leniin
Derde Blad.
Zaterdag 2 Februari 1924
KALENDER DER WEEK
__T
N.B. AlS niet anders w jidt aangegeven,
lïeeft in déze "week iedere H. Mis Gloria,
mist Credo cn heeft gewono Prefatie.
ZONDAG 3 'Febr. 4e Zondag na Drie
koningen. Mis: A do rato. 2e gebed v.
d. H. Blasius, Bisschop en Martelaar, 3e
ter eere der Heiligen (A Cunctis). Credo,
Pref. v. d. Allerh. Drieëenheid. Kleur:
Groen.
Do AMacht des Heeren, welke den storm
op zee tot bedaring bracht (Offertorium,
1 Evangelie), zal op ons gebed ook ons bij
staan (Stilgebed), om lo kunnen vermij
den alles wat indruischt tegen den aan-
biddelijken Wil van God (Postcommunio),
te kunnen dragen de wederwaardigheden
'des levens (Gebed) en te kunnen naleven
de Heilige geboden van God, Zijne heilige
jWct, waarvan do vervulling is het gebod
Icler liefde tot God e.n tot den naaste (Epis
tel).
MAANDAG 4 Febr. Mis v. d. H. An
dreas C o r s i n i, Bisschop en Belijder.
Statuit. Kleur: Wit.
In zijne jonge jaren vroom en verstan
dig opgevoed, liefde Andreas toch lang
zamerhand over naar het kwaad, waar
om hij dikwijts berispt en vermaand werd
door zijne moeder. Getroffen door hare
vermaningen en vernomen hebbende, dat
zijne ouders hem aan Maria hadden toe
gewijd, (rad hij in de orde der Carmelie-
ten en leefde, ondanks vele en velerlei be
koringen, als een heilig kloosterling. Hij
stierf als Bisschop van Fieso1© op den dag
hem door Maria voorzegd, 1373.
DINSDAG 5 Febr. Mis v. d. H. Aga-
t h a, Maagd en Martelares. Gaudeamus.
Kleur: Rood.
Op het eiland Sicilië, waar zij ook gebo
ren was, werd de H. Agatha na gruw
zame martelingen ter dood gebracht voor
haar gok of en hare maagdelijkheid. Vóór
hare lichamelijke kwellingen vroeg haar
do praetor van het eiland verwijtend: -
„Schaamt gij, die van adel'jke geboorte
zijt, U n'et om bet vernederend slaven
leven der Christenen te leiden?" Aigatha
antwoordde: ,,Do christelijk© nederigheid
en sJavenrj ziin veel kostbaarder dan
koninklijk© schatten en trotsobheid."
WOENSDAG 6 Febr. M i s v. d. H. Ti-
ïus, B'sseKon en Belijder. Statuit 2e ge
bed v. d. H. Dorothea, 3e voor den Paus
(wegeus den verjaardag Zijnér keuze).
"Kleur: Wit.
Dg H Titus, Bisschrvn van
sen Ieorl'ng en metgezel v. d. H. ramus
an den groeten Apostel bijzonder dierbaar
>/m zijn ijver in het verkondigen v. h.
3vang©!ie en zijne getrouwhe'd.
DONDERDAG 7 Febr. Mis v. d. H.
R om u a 1 cl u s, Abt en Belijder. Os jusli.
Kleur: Wit.
De H. Bomualdus is de stichter van de
Camaldulensen-orde. Hij stierf in 1027,
f20 jaren oud.
VRIJDAG 8 Febr. Mi s v. d. H Joan
nes do Mat ha, Belijder.- Os jusli.
Kleur: Wit.
Met den H. Felix van Va'ois stichtte de
H. Joannes do orde van de Alterhei'ig-
„ie Drieëenheid, tot vrijkooping der sk-
*«n.
