▼an eieren gemaakt, veel hoogore en licht
Verteerbare voedingswaarden, dan eieren
?U] pp zichzelf, door do suikers, die er aan
ive toegevoegd worden. Dus maar flink gebak
en 1 aartjes eten? Neen, dames, uit gastro-
ag J10miscli oogpunt beschouwd gaat dit ook
tj piet! Wij zouden daardoor te veel suilccr-
deelen innemen waardoor onze maagzu-
aoi j-en aangetast wowrden en onze spijsver-
'od tering zou daardoor geheel in de war ge-
o gtuurd worden. Doch genoeg van die gc-
n leerdheid! „Dit is het eieren eten niet!"
Laten wij eens do verschillende variaties
op het gebied van eierenbereiding bespro
ken. Tij ons, Hollanders, zoekt men tever-
geefscli naar voel verscheidenheid op het
mi gebied van eierenbereiding. Bij ons ont
bijt: oen halfzacht gekookt eitje, bij ons
twaalfuurtje idem. of hoogst zelden een
gebakken spiegeleitjo of ommcletje (hoe
wel dit laatste bij ons meer voorkomt als
„toetje' na het middageten). Hiermede
houdt de Hollandsche variatie in het be
reiden van eieren op. Om veelvuldige ver
scheidenheid te hebben op het gebied van
eierenbereiding moeten wij weer naar de
Fransche keuken verhuizen. Daaruit wil
ik u eons met eenige variaties kennis la
ten maken.
Alle onderstaande manieren van eierbe-
reiding vormen op zichzelf schotels, die
voor eerste gerecht kunnen dienen bij eeu
lun oli.
Vooreerst heeft men geroerde eieren
(Oeuf brouille) in 8 variaties. Dan gebak
ken eieren (Oeuf frit) in 6 variaties. Ge-
friteerdo eieren (Oeuf dur frit) in 10 varia
ties. Dan 13 verschillende manieren van
gegratineerde eieren (Oeuf dur Gratïné).
Vervolgens 60 manieren van peposeerde
eieren (Ouef poché). Met 48 variaties van
antj gebakken spiegeleieren (Oeuf au plat).
Voorts oen 50 varianten van ommelctten-
bereiding en dan nog een 20 variaties voor
het bereiden van gesouffleerde eieren.
Als ik nu al deze a ersehillendo manie
ren eens met u ging bereiden, dan kwamen
wij in geen 3 dagen klaar. Laten wij ons
daarom eens voor vandaag bij deze- theo
rie over eieren bepalen, om vervolgens tel
kens een volledig lunch te bereiden, die
een van bovenstaande eier'schotèls tot eer
ste gerecht heeft, en voor tweede gerecht
zullen wij onze echte Hollandsche winter-
kost eens do revue laten passeer en. Dus,
dames, zoekt maar alvast uit, wat gij een
volgende maal gaarne rondt eten!
Voor Huis en Hof,
:CCJHo «-kaï;
WAT GROEIEN KAN IN EEN
STADSTUIN.
N. schrijft in het „Hbld":
In de meeste stadstuinen zijn do "ondi-
ties voor eten plantengroei nog het best te
vergelijken met die in c-en boseh; -vandaar,
da-t er onder de planten, welke men in een
stadstuin kan hebben, zoovele zijn, die
oorspronkelijk tot do bcschflora behooren.
Hieronder rekenen wij ook de verschillen
de soorten van het geslacht Coneallaria,
waarvan do beken:*s'to is de Concallara»
majalis, het lelietje van dalen. Het hoort
in locfbcssehen thuis, maar vindt in een
stadstuin enkele van de weinige eischen,
die het stelt, cm te groeien en te bloeion,
meestal vervuld: schaduw of halfschaduw,
voehtigen bodem, bescherming tegen al te
feilen wind en al te strenge winterkoude.
Eigenlijk is ce schaduw geen vereischte
voor het lelietje van dalen, en meest men
juister zoggen, dat het ook in de schaduw
nog gced tiert. Want wie wel eens in de
buurt van Naarden de uitgebreide teelt
van Convallaria's heeft gezien, zal hebben
bemerkt, dat ze cok in do volle zen uitste
kend groeien.
