ho aid o hij nog, toen liij eindelijk het liclit .weer Aviido uit-doen. Doch zijn vingers knepen het knopjo niet om, Arant daar buiten.... vlak tegen het g'anzeudo ZAvart aan de ruiten hingen gelijk blanke bloesem-blaren opgewaaid uit het diep-donkere daar-achter, ontel bare, nachtvlinders, groote. kleine; en zij liepen achter tegen dat glas en strekten trillend keur zuivér-witto vlerkjes uit naar het licht: als zieltjes, die do hoogste schoonheid nabij zoeken, en het leelijke vlak achter haar, en dat leelijke zijn ont vlogen, en willen naar dat schoone, maar niet kunnen, nooit zullen kimnen. Hij deed het licht uit; maar vlinders bleef hij zien tot in zijn droomen. Dien droom wist hij 's anderen daags nog heel goed, zou hij nooit vergeten Aan zijn leven; want er ziju soms droomen, die lichten waarachtig- duidelijk op onze wezenlijk-eigene ziele-beelden; over die heelden hadden wij geworpen groote lap pen van sleur en gewoonto en zoo; wij zagen zo niet meer op het lest; niemand wist ze; maar in één nacht werden al die lappen Aveggetrokken met een ruk, stonden daar die heelden in het licht van een droom juist als to voren, onveranderd, en zoo duidelijk. Zoom droom was de zijno geweest, daarom was liij nóg bedroefd toen hij op stond "s morgenszijn roeping voor het religieuze leven.... Wist hij nu: op leg-werk was dat geAveest, meer aan dan ju zijn leven, haastig geknutsel dat. reeds barstte hij de geringste Avarmte, slordig geknoei zoo maar raak op zijn leven ge plakt, zonder veel nadenken of met het oOgenblik-grihige nadenken van een of an dere roman-bladzijde. Roeping lieeft jaren van afwerking noo- dig, al weet men het niet dat men cr iedoren dag aan heeft gearbeid; maar God weet het, omdat Hij mee heeft geholpen. Soms verricht God het werk keelemaal alleen, dat zijn Paulus', Ignatius', Fran- ciseus' roepingen, doch daj bleven uit zonderingen, mag men niet op rekenen, is louter genade-gaaf. Iii het gewone doen werkt men zelf, en helpt God mee, en dat niet alleen"bij dè, maar bij alle roeping. Staat het werk eindelijk af, maar be stemt men het voor iets waartoo het niet Avas opgetrokken, dan werkt men verder al leen, zonder Gods hulp, omdat dit tegen Zijn wil en Zijn plan is; Hij geeft geen genade meer; en dan spreken de mensehen van ongelukkige en verloren roepingen. Daarom was hij dankbaar, dat hij nu Gods heiligen Wil kende. •Schijnbaar had hij zich onthecht ge voeld van wereldsche liefde; nu het korstje was Aveggekrapt, zag hij zijn loven wit gloeiend nog daarvan. En die behoefte drukte een sprekend toeken in hem, dat hij niet geroepen was. Gelukkig, dat hij het bemerkt had eer het te laat was. Toch welden er groolo tranen in zijn oogen, niet van bitterheid, maar van o zoon spijt; hij had zoo graag willen avo- nen ia zoo'n huis als dit, om to doen heel groote dingen, in die rust en kalmte, in dat ongekreukte reine Avaarop het ware En daarvan moest hij zijn hoofd afwen den: hef was niet voor hem; zijn vingers ai-houden. Met uitgestrekte handen nas hij komen toeloopen; toen moest hij blij den staan, zijn handen gingen neer, of het oen heiligschennis was dat, dat te be- ^oeley liet branderige vingers, die door klopt /rden door een al te menschelijke behoefte maar zou hij niet en £a-en gingen zijn handen