▼an eieren gemaakt, veel hoogore en licht Verteerbare voedingswaarden, dan eieren ?U] pp zichzelf, door do suikers, die er aan ive toegevoegd worden. Dus maar flink gebak en 1 aartjes eten? Neen, dames, uit gastro- ag J10miscli oogpunt beschouwd gaat dit ook tj piet! Wij zouden daardoor te veel suilccr- deelen innemen waardoor onze maagzu- aoi j-en aangetast wowrden en onze spijsver- 'od tering zou daardoor geheel in de war ge- o gtuurd worden. Doch genoeg van die gc- n leerdheid! „Dit is het eieren eten niet!" Laten wij eens do verschillende variaties op het gebied van eierenbereiding bespro ken. Tij ons, Hollanders, zoekt men tever- geefscli naar voel verscheidenheid op het mi gebied van eierenbereiding. Bij ons ont bijt: oen halfzacht gekookt eitje, bij ons twaalfuurtje idem. of hoogst zelden een gebakken spiegeleitjo of ommcletje (hoe wel dit laatste bij ons meer voorkomt als „toetje' na het middageten). Hiermede houdt de Hollandsche variatie in het be reiden van eieren op. Om veelvuldige ver scheidenheid te hebben op het gebied van eierenbereiding moeten wij weer naar de Fransche keuken verhuizen. Daaruit wil ik u eons met eenige variaties kennis la ten maken. Alle onderstaande manieren van eierbe- reiding vormen op zichzelf schotels, die voor eerste gerecht kunnen dienen bij eeu lun oli. Vooreerst heeft men geroerde eieren (Oeuf brouille) in 8 variaties. Dan gebak ken eieren (Oeuf frit) in 6 variaties. Ge- friteerdo eieren (Oeuf dur frit) in 10 varia ties. Dan 13 verschillende manieren van gegratineerde eieren (Oeuf dur Gratïné). Vervolgens 60 manieren van peposeerde eieren (Ouef poché). Met 48 variaties van antj gebakken spiegeleieren (Oeuf au plat). Voorts oen 50 varianten van ommelctten- bereiding en dan nog een 20 variaties voor het bereiden van gesouffleerde eieren. Als ik nu al deze a ersehillendo manie ren eens met u ging bereiden, dan kwamen wij in geen 3 dagen klaar. Laten wij ons daarom eens voor vandaag bij deze- theo rie over eieren bepalen, om vervolgens tel kens een volledig lunch te bereiden, die een van bovenstaande eier'schotèls tot eer ste gerecht heeft, en voor tweede gerecht zullen wij onze echte Hollandsche winter- kost eens do revue laten passeer en. Dus, dames, zoekt maar alvast uit, wat gij een volgende maal gaarne rondt eten! Voor Huis en Hof, :CCJHo «-kaï; WAT GROEIEN KAN IN EEN STADSTUIN. N. schrijft in het „Hbld": In de meeste stadstuinen zijn do "ondi- ties voor eten plantengroei nog het best te vergelijken met die in c-en boseh; -vandaar, da-t er onder de planten, welke men in een stadstuin kan hebben, zoovele zijn, die oorspronkelijk tot do bcschflora behooren. Hieronder rekenen wij ook de verschillen de soorten van het geslacht Coneallaria, waarvan do beken:*s'to is de Concallara» majalis, het lelietje van dalen. Het hoort in locfbcssehen thuis, maar vindt in een stadstuin enkele van de weinige eischen, die het stelt, cm te groeien en te bloeion, meestal vervuld: schaduw of halfschaduw, voehtigen bodem, bescherming tegen al te feilen wind en al te strenge winterkoude. Eigenlijk is ce schaduw geen vereischte voor het lelietje van dalen, en meest men juister zoggen, dat het ook in de schaduw nog gced tiert. Want wie wel eens in de buurt van Naarden de uitgebreide teelt van Convallaria's heeft gezien, zal hebben bemerkt, dat ze