leniin Derde Blad. Zaterdag 2 Februari 1924 KALENDER DER WEEK __T N.B. AlS niet anders w jidt aangegeven, lïeeft in déze "week iedere H. Mis Gloria, mist Credo cn heeft gewono Prefatie. ZONDAG 3 'Febr. 4e Zondag na Drie koningen. Mis: A do rato. 2e gebed v. d. H. Blasius, Bisschop en Martelaar, 3e ter eere der Heiligen (A Cunctis). Credo, Pref. v. d. Allerh. Drieëenheid. Kleur: Groen. Do AMacht des Heeren, welke den storm op zee tot bedaring bracht (Offertorium, 1 Evangelie), zal op ons gebed ook ons bij staan (Stilgebed), om lo kunnen vermij den alles wat indruischt tegen den aan- biddelijken Wil van God (Postcommunio), te kunnen dragen de wederwaardigheden 'des levens (Gebed) en te kunnen naleven de Heilige geboden van God, Zijne heilige jWct, waarvan do vervulling is het gebod Icler liefde tot God e.n tot den naaste (Epis tel). MAANDAG 4 Febr. Mis v. d. H. An dreas C o r s i n i, Bisschop en Belijder. Statuit. Kleur: Wit. In zijne jonge jaren vroom en verstan dig opgevoed, liefde Andreas toch lang zamerhand over naar het kwaad, waar om hij dikwijts berispt en vermaand werd door zijne moeder. Getroffen door hare vermaningen en vernomen hebbende, dat zijne ouders hem aan Maria hadden toe gewijd, (rad hij in de orde der Carmelie- ten en leefde, ondanks vele en velerlei be koringen, als een heilig kloosterling. Hij stierf als Bisschop van Fieso1© op den dag hem door Maria voorzegd, 1373. DINSDAG 5 Febr. Mis v. d. H. Aga- t h a, Maagd en Martelares. Gaudeamus. Kleur: Rood. Op het eiland Sicilië, waar zij ook gebo ren was, werd de H. Agatha na gruw zame martelingen ter dood gebracht voor haar gok of en hare maagdelijkheid. Vóór hare lichamelijke kwellingen vroeg haar do praetor van het eiland verwijtend: - „Schaamt gij, die van adel'jke geboorte zijt, U n'et om bet vernederend slaven leven der Christenen te leiden?" Aigatha antwoordde: ,,Do christelijk© nederigheid en sJavenrj ziin veel kostbaarder dan koninklijk© schatten en trotsobheid." WOENSDAG 6 Febr. M i s v. d. H. Ti- ïus, B'sseKon en Belijder. Statuit 2e ge bed v. d. H. Dorothea, 3e voor den Paus (wegeus den verjaardag Zijnér keuze). "Kleur: Wit. Dg H Titus, Bisschrvn van sen Ieorl'ng en metgezel v. d. H. ramus an den groeten Apostel bijzonder dierbaar >/m zijn ijver in het verkondigen v. h. 3vang©!ie en zijne getrouwhe'd. DONDERDAG 7 Febr. Mis v. d. H. R om u a 1 cl u s, Abt en Belijder. Os jusli. Kleur: Wit. De H. Bomualdus is de stichter van de Camaldulensen-orde. Hij stierf in 1027, f20 jaren oud. VRIJDAG 8 Febr. Mi s v. d. H Joan nes do Mat ha, Belijder.- Os jusli. Kleur: Wit. Met den H. Felix van Va'ois stichtte de H. Joannes do orde van de Alterhei'ig- „ie Drieëenheid, tot vrijkooping der sk- *«n. ZATERDAG 9 Febr. Mis v. d. H. Cy ril lus, Bisschop van Alexandria. In rued'o. 2e gebed v. d. H. ApoPonia, 3© voor den Paus. Credo. Kleur: W i t. Do H. Cyrillus is de grootste tegenstan der geweest van den ketter Nestori us., dio de wezenlijk© godheid van Christus loo chende Tn heerlijke geschriften beeft Cy- Tiilus Christus' godheid en daarmee sa menhangend ook Maria's goddelijk Moederschap verdedigd. Rijp wetering A. M. KOK, Pr. Een der edelste bezigheden van den mensch is bet gebed. Waarschijnlijk zullen velen dit zoo maar niet toegeven; bidden toch veroor zaakt een geestelijke inspanning en daar wil men zich van losrukken. Bij het bidden verkeert men met God; maar als men geen goed geweten heeft gaat men den goeden God liefst uit den weg. Bij het gebed