Aveer omhoog: «is siatto klei wogen die; hij voelde, die kon den niet langer omhoog blijven, er ont brak iets, dat ze hielp ophouden: do ge- aaclo a*an God, welke niet neerdaalde over dio behoefte, dat zekere teeken van niet, tan nooit. Daar hielpen geen tranen voor en geen bidden; dat wa3 zoo, zóó en niet anders. Had hij zich maar beter voorbereid in de jaren van vroeger, had hij zijn leven maar niet zoo maar laten gaan, dan had hij nu misschien wilskracht bezeten, dio ïorsch genoeg was om met Gods genade mede to werken, om mèè te verwinnen die behoefte, voor altijd; nu ging dat niet meer. O, in zijn willen, dat nu niet verder kon, voelde hij een ongeduld als Avanneer eeu nieuwe boord te klein bl^ek, het knoopje niet naar het oogje kon worden toe-ge haald trekken. trekkan. noen, het ging niet. Had hij maar, had hij maar doch het was te laat; die behoefte stroomde door geheel zijn leven, als het bloed door •rijn lichaam, overal. Nu moest hij mediteereu over de zonde, dezen morgen had hij het rredaan oArer den «lood; dezen avond was het biechten. Biechten van heel zijn leven zou hij spreken, en zonde en dood zijn andere na aien voor het leven; andere namen met ieder hun eigen heteekenis, welke op-kij- kend-vreemd aandoet alwie slechts zelden tegen die zijden van 't léven oploopen ter onderzoek; nu stonden die zijden naar hem toegekeerd, en hij hield zijn handen voor zijn oogen; maar zijn handen waren door schijnend. Hij zag schuld, overal, als zwaT- te klitten aan die levenshellingen hangen, >an dagen die verknoeid waren Er kwamen vogeltjes trippelen op de ven sterbank; hij keek niet op. Er snerpte een wesp langs hem heen; hij sloeg er niet naar. Hij zag slechts die donkere klitten, en die zakten niet weg, en dat vond hij toch zoo door en door jammer. God en Zijn goedheid was heel zijn leven zoo dicht bij hem, zoo rondom hem geweest, en hij had het niet geweten. Dat zou hij in het vervolg lederen dag bij zich bewust-houden, door te dragen zijn willen en kunnen naar God, zooals Die dat wilde. Maar God staat hoog. Dus Ijioest hij dat willen en kunnen dragen naar omhoog; daarmee was hij dezer da- reeds begonnen; maar tevens voelde dat nog niet zóó ijlings ging als hij eigenlijk wilde. Een ziel die wegstapt uit den slenter der -"ij den jen dingen, wil alles in één dag, ver- *angt in den avond van dien dag reeds te genieten op do zonne-toppeu der. scherpste levenshoogten. Hij voelde: die klitten trokken naar om laag, en dat zou hij wel immer blijven voe- len. want gedaan is gedaan; ook misdaan blijft misdaan. maar dat vereischte een dubbele kracht, om toch dio hoogte to be reiken Avelke hij zocht met nog knippende oogen; dio kracht zou hem gegeven wor den als hij maar berouw had; en hij had berouw, woenend béromv. Dien avond, na zijn avondgebed hoven, deecl hij het licht uit, en toen. Een zwart kruis, groot, breed, stond geschaduwd door het maanlicht op het gor dijn. Sclirikken deed hij er van, lner alleen in dit schemc-r-kamcrtje, met \'oor hem dat krijt-wit gordijn waarop vlekte, onbe wogen, fier, dal zwarte kruis. Op ging^iet' gordijn; maar bet kruis stond er nog, door do plinten nóg; do schaduAv er van viel zelfs naast hem tegen den vloer. Open trok hij het raaln; nu was er ten minste de onderbalk af. Hij