ZATERDAG 9 Febr. Mis v. d. H. Cy
ril lus, Bisschop van Alexandria. In
rued'o. 2e gebed v. d. H. ApoPonia, 3©
voor den Paus. Credo. Kleur: W i t.
Do H. Cyrillus is de grootste tegenstan
der geweest van den ketter Nestori us., dio
de wezenlijk© godheid van Christus loo
chende Tn heerlijke geschriften beeft Cy-
Tiilus Christus' godheid en daarmee sa
menhangend ook Maria's goddelijk
Moederschap verdedigd.
Rijp wetering A. M. KOK, Pr.
Een der edelste bezigheden van den
mensch is bet gebed.
Waarschijnlijk zullen velen dit zoo
maar niet toegeven; bidden toch veroor
zaakt een geestelijke inspanning en
daar wil men zich van losrukken.
Bij het bidden verkeert men met God;
maar als men geen goed geweten heeft
gaat men den goeden God liefst uit den
weg.
Bij het gebed moet men zich voor God
vernederen; velen echter aijn trotsch en
willen zich niet vernederen; daarom ma
ken zij tegen het gebed allerlei opwer
pingen.
Velen weten in bet algemeen niet goed,
wat de Katholieke godsdienst leert, en
daarom begrijpen zo ook het bidden niet,
en ze spreken van het bidden allerlei
kwaad.
We willen probeeren enkele van die
moeilijkheden onder het oog le zien en op
te helderen.
De vijanden van het gebed zoggen:
„Bidden is overbodig; waarom moeten we
aan God eerst zeggen, wat we noodig heb
ben; Hij weet het toch wel".
Het antwoord hierop is toch heusch
niet lastig. Immers, als wij hidden, zoo
vraag ik u, is het cr ons dan om te doen
om God aan het verstand te brengen, wat
we noodig hebben? Inderdaad, dat weet
God wel; maar bet gaat erom, dat, alswo
van God iets vragen, we Hem daardoor
erkennen als den Gever van alle goeds.
Als we God niet behoefden te bidden om
zijne gaven, dan zouden we er heel gauw
toe komen die gaven Gods geringer te
schatten, ja we zouden er misschien wel
toe komen er nauwelijks meer aan te den
ken, dat het gaven Gods zijn, en we zou
den gemakkelijk veel meer aan ons zélf
toeschrijven.
V ervolgens moeten wc wel bedenken,
dat ons bidden niet op do eerste plaats
moet wezen een vragen om gunsten, maar
dat we bovenal moeten bidden om God te
danken voor zijn weldaden, om Hem te
lovcn^ en te prijzen wegens zijn grootheid
en zijne heerlijkheid.
In hel algemeen gesproken moet er door
het gebed een verbinding, een verkeer
tusschen God en ons worden gemaakt.
Bij het gebed verheffen wij onzen geest
tot God en spreken wij met Hem en God
antwoordt ons door zijn genaden, die Hij
ons geeft en door innerlijke ingevingen.
Als wij niet baden, bleef God ons heele-
maal vreemd, en we zouden ons om Hem
nauwelijks bekommeren; en dat zou een
ergo verachting zijn van God en een
groote schade voor ons. Het bidden is
dus volstrekt niet overbodig.
„Maar ik heb geen tijd om te bidden",
heet het weer. „Ik heb wel andere dingen
menschen. die zeer veel tijd hebben vcor
allerlei ontspaningen, die zich dagelijks
uren lang kunnen bezig houden met nut-
tcloozo futiliteiten cn tijdverkwisting.
Maar zelfs, wanneer zij liet zeggen, die
met ernstige zaken overladen zijn is het
een ongezonde opmerking. "Want wat i3
dan ons gewichtigste werk, onze gewichtig
ste zaak hier op aarde? Gij weet het: God
dienen om zalig, te worden. Dat heeft
onze Zaligmaker ons geleerd: „Slechts
één ding is noodzakelijk". „Wat baat het
den mensch, als hij do heele wereld wint
en schade lijdt aan zijno ziel?"