moet men zich voor God vernederen; velen echter aijn trotsch en willen zich niet vernederen; daarom ma ken zij tegen het gebed allerlei opwer pingen. Velen weten in bet algemeen niet goed, wat de Katholieke godsdienst leert, en daarom begrijpen zo ook het bidden niet, en ze spreken van het bidden allerlei kwaad. We willen probeeren enkele van die moeilijkheden onder het oog le zien en op te helderen. De vijanden van het gebed zoggen: „Bidden is overbodig; waarom moeten we aan God eerst zeggen, wat we noodig heb ben; Hij weet het toch wel". Het antwoord hierop is toch heusch niet lastig. Immers, als wij hidden, zoo vraag ik u, is het cr ons dan om te doen om God aan het verstand te brengen, wat we noodig hebben? Inderdaad, dat weet God wel; maar bet gaat erom, dat, alswo van God iets vragen, we Hem daardoor erkennen als den Gever van alle goeds. Als we God niet behoefden te bidden om zijne gaven, dan zouden we er heel gauw toe komen die gaven Gods geringer te schatten, ja we zouden er misschien wel toe komen er nauwelijks meer aan te den ken, dat het gaven Gods zijn, en we zou den gemakkelijk veel meer aan ons zélf toeschrijven. V ervolgens moeten wc wel bedenken, dat ons bidden niet op do eerste plaats moet wezen een vragen om gunsten, maar dat we bovenal moeten bidden om God te danken voor zijn weldaden, om Hem te lovcn^ en te prijzen wegens zijn grootheid en zijne heerlijkheid. In hel algemeen gesproken moet er door het gebed een verbinding, een verkeer tusschen God en ons worden gemaakt. Bij het gebed verheffen wij onzen geest tot God en spreken wij met Hem en God antwoordt ons door zijn genaden, die Hij ons geeft en door innerlijke ingevingen. Als wij niet baden, bleef God ons heele- maal vreemd, en we zouden ons om Hem nauwelijks bekommeren; en dat zou een ergo verachting zijn van God en een groote schade voor ons. Het bidden is dus volstrekt niet overbodig. „Maar ik heb geen tijd om te bidden", heet het weer. „Ik heb wel andere dingen menschen. die zeer veel tijd hebben vcor allerlei ontspaningen, die zich dagelijks uren lang kunnen bezig houden met nut- tcloozo futiliteiten cn tijdverkwisting. Maar zelfs, wanneer zij liet zeggen, die met ernstige zaken overladen zijn is het een ongezonde opmerking. "Want wat i3 dan ons gewichtigste werk, onze gewichtig ste zaak hier op aarde? Gij weet het: God dienen om zalig, te worden. Dat heeft onze Zaligmaker ons geleerd: „Slechts één ding is noodzakelijk". „Wat baat het den mensch, als hij do heele wereld wint en schade lijdt aan zijno ziel?" Als wij niet bidden, gaat onze ziel ver loren. Want God verlangt het gebed. Hij wil ons de meeste zijner genaden niet ge ven als wij er niet om bidden. „Bidt en gij zult verkrijgen", zegt Jezus"; „Zoekt en gij zult vinden, klopt en v zal worden opengedaan". Van hem die niet bidt trekt God zich met Zijne genaden terug, en Iaat hem aan zichzelf over. Wat zal daarvan het gevolg zijn? Dat de mensch valt in zware zonde, en de heiligmakende genade en ten slo'te ook het eeuwig geluk ver liest. Het bidden is voor do ziel even nood zakelijk als d e ademhaling voor het lichaam. Evenmin als het lichaam zonder ademhaling kan ilijven leven, evenmin kan de ziel zonde: gebed haar hooger le ven, he trieven in genade Gods bewaren En lot datgene ut zoo noodzakelijk is, moet men zich da tijd nemen. Er zijn van die gebeden, ie, om zoo uit te druk ken, in 't geheel jen tijd noodig hebben. Wij kunnen door feel korte gebedena door zoogenaamde schi