fu
ft
Derde Blad.
i
KALENDER DER WEEK
I l
SG h OOM He I Df IllllKQ»
Zaterdag 12 Januari 1924
a
N.B. Als niet anders wordt aangegeven
ieeft in dezo week iedere H. Mis Gloria,
ïaist Credo en heeft de gewone Prefatie.
ZONDAG 13 Jan.: Octaaf van Drie-
Je o n i n g o li. Eigen Mis: Ecce advenit.
Credo. Prefatie en „Commuuicantos" van
Driekoningen. Kleur: W i t.
Wat de H.H. drie Koningen ons leerden
'door hun ootmoedig nederknielen in den
stal van Bethlehem, z°gt de H. Evangelist
Joannes ons vandaag nadrukkelijk in het
Evangelie: „Deze (het kind van Bethlehem1)
is do Zoon van God." Bij beroept zich op
het Wonder hij Christus' doop, toen do H.
!E Geest op Christus nederdaalde (en de Var-
der openlijk getuigde: „Deze is Mijn wel
beminde Zoon").
De H. Kerk bidt daarom met groot ge
loof, dat God Eengeboren Zoon in
de zelfstandigheid ran ons vleesch ver
schenen is, tegelijk vragend, dat het doel
van Christus' komst in ons mag bereikt
worden, n.1. onze innerlijke warning
naar Christus (Gebed). Moge door ver
diensten van Christus, op ons toegepast
door de Heilige Mis, Stilgebed) bet
licht van Christus' voorbeeld en leer
altijd ons verlichten om Hem
immer beter te kennen en door die grootere
kennis te komen tot een krachtiger liefde
van de daad. (Ep. Postcommunio).
MAANDAG 14 Jan.: Mis v. d. H. Hi
lar i u s, Bisschop van Poitiers (Frank
rijk), Belijder en Kerkleeraar. In medio.
2de gebed v. d. H. Felix, Priester en Mar
telaar. Credn Kleur: Wit.
Met vele andere uitmuntende Bisschop-
non bestreed, vooral door zijne geschriften,
de H. Hilarius den ketter Arius, wat zijne
verbanning ten gevolge had. Hilarius be
hoort ook tot de voornaamste kerkelijke
Hymnedicbters.
DINSDAG 15 Jan.: Mis v.d. H. Pau-
3us, 1ste kluizenaar. Justus ut palma. 2do
gebed v. d. H. Maurus, Abt. Kleur": W i t.
Vluchtend, op 15-jarigen leeftijd, voor
de kerkvervolgers Decius en Valerianus,
verborg de H. Paulus zich in de woestijn,
waar hij tot 't einde zijns levens (113
jaar) het eenzame kluizenaarsleven be
oefende, op heldhaftige wijze in gebed en
versterving. De palmboom verschafte hem
kleecling en voedsel en God spijzigde hem
wonderlijk: door iederen dag een raaf
brood aan hem te doen brengen.
WOENSDAG 16 Jan.: Mis v. d. H.
Mar cel lus I, Paus en Martelaar. Sta
tuit. 2de gebed ter eere van Maria, 3de
voor Kerk of Paus. Kleur: Rood.
DONDERDAG 17 Jan.: Mis v. d. H.
'An toni us, Abt. Os justi. Kleur: Wit.
In de kerk hoorende de woorden van het
Evangelie: „Als gij volmaakt wil zijn, ga,
verkoop wat gij hebt en geef het <len
armen", beschouwde de H. Antonius deze
woorden als tot hèm gesproken en hrac-ht
ze in beoefening. Hij leidde een kluize
naarsleven en velen met hem..Op negentig
jarigen leeftijd kwam hij tot den H. Pau
lus in do woestijn, was tegenwoordig bij
zijn sterven en begroef hem, met zich
meenemend als relikwie St. Paulus' kleed
tan palmbladeren.
VRIJDAG 18 Jan.: Feest van Sf
Petrus' Stoel te Rome. Mis: Sta
tuit. 2de gebed van den H. Paulus, 3de
v. d. H. Prisca, Maagd en Martelares.
