fu ft Derde Blad. i KALENDER DER WEEK I l SG h OOM He I Df IllllKQ» Zaterdag 12 Januari 1924 a N.B. Als niet anders wordt aangegeven ieeft in dezo week iedere H. Mis Gloria, ïaist Credo en heeft de gewone Prefatie. ZONDAG 13 Jan.: Octaaf van Drie- Je o n i n g o li. Eigen Mis: Ecce advenit. Credo. Prefatie en „Commuuicantos" van Driekoningen. Kleur: W i t. Wat de H.H. drie Koningen ons leerden 'door hun ootmoedig nederknielen in den stal van Bethlehem, z°gt de H. Evangelist Joannes ons vandaag nadrukkelijk in het Evangelie: „Deze (het kind van Bethlehem1) is do Zoon van God." Bij beroept zich op het Wonder hij Christus' doop, toen do H. !E Geest op Christus nederdaalde (en de Var- der openlijk getuigde: „Deze is Mijn wel beminde Zoon"). De H. Kerk bidt daarom met groot ge loof, dat God Eengeboren Zoon in de zelfstandigheid ran ons vleesch ver schenen is, tegelijk vragend, dat het doel van Christus' komst in ons mag bereikt worden, n.1. onze innerlijke warning naar Christus (Gebed). Moge door ver diensten van Christus, op ons toegepast door de Heilige Mis, Stilgebed) bet licht van Christus' voorbeeld en leer altijd ons verlichten om Hem immer beter te kennen en door die grootere kennis te komen tot een krachtiger liefde van de daad. (Ep. Postcommunio). MAANDAG 14 Jan.: Mis v. d. H. Hi lar i u s, Bisschop van Poitiers (Frank rijk), Belijder en Kerkleeraar. In medio. 2de gebed v. d. H. Felix, Priester en Mar telaar. Credn Kleur: Wit. Met vele andere uitmuntende Bisschop- non bestreed, vooral door zijne geschriften, de H. Hilarius den ketter Arius, wat zijne verbanning ten gevolge had. Hilarius be hoort ook tot de voornaamste kerkelijke Hymnedicbters. DINSDAG 15 Jan.: Mis v.d. H. Pau- 3us, 1ste kluizenaar. Justus ut palma. 2do gebed v. d. H. Maurus, Abt. Kleur": W i t. Vluchtend, op 15-jarigen leeftijd, voor de kerkvervolgers Decius en Valerianus, verborg de H. Paulus zich in de woestijn, waar hij tot 't einde zijns levens (113 jaar) het eenzame kluizenaarsleven be oefende, op heldhaftige wijze in gebed en versterving. De palmboom verschafte hem kleecling en voedsel en God spijzigde hem wonderlijk: door iederen dag een raaf brood aan hem te doen brengen. WOENSDAG 16 Jan.: Mis v. d. H. Mar cel lus I, Paus en Martelaar. Sta tuit. 2de gebed ter eere van Maria, 3de voor Kerk of Paus. Kleur: Rood. DONDERDAG 17 Jan.: Mis v. d. H. 'An toni us, Abt. Os justi. Kleur: Wit. In de kerk hoorende de woorden van het Evangelie: „Als gij volmaakt wil zijn, ga, verkoop wat gij hebt en geef het <len armen", beschouwde de H. Antonius deze woorden als tot hèm gesproken en hrac-ht ze in beoefening. Hij leidde een kluize naarsleven en velen met hem..Op negentig jarigen leeftijd kwam hij tot den H. Pau lus in do woestijn, was tegenwoordig bij zijn sterven en begroef hem, met zich meenemend als relikwie St. Paulus' kleed tan palmbladeren. VRIJDAG 18 Jan.: Feest van Sf Petrus' Stoel te Rome. Mis: Sta tuit. 2de gebed van den H. Paulus, 3de v. d. H. Prisca, Maagd en Martelares. Credo. Prefatie v. d. Apostelen. Kleur: W i t Ka bet ontvangen van de gave der talen trokken de Apostelen van elkaar weg om het Evangelie, volgens Christus' bevel, to verkondigen aan heel de wereld. Do H. Petrus vestigde zijn Bisschopszetel te Ro me. Dit feit herdenkt de II. Kerk op dezen dag. De H. Prisca is als meisje van 13 jaren wreedaardig te Rome gemarteld (3do eeuw). ZATERDAG 19 Jan.: Mis v. d. Zor.- dag onder het Octaaf van Driekoningen. In excelso. Geen Glo ria. 2de gebed ter eere van Maria, 3de v. d. H.H. Marius en Gezellen (echtgenoote en twee kinderen) Martelaren, 4de v. d. H. Canut, Koning n Martelaar. Prefatie v. Driekoningen, Laatste Ev. v. Maria (uit de votiefmis an Kerstmis tot 2 Februari). Ook is geoorloofd: de H. Mis van Ma ria: Vultura tuuin, 2de gebed v. d. Zondag onder het Octaaf v. Driekoningen, 3de en 4de als boven. Prefatie v. d. Allerh. Maagd (invullen: En U in de Vereering). Kleur.' Wit. A. M. KOK, Rijpwetering. Pr. „OPDAT ALLEN EEN ZIJN". (Joa. 17:21). De laatste zorg van den scheidenden Christus was de eenheid der zijnon; vurig en herhaaldelijk had Hij op dien laats ten levensavond: „Opdat allen één zijn, gelijk, Gij Vader, in Mij en Ik in U". De Vader verhoort het gebed van zijn Zoon altijd. Even zeker als door het Lijden volledig is voldaan voor de zonde der wereld, is ook do eenheid gewaarborgd van hen voor wie Jezus bad, n.l. zijn apostelen „en al- Jen, die door hun woord gelooven zullen" Van den kant van God ontbreekt er niets; maar de vrije wil van den mensch kan .somtijds de toepassing zoowel