cok in do volle zen uitste kend groeien. Daar de lelietjes een van die planten zijn, welke zich in den winter uitsteken 1 in bloei laten trekken, zijn wij er langza merhand aan gewerd geraakt, ongeveer in pk jaargetijde deze heerlijk riekende bloemen in de winkel^, op straat, of aan sommige stations ten verkoop aangeboden' tc zien. Toch gaat niets boven den natuur lijken blcei buiten, in de maand Mei, en •dat genoegen kunnen we ook in een stads tuin smaken. U moet daartoe niet de be kende „breëikiemen" koopch, maar de ge- lieelc plant, en die in een aantal flinke pot ten cp een goed voorbereid plaatsje plan ten. Dat kan den geheel-en winter, als het niet vriest en er geen sneeuw op den grond ligt, gebeuren, en we moeten zorgen, dat de wortelstokken en wortels volstrekt niet uitdrogen. Ooit mag de eindknop, die op verschillende plaatsen aan liet uiteinde van de du mie wortelstokken naar boven kijkt (de zoogenaamde „uevs"' of „kiem") volstrekt niet beschadigd worden. Als ze niet al to stiefmoederlijk bedeeld worden met licht, vocht, poreuzen grond en een beetje zorg, dat het onkruid ze niet' over EIND GOED, AL GOED. XXXVIII. —Ja Mevrouw, ik hèb geleerd met wei nig gelukkig en tevreden te zijn. Maar vat u voor ons deed, was niet weinig, maar te veel veel te veel. Ik begrijp nog niet, waar aan wij dit alles verdiend hebben en op welke wijze wij ons van onzen plicht van dankbaarheid kunnen kwijten. Weet echter Mevrouw, 'zoolang ik leven zal, zal ik U nooit in mijne gebeden vergeten en op dezer, plicht zal ik Marietjc wijzen, overtuigd als is ben, dat zij mijn lessen niet in den wind zal slaan en U haar leven lang zal blijven gedenken, dat u ons zooveel geluk bereidde. U begrijpt, wat het voor een moederhart zeggen wil, een kind iets te moeten weige ren. IJ begrijpt dus ook, hoe zwaar het me viel Marietje. te moeten zeggen, dat.ik niet. in staat was haar een kleinigheid te koo- pen op het groote kinderfeest, dat Sinter-, klaas toch is. U begrijpt clat ik geleden, heb, -veel geleden, als ik dacht aan vroegere dagen, toen het zonnetje, van welstand nog scheen en ik op dien dag Ma rietje kon ver rassen, maar waarom te klagen en aan die kleine zorgen Ie denken: ik zou u mijne ge schiedenis vertellen en dat zal ik nu doen... „Kom Marietje, leg nu het kindje maar te ruste en brei het kousje, waar je aan bezig was kind, want ik heb onze lieve Mevrouw Wagner een lange geschiedenis te vertellen en wil door jou gesnap met je pop niet gestoord worden." Marietje doet wat moeder zegt, neemt haar breikonsje weer op en neemt haar plaatsje weer in op hot Jage stoeltje bij het raam enluistert in stilte naar het droe vig verhaal haver lieve moeder. Een oogenblik is het stil in de kamer, alleen het eentonig tik-tak van het eenvou dig wekkertje op het houten schoorsteen- manteltje verbreekt de stilte. Dan begint vrouw van Baarle haar een voudig, onopgesmukte verhaal, naar waar heid geschetst, als zoovele herinneringen u:t haar verleden, clat aan haar geest voor bijtrekt als in een panorama. Toen ik dan ongeveer vijf en twintig jaar geleden bij u als cen'laffe „dievegge" was weggejaagd en Ik weer van de zware ziekte hersteld was. moest" ik zoo gauw ik kon de deur uit om de zware zorgen mijner ouders to verlichten, want acht kinderen fatsoen lijk groot te brengen en op te voeden eiseht heel wat