Daar de lelietjes een van die planten
zijn, welke zich in den winter uitsteken 1
in bloei laten trekken, zijn wij er langza
merhand aan gewerd geraakt, ongeveer
in pk jaargetijde deze heerlijk riekende
bloemen in de winkel^, op straat, of aan
sommige stations ten verkoop aangeboden'
tc zien. Toch gaat niets boven den natuur
lijken blcei buiten, in de maand Mei, en
•dat genoegen kunnen we ook in een stads
tuin smaken. U moet daartoe niet de be
kende „breëikiemen" koopch, maar de ge-
lieelc plant, en die in een aantal flinke pot
ten cp een goed voorbereid plaatsje plan
ten. Dat kan den geheel-en winter, als het
niet vriest en er geen sneeuw op den grond
ligt, gebeuren, en we moeten zorgen, dat
de wortelstokken en wortels volstrekt niet
uitdrogen. Ooit mag de eindknop, die op
verschillende plaatsen aan liet uiteinde
van de du mie wortelstokken naar boven
kijkt (de zoogenaamde „uevs"' of „kiem")
volstrekt niet beschadigd worden. Als ze
niet al to stiefmoederlijk bedeeld worden
met licht, vocht, poreuzen grond en een
beetje zorg, dat het onkruid ze niet' over
EIND GOED, AL GOED.
XXXVIII.
—Ja Mevrouw, ik hèb geleerd met wei
nig gelukkig en tevreden te zijn. Maar vat
u voor ons deed, was niet weinig, maar te
veel veel te veel. Ik begrijp nog niet, waar
aan wij dit alles verdiend hebben en op
welke wijze wij ons van onzen plicht van
dankbaarheid kunnen kwijten. Weet echter
Mevrouw, 'zoolang ik leven zal, zal ik U
nooit in mijne gebeden vergeten en op dezer,
plicht zal ik Marietjc wijzen, overtuigd als
is ben, dat zij mijn lessen niet in den
wind zal slaan en U haar leven lang zal
blijven gedenken, dat u ons zooveel geluk
bereidde.
U begrijpt, wat het voor een moederhart
zeggen wil, een kind iets te moeten weige
ren. IJ begrijpt dus ook, hoe zwaar het me
viel Marietje. te moeten zeggen, dat.ik niet.
in staat was haar een kleinigheid te koo-
pen op het groote kinderfeest, dat Sinter-,
klaas toch is. U begrijpt clat ik geleden,
heb, -veel geleden, als ik dacht aan vroegere
dagen, toen het zonnetje, van welstand nog
scheen en ik op dien dag Ma rietje kon ver
rassen, maar waarom te klagen en aan die
kleine zorgen Ie denken: ik zou u mijne ge
schiedenis vertellen en dat zal ik nu doen...
„Kom Marietje, leg nu het kindje maar
te ruste en brei het kousje, waar je aan
bezig was kind, want ik heb onze lieve
Mevrouw Wagner een lange geschiedenis te
vertellen en wil door jou gesnap met je pop
niet gestoord worden."
Marietje doet wat moeder zegt, neemt
haar breikonsje weer op en neemt haar
plaatsje weer in op hot Jage stoeltje bij het
raam enluistert in stilte naar het droe
vig verhaal haver lieve moeder.
Een oogenblik is het stil in de kamer,
alleen het eentonig tik-tak van het eenvou
dig wekkertje op het houten schoorsteen-
manteltje verbreekt de stilte.
Dan begint vrouw van Baarle haar een
voudig, onopgesmukte verhaal, naar waar
heid geschetst, als zoovele herinneringen
u:t haar verleden, clat aan haar geest voor
bijtrekt als in een panorama.
Toen ik dan ongeveer vijf en twintig jaar
geleden bij u als cen'laffe „dievegge" was
weggejaagd en Ik weer van de zware ziekte
hersteld was. moest" ik zoo gauw ik kon de
deur uit om de zware zorgen mijner ouders
to verlichten, want acht kinderen fatsoen
lijk groot te brengen en op te voeden eiseht
heel wat hoofd'brekerij en finantiëele zor
gen voor een familie, die leven moet van de
hand in den tand, zooals meiï dat zegt.