Als wij niet bidden, gaat onze ziel ver
loren. Want God verlangt het gebed. Hij
wil ons de meeste zijner genaden niet ge
ven als wij er niet om bidden. „Bidt en
gij zult verkrijgen", zegt Jezus"; „Zoekt
en gij zult vinden, klopt en v zal worden
opengedaan". Van hem die niet bidt trekt
God zich met Zijne genaden terug, en Iaat
hem aan zichzelf over. Wat zal daarvan
het gevolg zijn? Dat de mensch valt in
zware zonde, en de heiligmakende genade
en ten slo'te ook het eeuwig geluk ver
liest. Het bidden is voor do ziel even nood
zakelijk als d e ademhaling voor het
lichaam. Evenmin als het lichaam zonder
ademhaling kan ilijven leven, evenmin
kan de ziel zonde: gebed haar hooger le
ven, he trieven in genade Gods bewaren
En lot datgene ut zoo noodzakelijk is,
moet men zich da tijd nemen. Er zijn
van die gebeden, ie, om zoo uit te druk
ken, in 't geheel jen tijd noodig hebben.
Wij kunnen door feel korte gebedena door
zoogenaamde schi gebeden, onze* ziel tot
God verheffen, ze net God vereenigen, en
zo daardoor opfriichen en doen" opleven.
Midden onder ons werk kunnen wij pu
eens tot God zegga: „Alles uit liefde tot
U"; een ander mal: „Vader, ik bid U,
zegen mij". Als tö blij zijn kunnen we
zeggen: „O God, /at zijt Gij goed voor
mij". Als we bedrist zijn: „O God sta mij
bij". Vooral dan zn zulke schietgebeden
ons noodig, als wi,ons aangetrokken voe
len lot de zonde; dn roepen wij; „O God,
ik wil niet zondiga". „Laat niet toe, dat
ik U ontrouw wore". Niemand onzer kan
zeggen, dat hij nic minstens zulke schiet
gebeden kan verrihten. Dat zal ons niets
hinderen bij ons mrk.
Maar niet alleeris het gebed geen stoor
nis voor ons wer; het brengt onzen ar
beid en onze zaka juist vooruit. Als we
n.l. met God in yeeeniging leven, zijn we
1 gelukkiger en vrolijker, en als we vroo-
lijk zijn, gaat onsde arbeid veel beter af,
dan wanneer we mtstemd en bedroefd
zijn. Onaangenaarheden en zwarigheden
overwint men gemkkelijker, als men een
vroolijlc hart heeft
Het bidden maa t ons gewetensvol. Wie
bidt natuurlijk wie goed en van harte
bidt is zich beTust, dat hij niet zich
zelf behoort, en net alleen voor zichzelf
arbeidt, maar voor God en dat hij God
voor zijn arbeid verantwoordelijk is;
daarom zal hij zijl arbeid goed ennauyr-
keurig verrichten.
liet hidden brenjt ons daarom vooruit,
omdat het ons den zegen Gods verwerft.
Zeker zal niet iecer die bidt rijk worden,
aan aardscke goedtren; maar die rijk
dom maakt ook niit het geluk der men
schen uit, voor vefen is zij zelfs een ver
derf.
Maar die bidt zal zeker zijn heenkomen
wel vinden. Als God hem misschien wol
eens een weinig laat zinken, om hem te
beproeven, dan zal Hij hem zeker ook we
derom ophelpen. Itenk maar eens aan de
geschiedenis van d?n ouden Tobias. Het is
dus' heel niet verstandig te zeggen: „Ik heb
geen tijd om te bidden". Veel verstandi
ger is de oude sprrnk: Bid en werk, God
helpt altijd, d.w.z.: Als ge werkt ©n ook
bidt, clan helpt u God bij alles, en dan
gaat het goed.