hoofd'brekerij en finantiëele zor gen voor een familie, die leven moet van de hand in den tand, zooals meiï dat zegt. Ik werd tweede meid bij een voorname familie en door mijn goed gedrag en vlijt, werd mijn loon telken pare wat grooter, zoo dat ik al heel spoedig in staatévas een som- mc.tje .aan moeder per jaar airté staan, die miJ bij mijn jongere zusjes als emi voorbeeld stelde van spaarzaamheid en ''oppassend heid. Oh. i, mevrouw, wat .voelde ik me dan rijk gelukkig tevens. Gelukkig omdat ik iels kon weerom geven van het vele goede, dat mijn ouders voor ons gedaan hadden. Hoe het ook z'j, die góede gewoonte bleef ik volhouden, en dacht niet aan mij zelf dacht er niet aan, dat ook ik eenmaal een uitzet noodig kon hebben; dat ook ik een maal een eigen huisje zou betrekken en dan geld noodig zou hebben, en voor ons doen, veel geld ook. Neen, zoover dacht ik niet Ik dacht slechts om zusje hier en broertje daar te helpen en voncl het prettig mijn' oudsten broer wat te kunnen lecnen, .zonder zelfs te vragen, of hét geld goed of niet goed be steed werd. Gaat het in het leven niet vaker zoo? Schieten de zusjes haar broertjes niet vaak voor op wissels, die in het latere leven be taalbaar zijn? En zijn de zusters eens in geldverlegen heid, hoeveel broers zijn dan bij de hand, om de behulpzame hand te bieden! Doch laat ik geen oude koeien uit de sloot trekken en U niet vermoeien met familieaangelegenheden, die u niet intcressèeren kunnen enin welken toestand U zich wellicht niet kunt indenken omdat in een beter gesitueerde fa milie de band tusschen broers en zusters grooter is'en men elkander meer steunt en helpt, waar dit wellicht noodig is. Hier houdt de vertelster even op en pinkt een traan weg, die opwelde in haar oog, ter wijl het Mevrouw Wagner was aan te zien, dat zij zich best. in kon denken in 'het leven van die vrouw, die alles voor anderen ge weest was en slechts op de tweede plaats aan haar eigen dacht. Zegt ti het maai- gerust Mevrouw; als ik U al te zeer vermoei met mijn herinneringen, die u wellicht onbeduidend voorkomen, U die altijd in de groote wereld vertoefd hebt. U hebt met groote sommen leeren rekenen en tellen, maar wij, gewone menschjes heb ben de waarde geleerd van kopergeld en kleine zilverstukjes. Zegt u clat niet, Truicla; ik kan me dat alles best voorstellen. Ik heb in het leven te veel ellende gezien en te veel' met onge- lukkigen omgegaan en ze naar mijn vermo gen geholpen, dan clat ik geen idéé zou heb ben van liunne pijnlijke ervaringen, hoe onbeduidend zo ook lijken in het oog der groote wereld, waar men speelt met de ka pitalen, waar men goud uitgeeft met dezelf de onverschilligheid als een daglooner zijn stuivertje. Neen, neen! ik heb de waarde van gelei wel geleerd, en ik durf wel te zeg gen dat ik de diepte der ellende weet te pei len van den oppassenden werkman, die zijn geldelijke zorgen, trots alles niet te boven komt. De Redacteur. (Wordt vervolgd.) Voor do vele, veje felicitaties die ik van mijn kleine vriendjes en vriendinnetjes op 1 Januari jl. ontving, betuig ik bij dezen mijn hartelijken dank. Met het beantwoorden der brieven, begin nen wa de volgende week. De Red. woekert, kunnen ze jaren lang zonder ver- plaitten blijven slaan. Op het laatst wor den zo of te armoedig of te florissant, in welk laatste geval we ze eens