beefde, in zijn handen, in zijn knieën, als van koude in liet sneeüwe- maanlickt waar stónd do maan? daar opzijmaar daar voor hem, van over het huis ontzaglijk-wijd naar beide kanten, tot aan den einder; sterren, setrren, sterren!, trillend als duizenden opgestoven vonken in den rook hoven een wereld-vuur; het was of hij knetteren hoorde; daar spatien er uit-een, dat er vuur-strepen scholen door heel de hemel ruimte dwars heen; verging daar een an dere aardewaar eindigde do val van dio weggesmeten brokken? En hij voelde zich zoo klein onder dat eindeloos sterren-beweeg, hoe langer hoe kleiner, hoe langer hij keek en hoe langer hij dacht, dacht aan die getalleh Avelko. hij eens vau huiten leerde ver sterren-afstan den en -groepen; die was hij vergeten eigenlijk, maar dat gaf niet, want wat do aardo-mcuschjes van oneindigheden af-we ten, is eigenlijk nog niets, omdat de aarde eigenlijk niets is, cn op dio aarde dc menscli niets. Alleen de zie!.... docli op haar onein digheid leest men geen cijfer-gekrabbel; cijfers beperken; hoe minder cijfers, hoe grooter gedachte. En het duizelde in zijn oogen als hij zo weer neersloeg; op do vensterbank legde hij zijn handen, op het koele hard steen, om zich weer bewust te maken van zijn eigen; kloppen voelde hij in zijn hoofd de gedachten, of het die te nauw Averd in dio armelijke horsenkronkelingen morgen ontving hij in zijn nietig hart Hem, voor Wie al die, al die sterren niets waren. Hij drukte zijn koude handen tegrn do slapen aandaar hamerden nog andere gedachten. Teikens als hij zijn oogen sloot, zag hij dat kruis, groot, zwart. En kruis beteekent lijden. Over do schaduw-diepte van net men- schelijk lijden boeg zich zijn ziel, inziende, inééns, de lultelheid van zoo maar lijden zonder meer, zooals hij vroeger geleden God.Want dan werd, het hemel-gewin. „Daarom dus liet God aCe menschen lij den, en altijd", vermoedde hij. Nog meer begon hij te A'atten, maar kon niet langer; zijn hoofd werd zoo moe, deed pijn; in zijn al te menschelijk leven was het zoo lang geleden, dat gedachten van éénigo geweldige grootte bij hem opdron gen tot zij hijgend bereikten een toppunt in zijn geestcskunpen. Ieder mensch beleeft wel eens zoom opruk van stormen de gedachten, doch de meesten zijn er hang voor; liet is een ontdekking Aran een volle- dig-onbekenden land-hoek in de ziel; ge holpen dient ér te worden tot den door- - tocht dier 'gedachten, en onderzocht die nieuwe streek; cm daar zijn de meesten to lui voor. Hij was zoo lang uit die meesten ge weest. Daarom kon hij ook zoo slecht in slaap komen wat later; zoolang bleef hij wakker, dat hij door de spleet, van het gordijn dui delijk zien kon, hoe de sterren verschoven, die ontzaglijke, voorbij zijn Iangwerpig- smal raampje van dat mier-klein vertrekje, Avaarin hij lag in een hoek, in een ledi kant, in het heelal en hij nam zijn rozenkrans, om zoo biddend En hij hoorde de klok vaa het kapelto rentje haar lange uren tellen. En hij bad. Hij hoorde, buiten, een uit schreeuwen. Hij bad. En het blazen van een katergens toen hoorde hij niets meer. JOH. VAN DINTER S.J. AVONTUURTJE. Teg:*> vieren, toen do grijze wintermid dag al neigde naar den vroegen avond, was heb Johan eindelijk gelukt, de kleine Kitty op zij te komen, zonder dat er