Jesus heeft het ons door zijn eigen
voorbeeld getoond, dat wij ons door den
arbeid niet van het bidden moeten laten
afhouden. Hij heeft gearbeid als geen
ander: vooreerst lichamelijk in den werk
winkel van zijn voedstervader, vervolgens
lichamelijk en geestelijkerwijze door zijn
omwandelingen door het geheele land, lee-
rend en predikend. Hij was dikwijls zeer
vermoeid. Maar het bidden heeft Hij
daarom niet achterwege gelaten, of
schoon Hij toch eigenlijk het bidden voor
Evenals Jesus hebben het ook de Apos
telen gedaan. Zij hebben de grootste op
dracht gekregen, die een mensch ooit ge
had heeft, n.l. om de wereld Christen te
maken.
Was dat niet een reuzenarbeid? Maar
toch hebben zij den tijd genomen tot bid
den, omdat zij wisten, dat bidden de meest
noodzakelijke arbeid was. Toen zij met-
hun velen arbeid niet meer klaar konden
komen, wijdden zij diakens, die zorgden
voor het doopen en het verdeelen der aal
moezen. „Wij echter", zoo zeiden zij,
„zullen onsw ij den aan het gebed en den
dienst van het Woord,d.w.z. het predik
ambt". (Hand. 6:4). Men ziet, dat ook zij
het gebed beschouwden als den gewichtig-
sten arbeid.
Op eenzelfdo wijze hébben alle beili-gen
er over gedacht. Zij hébben gewerkt ten
einde toe, maar daarbij ook zeer ijverig
gebeden. Juist het bidden heeft hen zoo
ijverig gemaakt in den arbeid, en heeft
over bun arbeid den zegen Gods afge
smeekt en met de beste gevolgen be
kroond.
- Kapelaan GROOT.
Een teruggekregen Kerk.
Zooals bleek uit het wedervaren der
Amstcrdamsche Begijnhof bewoonsters ten
aanzien harer kerk, welke ecuwen terug
aan de Anglicanen was geschonken, open
de do Staatsregeling van 1798 wel de mo
gelijkheid, dat kerkelijke eigendommen
aan de oorspronkelijke eigenaars teruggeJ
geven zouden kunnen worden, maar in
de practijk stuitte zulks op zooveel taaie
tegenwerking, dat er jaren met de schrif
telijke- en mondelinge onderhandelingen
gemoeid gingen. Intusschen kwam de
Staatsregeling van 1801, welke de toenma
lige bezitters rustig 't wederrechtelijk be
zit verzekerde, zoodat de Katholieken in
den vervolge aan doovemaiisdeur klopten
In geheel Noord- en Zuid-Holland,
waarbij men nog wel meer provinciën zou
kunnen voegen, wordt dan ook maar één
plaats gevonden, waar de Katholieken
met goed gevolg hun recht op kerk en
pastorie, door de Gereformeerden in bezit
genomen, hebben kunnen handhaven; de
gemeente Obdam (N.-H.).
Maar dat heeft moeite gekost!
De strijd duurde van 1798 tot 1803,
waarbij de Katholieken heel wat moei
lijkheden hadden te overwonnen. Do door
ben benoemde commissie gaf het niet op,
stond bij iedere nieuwe tegenwerking on
verdroten pal en mocht eindelijk de over
winning behalen.
De geschiedenis van dien hardnekkigen
strijd, bekroond met een bijna eenige ze
gepraal, moge bier in 't kort worden
weergegeven..
De Staatsregeling van 1798 stelde de
zaak als volgt: „do Municipaliteit en d.
w.z. gemeentelij ko overheden zullen
door neutrale deskundige lieden van on
derscheiden Kerkgenootschappen laten
taxeeren de waarde van iéder der kerk
gebouwen en pastoryhuizen der voormaals
heerschende kerk, voor zoover zij door
aanbouw uit. de afzonderlijke kas der
(burgerlijke) gemeente geen bijzondero en
wettige eigendommen zijn".