Credo. Prefatie v. d. Apostelen. Kleur:
W i t
Ka bet ontvangen van de gave der talen
trokken de Apostelen van elkaar weg om
het Evangelie, volgens Christus' bevel, to
verkondigen aan heel de wereld. Do H.
Petrus vestigde zijn Bisschopszetel te Ro
me. Dit feit herdenkt de II. Kerk op dezen
dag.
De H. Prisca is als meisje van 13 jaren
wreedaardig te Rome gemarteld (3do
eeuw).
ZATERDAG 19 Jan.: Mis v. d. Zor.-
dag onder het Octaaf van
Driekoningen. In excelso. Geen Glo
ria. 2de gebed ter eere van Maria, 3de v.
d. H.H. Marius en Gezellen (echtgenoote
en twee kinderen) Martelaren, 4de v. d.
H. Canut, Koning n Martelaar. Prefatie
v. Driekoningen, Laatste Ev. v. Maria (uit
de votiefmis an Kerstmis tot 2 Februari).
Ook is geoorloofd: de H. Mis van Ma
ria: Vultura tuuin, 2de gebed v. d. Zondag
onder het Octaaf v. Driekoningen, 3de en
4de als boven. Prefatie v. d. Allerh. Maagd
(invullen: En U in de Vereering). Kleur.'
Wit.
A. M. KOK,
Rijpwetering. Pr.
„OPDAT ALLEN EEN ZIJN".
(Joa. 17:21).
De laatste zorg van den scheidenden
Christus was de eenheid der zijnon; vurig
en herhaaldelijk had Hij op dien laats ten
levensavond: „Opdat allen één zijn, gelijk,
Gij Vader, in Mij en Ik in U". De Vader
verhoort het gebed van zijn Zoon altijd.
Even zeker als door het Lijden volledig is
voldaan voor de zonde der wereld, is ook
do eenheid gewaarborgd van hen voor
wie Jezus bad, n.l. zijn apostelen „en al-
Jen, die door hun woord gelooven zullen"
Van den kant van God ontbreekt er niets;
maar de vrije wil van den mensch kan
.somtijds de toepassing zoowel van
liet bloed als van het gebed van Christus
verhinderen.
Daarom dringt Sint Paulus er in bijna
al zijn brieven voortdurend op aan: dat
iedere Christen zijn egoïsme verloochcne,
en toenerae in maatschappelijke liefde,- op
dat wij aldus onze harten, zoo eng van
nature, gelijkvormig mogert maken aan het
ruime, allesomvattende Hart van Jezus
Christus. Eensgezindheid en onderlinge
liefde moeten heersehen onder allen, om
dat wij allen toebehooren aan éénen Heer,
Jezus Christus, dio de bron, de bewerker
en oorzaak van alle éénheid is „Eén Heer,
éen geloof, éen doopsel, éen God, Vader
van allen". (Eph. 4:5).
Ondanks deze vermaningen van den
Apostel is toch in den loop der eeuwen „de
band des vredes" door velen moedwillig
uiteengereten; terwijl tot op heden mil-
lioenen anderen niet tot liet besef geko
men zijn: waar de echte vrede te vin
den is.
Met pijn in het vaderhart moet dan ook
Z. H. Paus Pius XI, die zich zoozeer be
ijvert om kerkelijke eenheid te bewerken
en den vrede van Christus te herstellen in
het Rijk van Christus, op het eind van zijn
Encycliek „Ubi arcano Dei", erkennen:
dat er nog al te velen zijn, die óf Chris
tus in 't geheel niet kennen óf Zijn leer
niet geheel en onvcrvalscht aanvaarden óf
de voorgeschreven eenheid niet bewaren en
daarom „nog niet uit dezen schaapstal
zijn", waartoe zij toch allen van Godswege
zijn bestemd. En na er aan herinnerd te
hebben dat de Plaatsbekleeder van den
Eeuwigen Herder „ook dezen behoort te
leiden", spoort Z. H. Je Bisschoppen en
het geloovige volk aan om met hen door
gezamenlijke gebeden van den hemel te
verkrijgen, dat de heerlijke profetie van
Christus spoedig vervuld worde: „En zij
zullen naar Mijne stem luisteren en het
zal woTden: ééne kudde, één herder. (Jo.
