VOOR DE VROUWEN quest werd 1# Februari 1799 door de Eerste Kamer van de hand gewezen, Daarentegen werd het ontwerp van schik king der Obdamscho muuicipaliteit op 10 Juli 1799 door de Eerste Kamer goedge keurd en den 19den dier maand bekrach tigd door de Tweede Kamer, waardoor het besluit kracht van wet bekwam, weshalve het toen werd doorgezonden naar het Uit voerend Bewind der Bataafsche Republiek „om daaraan de noodige executie te ge ven". De aanspraken der Katholieken op het bedehuis moeten wèl duidelijk geweest zijn, dat zij aldus in 't gelijk werden ge steld! Het besluit luidde als volgt: „Dat het Plaatselyk Kerkgebouw en Pastoriehuis der voormaals Heerschende Kerk te Obdam met hetgeen daartoe be hoord ingevolge het 6de der Additioneele Articulen tot de Staatsregeling, door het Roomsch Catholyke Kerkgenootschap al daar genaast zijnde, zullen overgaan en ten allen tijde blijven onder de bezitting, beheering en het speciaal onderhoud van die Gemeente, onder de volgende bepaalin gen: „lo. Dat het Roomsch Catholyke Kerk genootschap zal gehouden zijn aan het Gereformeerde Kerkgenootschop uit te keeren van de waarde ter somma van f 3470 (zonder eenige aftrek voor de jaar lij ksche reparatie) waarop de Kerk en PastoriSiiuyze zijn getauxeerd, zodanige som van Pennignen als aan het Gerefor meerd Kerkgenootschap pro rato van het getal van deszelfs zielen zal competeereü, in vergelijking van de Roomsch-gezinde zielen te Obdam woonachtig. „2o. Dat de tauxatie van de Kerk en Pasloriehuizinge zal moeten worden ver meerderd met de waarde van zodanige 9 Morgen 571 Roeden Lands gelegen in den Polder van Obdam en Obligatie van 2000 Guldens Capitaal, ten laste van het Ge- meene Lands-Comptoir Hoorn en zodanige andero Kerkelijke Goederen, Fondsen ofte Baaten, als origineel tot het Fabriek der Kerk en Pastoriehuys belioorende, zijn uitgevonden op den voet en in confor-" miteit van het Decreet van ;t Vertegen woordigend Lichaam van den 14 Februarij 11. op verzoek van de Municipaliteiten van Hoogwoud, Abbekerk en Opmeer; waar toe Partijen hinc inde worden geren- voyeerd door deezen, ten welken einde copie van dat Decreet zoveel noodig hier bij zal worden gevoégd en dat van dat montant uitkeering als in art. 1 zal wor den gedaan tegens overneming van de Goederen voornoemd. „3o. Dat de betaaling der uit te keeren Penningen door het naastend Kerkgenoot- schap zal geschieden in klinkend gemunt geld, op vier termijnen, als naamlijk bij het overgaan van de Kerk en voorts tel kens met tusschentijd van drie maanden, een vierde part. „4o. Dat de Predikstoel, Stoelen en Ban ken voor zoverre, volgens opgave van het Gereformeerd Kerkgenootschap geene bij zondere eigendommen van het Gerefor- nootschap mede zullen overgaan. „5o. Dat het Kerkhof als een annex der Kerk, na gedaane tauxatie, indien zulks nog niet geschied is, tegen eene proportio- neele uitkeering als Art. 1 en 2 keeren zal aan de Roomsch Catholijke Kerkgemeente, met de lasten op zodanigen ?oet als van ouds, en alsnog daaraan belioorende, zul lende voorts de begraaving der Lijken ge schieden zo in do Kerk, als op het Kerk hof op de wijze en onder bepaling tot biertoe geobserveerd, en de begraafplaat sen, welke bij deeze of geene door aan koop. erfmaking of anderen legalen titel zijn verkregen, moeten worden geconside- reerd als derzelver wettigen eigendom, zo dat dezelve