Op grond van die taxatie moest dan het
plaatselijk bewind een vergelijk zien te
treffen tusschen alle Kerkgenootschappen,
waarbij aan het genootschap, dat het
grootste aantal leden telde, de voorkeus
zou worden gegeven omtrent de naasting
van kerk en pastorie; wie dezo gebouwen
verkoos moest aan de andere partijen een
naar het zielental berekende uitkeering
doen volgens 4e schatting der waarde.
In Obdam waren toen slechts twee
Kerkgenootschappen: het Katholieke en
het Nederduifsch-Hervormde, waarvan het
eerste het grootste was. Van de 450 inge-
omtrent de vraag, wie de voorkeus zou
hebben ten aanzien der oude Middel-
eeuwsche kerk, bij de Protestanten in ge
bruik.
Deze beseften zulks heel wel en tracht
ten daarom al dadelijk te bewijzen, dat
bet bedehuis hun eigenlijk toekwam, want
op een houten schot tusschen toren
cn kerk stond te lezen: „Jan Pieters
Struysvele, Dirk Jan Petten en Pieter
Waarts hebben deze kerk doen bouwen
het jaar 1644".
De municipaliteit vond dit evenwel hee-
lemaal geen bewijs; ieder deskundige
trouwens kon zien, dat de kerk veel
ouder was, weshalve bedoeld opschrift
hoogstens op een verbouwing kon slaan.
Aangezien de Protestanten geen enkel an
der bewijs van eigendom konden overleg
gen, werd een commissie van taxatie be
noemd, bestaande uit twee timmerlieden
en twee metselaars, waarvan twee Roomsck
en twee Protestantsch, welke commissie
kerk en pastorie schatte op f3470, wat
ons waarlijk niet overdreven voorkomt,
zelfs niet volgens de toenmalige waarde
van het geld.
Op dezen basis werd door een ander©
commissie een plan tot schikking ontwór-
ONS HOEKJE
OVER
OPVOEDING.
FEUILLETON.
De Bruid van het Kruis.
Vrij vertaald naar het Duitscb van
E. VON HANDEL MAZZETTI.
(Nadruk verboden).
De dienstboden weenen luid, terwijl ze
haar jonge meesteres opnemen en op het
bed neerleggen. De Vader durft eerst niet
dicht bij zijn kind komen. Hij heeft het
hcelo hu:s door om dokters geroepen en
teen heeft hij als versteend op den drem
pel van den ziekenkamer .gestaan. Een
verschrikkelijk' schuldgevoel over de be
gane zonde overvalt hem. Hi.j, lüj heeft
zijn kind voor elf millioen' verkochten
3iu ligt zo daar voor hem, met een met
Moed bevlekt cn gewond hoofd.en zal.
misschien.sterven. Zijn eigen vleesch en
bloed, zijn eigen lief, goed, zacht kind. Ze
beweegt zich. Hij gaat met wankelende
schreden naar haar toe. „Riterl!" zegt bij,
»ben je mij? Ik ben bet, ja Vader!"
Zo ligt doodstil en lacht voor zich heen.
Haar glCden haarvlechten die met bloed
bevlekt zijn, liggen op do witte beddelakens
en haar blanke handen rusten op het roo-
de dekkleed als twee -verwelkte rozen.
iiRiila, mijn kind!" steunt hij. „Waarom
hijk je mij dan toch heelemaal niet aan!"
Hij kust de mooie zijdeachtige blonde
vlechten en dan de kleine hand. Rita lacht
j10? steeds voor zich heen De Moeder
®uilt cn krijscht cn stelt zich aan als een
■Krankzinnige.
p."Hveng Mevrouw weg!" gebiedt 'de man.