10 16).
Wij, Katholieken, ómdat wij deel uit
maken van de Roomsche Kerk, het groole
huisgezin, dat Chrisius op aarde is komen
vestigen, zijn verplicht te bidden* voor de
„andere schapen". Geen Christen toch zal
de woorden 'van den eersten broedermoor
denaar, Kaïn, tot do zijno durven maken:
„Ben ik de bewaker mijns broeders?" In
de Kerk door Christus gesticht, is het
tweede gebod: „Gij zult uwen naaste 'be
minnen als u zeiven", gelijk aan het eer
ste. Daarom mogen wij niet enkel bedacht
zijn op eigen zaliging en onze belangstel-
ling onthouden aan onze broeders, die nog
leven in het heidendom, hindoeïsme of
boeddhisme. En dit geldt nog veel meer
voor degenen, die ons reeds meer nabij
staan: do Ooslersclie Schismatieken, An-
glikanen en Protestanten.
Dit alles klemt te meer nu er allerwege
in het andero kamp een merkbare zwen
king naar Rome Yalt waar te nemen. De
vraag dringt zich onweerstaanbaar op: Is
niet het verlangen en streven naar het vol
ledige herstel der Christelijke eenheid, dat
in zoo vele zielen is ontwaakt, een zeer
troostrijke aanduiding van de groote plan
nen die God met onzen in vele opzichten
zoo droeven tijd voor heeft? En nu zelfs
velen onder die „zoekers" begrijpen, dat
zij door te bidden licht en hulp voor zich
en voor do anderen moeten afsmeeken,
welke Chrisius zou nu niet gaarne het ge
bed van deze menschen van „goede wil"
verlangen te steunen?
Elk afzonderlijk gebed tot deze meening
verricht zal zeker te allen tijden verhoo-
hing vinden, oradat het is een nastamelen
van den vurige n wensch van Christus.
Maar van 18 tot en met 25 Januari a.s.
moeten alle harten en handen in heel Ne
derland omhoog 1 Gedurende die dagen
te beginnen op het Feest van St. Petrus'
Stoel, de grondveste van alle hechte een
heid, en eindigend op het Feest van St.
Paulus' Bekeering, de eerste mijlpaal op
den moeizamen. bekeeringsweg der hei-
denscho volken, stijgt er jaarlijks ééne
smeekbede over de geheele wereld ten he
mel: „opdat allen één mogen zijn".
Vooral nu H.H. D.D. H.H. de Bisschop
pen van Nederland ieder persoonlijk deze
gebedsactie onder den naam van de „In
ternationale Bidwesk ter vereeniging van
alle Christenen en niet-Christenen in de
Katholieke Kerk", voor hunne onderhoo-
rigen hebben aanbevolen, moeten do Ne-
derlandsche Katholieken in veel grooter
aantal dan verleden jaar aan dit wereld-
gebed deelnemen.
De Internationale Bidweek, anglikaansch
van oorsprong, is in 1910 bij de bekeering
van den ontwerper, P. Paul James Fran
cis, een Katholieke devotie geworden.
Reeds door Pius X gezegend, door vele
Kardinalen en Bisschoppen met instem
ming begroet, werd in, 1916 de viering der
Bidweek door een breve van Benedictus
XV over de geheele Kerk uitgestrekt.
Daarbi j verleende' Z. H. aan alle geloovi-
gen, die de voorgeschreven gebeden ge
durende de 8 dagen verrichten, op den
begin- of einddag der Bidweek een vollen
aflaat onder do gewone voorwaarden. (De
voorgeschreven gebeden drukken wij af
aan den voet van dit artikel).
Het allermerkwaardigste van deze Bid
week nu is, dat niet enkel Katholieken,
maar ook velo andersdenkenden jaarlijks
terzelfder tijd deze gebeden storten. In de
Ver. Staten, Canada en Engeland nemen
vele Anglikanen er aan deel; zelfs nam in
1920 het wereldcongres van de Protestant-
scho en Oostersche kerken de gebeden voor
hunne geloovigen over.