gebeden, onze* ziel tot God verheffen, ze net God vereenigen, en zo daardoor opfriichen en doen" opleven. Midden onder ons werk kunnen wij pu eens tot God zegga: „Alles uit liefde tot U"; een ander mal: „Vader, ik bid U, zegen mij". Als tö blij zijn kunnen we zeggen: „O God, /at zijt Gij goed voor mij". Als we bedrist zijn: „O God sta mij bij". Vooral dan zn zulke schietgebeden ons noodig, als wi,ons aangetrokken voe len lot de zonde; dn roepen wij; „O God, ik wil niet zondiga". „Laat niet toe, dat ik U ontrouw wore". Niemand onzer kan zeggen, dat hij nic minstens zulke schiet gebeden kan verrihten. Dat zal ons niets hinderen bij ons mrk. Maar niet alleeris het gebed geen stoor nis voor ons wer; het brengt onzen ar beid en onze zaka juist vooruit. Als we n.l. met God in yeeeniging leven, zijn we 1 gelukkiger en vrolijker, en als we vroo- lijk zijn, gaat onsde arbeid veel beter af, dan wanneer we mtstemd en bedroefd zijn. Onaangenaarheden en zwarigheden overwint men gemkkelijker, als men een vroolijlc hart heeft Het bidden maa t ons gewetensvol. Wie bidt natuurlijk wie goed en van harte bidt is zich beTust, dat hij niet zich zelf behoort, en net alleen voor zichzelf arbeidt, maar voor God en dat hij God voor zijn arbeid verantwoordelijk is; daarom zal hij zijl arbeid goed ennauyr- keurig verrichten. liet hidden brenjt ons daarom vooruit, omdat het ons den zegen Gods verwerft. Zeker zal niet iecer die bidt rijk worden, aan aardscke goedtren; maar die rijk dom maakt ook niit het geluk der men schen uit, voor vefen is zij zelfs een ver derf. Maar die bidt zal zeker zijn heenkomen wel vinden. Als God hem misschien wol eens een weinig laat zinken, om hem te beproeven, dan zal Hij hem zeker ook we derom ophelpen. Itenk maar eens aan de geschiedenis van d?n ouden Tobias. Het is dus' heel niet verstandig te zeggen: „Ik heb geen tijd om te bidden". Veel verstandi ger is de oude sprrnk: Bid en werk, God helpt altijd, d.w.z.: Als ge werkt ©n ook bidt, clan helpt u God bij alles, en dan gaat het goed. Jesus heeft het ons door zijn eigen voorbeeld getoond, dat wij ons door den arbeid niet van het bidden moeten laten afhouden. Hij heeft gearbeid als geen ander: vooreerst lichamelijk in den werk winkel van zijn voedstervader, vervolgens lichamelijk en geestelijkerwijze door zijn omwandelingen door het geheele land, lee- rend en predikend. Hij was dikwijls zeer vermoeid. Maar het bidden heeft Hij daarom niet achterwege gelaten, of schoon Hij toch eigenlijk het bidden voor Evenals Jesus hebben het ook de Apos telen gedaan. Zij hebben de grootste op dracht gekregen, die een mensch ooit ge had heeft, n.l. om de wereld Christen te maken. Was dat niet een reuzenarbeid? Maar toch hebben zij den tijd genomen tot bid den, omdat zij wisten, dat bidden de meest noodzakelijke arbeid was. Toen zij met- hun velen arbeid niet meer klaar konden komen, wijdden zij diakens, die zorgden voor het doopen en het verdeelen der aal moezen. „Wij echter", zoo zeiden zij, „zullen onsw ij den aan het gebed en den dienst van het Woord,d.w.z. het predik ambt". (Hand. 6:4). Men ziet, dat ook zij het gebed beschouwden als den gewichtig- sten arbeid. Op eenzelfdo wijze hébben alle beili-gen er over gedacht. Zij hébben gewerkt ten einde toe, maar daarbij ook zeer ijverig gebeden. Juist het bidden heeft hen zoo ijverig gemaakt in den arbeid, en heeft over bun arbeid den zegen Gods afge smeekt en met de beste gevolgen be kroond. - Kapelaan GROOT. Een teruggekregen