moeten op nemen, scheuren en de beste gedeelten op nieuw planten. De andere soorten Van het geslacht Con- vallaria zijn grooter en forscheiy maar stel len ongeveer dezelfde eischen. Wij noemen eerst de C'onvallaria Polygonatum, den Salomonszegel uit onze duinen, een lialvcn meter lange, elegant gebogen tak met bla deren als het lelietje cok heeft, en in de oksels daarvan, ris kleine witte klokjes neerhangende, de langwerpige bloempjes. Veel mooier is de (Jonvallaria multiflora, die een heel stuk grooter wordt en bij elk blad niet één maar 3 5 iets kleinero lilce- men lieeft. Deze plant is van een 'onverge- Jijkelijke elegance, en het is wonderlijk, dat ze niet veel meer gekweekt wordt. Ze vergt iels losser grond dan het lelietje, maar als zc eenmaal vast staan, en zich thuis gaat voelen, is ze ijzersterk, en ver heugt in Mei ieder, die haar ziet. Ze laat zich. evenals het lelietje van dalen, gemak kelijk vervroegen, en het is zeker een treu rig teckcn van dezen tijd, dat de enkele malen, dat wij haar in oen bloemenwinkel zagen, er blijkbaar geen vraag was naar deze sierlijke plant, die zich-bovendien nog een verba rend langen tijd in vazen met water goéd houdt. DE „0UGE WITTE." Ziedaar, Easper, zei dc ingenieur. Hoe gaat hef, oude? Do mijnwerker trad dichter bij de schrijftafel, waarop vele schetsen en lijn- teekenivi'ven lagen. Het gaat tamelijk, ingenieur. U is wel vriendelijk;, liet sukkelt al voort als men van zijn renten leeft Je licht ze wel verdiend, vader Eas- pc-r: je waart, ja ongeveer veertig jaar werkzaam in de. mijn. Ja, meer dan veertig jaar, ingenieur, ik was heel klein,toen ik begon. En men liccf'c jo netjes gefeest dezer dagen, teen men -je het eereteeken op de borst gespeld lieeft Ik heb meer ruikers en bloemen ge had, dan een jeugdig huwelijkspaar, een mooio pijp, sigaren, 'tabakik weet het allemaal niet' moer. Doch wat me het best bevallen is, is do donzige zetel, waarin ik mijn oudo knoken kan laten uitrusten. En jo blijft in je oude huisje, Easper? Neon, neen, ineenieur, wii wonen reeds op den hui ten, evenals alle rijke lui, Wij wonen in bij mijn broeder. En dit is ook goed voor mijn vrouw, mijn dochter en haar kind. En mij, vooral, ik heb stof ge noeg geslikt. Doch, di't is niet alles ik was gekomen, ingenieur, om u een grooten dienst to vragen. 1 Vraag op, Easper, als ik je kan hel pen, dan ben ik je ter wille. En met veel genoegen. Welnu dan: de „oudo witte", je weet wel, het oude paard, dat jaren de kleine wagentjes kolen beneden in de mijn trok, en dat bijna blind geworden is, wijl het nooit meer de zon zag, de „oude witte" is naar boven gebracht. Het schijnt, dat de knol voor niets goed meer is, zoowat ge lijk is. Welnu dan, ik zou hem mede naar den buiten willen hebben, in een weiland, achter den pachthof kan de „oude witte" dan zijn laatste dagen rustig uitleven. Ik begrijp je, Easper, je wilt den „oude witte" ook zijn ouderdomsrente gunnen. Och, ingenieur, wij hebben samen zooveel gesjouwd en gezwoegd. Op het binnenhof stuift een zwarte, glin sterende slof in den stralenkrans der len tezon. Alle tien sconden pluimt zuchtend een grijze rook uit een buis; men zou zeg gen dat deze hier den adem opblaast van al de menschen, die in de schachten hou wen en kappen. Met do rookende pijp in den mond, wacht de oude Easper den „stokouden witte", die