een ander was die hem weer dadelijk weg drong, eenvoudig, door een sierlijken zwaai en een kras met do schaats, zooals het speelscho bewegen op het ijs dat mee brengt. Den heelen middag had hij, bij de druk dartelo ijspreb, acht op haar gesla gen, en 'haar rank figuurtje nu eens naast dezen, dan weer naast dien vriend gezien. Want zo werd door alle jongelui omzwermd en het was werkelijk- meer dan hij had durven hopen, dat hem, nog voor de duis ternis hen naar huis dreef, liaar bijzijn voor een poosje gegund werd. Bedaard reed zij naast hem, haar handen kruiselings in de zijne, haar kleine handen, die omsloten door heb geveerde glacé eigen lijk heelemaal niet aanvoelden als handen^ ook al had hij zijn eigen handschoenen uitgetrokken. Zij leek nog ver weg, ook al was ze nu vlak naast hem, even ver als wanneer op college zijn aandacht van den docent afdwaalde en hij heimelijk zat te kijken naar haar ijverig pennende hand. Ver, onbereikbaar ver. Maar heb was al mooi, dat ze nu naast hem reed, dab hij haar handen mocht aan raken, zich met haar in eenzelfde xhythme mocht bewogen.* Nu moest hij oppassen, dat hij geen idioto dingen zei. Zoo'n oogenblik als dit, daar kon. oneindig veel van afhangen: do indruk, dien hij nu maakte ,was misschien beslissend voer het keelo leven.... Onder het gestadige voortrijden, in den gropten ovaal met de andere mensehen mee, de baan op de Kaagcrplas iu het rond hoe vaak had hij die vanmiddag al niet rondgereden zonder haar bedacht hij, Avaar hij nu over zou praten. Je moest toch wat zeggen1, anders vond zoo'n meisje je vervelend, cn, natuurlijk dan was ie ook vervelend. Kitty was vroolijk van natuur, zo lac-hte graag, en hij lachte ook graag, en nu was het do groote moeilijkheid om samen aan het lachen te komen. Johan Avas onbédTcven in den omgang met meis jes en vond geen Avoordeu. Ellendig Triestig groeide hot besef in hem aan, dat heb wel iets worden zou met Kitty; heb cenigo Wat hij bereikte was, dat hij zich belachelijk maakte.... Toch beklemde hem ook een pijnigend angstgeA'oel. Wat drommel, liij had nu een leansnu Avas de gelegenheid daar om Kitty te bewijzen, dab hij geen sukkel was, en bovendien, om haar duidelijk to ma- kan, dab hij aTan haar hield. Geen recht- strecksch aanzoek natuurlijk- nu nog niet; jo moest je tijd afwachten; zoo iets moest feitelijk a-anzelf komen, in jo beiden groe ien. tot het oogenblik daar was, als do rijp heid van een vrucht.... Willen, we eens dien. kant uit rijden? zei Kitty opeens, met eon hoofdbeweging naar de schemerige, verlaten verto tcc. Een schokje van verrassing ging door hem heen. Zo wou met hom alleen zijn; dit Avas een aanwijzing;' ze kwam hem tegemoet... Ja, dab is goed, zei hij dadelijk, met een zwenkend. Of zou het gevaarlijk zijn.... voegde zo er, nog aarzelend, bij. Och nee. dat geloof ik niet, drong hij aan, en we zijn immers met z'n tweeën. Ja-, maar dan kun je even goed door het ijs gaan als alleen. Maar A'ooruit maar, besloot zo luchtig, op jouw verantwoor ding. Het ijs was niet meer dan vertrouwd, en cr moesten molenkölken en verrader lijke wakken in den omtrek zijn; dat wist Johan. Maar zo hoefden niet zoover te gaan, en het was nog lang niet donker Do geluidlen van do rijders op de baan vervaagden achter ben. Alleen met haar., heb leek hem nu of er geen Ayoorden noo- dig AA'aren; zij-zelf avou het immers zoö, dat was duidelijk genoeg.... Kleine boschjes staken hier en daar de roerlooze zwarte twijgen in de lucht. De geluiden achter hen Ava-ren nu heel vaag; alleen het gerucht van hun eigen regelma tig schaatsen-beweeg kraste door het zwa re zwijgen. Waar zou zo nu aan denken, gonsde het door zijn hoofd. Avellicht aan hetzelfde als waar- hij aan dacht; ja, zoo moest het zijn...'