Ctetseling staat hij aandachtig te luiste
ren zijn göz:ckt krijgt een akelige uit
drukking. Hij hoort een gedempte door
dringende stem dicht b:j zich cn een
schrede die zich snel verwijdert.Hij is
dus nog daar. h:,j zal mij verantwoor
ding geven! Al's een woedend© kater rent
hij de kamer uit en dongene, die hem dwong
zijn k:ïid te verkoopen, aohterna. „A, zijt
ge daar? Hoe is liet gebeurd?" vraagt hij.
..Verantwoord U. W»lt Ge?" De voorka
merdeur staat open. Een gezoem vult hot
geheele huis. Armin staat met stok cn
hoed in de band op het punt om te ver
trekken en antwoordt koel: „Het kruis is
naa/rbeneden komen mlten. Ge hebt bet
toch gehoord, of niet?" Kiirsohner's hand
grijpt woedend Lorenzen's arm beet. „Hoe,
en waardoor viel dat kruis naar beneden?
G'j! Wat hebt ge met mijn k'-nd gedaan?
Hebt gij haar pijn willen doen?"
„Zijt Go gek?" schreeuwt Armin, woe
dend. tegen Mijnheer Kürschner. „Waar
voor houdt ge mij? Ik zal U aanklagen.
Verstaat Ge tmij? Wat kan ik er aandoen,
als bij U de spijkers niet goed in den
muur vastzitten cn Uw dochter valsch in
gelicht is. Goeden dag! Overigens, een
streep door het proces. Ik doe er heel geen
moeite meer voor. Er weten ook eigenlijk
al veel te veel menschen, dat je schoon
vader een oude, l'eeli'jke, 'liederlijke vent
was en ik wil me niet voor zulke men
schen, zoo al s Gij er een zijt, opofferen."
De builtendeur slaat met een smak
dicht.
„Ha, nu ken ik je karakter, mannetje.
O wat ben ik blij. O, ik ongelukkig
mensch. Aan zóó een karakter mijn arm
kind verVsopen. 0, ik armzalig
mensch...!" Met knikkende kn'eën gaat
Mijnheer Kürschner weer naar do kamer,
waar Rita ligt. Er zfjn daar al twee dok
ters. Een maakt een verband klaar. Vel-
?en watten, rolletjes gaasverband, jodo-
form-gaas liggen door de kamer verspreid
tusschen al de plaatjes, beeldjes en schil
derijtjes, die Rita zoo na aan het hart lig
gen.
In de kamer daarnaast stelt Me
vrouw Kürschner eteh nog steeds vreese-
lijk aan. Mijnheer Kürschner staart zijn
kind vol vertwijfeling aan en wendt zich
dan weer tot de doctoren. „Is het ern
stig? De een© wenkt liem even mee
te gaan. „Het kru's viel op de beenderen
en verwondde de hersenen. Daarbij komt
nog, dat er ook nog een inwendige ver
wonding heeft plaats gehad, door den zwa-
ren val. Het me;sje is niet sterk en niet
stevig gebouwd. Ze zal bet niet overleven.
Ik zeg het U en ik vind het schrikkelijk
jammer, maar ik ben verplicht het U te
zeggen dathet einde niet kan
tegengehouden worden." Verschrikkelijk
en lijkbleek staart W-lhelm Kürschner do
dokter aan. „Wat? Zoo een lief.frisch,
jong meisje kunt ge niet redden? Wat
doet ge dan met al die menschen. Is dat
Uw geneeskunst?"
Geloof mij alls ik kon, ik zou ze
redden. Ik wil U verzoeken, zeg het zoo
voorzichtig mogelijk tegen Uw vrouw.
Haar toestand t
Wilhelm Kürschner lacht spottend
„Ach wat, die!" Zijn gezicht verbekt tot
een grijns. „Ze zal nog langer komedie
spelen als bet goed gaat!" Hij is alweer b:j
het bed van zijn dochter: „Kindje! mijn
BETROUWBARE PAPIEREN.
ir.
Het was geen gemakkelijk werk. dat
Jezus, onze Heer, op aarde kwam doen.