blijven ten gebruik van de Eigenaars, zonder dat dezelve tot afkoop kunnen worden geconstringeerd; ten min ste tot zolange daaromtrent door een ge- neraale wet niet nader zal zijn voorzien. „6o. Dat het Kerkgebouw, benevens de Goederen in Art. 2, 4 en 5 hiervoren ge meld, ter beschikking van het naastend Kërkgenooischap zal worden gesteld, bin nen drie maanden, na het in deezen te vallen Decreet, ter kennis van het Gere formeerd Kerkgenootschap zal zijn ge- bragt, doch dat het Pastoryhuis niet eer der dan op de ordinaire verhuistijd van den volgenden jaaro 1800 behoeft te wor den ingeruimd en overgegeven. „7o. Dat, wanneer naderhand moglo wórden bevonden, dat tot de Kerk of Pastoryhuizinge eenige meerdere baaten of voordeelen zijn belioorende, de verdee- iing even gelijk als van die, welke thans bekend zijn, zal moeten geschieden; ge lijk ook daarentegen de schulden, die na derhand mogten worden ontdekt, propor tioneel door beide Kerkgenootschappen behooron te worden gedragen, zoo dat in het eerste geval een evenredige uitkee ring door en in het laatste geval een zo danige restitutie aan het naastend Kerk genootschap worden gedaan. „Y/ordende de beide Kerkgenootschap pen gelast om zich naar de gedaane be slissing van 't Vertegenwoordigend Li chaam stiptelijk te gedragen, en voor zo verre zulks bij deezen niet is veranderd, - naar het Plan van schikking door de Mu- nicipalitei't ontworpen". Hiermede was de zaak dus uit en had den de Protestanten zich slechts te on derwerpen. Edoch AJO. sGMoomeiDifi liar-"- DE WITTE. De Witte had weer een streek uitge haald. Het was Zaterdag en de Witte had jien gehcelen dag vacantie. Na het koffie drinken dacht hij den heelen langen lie ven dag in 't veld te ravotten. Ongelukki gerwijs had hij gebeeten in een peer, die eenzaam aan een boom hing en waarvan zijn vader den groei met bizondere be langstelling gadesloeg. De euveldaad kwam aan 't licht en de Witte kreeg van links- rechts plus huisarrest. Eerst moest hij voor moeder de aardappelen schillen, daar na het fornuis flink opstoken en de petaten te vuur zetten, 't Laatst wierp hij er een handvol zout op. Na cenigen lijd kwam moeder eens kijken en daar do Witte meende, dat hij het zout vergeten had, wierp moeder er nog een handvol bij. Li- tusschen ging hij zijn les van „Daniël in den Leeuwenkuil" leeren en vond ook nog gelegenheid zich een paar stevigo boter hammen te verschaffen, die in de broek zakken verdwenen. Broer Heinke kwam binnen, om zich te vergewissen of het eten al haast klaar was. „0ns moeder heo toch niet vergeto er zaat op te doen?" vroeg hij, wel we tend, dat dit een vergetelheid was, die bij moeder wel meer voorkwam'. „Da weet ik niet", loog de Witte, ,,'k hem toch niks gezien". En Heinke ging.naar 't zoutvat om de aardappelen van de Witte voor de derde maal te pekelen, De "Witte grinnikte. Wat zouden ze al lemaal snuiten trekken dienmiddag. En tevens bedacht hij, welke gevolgen die driemaal gezouten aardappelen voor hem zouden medebrengen. En toen moeder bin nenkwam om de tafel to dekken, schoof de Witte ongemerkt do kamer uit, verborg zich achter een houtmijt en toen hij ze ker was, dat zo allemaal binnen waren, zette hij het op een loopje den hof door, waar hij vier dobbelflippen van een boom trok, en de wijde beemden in. Na deze inleiding kom ik tot het frag ment dat ik voor heden wensch te