, maar kleiner, in het midden
van den rand en als cirkel In het midden van het kleedje.
Afb. 8. Dit snoezige schortje van een heel apart puntig
modelletje bestaat uit het fijnste materiaal en is gegarneerd
met Richelieuwerk. Dit borduurwerk heeft in het midden een
spits tocloopend motief en onderbreekt in vlakke motieven
den open zoom van den onderrand.
jc 'b b i
Afb. 6. Schuifgordijn met
gaatjesborduursel.