na een tijdje aangesloft komt. In de len den en in zijn hals draagt hij de sporen van zijn hard trekken en rond zijn beenen dikke knobbels en hobbels. De oude mijnwerker klopt hem slree- lend in de grijze schaarsche manen. Goeie „oude witte", wij gaan samen er van door. Bij mij zal je een prettigen ouden dag doorbrengen. Wij hebben daar beneden in de donkere schachten genoeg beleefd. Eom, oude jongen. De oude knol tracht tevergeefs de oogen, die zich in het onderaardsche voor altoos sloten, te openen. Hij rilt over heel zijn mageren romp; de mijnwerker neemt 't paard zacht bij den toom: Toe, oude, vooruit. Goeden dag, vrienden. Hola, oude kreng, roept een jonge stalknecht. Easper trekt zijn pijp uit den mond en zegt plechtig: Jc jncogt nooit mei ouden spotteö. Jij wordt ook eens oud, als de Heer van hierboven je niet eerder haalt. Welnu, oudje", kom „vriendje", vooruit. En langzaam sloft het paard voet voor voet ach (er den ouden voortsukkelende» mijnwerker. Rustig gaat hij verder den weg op dio zich door het heuvelend land slingert. En dp een hoogte, waar de weg erg krom!, houdt hij stil en blikt neder op de vallei' waar de fabrieken hun grijs-zwarten rook en hun groote vuurtongen uitspuwen! Tus schen do opeengepakte huisjes zoekt hij 't woninkje, en als hij meent het gezien te hebben, zegt hij tot den „ouden witte": Jo ziet er niet best uit, witte, nochtans zijn wij de helling zachtjes opgeklauterd. Je blaasbalg schijnt heeleniaal versleten, 't Is hoog tijd, dat je buiten komt. En dan ziet hij nog verder over het dorp. Weet je wel, oude witte, dat ik mij nu afvraag, hoe ik daar zoovele jaren hek kunnen doorbrengen? In al dien stof en al dien rook Ik ben er getrouwd en mijn kinderen zijn er opgegroeid. Wat een vuil zwart land. Ik kan best begrijpen dat mijn kinderen bleek zien. Oude witte, wa: zijn wij dom geweest, daar ginder onze dagen te verslijten. Ik had op bet land moeten blijven, evenals m'n broeder. Doch ik ben naar de mijn" g -aan, om er grof, veel geld te verdienen. Ik heb veel geld ver diend, 't' is waar, maar ik heb nog niets overen heb niet van de heerlijke na tuur genoten Wat is men dom To& vooruit, „witte", men zal ons hier niet dikwijls meer zien. Easper trok stilletjes aan den toom.. Het paard verstijfde op zijn pooten, span de de lenden uiteen, alsof het nog de mijn wagentjes moest voorttrekken Het wankelt, het hinnikt van verwondering en pl#ft moei lijk verder over den weg. De lente is in T/ct land en zwaait er met zijn groene vanen. Uit liagen en struiken walmt een aangename geur, dien het paard weldadig opsnuift met wijd open- gespamien neusgaten. Doch eensklaps laat het den kop moedeloos neerhangen en zijn magere flanken slaan, alsof de oude witte verstikt. En Easper spreekt voort. Ja, het was niet slim, dat wij dit kar weitje, neen dat hondenwerk verrichtten. Maar jij, oude witte, wat mocht gij wel misdaan hebben om hier in deze duistere mijnen de wagentjes te moeten trekken, dit wel gedurende meer dan 10 jaar, Zon en werkdagen. Nooit kreeg je gras te eten of frissche lucht te happen, 't Verwondert me niet, dat je niets meer ziet, dat je aok- ter mij waggelt als een kerel, die te diep in het glas gekeken heeft. Je zoudt veel be ter gedaan hebben met boerenwerk te ver- Kerctvacantie. De trein stoemde het station binnen. Vier blijde gezichten