Dat in-roeicn tegen de dwaalbegrippen, die
Hij hier aantrof, was 'n werk, waar god--
dolijko kracht bij te pas kwam. Do bo-
grippen van armoedo, lijden en mensclie-
lijke ellendc-naar-het-lickaam waren vol
gens Hem geheel en al verkeerd. Het was
een machtig goddelijk gebaar, waarmedo
Hij dezo volgens-de-wereld-ongelukkigcn
aan Zijn hart sloot: „Komt allen tot Mij,
die belast en .beladen zijt" Al bedoel
de Hij alle ongelukkigen de armeu
gaan toch zoo vaak „belast en beladen"
met zware moeilijkheden. Zij worden door
Hem openlijk tot Zijn meestgeliefde vol-
gel i ngen gepromoveerd
De ideeën over armoede waren overigens
bij de heidenen allesbehalve vriendelijk
gezind tegenover degenen, die aan deze
kwaal leden. Aristoteles, misschien wel de
meest hoogstaande heiden, zeker een der
voornaamste en overigens redelijkste den-i
kers uit 't oude heidendom, noemde ar
moede schande Zijn leermeester Plato,
ook een der grootsten onder de grooten,
wilde de armen maar wegdrijven uit de
gemeenschap. Cicero, een Romeinsch rede
naar, die boog geëerd werd door zijn tijd-
genooten, voild het onteerend met armen
om te gaan. Andere z.g. „groote" heidenen
bespotten de armoedo of zelfs noemden
hardheid jegens do rnï.a<jofviHpvi een
deugd
En nu komt Christus ons Zijn voorliefde
voor de armen verkondigen. Hij beweert
zelfs, dat wij voor Zijn koninkrijk alleen
geschikt zijn als wij minstens onthecht
zijn aan onze rijkdommen. Hij leeraart
'met goddelijke onverzettelijkheid, dat het
voor een rijke moeilijk is in den hemel to
komen! wat Hij ontzagwekkend-dui-
delijkt illustreert door Zijn aangrijpend©
geschiedenis in den parabel van den rijken
vrek en dien armen Lazarus Vol
maaktheid zonder armoede of althans ont
hechting is zelfs onmogelijk volgens Hem.
Wij moeten onzen kinderen leeren do
armen, dio zij op hun levensweg ontmoe
ten, to beschouwen als genade-stooten van
Gods goedheid en wèl-willen met hen. God
wil hun telkens, als zij de gelegenheid
hebben, Hem in een arme goed te doen
een blijk geven van Zijn vaderlijke zorg
over hun leven. Zoo gemakkelijk vergeten
wij in voorspoed den tegenspoed voor
al van anderen! Zoo licht worden wij bard-
vochtig bij wèl-gevulde maag en dikko
portemonnaio Het moet bij onze kin
deren een behoefte worden te geven
en goed te doen; het moet hun zóó in«
groeien als vleesch en bloed, „wat gij den
minste der Mijnen doet, doet ge Mij
aan,, „den armen gegeven, is aan
n lCinuUreii uus iait*r auiju m
„betrouwbare papieren" beleggen. Het voor
naamsto gedeelto van hun kapitaal, liet
deel, dat het meeste rente geeft.rust dan
in handen der goddelijke bankiers, der
goddelijke rente-gevers der Christi-
bschermelingen, der armen
G. P. J. v. d. BURG, Pr.
„Hagcveld", Heemstede.
pen, welk plan de municipaliteit 25 Sept.
1798 goedkeurde.
De vertegenwoordigers der Katholieken
gingen er al spoedig mede accoord, maar
de Protestanten waren en bleven weiger
achtig, voorgevend „dat hunne bewysen
suffisant genoeg zullen zijn om in de pos
sessie en eygendom van kerk en pastorie
to kunnen blijven".