Kerk. Zooals bleek uit het wedervaren der Amstcrdamsche Begijnhof bewoonsters ten aanzien harer kerk, welke ecuwen terug aan de Anglicanen was geschonken, open de do Staatsregeling van 1798 wel de mo gelijkheid, dat kerkelijke eigendommen aan de oorspronkelijke eigenaars teruggeJ geven zouden kunnen worden, maar in de practijk stuitte zulks op zooveel taaie tegenwerking, dat er jaren met de schrif telijke- en mondelinge onderhandelingen gemoeid gingen. Intusschen kwam de Staatsregeling van 1801, welke de toenma lige bezitters rustig 't wederrechtelijk be zit verzekerde, zoodat de Katholieken in den vervolge aan doovemaiisdeur klopten In geheel Noord- en Zuid-Holland, waarbij men nog wel meer provinciën zou kunnen voegen, wordt dan ook maar één plaats gevonden, waar de Katholieken met goed gevolg hun recht op kerk en pastorie, door de Gereformeerden in bezit genomen, hebben kunnen handhaven; de gemeente Obdam (N.-H.). Maar dat heeft moeite gekost! De strijd duurde van 1798 tot 1803, waarbij de Katholieken heel wat moei lijkheden hadden te overwonnen. Do door ben benoemde commissie gaf het niet op, stond bij iedere nieuwe tegenwerking on verdroten pal en mocht eindelijk de over winning behalen. De geschiedenis van dien hardnekkigen strijd, bekroond met een bijna eenige ze gepraal, moge bier in 't kort worden weergegeven.. De Staatsregeling van 1798 stelde de zaak als volgt: „do Municipaliteit en d. w.z. gemeentelij ko overheden zullen door neutrale deskundige lieden van on derscheiden Kerkgenootschappen laten taxeeren de waarde van iéder der kerk gebouwen en pastoryhuizen der voormaals heerschende kerk, voor zoover zij door aanbouw uit. de afzonderlijke kas der (burgerlijke) gemeente geen bijzondero en wettige eigendommen zijn". Op grond van die taxatie moest dan het plaatselijk bewind een vergelijk zien te treffen tusschen alle Kerkgenootschappen, waarbij aan het genootschap, dat het grootste aantal leden telde, de voorkeus zou worden gegeven omtrent de naasting van kerk en pastorie; wie dezo gebouwen verkoos moest aan de andere partijen een naar het zielental berekende uitkeering doen volgens 4e schatting der waarde. In Obdam waren toen slechts twee Kerkgenootschappen: het Katholieke en het Nederduifsch-Hervormde, waarvan het eerste het grootste was. Van de 450 inge- omtrent de vraag, wie de voorkeus zou hebben ten aanzien der oude Middel- eeuwsche kerk, bij de Protestanten in ge bruik. Deze beseften zulks heel wel en tracht ten daarom al dadelijk te bewijzen, dat bet bedehuis hun eigenlijk toekwam, want op een houten schot tusschen toren cn kerk stond te lezen: „Jan Pieters Struysvele, Dirk Jan Petten en Pieter Waarts hebben deze kerk doen bouwen het jaar 1644". De municipaliteit vond dit evenwel hee- lemaal geen bewijs; ieder deskundige trouwens kon zien, dat de kerk veel ouder was, weshalve bedoeld opschrift hoogstens op een verbouwing kon slaan. Aangezien de Protestanten geen enkel an der bewijs van eigendom konden overleg gen, werd een commissie van taxatie be noemd, bestaande uit twee timmerlieden en twee metselaars, waarvan twee Roomsck en twee Protestantsch, welke commissie kerk en pastorie schatte op f3470, wat ons waarlijk niet overdreven voorkomt, zelfs niet volgens de toenmalige waarde van het geld. Op dezen basis werd door een ander© commissie een plan tot schikking ontwór- ONS HOEKJE OVER OPVOEDING. FEUILLETON. De Bruid van het Kruis. Vrij vertaald naar het Duitscb van E. VON HANDEL MAZZETTI. (Nadruk