pubii- ceeren. Hierin komt uit, dat 'de schrijver Ernst Claes er ook slag van heeft, krach tige plastische brokken natuurbeschrij ving is zijn leutig Ylaamsch verhaal aan te brengen. Hij was van ljnksaf den beemd inge slagen omdat hij aldus verborgen was achter het korenveld van de Worp en ze hem niet meer konden terugroepen. On der een grooten elzenstruik liet hij zich vallen, na eerst gekeken te hebben of er geen brekken of muurzijkers in ?t. gras zaten. Nadat hij uitgeblazen was, ging hij van puur pleizier een paar keeren op zijn kop staan om op die wijze naar de lucht te staren, die aldus veel hooger en wijder was, dan wanneer go ze rechtstaans be- keekt. Heel die gouden namiddag lag voor hem en het was pas noen. Nu zaten ze thuis op hun kin te klop pen om die zoute patatten, en de gezichten die ze zouden trekken! De Witte zag bet zóó voor.zijn oogen en hoe meer hij er bij dacht, hoe beter hij het zag en hij moest de handen op zijn buik houden van het danig lachen. Hoe nijdig zouden ze zijn, dat ze hem niet onder handen konden Miiaciiieim neet op dit Volle innl- daguur. Over het wijde broek zat .de. zon zoo groezemeutig te stoken, alsof de lucht aan 't smelten was, en daar hing over de vlak uitgebreide beemden een tintelende lichtschittering, die den kop aan rt dui zelen bracht. Geen vogel was er in de lucht te zien. Alles lag doodgebrand, ver gaan in de ontzaglijke hitte. De hooge grashalmen lieten hun vlammige koppen, topzwaar neerhangen, de baardige aren van het wilde gers waren dorgrijs, als verschroeid, en in 't droog ritselend gras kondt ge de sprinkhanen hooren knisperen De Witte zag de statie liggen met haar rooden gevel en zinken dak, vlak in de felle zon, en daar achter de hoekige daken van 't dorp rond de kerk. 't Was of de harteklop van 't leven met éen slag was stilgevallen en of al do dingen waren vastgestold op de eendere plaats waar ze stonden. Daar was iets benauwelijks aan. Do Witte voelde hoe. het hem naar den kop steeg, en hij zoekt naar iets dat leven had en bewoog vlakbij. Een rosse, zwar(gebuikte hommel zat al haar geweld te doen op een purperen klaverbloem, en een weide-krekel liet hier en daar zijn armelijk gesjerp hooren. Heel ver, nabij de gemeentekuilen stapte een mensch door het hooge gras. Hij trok zijn jas uit, haalde de twee boterhammen, een stuk spek en do vier peren voor den dag, legde alles naast zich op het gras en begon dan profijtelijk te eten. Hij had tijd genoeg en zou, als hij higr wat gelogen had, maar eens dorp- waarts slenteren om Krol en Dabbe op te Eerst ging het stuk spek naar Jnnnen, dan een boterham en twee peren; den tweeden boterham en de overblijvende peren legde hij terzij voor later in den mid dag. Dan ging hij op zijn rug liggen met den kop op zijn jasje, de knieën opgetrok ken en zijn bloote voeten in het gras. Hee! de deugd die hij ervan had. Dat de groote menschen toch maar eens wilden begrijpen wat een onzeglijk genot het was, voor jongens van zijn soort, vrij te kunnen beschikken over hun zomerdagen, zonder schoolmeesters, zonder vaders of moeders, zonder catechismus of rekenles- sn. Wat konden ze soms toch iemand koe- jonneeren! De Witte keek naarjie blaren van den elzenstruik hoven zijn kopen hij zag kleine beestjes, zoo groen als do blaren zelf, er rustig overheen kruipen. Tus- schen tweo takjes had een spin haar net gespannen en midden er in