verdrongen zich voor het couné-raampje en keken of zij tante neg niet. op het perron zagen. Ja hoor, daar stond 7.0: Oom en Earel stenden een eind verder met het rijtuig te wachten. Gauw wilden ze allen uitstappen, maar de trein stond nog niet'heelemaal stil en Leo de oudste broer, die van vader de ernstige vermaning had ge kregen geed op de kleintjes, te letten, hield het vroolijke troepje tegen. Hij voelde zich erg gewichtig, geen wónder als je daar zoo opeens de verantwoording voor drie van die kleine kleuters op je hebt gekregen? Teen de trein stil stond stapten allen uit en stormden op ta.n'ce af. .Zoo jongens", verwel komde deze hen vriendelijk, „ik ben blij dat jullie gekomen zijt, maakt nu maar deze vacantio eens flink pret" En zij toog met het heele troepje naar het rijtuig. Ook ocm Kees was blii zijn Leidsche neefjes eens te rug te zien en begroette ze hartelijk. Allen gingen Linnen zitten, behalve Bernard, die bij Karei op den bok klom. Hij had hem zoo veel te vragen. ,.Of het ijs al gced was op de vijver achter hun villa én of ze dit jaar net zoon grooten kerstboom kregen als verleden jaar?" Karei lachte, hartelijk cm al die vragen! In een vroolijke stemming be reikten zij de villa van com Kees een ge zellig huis met ee®. grooten tuin ervoor, en een vijvertje erachter waarop men 's win ters kon schaatsenrijden. Allen stapten uit en zaten weldra in de gezellige huiska mer te eten. Ocin en Tante keken met ge noegen naar dat vroolijke troepje, een ont brak er echter nog, lnm oudste zoon Jan, die in de stad op een flinken kerstboom uit was. Eensklaps kwam hij binnen, zijn jas en hoed waren met. sneeuw bedekt. „Sneeuwt liet, Jan", vroegen allen tege lijk. „Nou", antwoordde deze, ..dikke vlok- ken hoor, daar kan je nog pleizier van hebben." ..En", vervolgde hij, morgen wordt de kerstboom gebracht, 't is een reus hoor en er kunnen heel wat cadeautjes in hangen". En hij knipoogde eens tegen zijn moeder. De anderen morgen sloop kleine Piet eens zijn bedje uit 0111. te kijken of het flink ge- sneeuw had. Jawel, hooi', wel 15 c.M. dik. Joop, de tuinman, was al bezig ze voor de huisdeur weg te ruimen. Na het ontbijt hol den allen den tuin in en werd er druk in dc sneeuw gestoeid, sneeuwballen gegooid en ze wreven, elkaar duchtig in. Zoo ging het dag in dag uit, eindelijk was de lang ver wachtte Kerstavond aangebroken. Vader en moeder waren dien avond uit Leiden over gekomen en het beloofde een prettigen avond te worden. De lichtjes in de Kerst boom flikkerden en de kleintjes keken al met begeerige oogen naar al die geheimzin nige pakjes die tusschen de takken hin gen. Toen de pret op 7.ijn hoogst was moch ten ze de kerstboom plunderen. Dat gaf me een gejubel. Ieder haalde er de voor hem bestemde pakjes uit. Dat viel hun lang niet tegen. Zoo verliep de Kerstavond. Dc dag daarop begon het te vriezen' en weldra kon men de jongens en meisjes over het ijs zien zwieren. Dat. was een pret! Het ijs hield aan en de kleintjes die niet zoo goed konden rijden als hun oudste broer, beproef den hunne kunst op het vijvertje, terwijl Leo, Jan en Karei naar de groote ijsbaan trokken, daar was heb veel gezelliger! Leo, die beproefde sierlijke zwaaien te maken, zwaaide eens .pardoes in een bijt dat hem nog een ijskoud bad bezorgde. Jan, die wat zenuwachtig was. begon dadelijk te