Wie doet er mee aan dezen gebedskruis
tocht?
Om allen in de gelegenheid te stellen
gemakkelijker de Bidweek mede te vie
ren, zijn met machtiging van P. Francis,
door het Bureau van den Euch. Volken
bond, Tongersclie straat 53, Maastricht,
formulieren (4 blz.) uitgegeven, bevattende
een korlo uiteenzetting van ontstaan, doel
en aanbevolen wijze der Bidweek. Tevens
wordt een intentie voor iederen dag aan
gegeven. (10 ex. 15 ct; 25 ex. 32i ct.; 50
ex. 60 ct.; 100 ex. .f 1; 250 ex. f2.10; 500
ex. f4; 1Ó00 ex. f7.50; franco na toezen
ding van het verschuldigde bedrag. N.B.
Het eventueele batig saldo wordt uitslui
tend besteed ten gunste der eenheidsbe
weging).
Wie zon nu niet gaarne dezelfdo gebe
den storten als zoovelen onzer „dwalende
broeders", opdat ook van hen gelde die
blijde voorspelling, waarvan de Kerk
spreekt op het Driekoningenfeest: „Sta op,
wordt verlicht, Jerusalem! Want uw licht
komt en de heerlijkheid des Heeren gaat
over u op Volken zullen wandelen naar
uw lichtAlle dezen verzamelen zich,
zij komen tot u; uwe zonen zullen van
verre komen en uwe dochteren van alle
zijden opstaan!"
Feest van Driekoningen.
Maastricht.
Ch HAXCKX S.J.
Om den vollen aflaat te verdienen zijn
de volgende gebeden voorgeschreven:
Antiphoon: (Joa. 17,21): „Opdat
allen één zijn, gelijk Gij, Vader, in Mij en
Ik in U, dat ook zij in Ons één zijn, ten
einde de wereld geloove dat Gij Mij ge
zonden hebt".
V: Ik zeg u: Gij zijt Petrus.
R: En op deze steenrots zal ik mijne
Kerk bouwen.
Laat ons bidden.
Heer Jezus Christus, die tot uwe Apos
telen gezegd hebt: den vrede laat Ik u,
mijn vrede geef Ik u: sla niet acht op
mijne zonden, maar op het geloof van uwe
Kerk en verleen haar genadig volgens nw
wil vrede en eendracht. Die leeft en
beersclit God. in alle eeuwen der eeuwen
Amen.
„DE WITTE".
De gedichten en prozafragmenten, welke
indezo rubriek worden opgenomen, zijn
meestal van ernstigen aard, Nn evenwel
de tijd der kerkelijke hoogfeesten weer
voor eenigen tijd voorbij is en de strenge
vastentijd nog eenige weken van ons af
ligt, kunnen we niet nalaten eens een paar
luimige prozafragmenten te publiceeren.
Ik ontleen deze aan het boek van Ernest
Claes „De Witte", uitgegeven in de
Vlaamsche Bibliotheek.
Als zoo'n boek op fijngeestige wijze ge
schreven is, dan durf ik het zonder om
wegen onder Roomsche Schoonheid in wij
deren zin opnemen. Fijne geestigheid
moet men evenwel in „De Witte" niet zoe
ken, maar wel do leutige, sappige Vlaam
sche jool en grapjasserij, waardoor men
bijna onafgebroken lieele pagina's aaneen
zit te schokschouderen van pleizier. 't Is
een frisch boek, een bruisend boek, en
mijn eenigo bezwaar is, dat er voor be
schaafde ooren wel eens een woordje te
veel in staat. Men moet het dus lezen met
oordeel der onderscheids en de streken van
een Vlaamschen kwajongen, die van een
heerlijken deugniet, ten slotte toch 'n braaf
en achtbaar menscb zal worden beschou
wen met de mentaliteit van een volwas
sene, die in zijn jeugd ook geen brave Hen
drik was.
Ik zal u eerst het portret van onzen
Witte geven.