hing een ver lepte vlieg te bengelen. Zijn beenen la gen buiten de schaduw en de zon brandde krieuwelend op zijn kuiten, maar daar kon de Witte zijn vel wel tegen. Hij lag er zoo gelukzalig te genieten. En om heen laaide de zon over de verre beemden, krieptén de weidekrekels met. hun schor erbarmelijk stemmetje, geurden klaver- en koekoeksbloemen onder het lage gras, en boven zijn hoofd hingen >do loome blaren van den eigenstruik te snak- aas MODEPRAATJE a 0 0 Dchoed als completeering van het toilet. TWetral in het eerste oogenblik bevreemding wekken, als ^1 zeggen, dat het de hoed Is, die aan ons toilet het eigelijki cachet geeft. En toch is het Inderdaad de hoed, ofschoo eigelijk maar een klein onderdeel van onze garderobe, die der indruk bestemt, van een meer of minder voorname verschljing. Zelfs ga ik zoover te bewten, dat de hoed onze heele trschijning als wel of niet gdistingeerd doet be oordeeld. Oncostuum kan misschien nog enele wenschen van MevromMode negeeren, voor een hoei is dit ten eenenmale ortmogelk. Het elegantste toilet ka door een gede- modeerdi hoed onmogelijk gemaakt worden, terwijl een werkelijkchique hoed aan het toilet, al s dit niet volgens de laatste mdcl nog een stempel U misschien al vermoedt, leer dienen, dat er echter altijd nogal zwaar uitziet; verder duvetine, Ieerdoek, peau-de-suede en dergelijk materiaal. De kleine cloche, die altijd nog diep in het hoofd gedragen wordt, is voor de meeste gezichtjes een aardige omlijsting. De garneering bestaat meestal uit een smal randje of kleine rosetjes. Wanneer de hoed tegelijkertijd voor meer gekleede doeleinden dienen moet, of gedragen wordt door een heel jonge verschijning, dan kan men er door een bont stiksel, een geborduurden driehoek of een hei-kleurig lint, wat levendigheid aan geven. Ook de brocaat-hoed behoort onder deze rubriek thuis. Deze heeft meestal een eenvoudig-gekleeden vorm, terwijl de smalle rand volgens eigen smaak naar boven' of naar benaden gebogen is of ook wel naar een kant wordt opgeslagen. De rand is gewoonlijk alleen maar van boven met brocaat bekleed. Van buiten dus in het gezicht bestaat hij uit effen fluweel of zijde. Deze hoeden worden meest zonder garneering gedragen. Afb 3. Kleine hoed van brocaat en zijde. \fb. 2. Wandelhoed met bont borduurwerk. van „gek'eedheid" verleent. Het allergewichtigste is dus de keuze var een hoed. Bjj ten eenvoudigen mantel of coshium behoort een eveneens eenvoudig hoedje, dat naar gelang van het jaargetijde van bont, leer, stof of slroo moét zijn. Sedert de bonlhoed zich des winters bij ons ingeburgerd heeft, is het wel noodig voor minder koude dagen een hoed te hebben, die een overgang vormt naar het stroomodel, dat het alleenrecht heeft voor de warme temperatuur. Deze z. g. overgangshoed heeft zich zoo in de gunst van onze dames weten te dringen, dat zij zich ook des zomers, op minder warme da^en ermee vertooncn. Behoeft men niet strikt „gekleed" te zijn, dan heeft de overgangshoed een klein cloche- model zooals, ongeveer op afb. 2. Als materiaal kan, zooals Voor gekleede doeleinden is er eigeiijk maar alleen sprake van een grooten breed geranden hoed. Zooals wij reeds den vorigen zomer hebben kunnen opmerken is de rar.d van achteren veel smaller dan van voren, en bedekt het heele kapsel. Hoe breed de rand van voren en opzij kan uitspringen, har.gt van den persoonlijken