gillen: „O, hij glijdt er in, hij gaat hoe langer hoe dieper" Maar geholpen door eenige man nen, stond hij weer spoedig op 'liet droge, 1 maar druipend als een kat. Toen trokken al len naar huis en dien dag was de ijspret be dorven. Maar de volgende dagen ging het weer even lustig toe en op het einde van de vacantia trokken allen door oom en tante uitgeleide gedaan met een voldaan hart naar huis. Karei bracht hun weg wat de kleuters vooral erg pleizierig vonden. Ze hadden 'een leuke kerstvacantie gehad. Ellen. Het eerste rapport van Wim. „Jongens", sprak mijnheer Van Bergen, tot zijn kinderen terwijl hij een brief dicht vouwde, „ik heb daar zoo juist een brief van Dina ontvangen, waarin ze mij vraagt of 'een paar van jullie in de a.s. Kerstvacantie komen logeeren." Hoera! riepen allen tege lijk. Naar Dina, dat was pas fijn. om daar eenige dagen naar toe te gaan, maar nu kwam het moeilijke geval, dat ze niet allen konden gaan. want Dina vroeg nog meer nichtjes cn neefjes. Wie van hun vie ren zouden dus de gelukkigen zijn? Ze be- gónnen warempel a-1 te kibbelen, totdat Pa er opeens een eind aan maakte door te zeg gen dat zij, die het beste rapport hadden, zouden mogen gaan. Lieve hemel! de volgende week zouden de repetities beginnen, dat zou dus werken worden, ieder voor zich zelf besloot goed zijn best te doen om zoodoende de mooiste cijfers te halen cn dan natuurlijk naar Dina te gaan. Wiin, de zesjarige, de kleine eerste klas- ser, zou ook mee mogen dingen. De groote broer Jan. had hem eerst tot de kltintjes willen rekenen, maar Moe had al dadelijk gezegd, dat Wim ook in aanmerking kwam, hij kreeg nu immers ook een rapport. De juffrouw van de lste klas had de kleu ters al voorbereid op de repetitie. O, wat vonden ze dfft een moeilijk woord, dat konden ze nog niet lezen, want ze waren pas 3 maanden op school. Al dadelijk had Wim aan de juffrouw verteld, dat er nu veel van zijn eerste rap port afhing en lachend had ze hem gezegd, dat hij nu tweemaal zoo hard zijn bést moest doen. Nu dat zou hij ook. 's Avonds zat hij aan de tafel, zijn som men meU grooten ijver te maken; hij kon het vlot hoor! Moeder moest hem overhoo- ren: 'b ging als gesmeerd 2 maal 5 is 10, 6 plus 3 is 9, 7 min 4 is 3. Tot bedtijd toe was hij bezig. De grooten zaten nog een paar uurtjes te stüdeeren. 't- Leek wel een wed strijd thuis. De eerste dag van de repetitie was aange broken. Aan het gezicht van de juffrouw kon je zien, dat het vandaag iets bijzonders was. De leesles begon en alle jongens moes ten een heele les lezen. Wim deed zijn best. met een stemmetje als een klokje las hij de heele les vlot op. De juffrouw knikte hem bemoedigend toe, ze dachten bepaald alle twee aan hetzelfde. Later kwamen nog eeni ge andere lessen, die ook goed afliepen. Met een verheugd gezichtje vertelde Wim aan Moe dat alles best was gegaan. Ze zouden morgen alleen nog rekenen hebben, en dan was heb afgeloopen. De groote broers mop perden tegen elkaar en Wim hoorde hen zeggen: aardrijkskunde was tegengevallen, jaartallen niet gekend, dictee moeilijk ge weest en meer dergelijke uitdrukkingen. Neen maar ,dan hij; stralend keek hij om zich heen en in zijn gedachten zat hij al bij Dina. Den volgenden morgen vervolg van de re petitie. Bij Wim in de klas was er een jon gen jarig en de traditioneel© zak koekjes lag reeds