Ik werd tweede meid bij een voorname
familie en door mijn goed gedrag en vlijt,
werd mijn loon telken pare wat grooter, zoo
dat ik al heel spoedig in staatévas een som-
mc.tje .aan moeder per jaar airté staan, die
miJ bij mijn jongere zusjes als emi voorbeeld
stelde van spaarzaamheid en ''oppassend
heid.
Oh.
i, mevrouw, wat .voelde ik me dan rijk
gelukkig tevens. Gelukkig omdat ik iels
kon weerom geven van het vele goede, dat
mijn ouders voor ons gedaan hadden.
Hoe het ook z'j, die góede gewoonte bleef
ik volhouden, en dacht niet aan mij zelf
dacht er niet aan, dat ook ik eenmaal een
uitzet noodig kon hebben; dat ook ik een
maal een eigen huisje zou betrekken en dan
geld noodig zou hebben, en voor ons doen,
veel geld ook.
Neen, zoover dacht ik niet Ik dacht
slechts om zusje hier en broertje daar te
helpen en voncl het prettig mijn' oudsten
broer wat te kunnen lecnen, .zonder zelfs te
vragen, of hét geld goed of niet goed be
steed werd.
Gaat het in het leven niet vaker zoo?
Schieten de zusjes haar broertjes niet vaak
voor op wissels, die in het latere leven be
taalbaar zijn?
En zijn de zusters eens in geldverlegen
heid, hoeveel broers zijn dan bij de hand, om
de behulpzame hand te bieden! Doch laat ik
geen oude koeien uit de sloot trekken en U
niet vermoeien met familieaangelegenheden,
die u niet intcressèeren kunnen enin
welken toestand U zich wellicht niet kunt
indenken omdat in een beter gesitueerde fa
milie de band tusschen broers en zusters
grooter is'en men elkander meer steunt en
helpt, waar dit wellicht noodig is.
Hier houdt de vertelster even op en pinkt
een traan weg, die opwelde in haar oog, ter
wijl het Mevrouw Wagner was aan te zien,
dat zij zich best. in kon denken in 'het leven
van die vrouw, die alles voor anderen ge
weest was en slechts op de tweede plaats
aan haar eigen dacht.
Zegt ti het maai- gerust Mevrouw; als ik U
al te zeer vermoei met mijn herinneringen,
die u wellicht onbeduidend voorkomen, U
die altijd in de groote wereld vertoefd hebt.
U hebt met groote sommen leeren rekenen
en tellen, maar wij, gewone menschjes heb
ben de waarde geleerd van kopergeld en
kleine zilverstukjes.
Zegt u clat niet, Truicla; ik kan me dat
alles best voorstellen. Ik heb in het leven
te veel ellende gezien en te veel' met onge-
lukkigen omgegaan en ze naar mijn vermo
gen geholpen, dan clat ik geen idéé zou heb
ben van liunne pijnlijke ervaringen, hoe
onbeduidend zo ook lijken in het oog der
groote wereld, waar men speelt met de ka
pitalen, waar men goud uitgeeft met dezelf
de onverschilligheid als een daglooner zijn
stuivertje. Neen, neen! ik heb de waarde
van gelei wel geleerd, en ik durf wel te zeg
gen dat ik de diepte der ellende weet te pei
len van den oppassenden werkman, die zijn
geldelijke zorgen, trots alles niet te boven
komt.
De Redacteur.
(Wordt vervolgd.)
Voor do vele, veje felicitaties die ik van
mijn kleine vriendjes en vriendinnetjes op
1 Januari jl. ontving, betuig ik bij dezen
mijn hartelijken dank.
Met het beantwoorden der brieven, begin
nen wa de volgende week. De Red.
woekert, kunnen ze jaren lang zonder ver-
plaitten blijven slaan. Op het laatst wor
den zo of te armoedig of te florissant, in
welk laatste geval we ze eens moeten op
nemen, scheuren en de beste gedeelten op
nieuw planten.