verboden). De dienstboden weenen luid, terwijl ze haar jonge meesteres opnemen en op het bed neerleggen. De Vader durft eerst niet dicht bij zijn kind komen. Hij heeft het hcelo hu:s door om dokters geroepen en teen heeft hij als versteend op den drem pel van den ziekenkamer .gestaan. Een verschrikkelijk' schuldgevoel over de be gane zonde overvalt hem. Hi.j, lüj heeft zijn kind voor elf millioen' verkochten 3iu ligt zo daar voor hem, met een met Moed bevlekt cn gewond hoofd.en zal. misschien.sterven. Zijn eigen vleesch en bloed, zijn eigen lief, goed, zacht kind. Ze beweegt zich. Hij gaat met wankelende schreden naar haar toe. „Riterl!" zegt bij, »ben je mij? Ik ben bet, ja Vader!" Zo ligt doodstil en lacht voor zich heen. Haar glCden haarvlechten die met bloed bevlekt zijn, liggen op do witte beddelakens en haar blanke handen rusten op het roo- de dekkleed als twee -verwelkte rozen. iiRiila, mijn kind!" steunt hij. „Waarom hijk je mij dan toch heelemaal niet aan!" Hij kust de mooie zijdeachtige blonde vlechten en dan de kleine hand. Rita lacht j10? steeds voor zich heen De Moeder ®uilt cn krijscht cn stelt zich aan als een ■Krankzinnige. p."Hveng Mevrouw weg!" gebiedt 'de man. Ctetseling staat hij aandachtig te luiste ren zijn göz:ckt krijgt een akelige uit drukking. Hij hoort een gedempte door dringende stem dicht b:j zich cn een schrede die zich snel verwijdert.Hij is dus nog daar. h:,j zal mij verantwoor ding geven! Al's een woedend© kater rent hij de kamer uit en dongene, die hem dwong zijn k:ïid te verkoopen, aohterna. „A, zijt ge daar? Hoe is liet gebeurd?" vraagt hij. ..Verantwoord U. W»lt Ge?" De voorka merdeur staat open. Een gezoem vult hot geheele huis. Armin staat met stok cn hoed in de band op het punt om te ver trekken en antwoordt koel: „Het kruis is naa/rbeneden komen mlten. Ge hebt bet toch gehoord, of niet?" Kiirsohner's hand grijpt woedend Lorenzen's arm beet. „Hoe, en waardoor viel dat kruis naar beneden? G'j! Wat hebt ge met mijn k'-nd gedaan? Hebt gij haar pijn willen doen?" „Zijt Go gek?" schreeuwt Armin, woe dend. tegen Mijnheer Kürschner. „Waar voor houdt ge mij? Ik zal U aanklagen. Verstaat Ge tmij? Wat kan ik er aandoen, als bij U de spijkers niet goed in den muur vastzitten cn Uw dochter valsch in gelicht is. Goeden dag! Overigens, een streep door het proces. Ik doe er heel geen moeite meer voor. Er weten ook eigenlijk al veel te veel menschen, dat je schoon vader een oude, l'eeli'jke, 'liederlijke vent was en ik wil me niet voor zulke men schen, zoo al s Gij er een zijt, opofferen." De builtendeur slaat met een smak dicht. „Ha, nu ken ik je karakter, mannetje. O wat ben ik blij. O, ik ongelukkig mensch. Aan zóó een karakter mijn arm kind verVsopen. 0, ik armzalig mensch...!" Met knikkende kn'eën gaat Mijnheer Kürschner weer naar do kamer, waar Rita ligt. Er zfjn daar al twee dok ters. Een maakt een verband klaar. Vel- ?en watten, rolletjes gaasverband, jodo- form-gaas liggen door de kamer verspreid tusschen al de plaatjes, beeldjes en schil derijtjes, die Rita zoo na aan het hart lig gen. In de kamer daarnaast stelt Me vrouw Kürschner eteh nog steeds vreese- lijk aan. Mijnheer Kürschner staart zijn kind vol vertwijfeling aan en wendt zich dan weer tot de doctoren. „Is het ern stig? De een© wenkt liem even mee te gaan. „Het kru's viel op de beenderen en verwondde de hersenen. Daarbij komt nog, dat er ook nog een inwendige ver wonding heeft plaats gehad, door den zwa- ren val. Het me;sje