. Toen opeens, dooals dat 's winters boven moren en plassen kan, sloeg neArel neef. Vreemd en onwezenlijk, cn hen beiden in spinnend met een wollige wade. Wfl <g>a-n jerug. besloot Kitty dadelijk, zoo-Ira zo rwr.-:.?, dat net- iwwciw auatn- Avorden mist was, en nog niet het einde van den dag. Het moest. Toen ze, na-dat zo omgekeerd waren, stil stonden, Avas geen enkel geluid hoorbaar. Do mist dempte de geluiden. Het was wer kelijk gevaarlijk nu verder te gaan. Maar bij heb bedachtzaam terugrijden, bemerkte Johan, dat ook do terugtocht niet zonder geAraar Avas. Een paar maal kwamen zo in d etwijgen van oen water- boschje terecht; de richting was niet goed te bepalen. De mist werd dichter; do stilte was zwaar cn vol geheim.. Plotseling hield Kitty in. Luister eens, zei ze angstig, terwijl ze zich aan hem vastklemde; luister eens, JohanWat is dat1 Nu hoorde hij het ook. Het was het klotsen, van water, heel dichtbij. Een heroiek gevoel avcixI in hem wakker. Zij waren hier, in deze omgeving, in gevaar; hij moest haar reddten, of an ders met haar sterven.... We zijn bij elkander, lieveling, zei hij teeder, terwijl hij haar hancien drukte. Wees niet zoo kinderachtig, antwoord- do ze ongeduldig. G-a liever kijken wat daar is Ze had gelijk. Dit was heb oogenblik van handelen Blijf hier staan, zei hij. Precies op deze plaats. En als ik roep, antwoordt me dan. Om de richting. Ik zal er heen krui pen. De handen en de knieën op het ijs, de schaatsen achter zich aankrassend, ging hij A'ooruit. Enkele meters verder was hét afgebrokkeld ijs, open water, kleine drij vende schotsen. Kitty l riep hij. Johan! kwam het geluid van haar bevende stem terug. Enkele oogenblikken later was hij weer bij haar. Daar moet een boot doorgegaan zijn, zei hij. Het. is de vaart. Nu weet ik ook de richting. Maar het is beter dat we de schaatsen afdoen. Gauw dan, zei ze-, zich bukkend, en toen hij haar wou helpen: Nee, laat maar Hij nam de vier schaatsen in de cene hand, legde de andere om haar middel. Zwijgend liet ze zich leiden. Ik hoor wat, zei ze opeens. Daar zijn de anderen! Het was duidelijk; ze naderden weer do groote baan Nu was er geen ge\Taar meer; nu kon hij spreken Kitty, zei hij zacht, ik wou Och, zeur toch niet, sneed ze zijn aan vang ontevreden af. Je hebt me al genoeg in angst laten zitten. Maar jo wou toch zelf Nou ja, maar jij moet dio dingen toch ^wetend Vooruit nou maar. Bij de anderen terug, liep ze dadelijk naar een groepje jongelui toe, liet zich door een van hen de schaatsen weer on derbinden. De mist was opgetrokken, en voor den aA'ond helderde nog oen glimp ▼an den dag oA*er de vlakte. Met z'n allen reden zo naar de stad. te rug. Kitty was vroolijk, en vertelde met De pelsjas. Het feit dat Ramsay MacDonakl zich heeft laten fotografeeren iu een pelsjas, is