De andere soorten Van het geslacht Con-
vallaria zijn grooter en forscheiy maar stel
len ongeveer dezelfde eischen. Wij noemen
eerst de C'onvallaria Polygonatum, den
Salomonszegel uit onze duinen, een lialvcn
meter lange, elegant gebogen tak met bla
deren als het lelietje cok heeft, en in de
oksels daarvan, ris kleine witte klokjes
neerhangende, de langwerpige bloempjes.
Veel mooier is de (Jonvallaria multiflora,
die een heel stuk grooter wordt en bij elk
blad niet één maar 3 5 iets kleinero lilce-
men lieeft. Deze plant is van een 'onverge-
Jijkelijke elegance, en het is wonderlijk,
dat ze niet veel meer gekweekt wordt. Ze
vergt iels losser grond dan het lelietje,
maar als zc eenmaal vast staan, en zich
thuis gaat voelen, is ze ijzersterk, en ver
heugt in Mei ieder, die haar ziet. Ze laat
zich. evenals het lelietje van dalen, gemak
kelijk vervroegen, en het is zeker een treu
rig teckcn van dezen tijd, dat de enkele
malen, dat wij haar in oen bloemenwinkel
zagen, er blijkbaar geen vraag was naar
deze sierlijke plant, die zich-bovendien nog
een verba rend langen tijd in vazen met
water goéd houdt.
DE „0UGE WITTE."
Ziedaar, Easper, zei dc ingenieur.
Hoe gaat hef, oude?
Do mijnwerker trad dichter bij de
schrijftafel, waarop vele schetsen en lijn-
teekenivi'ven lagen.
Het gaat tamelijk, ingenieur. U is
wel vriendelijk;, liet sukkelt al voort als
men van zijn renten leeft
Je licht ze wel verdiend, vader Eas-
pc-r: je waart, ja ongeveer veertig jaar
werkzaam in de. mijn.
Ja, meer dan veertig jaar, ingenieur,
ik was heel klein,toen ik begon.
En men liccf'c jo netjes gefeest dezer
dagen, teen men -je het eereteeken op de
borst gespeld lieeft
Ik heb meer ruikers en bloemen ge
had, dan een jeugdig huwelijkspaar, een
mooio pijp, sigaren, 'tabakik weet het
allemaal niet' moer. Doch wat me het
best bevallen is, is do donzige zetel, waarin
ik mijn oudo knoken kan laten uitrusten.
En jo blijft in je oude huisje, Easper?
Neon, neen, ineenieur, wii wonen
reeds op den hui ten, evenals alle rijke lui,
Wij wonen in bij mijn broeder. En dit is
ook goed voor mijn vrouw, mijn dochter en
haar kind. En mij, vooral, ik heb stof ge
noeg geslikt.
Doch, di't is niet alles ik was
gekomen, ingenieur, om u een grooten
dienst to vragen.
1 Vraag op, Easper, als ik je kan hel
pen, dan ben ik je ter wille. En met veel
genoegen.
Welnu dan: de „oudo witte", je weet
wel, het oude paard, dat jaren de kleine
wagentjes kolen beneden in de mijn trok,
en dat bijna blind geworden is, wijl het
nooit meer de zon zag, de „oude witte" is
naar boven gebracht. Het schijnt, dat de
knol voor niets goed meer is, zoowat ge
lijk is. Welnu dan, ik zou hem mede naar
den buiten willen hebben, in een weiland,
achter den pachthof kan de „oude witte"
dan zijn laatste dagen rustig uitleven.
Ik begrijp je, Easper, je wilt den
„oude witte" ook zijn ouderdomsrente
gunnen.
Och, ingenieur, wij hebben samen
zooveel gesjouwd en gezwoegd.
Op het binnenhof stuift een zwarte, glin
sterende slof in den stralenkrans der len
tezon. Alle tien sconden pluimt zuchtend
een grijze rook uit een buis; men zou zeg
gen dat deze hier den adem opblaast van
al de menschen, die in de schachten hou
wen en kappen.