is niet sterk en niet stevig gebouwd. Ze zal bet niet overleven. Ik zeg het U en ik vind het schrikkelijk jammer, maar ik ben verplicht het U te zeggen dathet einde niet kan tegengehouden worden." Verschrikkelijk en lijkbleek staart W-lhelm Kürschner do dokter aan. „Wat? Zoo een lief.frisch, jong meisje kunt ge niet redden? Wat doet ge dan met al die menschen. Is dat Uw geneeskunst?" Geloof mij alls ik kon, ik zou ze redden. Ik wil U verzoeken, zeg het zoo voorzichtig mogelijk tegen Uw vrouw. Haar toestand t Wilhelm Kürschner lacht spottend „Ach wat, die!" Zijn gezicht verbekt tot een grijns. „Ze zal nog langer komedie spelen als bet goed gaat!" Hij is alweer b:j het bed van zijn dochter: „Kindje! mijn BETROUWBARE PAPIEREN. ir. Het was geen gemakkelijk werk. dat Jezus, onze Heer, op aarde kwam doen. Dat in-roeicn tegen de dwaalbegrippen, die Hij hier aantrof, was 'n werk, waar god-- dolijko kracht bij te pas kwam. Do bo- grippen van armoedo, lijden en mensclie- lijke ellendc-naar-het-lickaam waren vol gens Hem geheel en al verkeerd. Het was een machtig goddelijk gebaar, waarmedo Hij dezo volgens-de-wereld-ongelukkigcn aan Zijn hart sloot: „Komt allen tot Mij, die belast en .beladen zijt" Al bedoel de Hij alle ongelukkigen de armeu gaan toch zoo vaak „belast en beladen" met zware moeilijkheden. Zij worden door Hem openlijk tot Zijn meestgeliefde vol- gel i ngen gepromoveerd De ideeën over armoede waren overigens bij de heidenen allesbehalve vriendelijk gezind tegenover degenen, die aan deze kwaal leden. Aristoteles, misschien wel de meest hoogstaande heiden, zeker een der voornaamste en overigens redelijkste den-i kers uit 't oude heidendom, noemde ar moede schande Zijn leermeester Plato, ook een der grootsten onder de grooten, wilde de armen maar wegdrijven uit de gemeenschap. Cicero, een Romeinsch rede naar, die boog geëerd werd door zijn tijd- genooten, voild het onteerend met armen om te gaan. Andere z.g. „groote" heidenen bespotten de armoedo of zelfs noemden hardheid jegens do rnï.a<jofviHpvi een deugd En nu komt Christus ons Zijn voorliefde voor de armen verkondigen. Hij beweert zelfs, dat wij voor Zijn koninkrijk alleen geschikt zijn als wij minstens onthecht zijn aan onze rijkdommen. Hij leeraart 'met goddelijke onverzettelijkheid, dat het voor een rijke moeilijk is in den hemel to komen! wat Hij ontzagwekkend-dui- delijkt illustreert door Zijn aangrijpend© geschiedenis in den parabel van den rijken vrek en dien armen Lazarus Vol maaktheid zonder armoede of althans ont hechting is zelfs onmogelijk volgens Hem. Wij moeten onzen kinderen leeren do armen, dio zij op hun levensweg ontmoe ten, to beschouwen als genade-stooten van Gods goedheid en wèl-willen met hen. God wil hun telkens, als zij de gelegenheid hebben, Hem in een arme goed te doen een blijk geven van Zijn vaderlijke zorg over hun leven. Zoo gemakkelijk vergeten wij in voorspoed den tegenspoed voor al van anderen! Zoo licht worden wij bard- vochtig bij wèl-gevulde maag en dikko portemonnaio Het moet bij onze kin deren een behoefte worden te geven en goed te doen; het moet hun zóó in« groeien als vleesch en bloed, „wat gij den minste der Mijnen doet, doet ge Mij aan,, „den armen gegeven, is aan n lCinuUreii uus iait*r auiju m „betrouwbare papieren" beleggen. Het voor naamsto gedeelto van hun kapitaal, liet deel, dat het meeste rente geeft.rust dan in handen der goddelijke bankiers, der goddelijke rente-gevers der Christi- bschermelingen, der armen