een bewijs dat de S. D. A. P. een derge lijk Meedingstoik niet rangschikt onder de 'kapitalistische instellingen. Nog niet zoo gek gezegd! Een meisje was voor het eerst rneé naar een concert. Thuis A'crtelde zij„Het was er erg mooi. Er was een dame, die hard schreeuwde omdat zij het bovenstuk van haar jurk verloren lia-d cn een kellner speel de piano." Duim-zuig'ster. Moeder? Marietje, brave kinderen zui gen niet op hun duim. Marietje: Op Avelken vinger dan, moe der. Gauw tevreden. Twee jonge, arme kunstschilders, staan voor e6n restaurant, waar het menu buiten voor het venster hangt. Zeg, ben je nu eindelijk klaar met dat menu te lezen? vraagt de een ongeduldig. „Een oogenblikje! Ik ben juist aan het dessert!" De lange gezichten. Kapper? Heusch meneer, we hebben tegenwoordig bij 't scheren veel langer werk met lederen Idant. Klant: Hoo zoo? Kapper:' Wel meneer, bij de tegenwoor dige malaise cn de algemeene onzekere toe standen hebben de heeren veel langere ge zichten dan vroeger! Onverbeterlijk'. Mama:" Max, je bent toch een heel ondeugende jongen. Ik zal nog verplicht zijn een zweep te koopen en je eens duch tig af te ranselen. Max: Hé, moe, als u dan klaar is met slaan', krijg ik dan de zweep!" Vriendelijk. 'Beb:' Hij noemde me de schoonste vrouw van heel de wereld uitbundige uitroepen het gevaarlijke e,v« tuur. 4 Begrijp jullie hoe die Johan zoo don kon zijn! zei ze. Ze waren het allemaal met haar eens Jo: Ben je niet bang je heek. leven to vertrouwen aan een man, die zoo onl»;- tend kan liegen. Kiet. Bruid (aarzelend): L'efste, ik moet? een geheim vertelle Bruidegom (ont-Wid): Wat is - Bruid (snikkend): ?«Ljnlinkeroog is m glas. Bruidegom (gerio-a^csleld): O. is d' allco? Do diamanl-en u je aex' - rsrr; zijb un hetzelfde ma ter ia ah Veelbelovend. In een afgelegen sUid«\vi:k 1 wam cc- ijzeren hoepel door een r\.zoodm bijna niets van heel bleef. Vijf minuten later verscheen een gen, nam zijn pet af cn /.el beleefd: 't Spijt me, dat ik uw ruit gebrokt heb, vader komt daar aan om ze to make En zoo was hel; achter hem aan kw een man, dio na een zwijgenden groei k gon een niéuwe ruil in to zeilen, terwi do jongen zijn hoepel terug kreeg cn ff vroolijk medo wegdraaide. 't Kost een gulden, zeiun do niar> toen hij klaar Avas. Wat, zei de huisvrouw verschrikt, en uw zoonlje heeft do ruit gebroken. 1 is toch zijn vader? Do man schudde zijn hoofd en zei: ken hem volstrekt niet, Hij kwam in auij winkel met de complimenten van moeder, en of ik een nieuwe ruit wou zetten. U is toch zijn moedor? Hij had het goed onthouden. Een heer. Aviens echtgenooto coder" res Avas, zei tob zijn vrouw: kijk daar gaan onze timmermannen wow Zijn vrouw maakte hem. erop ^P'1* zaam, dat dit geen taalgebruik waa. - dab men timmerlieden moest zegg®^ Den volgenden dag ging de keer m schen. Toen hij thuis kwam. riep hl) oga toe: Nu moet je eens kijken, wat pioterlieden ik heb gevangen t De waarzegster: Mevrouw u zult nog zeer rijk worden. Mevrouw: En liee oud? Precies, tweemaal zoo oud als U nu is. Zestigo neen, negentig jaar. O vrouwtje, wist gij "dan, t ikal vijf en twintig was? DE HOOFDZAAK. De pianist: Mijn haar is nu lang genoeg voor een groot Europeescli tournee.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1924 | | pagina 12