Met do rookende pijp in den mond, wacht
de oude Easper den „stokouden witte",
die na een tijdje aangesloft komt. In de len
den en in zijn hals draagt hij de sporen
van zijn hard trekken en rond zijn beenen
dikke knobbels en hobbels.
De oude mijnwerker klopt hem slree-
lend in de grijze schaarsche manen.
Goeie „oude witte", wij gaan samen
er van door. Bij mij zal je een prettigen
ouden dag doorbrengen. Wij hebben daar
beneden in de donkere schachten genoeg
beleefd. Eom, oude jongen.
De oude knol tracht tevergeefs de
oogen, die zich in het onderaardsche voor
altoos sloten, te openen. Hij rilt over heel
zijn mageren romp; de mijnwerker neemt
't paard zacht bij den toom: Toe, oude,
vooruit. Goeden dag, vrienden.
Hola, oude kreng, roept een jonge
stalknecht. Easper trekt zijn pijp uit den
mond en zegt plechtig:
Jc jncogt nooit mei ouden spotteö.
Jij wordt ook eens oud, als de Heer van
hierboven je niet eerder haalt. Welnu,
oudje", kom „vriendje", vooruit.
En langzaam sloft het paard voet voor
voet ach (er den ouden voortsukkelende»
mijnwerker.
Rustig gaat hij verder den weg op dio
zich door het heuvelend land slingert. En
dp een hoogte, waar de weg erg krom!,
houdt hij stil en blikt neder op de vallei'
waar de fabrieken hun grijs-zwarten rook
en hun groote vuurtongen uitspuwen! Tus
schen do opeengepakte huisjes zoekt hij
't woninkje, en als hij meent het gezien
te hebben, zegt hij tot den „ouden witte":
Jo ziet er niet best uit, witte, nochtans
zijn wij de helling zachtjes opgeklauterd.
Je blaasbalg schijnt heeleniaal versleten,
't Is hoog tijd, dat je buiten komt.
En dan ziet hij nog verder over het
dorp.
Weet je wel, oude witte, dat ik mij
nu afvraag, hoe ik daar zoovele jaren hek
kunnen doorbrengen? In al dien stof en
al dien rook Ik ben er getrouwd en
mijn kinderen zijn er opgegroeid. Wat een
vuil zwart land. Ik kan best begrijpen dat
mijn kinderen bleek zien. Oude witte, wa:
zijn wij dom geweest, daar ginder onze
dagen te verslijten. Ik had op bet land
moeten blijven, evenals m'n broeder. Doch
ik ben naar de mijn" g -aan, om er grof,
veel geld te verdienen. Ik heb veel geld ver
diend, 't' is waar, maar ik heb nog niets
overen heb niet van de heerlijke na
tuur genoten Wat is men dom To&
vooruit, „witte", men zal ons hier niet
dikwijls meer zien.
Easper trok stilletjes aan den toom..
Het paard verstijfde op zijn pooten, span
de de lenden uiteen, alsof het nog de mijn
wagentjes moest voorttrekken Het wankelt,
het hinnikt van verwondering en pl#ft moei
lijk verder over den weg.
De lente is in T/ct land en zwaait er met
zijn groene vanen. Uit liagen en struiken
walmt een aangename geur, dien het
paard weldadig opsnuift met wijd open-
gespamien neusgaten. Doch eensklaps laat
het den kop moedeloos neerhangen en zijn
magere flanken slaan, alsof de oude witte
verstikt. En Easper spreekt voort.
Ja, het was niet slim, dat wij dit kar
weitje, neen dat hondenwerk verrichtten.
Maar jij, oude witte, wat mocht gij wel
misdaan hebben om hier in deze duistere
mijnen de wagentjes te moeten trekken,
dit wel gedurende meer dan 10 jaar, Zon
en werkdagen. Nooit kreeg je gras te eten
of frissche lucht te happen, 't Verwondert
me niet, dat je niets meer ziet, dat je aok-
ter mij waggelt als een kerel, die te diep
in het glas gekeken heeft. Je zoudt veel be
ter gedaan hebben met boerenwerk te ver-
Kerctvacantie.