De municipaliteit kon alzoo niet op-»
schieten en moest zich wenden tot do
landsoverheid, maar daar bleken do
Protestanten haar al vóór te zijn geweest,
ditmaal echter niet langer aanvoerend dat
opschrift van het planken-schot.^ doch een
paar andere argumenten, welke intusschen
evenmin houdbaar bleken, want hun re-
lief meisje. Ken je mij?" smeekt hij en
liefkoost haar. Rita ligt doodst'l. Ze ademt
nauw hoorbaaT. Haar hart dat z'ch tot de
reis naar den Hemel' voorbereidt, phanta-
ssert mooie droombeelden. Dé Zusters van
Mariënfried zingen in koor, de priester
bidt aan het altaar, hot Allerheiligst© staat
tusschen de bloemen uitgestald. Do Zus
ters zingen.
„Ooh, haal imij toch in Uw Hemel en
laat mi j toch ver weggaan van deze aarde.
Ik zou toch zoo graag, als het duifje, dat
huiswaarts keert, naar Jezus H. Hart
vliegenHeel zachtjes probeert Rita,
het mooi© liedje mee te zingenDe doc
toren kijken elkander bewogen aan en de
dienstboden zuchten.
„Ik zal Eifelsberg opbellen!" zegt Mijn
heer Kürschner. „Hij zaH haar redden
wat weet Gij er ook van. Ik betaal U
honderdduizend zelfs driehonderddui
zend!" roept hij vol' vertwijfeling uit.
„"Want, mijn lief, goed kind mag niet ster-
ven. Zoo een lief., goed, mooi meisje. Ik
bel den baron, professor Eifelsberg op!"
Hij gaat met wankelende schreden naar
de télephoon en helt Doctor Eife1sberg op.
Hij roept de dochters van den Goeden
Heiland op, do d enaressen van het God
delijk Hart, de Diaconessen.
„Mijnheer professor is in het Sanato
rium. Hij wordt ©ogenblikkelijk gewaar
schuwd."
„Ja, als het U belieft. Wc zullen oogen-
blikkelijk Zuster Natalia sturenJa
wel, zooals U wenscht. In een huurrij
tuig!"
i Het is tegen negen uur 's avonds. Er
komt een rijtuig voor, waarin de verpleeg
ster zit. Ze zoekt met haar zwart^elnndw
schoonde handen ;n haar portemonnee
naar het geld voor den koetsier. Zacht
jes, met sleependen tred,'gaat zo door do
ingang van de prachtige woning
Biina onhoorbaar loopt de Zuster over
de dikke, zware loopers achter het kle.ne
Boheemscho dienstmeisje aan. Ze vi-aan
aan het meisje, wier aard''g, bef gerende
er rood opgezwollen en behuild uitziet, lioo
of het met do patiënte is. Het meisje ant-«
woordt: „Zéér slecht, heeft de doctor ge
zegd!" De Zuster gaat door do kamers
heen, ze ziet de kostbaarheden n-et, dm
vooral, nu het electrtsch licht hoo" aan
gestoken is. tot haar Techt komen. Er ïgt
een vrouw in slordige kleeding in een fau
teuil erbarmehjk te schrrt'en. D'1 k.nos-
terzuster z'-et 't me\sie. dat haar <len weg
wijst, verlegen vragend aan, maar dezo
schudt ontkennend het hoofd en wijst met
de hand naar de naastbijziindo k^or.
Hier is het electrisohe l'cht met een blainV
schermpje afgedekt. De Zuster ruikt dd
Jodoform al. Er leunt een man tegen do
dour. Als dezo de stappen van de Zuster
hoort, draait hij zich om. Zij ziet ee
lijkbleek gezicht met een paar^ verwarde
oogen. die haar aanstaren. Hij probeert
te glimlachen en zegt:
„Zuster Natalia? C.od zij dank dat ui
er bent. Ziet ge, ons lief engeltje
héél zwak'j
J(Slot volgt.)