smaa*k at. Voor smalte gezichtjes is een te breede rand niet aan te bevelen. Wat dit groote model van de vorige onderscheidt, is de hooge bol. die soms nog verhoogd wordt door de rechtopstaande garrieering. Deze bestaat uit lint in den kleur van den. hoed, die van zijde of velours-panne gemaakt is. Een zeer apart materiaal is ook crêpe marocain. Bestaat het lint-garnituur uit groote strikken, dan moet deze garneering eerst goed gepast worden, daar een klein gezichtje er geheel door in 't niet zou vallen 5. Zakdoek en handschoen-sachet biet rijk borduurwerk. de achterrand heel smal is. is glau ner garnuuur oesisai rnr^ecn tgztt- van lint, dat iets breeder is dan de smalle booge bol. De onderrand is wit-bekiecd. Afb. 2. Het materiaal voor dit eenvoudige cloche-mcdel is donker- bruin Ieerdoek. De bol die zich maar heel even verbreedt, wordt over de geheele hoogte gegarneerd door een geborduurden driehoek Afb. 3. Geeft een eleganten hoed van zilver-brocaat, met zes- deelige bel terwijl de smalle rand met zwarte zijde bekleed is en van voren opgeslagen gedragen wordt. Afb. 4 cn 5. Een sachet voor zakdoeken en handschoenen is met mooi boordnurwerk op heel fijn linnen versierd. Het binnen- gedeelte, dat zoo groot kan zijn als men zelf verkiest, bestaal uil lichte zijde cf satijn over dikke watten, die samen vastgenaaid wórden. Het geborduurde gedeelte, dat uit een stuk bestaat, is op ons plaatje rondom gefestonneerd en wordt langs het feston onzichtbaar opgehecht. Lint in denzelfden kleur vormt de afwerking. Afb. 6. Dit, voor de slaapkamer bestemde kussen, is versierd met een zeer apert Richelieu-werk, dat uit vogel-motieven bestaat Het ge borduurde gedeelte is rondom gefestonneerd en door smalle strookjes verbonden met het onderliggende deel, dat glad. doch ook gefestonneerd Is. Het kussen zelf Is licht van kleur en heeft' langs de randen een pof, die door de lintstrookjes van het geborduurde deel in geledingen verdeeld wordt. Afb. 7. Voorbeeld van uitvoering voor No. Afb. 7 en 8. Dit vierdeelig garnituur, dat natuurlijk nog vergroot kan worden, is met mooi en eenvoudig borduurwerk versierd. De rand bestaat uit groote steken zooals ons plaatje die Iaat zien, en hierbij sluit zich een boogrand aan, waarvan de uitvoering op afb 7. Zooals men ziet, bestaat het verder nog uit een bloem-motief. Als materiaal gebruike men canevas en dergelijke. Het zelfgemaakte garnituur heeft dit op het klaargekoebte voor, dat men grootte en vorm, zoowel als kleur zelf bestemmen kan en het dus altijd veel beter bij het overige linnen zal passen. Afb. 9. Ons plaatje geeft hier een groot langwerpig vierkant kleed, dat uit naturel-kleurig linnen bestaat. Een druif-motief is gekozen als patroon voor het borduurwerk, waarbij de bladeren in steelsteek, de vruchtjes in spansteek gewerkt worden. De langwerpige cirkel in het midden, wordt aan lederen hoek gecompleteerd door een lang werpig motief, terwijl aan den smallen kant nog een kleiner, aan den langen kant nog een grooter rond motief voorkomt De afsluiting wordt gevormd dopr een open zoom van 5 c. M. breedte. Als kleuren voor het borduurwerk raden wij drie tinten groen en twee tinten blauw. Afb, 8. Vierdeelig linnengarnituur r borduurwerk. Hierbii het voorbeeld op I Afb. 9. Groot tafelkleed met rijk borduurwerk.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1924 | | pagina 10