De trein stoemde het station binnen. Vier
blijde gezichten verdrongen zich voor het
couné-raampje en keken of zij tante neg niet.
op het perron zagen. Ja hoor, daar stond 7.0:
Oom en Earel stenden een eind verder
met het rijtuig te wachten. Gauw wilden ze
allen uitstappen, maar de trein stond nog
niet'heelemaal stil en Leo de oudste broer,
die van vader de ernstige vermaning had ge
kregen geed op de kleintjes, te letten, hield
het vroolijke troepje tegen. Hij voelde
zich erg gewichtig, geen wónder als je daar
zoo opeens de verantwoording voor drie van
die kleine kleuters op je hebt gekregen?
Teen de trein stil stond stapten allen uit en
stormden op ta.n'ce af. .Zoo jongens", verwel
komde deze hen vriendelijk, „ik ben blij dat
jullie gekomen zijt, maakt nu maar deze
vacantio eens flink pret" En zij toog met
het heele troepje naar het rijtuig. Ook ocm
Kees was blii zijn Leidsche neefjes eens te
rug te zien en begroette ze hartelijk. Allen
gingen Linnen zitten, behalve Bernard, die
bij Karei op den bok klom. Hij had hem zoo
veel te vragen. ,.Of het ijs al gced was op
de vijver achter hun villa én of ze dit jaar
net zoon grooten kerstboom kregen als
verleden jaar?" Karei lachte, hartelijk cm al
die vragen! In een vroolijke stemming be
reikten zij de villa van com Kees een ge
zellig huis met ee®. grooten tuin ervoor, en
een vijvertje erachter waarop men 's win
ters kon schaatsenrijden. Allen stapten
uit en zaten weldra in de gezellige huiska
mer te eten. Ocin en Tante keken met ge
noegen naar dat vroolijke troepje, een ont
brak er echter nog, lnm oudste zoon Jan,
die in de stad op een flinken kerstboom uit
was. Eensklaps kwam hij binnen, zijn jas
en hoed waren met. sneeuw bedekt.
„Sneeuwt liet, Jan", vroegen allen tege
lijk. „Nou", antwoordde deze, ..dikke vlok-
ken hoor, daar kan je nog pleizier van
hebben." ..En", vervolgde hij, morgen wordt
de kerstboom gebracht, 't is een reus hoor en
er kunnen heel wat cadeautjes in hangen".
En hij knipoogde eens tegen zijn moeder. De
anderen morgen sloop kleine Piet eens zijn
bedje uit 0111. te kijken of het flink ge-
sneeuw had. Jawel, hooi', wel 15 c.M. dik.
Joop, de tuinman, was al bezig ze voor de
huisdeur weg te ruimen. Na het ontbijt hol
den allen den tuin in en werd er druk in dc
sneeuw gestoeid, sneeuwballen gegooid en
ze wreven, elkaar duchtig in. Zoo ging het
dag in dag uit, eindelijk was de lang ver
wachtte Kerstavond aangebroken. Vader en
moeder waren dien avond uit Leiden over
gekomen en het beloofde een prettigen
avond te worden. De lichtjes in de Kerst
boom flikkerden en de kleintjes keken al
met begeerige oogen naar al die geheimzin
nige pakjes die tusschen de takken hin
gen. Toen de pret op 7.ijn hoogst was moch
ten ze de kerstboom plunderen. Dat gaf me
een gejubel. Ieder haalde er de voor hem
bestemde pakjes uit. Dat viel hun lang
niet tegen. Zoo verliep de Kerstavond. Dc
dag daarop begon het te vriezen' en weldra
kon men de jongens en meisjes over het ijs
zien zwieren. Dat. was een pret! Het ijs
hield aan en de kleintjes die niet zoo goed
konden rijden als hun oudste broer, beproef
den hunne kunst op het vijvertje, terwijl
Leo, Jan en Karei naar de groote ijsbaan
trokken, daar was heb veel gezelliger! Leo,
die beproefde sierlijke zwaaien te maken,
zwaaide eens .pardoes in een bijt dat hem
nog een ijskoud bad bezorgde. Jan, die wat
zenuwachtig was. begon dadelijk te gillen:
„O, hij glijdt er in, hij gaat hoe langer hoe
dieper" Maar geholpen door eenige man
nen, stond hij weer spoedig op 'liet droge, 1
maar druipend als een kat. Toen trokken al
len naar huis en dien dag was de ijspret be
dorven. Maar de volgende dagen ging het
weer even lustig toe en op het einde van de
vacantia trokken allen door oom en tante
uitgeleide gedaan met een voldaan hart
naar huis. Karei bracht hun weg wat de
kleuters vooral erg pleizierig vonden. Ze
hadden 'een leuke kerstvacantie gehad.