„Hoe de Witte er uitziet? Om met zijn
kop te beginnen: sprietel-wit haar, „var
kenshaar" noemde hem de meester som
tijds, om bij wijze van verkorting den boe
len Witte te beduiden. Een laag voor
hoofd, kleine bruine oogskens die overal
tegelijk rondspiedden, een mager gezicht,
groote wijduitstaande ooren, een mond,
die tamelijk breed mocht genoemd word en
iets wat Heinko, zijn oudsten broer,
eens had doen zeggen: „Oan onze Witte ze
bakkes es 't goed te zien dat cm beter kan
frêten as werke".
De Witte had dit als een belediging op
genomen om den toon waarop het gezegd
werd, maar beschouwde het overigens als
iels zeer natuurlijks. Kleine schouders had
Witte, een kloeke borst, stevige armen en
beenen, die door frak en broek aan ellebo
gen en knieën heenwrongen, omdat die
deelen het meest van zijn d&gelijksche
lichaamsoefeningen te verduren hadden.
Over 't geheel een pootige rakker, waar
een struische kerel zou uitgroeien. Hij
liiet eigenlijk „Lewie", niet „Witte"; dio
naam kwam maar van zijn haar. „Louis"
op zijn Fransch, noemde hem alleen maar
de maseur, vroeger in de nonnekensschool,
en on zijn schrijfboeken schreef hij plech
tig „Ludovicus". De pastoor in de catechis-
musles zei: „Wiltekop, Vlaskop", maar dat
vond hij alleszins nog voornamer dan
Rosse te heeten, lijk Dries van de Knots.
De Witte was de jongste, negen jaar,
Heinke de oudste en Nis tusschen de twee.
Wat hij ziek uit zijn prille jeugd nog het
best berinnerdo was, dat hij in dien tjid
een fluitjesbroek droeg, waarvan hij soms
den achterlap vergat vast te maken, dat
hij veel met een ruilen neus liën dien
moeder dan met haar blauwen voorschoot
afveegde, en als vader het deed met zijn
zakdoek of zóó maar met zijn bloote
hand; dan neep kinzoo hard, dat Witte cr
telkens van huilde. Hij hakkelde in dien
tijd ook, en nu nog zei Nis som8 om hem
te treiteren „onze Wi-\vi-witte". Het bui
len was ook een van zijn voornaamste
eigenschappen geweest en wanneer men
hem voor iets nood te had rieo men even
gemakkelijk: „Vc^r t» mz© blei ter?" als
„Woar es onz Witte
Wat hem uit znn allereerste ^'-ntTerVren
nog in 't geheugen bleef wa3 zï'n r"1 **-"
van de hel on de duivels. Dat kwam, omdat
Heinke, alleen maar om Witte bang lo
maken, hem zoo'n schromelijke dingen ver
telde van „Mennekes-Pek" die 's nachts
de buiken van de mensehen kwam open
snijden, daarin dan een haak sloeg en hen
dan zoo dwaTs door den grond heen naar
de hel trok. De Witte was er zoo benauwd
van geworden, dat hij 's nachts soms
angstig wakker werd en aan zi.in huik voel
de of de duivel met hem niet bezig was
En acht dagen lang had hij geslapen
met een koord om zijn arm, dio hij aan
een der beddestijlen had vastgemaakt, om
Satan te beletten, hem mee te sleuren. Tot
op een nacht Nis die toen bij hem
sliep in het touwtje was verward ge
raakt en niet meer wilde, dat de Witte er
nog mede in bed kwam.
Behalve de Witte zelf heeft nooit
iemand geweten, waarvoor die koord
eigenlijk dienen moest. Hij troostte ziek
dan maar met Nis zijn hemdslip 's nachts
stevig in zijn vuist geklemd te houden,
voor hij insliep; als de duivel dan kwam.
zou Nis 't wel gewaar worden cn hem te
rug trekken.