G. P. J. v. d. BURG, Pr. „Hagcveld", Heemstede. pen, welk plan de municipaliteit 25 Sept. 1798 goedkeurde. De vertegenwoordigers der Katholieken gingen er al spoedig mede accoord, maar de Protestanten waren en bleven weiger achtig, voorgevend „dat hunne bewysen suffisant genoeg zullen zijn om in de pos sessie en eygendom van kerk en pastorie to kunnen blijven". De municipaliteit kon alzoo niet op-» schieten en moest zich wenden tot do landsoverheid, maar daar bleken do Protestanten haar al vóór te zijn geweest, ditmaal echter niet langer aanvoerend dat opschrift van het planken-schot.^ doch een paar andere argumenten, welke intusschen evenmin houdbaar bleken, want hun re- lief meisje. Ken je mij?" smeekt hij en liefkoost haar. Rita ligt doodst'l. Ze ademt nauw hoorbaaT. Haar hart dat z'ch tot de reis naar den Hemel' voorbereidt, phanta- ssert mooie droombeelden. Dé Zusters van Mariënfried zingen in koor, de priester bidt aan het altaar, hot Allerheiligst© staat tusschen de bloemen uitgestald. Do Zus ters zingen. „Ooh, haal imij toch in Uw Hemel en laat mi j toch ver weggaan van deze aarde. Ik zou toch zoo graag, als het duifje, dat huiswaarts keert, naar Jezus H. Hart vliegenHeel zachtjes probeert Rita, het mooi© liedje mee te zingenDe doc toren kijken elkander bewogen aan en de dienstboden zuchten. „Ik zal Eifelsberg opbellen!" zegt Mijn heer Kürschner. „Hij zaH haar redden wat weet Gij er ook van. Ik betaal U honderdduizend zelfs driehonderddui zend!" roept hij vol' vertwijfeling uit. „"Want, mijn lief, goed kind mag niet ster- ven. Zoo een lief., goed, mooi meisje. Ik bel den baron, professor Eifelsberg op!" Hij gaat met wankelende schreden naar de télephoon en helt Doctor Eife1sberg op. Hij roept de dochters van den Goeden Heiland op, do d enaressen van het God delijk Hart, de Diaconessen. „Mijnheer professor is in het Sanato rium. Hij wordt ©ogenblikkelijk gewaar schuwd." „Ja, als het U belieft. Wc zullen oogen- blikkelijk Zuster Natalia sturenJa wel, zooals U wenscht. In een huurrij tuig!" i Het is tegen negen uur 's avonds. Er komt een rijtuig voor, waarin de verpleeg ster zit. Ze zoekt met haar zwart^elnndw schoonde handen ;n haar portemonnee naar het geld voor den koetsier. Zacht jes, met sleependen tred,'gaat zo door do ingang van de prachtige woning Biina onhoorbaar loopt de Zuster over de dikke, zware loopers achter het kle.ne Boheemscho dienstmeisje aan. Ze vi-aan aan het meisje, wier aard''g, bef gerende er rood opgezwollen en behuild uitziet, lioo of het met do patiënte is. Het meisje ant-« woordt: „Zéér slecht, heeft de doctor ge zegd!" De Zuster gaat door do kamers heen, ze ziet de kostbaarheden n-et, dm vooral, nu het electrtsch licht hoo" aan gestoken is. tot haar Techt komen. Er ïgt een vrouw in slordige kleeding in een fau teuil erbarmehjk te schrrt'en. D'1 k.nos- terzuster z'-et 't me\sie. dat haar <len weg wijst, verlegen vragend aan, maar dezo schudt ontkennend het hoofd en wijst met de hand naar de naastbijziindo k^or. Hier is het electrisohe l'cht met een blainV schermpje afgedekt. De Zuster ruikt dd Jodoform al. Er leunt een man tegen do dour. Als dezo de stappen van de Zuster hoort, draait hij zich om. Zij ziet ee lijkbleek gezicht met een paar^ verwarde oogen. die haar aanstaren. Hij probeert te glimlachen en zegt: „Zuster Natalia? C.od zij dank dat ui er bent. Ziet ge, ons lief engeltje héél zwak'j J(Slot volgt.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1924 | | pagina 9