Ellen.
Het eerste rapport van Wim.
„Jongens", sprak mijnheer Van Bergen,
tot zijn kinderen terwijl hij een brief dicht
vouwde, „ik heb daar zoo juist een brief van
Dina ontvangen, waarin ze mij vraagt of
'een paar van jullie in de a.s. Kerstvacantie
komen logeeren." Hoera! riepen allen tege
lijk. Naar Dina, dat was pas fijn. om daar
eenige dagen naar toe te gaan, maar nu
kwam het moeilijke geval, dat ze niet
allen konden gaan. want Dina vroeg nog
meer nichtjes cn neefjes. Wie van hun vie
ren zouden dus de gelukkigen zijn? Ze be-
gónnen warempel a-1 te kibbelen, totdat Pa
er opeens een eind aan maakte door te zeg
gen dat zij, die het beste rapport hadden,
zouden mogen gaan.
Lieve hemel! de volgende week zouden
de repetities beginnen, dat zou dus werken
worden, ieder voor zich zelf besloot goed
zijn best te doen om zoodoende de mooiste
cijfers te halen cn dan natuurlijk naar
Dina te gaan.
Wiin, de zesjarige, de kleine eerste klas-
ser, zou ook mee mogen dingen. De groote
broer Jan. had hem eerst tot de kltintjes
willen rekenen, maar Moe had al dadelijk
gezegd, dat Wim ook in aanmerking kwam,
hij kreeg nu immers ook een rapport.
De juffrouw van de lste klas had de kleu
ters al voorbereid op de repetitie. O, wat
vonden ze dfft een moeilijk woord, dat
konden ze nog niet lezen, want ze waren
pas 3 maanden op school.
Al dadelijk had Wim aan de juffrouw
verteld, dat er nu veel van zijn eerste rap
port afhing en lachend had ze hem gezegd,
dat hij nu tweemaal zoo hard zijn bést
moest doen. Nu dat zou hij ook.
's Avonds zat hij aan de tafel, zijn som
men meU grooten ijver te maken; hij kon
het vlot hoor! Moeder moest hem overhoo-
ren: 'b ging als gesmeerd 2 maal 5 is 10, 6
plus 3 is 9, 7 min 4 is 3. Tot bedtijd toe was
hij bezig. De grooten zaten nog een paar
uurtjes te stüdeeren. 't- Leek wel een wed
strijd thuis.
De eerste dag van de repetitie was aange
broken. Aan het gezicht van de juffrouw
kon je zien, dat het vandaag iets bijzonders
was. De leesles begon en alle jongens moes
ten een heele les lezen. Wim deed zijn best.
met een stemmetje als een klokje las hij de
heele les vlot op. De juffrouw knikte hem
bemoedigend toe, ze dachten bepaald alle
twee aan hetzelfde. Later kwamen nog eeni
ge andere lessen, die ook goed afliepen. Met
een verheugd gezichtje vertelde Wim aan
Moe dat alles best was gegaan. Ze zouden
morgen alleen nog rekenen hebben, en dan
was heb afgeloopen. De groote broers mop
perden tegen elkaar en Wim hoorde hen
zeggen: aardrijkskunde was tegengevallen,
jaartallen niet gekend, dictee moeilijk ge
weest en meer dergelijke uitdrukkingen.
Neen maar ,dan hij; stralend keek hij om
zich heen en in zijn gedachten zat hij al bij
Dina.