Moeder vertelde hem integendeel altijd
van 't kindeke Jezus en van Ons-Lieve-
Vrouwe, van engelen en wijze kinderen en
vooral van den hemel. Als 't daarover ging
kon de Witte in dien tijd zei moedev
nog: Lewieke met mond en oogen wijd
open zitten luisteren. Eiken keer moest
hij, op moedors schoot gezeten, weer eens
hooren over: alle dagen rijstpap met zilve
ren lepeltjes, peperkoek, züte-melk met be
schuiten, en dan rijden op een chocolat
ten ezel. Die hemelezel mocht ge zoo maar
een stuk chocolat uit zi:n oor bijten, het
deed hem geen zeer en het groeide dade
lijk weer aan. 't Was in dien tijd. dat op
een nacht allemaal waren wakker ge
schrokken door een vreeselijk geschreeuw
van Nis, gevolgd door een luider geblèer
van de Witte. Toen moeder de lamp had
KEUILLETON.
De Bruid van het Kruis.
Vrij vertaald naar het Duitsch van
E. VON HANDEL MAZZETTI.
(Nadruk verboden).
25)
Rita sleept z:ch naar haar schrijftafel.
Daar ligt haar begonnen brief nog, dien
aan de Eerwaarde Moedor zou schrij
den.
„Lieve dierbare Eerwaarde Moeder! Ik
kom tot U met een heele 'groote vraag
•Niets, niets, ook dat niet meer! Geen
Jtroost, geen toevlucht. Ze wtillen je met de
politic laten halen, als j© weg vlucht naar
de menschen, die het niet anders dan
goed met je meenen. Ze gaat voor haar
schrijftafel zitten en steunt met het
hoofd op de handen. „Zo plagen mij nog
dcod!" huilt ze. „En wat heb ik 'huil dan
itocli misdaan?" Zo staat weer op en bl:kt
haar den gekroonden Heiland op: „O, zeg
'mij toch, lieve Jezus, wat moet ik doen,
iterivifle van Grootvader? Maar mijn heele
leven mijn heele leven door te brengen
met zoo n mensch! mijn lieve Jezus
ik kan bet niet! En als ik bet niet
tioc, wat zal cr dan gebeuren? Eiken dag
dien baar nog door God gegeven wordt,
fcal ze het moeten ihooren. „Het is jouw
jlscliuld dat de nagedachtenis Van je
Grootvader bezoedeld is! Je hebt ge-
Jhiiicheld met te zeggen, dat je.van hem
hield!" En dan het andere, wat ze wel
hiet begrijpt maar baar toch door merg
ion been gaat, zooals eens de Heiland het
theeft moeten verduren, toen men Hem in
bet Goddelijk Aanschijn sloe'g: „Jo bent
bedorven. Je hebt een slechts phantasie
bn daarom wil je hem niet toebehooren..."
Dag in, dag uit, gemarteld te worden en
jmemand te bezitten waar nien troost lean
jZoekcn? O.! O!" en ze drukt haar hoofd
'jtegoa de doorboorde voeten van haar Ge-
Ifcru dgde God.
„Waarom ben ik niet een arm meisje,
guarom geen bedelaarskind! Ik was
(zoo gelukkig. \Vie kan haar helpen.
Niemand anders dan God. Haar moeder
verafschuwt haar„ omdat z:j den man
niet wil toebehooren, dien ze haat de
eer van haar grootvader niet redt die
haar zoo goed gezind was en zij
loont hem daarvoor met ondank! Ze gaat
met wankelende schreden do kamer op cm
neer.
De rookkamer bij do Kürschner's is hel
verlicht. Armin von Lorenzen komt bin
nen. „Goeden avond! en Mama.
Weet Grete het al?" Het gezicht van me
vrouw Kiirschner is donkerrood van op
winding en zo haast zich te zeggen: „Ja,
wc hebben alles al besproken. Ik heb lang
met haar gepraat. Ze. is wat geschrok
ken en is nog erg verlegen aha-
haha maar dat komt wel in orde
zoo niet vandaag
Mijnheer von Lorenzen valt haar bruusk
in de rede: „Ik echter wensch, dat van
daag de verloving plaats heeft."
Mijnheer Kürschner echter zegt vast be
sloten: „Maar mijn beste vriend, waarom
toch die haast. De bruiloft kan toch pas
gevierd worden als de rouwtijd om is."
„Waarom?" vraagt Armin koel. „Ik
ben daar niet voor. De wereld behoort aan
de levenden en niet aan de dooden."