op de lessenaar, alle jongens gluur den er naar. Om verstrooiing te voorkomen. werden de koekjes maar dadelijk uitge deeld en opgegeten; de leége za-k werd op de tafel gelegd, vlak bij Wim. Hé, fijn, zoo'n leege zak, die kon je zoo heerlijk opblazen, maar neen, niet aan den ken hoor, want reeds werd het teeken gege ven om de sommen te maken. Nu mócht hi? niet denken aan leege zakken opblazen, an ders zou hij zijn rekenwerk niet goed ma ken. Vooruit aan den gang! Wat keek de juffrouw ernstig, zeker om te kijken of et domme- jongens-afkeken, Na een half uur werd liet werk opgehaald, juist toen Wim met zijn sommen klaar was. Na het speel kwartier zouden ze nog even, onder heb stel werk maken, afzonderlijk een mondelinge beurt van rekenen krijgen. Omdat het dien morgen regende mochten de jongens niet buiten spelen, maar even vrij teekenen op de lei. Nu dat deden ze ite' 7.00 graag. Wim begon al gauw het paard en rijtuig van Dina te teekenen. zoo gced en kwaad als ke'. ging, want je moet weten dat Dina een rijtuig had met een ech' paard. De juffrouw ging even de klas uit Weer gingen de oogen van Wim naar den leegon zak, daar op de tafel. Tante Jo. (Slot volgt). Een vermakelijke vergissing. Een boerenjongen uit een klein dorpje bracht eens voor zijn baas een mand mei appelen naar een rijken heer.in de stad. De jongen moest, antwoord op 'den brief hebben en daarom liet de knecht hem ia een klein zijvertrek wachten. Hij dacht er echter niet aan, dat zijn meester daar zijn twee sier lijk uitgedoste aapjes had opgesloten. Eu de weinig slimme boodschapper had nog nooit van zijn leven een aap gezien. Zoodri de aapjes den korf met appelen in het ooi, kregen sprongen zij er op toe. Zij namen er ©en paar appelen uit, peuzelden die "smake lijk op èn kwamen haastig terug, om andere te halen. Vruchteloos trachtte de jongen zijn appelen te verdedigen. Dc vlugge gasten waren hem de baas. Na een half uur trad dc- heer binnen. Dadelijk kropen de aapjes in een ander vertrek. De heer zag verwonderd na-ar den schier halfleegen korf en keek den knaap vragend aan: „Ik kan het heusch niet helpen." stamelde deze en wees naar de aapjes, „uw zoontjes hébben de andere al opgegeten. Dina Röhreij, Hoefstraat no. 61, Leiden Een pochhans overbluft. I11 een hotel waren veel jagers bij elkaar en vertelden over jachtavonturen. Er was er een die vertelde dat hij op zekeren keer dat hij in Amerika op jacht was, alleen een wolf had geschoten. Hij zeicle: „Toen ik eens aan 't jagen was met mijn collega s ver toonde zich een wolf. Wij stelden ons op post. Ik kreeg hem onder schot cn schoot hem. Een ander dacht ik zal jo eens leeren. paohen. En vertelde het. volgende: Op ze keren keer toen ik in Rusland aan 't jagen was, zag ik opeens een beer op mij af ke rnen. Wat te doen, ik liep door tot dat ik aan een afgrond kwam. Daar lag een boom over heen. ik liep er over. Tk was net aan den anderen kant toen er zich daar ook een vertoonde. Daar stond ik tusschen twee beren. Ik smeed den eenen mijn dolk toe en die verdween in de diepte. Mijn kogels waren op en spoedig daarop ging ik ook zoo de diepte in. „En wat gebeurde or toen.^ vroeg de bluffer. „Tk werdopgegeten zei de ander en de bluffer zei niets meer. Pietje Slootjes 01 weg 19, B - '->!>

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1924 | | pagina 9