Den volgenden morgen vervolg van de re
petitie. Bij Wim in de klas was er een jon
gen jarig en de traditioneel© zak koekjes lag
reeds op de lessenaar, alle jongens gluur
den er naar. Om verstrooiing te voorkomen.
werden de koekjes maar dadelijk uitge
deeld en opgegeten; de leége za-k werd op
de tafel gelegd, vlak bij Wim.
Hé, fijn, zoo'n leege zak, die kon je zoo
heerlijk opblazen, maar neen, niet aan den
ken hoor, want reeds werd het teeken gege
ven om de sommen te maken. Nu mócht hi?
niet denken aan leege zakken opblazen, an
ders zou hij zijn rekenwerk niet goed ma
ken. Vooruit aan den gang! Wat keek de
juffrouw ernstig, zeker om te kijken of et
domme- jongens-afkeken, Na een half uur
werd liet werk opgehaald, juist toen Wim
met zijn sommen klaar was. Na het speel
kwartier zouden ze nog even, onder heb stel
werk maken, afzonderlijk een mondelinge
beurt van rekenen krijgen.
Omdat het dien morgen regende mochten
de jongens niet buiten spelen, maar even
vrij teekenen op de lei. Nu dat deden ze ite'
7.00 graag. Wim begon al gauw het paard
en rijtuig van Dina te teekenen. zoo gced
en kwaad als ke'. ging, want je moet weten
dat Dina een rijtuig had met een ech'
paard. De juffrouw ging even de klas uit
Weer gingen de oogen van Wim naar den
leegon zak, daar op de tafel.
Tante Jo.
(Slot volgt).
Een vermakelijke vergissing.
Een boerenjongen uit een klein dorpje
bracht eens voor zijn baas een mand mei
appelen naar een rijken heer.in de stad. De
jongen moest, antwoord op 'den brief hebben
en daarom liet de knecht hem ia een klein
zijvertrek wachten. Hij dacht er echter niet
aan, dat zijn meester daar zijn twee sier
lijk uitgedoste aapjes had opgesloten. Eu
de weinig slimme boodschapper had nog
nooit van zijn leven een aap gezien. Zoodri
de aapjes den korf met appelen in het ooi,
kregen sprongen zij er op toe. Zij namen er
©en paar appelen uit, peuzelden die "smake
lijk op èn kwamen haastig terug, om andere
te halen. Vruchteloos trachtte de jongen zijn
appelen te verdedigen. Dc vlugge gasten
waren hem de baas. Na een half uur trad dc-
heer binnen. Dadelijk kropen de aapjes in
een ander vertrek. De heer zag verwonderd
na-ar den schier halfleegen korf en keek den
knaap vragend aan: „Ik kan het heusch
niet helpen." stamelde deze en wees naar
de aapjes, „uw zoontjes hébben de andere
al opgegeten.
Dina Röhreij,
Hoefstraat no. 61, Leiden
Een pochhans overbluft.
I11 een hotel waren veel jagers bij elkaar
en vertelden over jachtavonturen. Er was er
een die vertelde dat hij op zekeren keer
dat hij in Amerika op jacht was, alleen een
wolf had geschoten. Hij zeicle: „Toen ik
eens aan 't jagen was met mijn collega s ver
toonde zich een wolf. Wij stelden ons op
post. Ik kreeg hem onder schot cn schoot
hem. Een ander dacht ik zal jo eens leeren.
paohen. En vertelde het. volgende: Op ze
keren keer toen ik in Rusland aan 't jagen
was, zag ik opeens een beer op mij af ke
rnen. Wat te doen, ik liep door tot dat ik
aan een afgrond kwam. Daar lag een boom
over heen. ik liep er over. Tk was net aan
den anderen kant toen er zich daar ook een
vertoonde. Daar stond ik tusschen twee
beren. Ik smeed den eenen mijn dolk toe
en die verdween in de diepte. Mijn kogels
waren op en spoedig daarop ging ik ook zoo
de diepte in. „En wat gebeurde or toen.^
vroeg de bluffer. „Tk werdopgegeten zei
de ander en de bluffer zei niets meer.
Pietje Slootjes
01 weg 19, B - '->!>