„En dan moet gij eerst het hart van
mijn dochter zien te veroveren. Ik wil ze
niet dwingen. Men kan zulke dingen niet
forceeren!"
„Dat is een idealistisch standpunt!"
antwoordt Armin ironisch. „Zóó wil hij
nu al terugkrabbelen? Dat zal mij niet
gebeuren, mijn vriend. „Ik houd meer van
het practische!" De man van eer voelt in
zijn borstzak, waarin hij den verlovings
ring in een mooi rood étui geborgen heeft.
„Ik weet nog een paar nieuwtjes, die nu
juist niet van weinig belang zijn. Mijnheer
Max von Groszbach doet al heel veel
moeite Rosen werd zoo juist telepho-
nisch van de zaak op de hoogte gebracht
en men vertelde hem, dat Max al zestien
getuigen tot zijn beschikking heeft. Maar
Rosen is er van overtuigd, dat mijn ge
tuigenis van zéér groote waarde is. Want
zooals u begrijpt, gaat het hier om dé
laatste levensdagen van den overledene.
En de Brünner getuigen kunnen daaï on
mogelijk iets van weten, daar ze mijnheer
Groszbach von Turmsturm niet gezien of
gesproken hebben. In deze dagen was hij
zelfs veel beter en gezonder dan enkele
maanden terug. En in dit geval komt het
toch alleen op de laatste dagen aan. Wij
zullen vast het proces winnen. Ook heb
ik er bij Doctor Rosen op aangedrongen,
dat hij zorg draagt vooral het proces hier
voor het Weensche gerechtshof te voeren,
daar Mijnheer Groszbach hier verblijf
hield. En zoo hebben wij dan nog meer
kans van slagen."
Wilhelm Kiirschner voelt zich plotseling
veel minder bezwaard. Het proces hier
voeren. Ja, waarachtig, dat is een pracht
idee. Die kerel heeft toch een genialen kop.
Wij winnen het vast, ja, wij wiimen het
vast! Het klinkt hem als een muziek in de
ooren. Mijnheer Ivürscbner haalt uit het
laadjo van het Japansche kastje een fijn
kistje sigaren te voorschijn. Het zijn siga
ren, die liij nooit iemand aanbiedt,
want ze zelf te rooken, vindt hij
beter!
„Mag ik Egyptische een fijn
merk, rood bandje honderdvier kronen."
Armin neemt er glimlachend een uit het
kistje, steek! een lucifer aan, biermede de
sigaar en geniet van de heerlijke bedwel
mende lucht. Hij zegt tegen Mijnheer
Kiirschner: „Het zal hier in Weenen ook
wel niet zonder moeilijkheden gaan. De
macht van uw broer strekt zich wel tot
hier uit. Want, hoor wat men mij bij
Rosen vertelde, Ondertusschen Mama
weet Rita dat ik binnen een paar
minuten haar niijn opwachting maak?"
valt hij zichzelf in de reden en keert zich
naar Mevrouw Kürschner. „Is daar nog
niet tijd genoeg voor als wij hier klaar
zijn?" zegt Kürschner barsch.
Mevrouw Kürschner beijvert zich te ant
woorden: „Ja, ja, 'ja, dadelijk. Dadelijk.
Zo wil even toilette maken, en kom dan
kom dan," grijnst ze. Zo houdt den vin
ger op den mond. Ze weet nog niet eens,
hoe ze het kind zal overreden en aan de
koppigheid een einde maken. Ha, nu wist
ze het. Ze zou haar dreigen, dat ze den
dokter voor krankzinnigen zou waarschu
wen. Ze gaat de salon binnen daar
blijft ze staan luistert aan de deur van
do rookkamer. Ze heeft maar geen rust.
Wat zou Max nu weer voor leelijko stre
ken bedacht hebben? Wat is het goed, dat
wij zoo een lieven, goeden vriend hebben.
We moesten er den Hemel op onze
knieën voor danken
„Daar kwam me," zegt Arniin, en blaast
rookkringetjes in de lucht, „terwijl ik
even met Rosen zit te praten, een, dame
binnen. Men merkte al op dertig pas af
stand, dat het er ©en van de hm
demie mondaine was. Deze vrouw ver
telde direct, dat Mijnheer Groszbach dik
wijls in haar nu laten we maar zeggen
thee-salon kwam. Hij was er ook don be-
wusten nacht, toen die beroerte hem over
viel. Dat wist ik ook wel. Zij heeft zijn
krankzinnigheid evenals andere dames
wel bemerkt. Het mensch gaf voor, dat
het bericht in het avondblad „De Ween
sche Courant", haar opmerkzaam had ge
maakt. Ik echter geloof, dat ze uit Brüno
bericht gehad heeft. Hoe zou ze anders
weten, dat Rosen in de zaak betrokken is."
„Ja, dat is duidelijk," antwoordt
Kürschner. „Ge zult dus wel begrijpen,"
gaat Armin zachtjes voort, „dat deze dame
voor ons heel gevaarlijk kan worden
gevaarlijker zelfs dan alle Brünner ge
tuigen to zamen. Maar ook die heb
ik op roijn hand. Een stillen wenk aan de
politie en do Ik ben met mijnheer.
hij fluistert héél zacht oen naam in
connectie, die dat elk oogenblik ban be
werkstelligen."
,^Wij zijn n zéér dankbaar. Ik kan u
onmogelijk meer zeggen." antwoordde
Mijnheer Kürschner zachtjes.
Na oen poosje stilte, zegt Armin glim
lachend: „En nu zult ge wel uw kind zon
der angst aan mij willen toevertrouwen,
of Wilhelm Kürschner kucht eens,
klapt het deksel van het sigarenkistje open
en dicht on denkt: „toevertrouwen dus
haar uilleveren!"
De akelige Mevrouw Kiiisehner loopt
woedend naar de deur Zo is al in de
kamer. En nu zegt hij nog geen ja- Hij
zal op zoo'n manier nog alles }>ederven
Ik moet u zeggen," gaat Armin ver
der, en hij kijkt zijn overbuur strak aar,.
„dat, als gij zooveel bezwaien maakt,
ik niet weet, of ik al deze moeilijke kwes
ties zal oplossen. De dame zij heet
Dori Scheppingen kent u overigens ook
heel goed. Ze lieeft zich op u beroepen en
ze is er van overtuigd, dat u haar den
ouden heer op bet dak heeft gestuurd. -
Neemt u mij niet kwalijk. Mijnheer
Kürschner, als ik cr u opmerkzaam op
maak, dat u voorzichtig moet zijn met
connecties aan te knoopen. Want, zooals
ik u reeds zeido. staat deze Dori Schep
pingen al mot één voet in liet huis van
bewaring. Wat hebt u? Zijt ge niet
goed, Mijnheer Kürschner? Ik kan die
dame haar mond stoppen, als ik wil. Dus
neem het me, als het u belieft, niet zoo
héél erg zwaar op!"
„Ha, zoo is dus mijn man!" grijnst de
luistervink in het salon. „Hij moest zich
doodschamen. Zeg, je moet nog eens pro-
beeren hier den baas te spelen
Het is haar, als moet ze de rookkamer
in rennen en haar man alle tien de nagels
in het gezicht zetten. Maar ze bedwingj
zich voorbeeldig, veegt zich het verhitte
gelaat met den zakdoek af en gaat naar
de kamer van Grete. In de rookkamer zit
ten nog steeds de twee heeren tegenover
elkander en Mijnheer Kürschner zegt: „Ik
heb niets. Ik lean alleen dio moderne lice-
renparfum nog niet verdragen Dat ik
die dame ken, dat zult Gij toch zeker niet
gelooven. Een ander praatje, wilt ge
vandaag nog met mijn dochter praten?
„Draagt het uw goedkeuring weg,, zoo
wij vandaag de ringen wisselen na
tuurlijk in alle stilte?"'
„Ik ben het met alles eens."
„Zoo vrees niet voor dio leugenaarster.
Een woord van baar kant nog cn zo zit
in Neudorf. Kunnen wij nu nog do finan
cieel© zijde besproken?"
„Patti chiari, amicizia lunga, zegt mijn
Minister, dat is: Duidelijke verklaringen,
lange vriendschap".
(Wordt vervolgd).