van liet bloed als van het gebed van Christus verhinderen. Daarom dringt Sint Paulus er in bijna al zijn brieven voortdurend op aan: dat iedere Christen zijn egoïsme verloochcne, en toenerae in maatschappelijke liefde,- op dat wij aldus onze harten, zoo eng van nature, gelijkvormig mogert maken aan het ruime, allesomvattende Hart van Jezus Christus. Eensgezindheid en onderlinge liefde moeten heersehen onder allen, om dat wij allen toebehooren aan éénen Heer, Jezus Christus, dio de bron, de bewerker en oorzaak van alle éénheid is „Eén Heer, éen geloof, éen doopsel, éen God, Vader van allen". (Eph. 4:5). Ondanks deze vermaningen van den Apostel is toch in den loop der eeuwen „de band des vredes" door velen moedwillig uiteengereten; terwijl tot op heden mil- lioenen anderen niet tot liet besef geko men zijn: waar de echte vrede te vin den is. Met pijn in het vaderhart moet dan ook Z. H. Paus Pius XI, die zich zoozeer be ijvert om kerkelijke eenheid te bewerken en den vrede van Christus te herstellen in het Rijk van Christus, op het eind van zijn Encycliek „Ubi arcano Dei", erkennen: dat er nog al te velen zijn, die óf Chris tus in 't geheel niet kennen óf Zijn leer niet geheel en onvcrvalscht aanvaarden óf de voorgeschreven eenheid niet bewaren en daarom „nog niet uit dezen schaapstal zijn", waartoe zij toch allen van Godswege zijn bestemd. En na er aan herinnerd te hebben dat de Plaatsbekleeder van den Eeuwigen Herder „ook dezen behoort te leiden", spoort Z. H. Je Bisschoppen en het geloovige volk aan om met hen door gezamenlijke gebeden van den hemel te verkrijgen, dat de heerlijke profetie van Christus spoedig vervuld worde: „En zij zullen naar Mijne stem luisteren en het zal woTden: ééne kudde, één herder. (Jo. 10 16). Wij, Katholieken, ómdat wij deel uit maken van de Roomsche Kerk, het groole huisgezin, dat Chrisius op aarde is komen vestigen, zijn verplicht te bidden* voor de „andere schapen". Geen Christen toch zal de woorden 'van den eersten broedermoor denaar, Kaïn, tot do zijno durven maken: „Ben ik de bewaker mijns broeders?" In de Kerk door Christus gesticht, is het tweede gebod: „Gij zult uwen naaste 'be minnen als u zeiven", gelijk aan het eer ste. Daarom mogen wij niet enkel bedacht zijn op eigen zaliging en onze belangstel- ling onthouden aan onze broeders, die nog leven in het heidendom, hindoeïsme of boeddhisme. En dit geldt nog veel meer voor degenen, die ons reeds meer nabij staan: do Ooslersclie Schismatieken, An- glikanen en Protestanten. Dit alles klemt te meer nu er allerwege in het andero kamp een merkbare zwen king naar Rome Yalt waar te nemen. De vraag dringt zich onweerstaanbaar op: Is niet het verlangen en streven naar het vol ledige herstel der Christelijke eenheid, dat in zoo vele zielen is ontwaakt, een zeer troostrijke aanduiding van de groote plan nen die God met onzen in vele opzichten zoo droeven tijd voor heeft? En nu zelfs velen onder die „zoekers" begrijpen, dat zij door te bidden licht en hulp voor zich en voor do anderen moeten afsmeeken, welke Chrisius zou nu niet gaarne het ge bed van deze menschen van „goede wil" verlangen te steunen? Elk afzonderlijk gebed tot deze meening verricht zal zeker te allen tijden verhoo- hing vinden, oradat het is een nastamelen van den vurige n wensch van Christus. Maar van 18 tot en met 25 Januari a.s. moeten alle harten en handen in heel Ne derland omhoog 1 Gedurende die dagen te beginnen op het Feest van St. Petrus' Stoel, de grondveste van alle hechte een heid, en eindigend op het Feest van St. Paulus' Bekeering, de eerste mijlpaal op den moeizamen. bekeeringsweg der hei- denscho volken, stijgt er jaarlijks ééne smeekbede over de geheele wereld ten he mel: „opdat allen één mogen zijn". Vooral nu H.H. D.D. H.H. de Bisschop pen van Nederland ieder persoonlijk deze gebedsactie onder den naam van de „In ternationale Bidwesk ter vereeniging van alle Christenen en niet-Christenen in de Katholieke Kerk", voor hunne onderhoo- rigen hebben aanbevolen, moeten do Ne- derlandsche Katholieken in veel grooter aantal dan verleden jaar aan dit wereld- gebed deelnemen. De Internationale Bidweek, anglikaansch van oorsprong, is in 1910 bij de bekeering van den ontwerper, P. Paul James Fran cis, een Katholieke devotie geworden. Reeds door Pius X gezegend, door vele Kardinalen en Bisschoppen met instem ming begroet, werd in, 1916 de viering der Bidweek door een breve van Benedictus XV over de geheele Kerk uitgestrekt. Daarbi j verleende' Z. H. aan alle geloovi- gen, die de voorgeschreven gebeden ge durende de 8 dagen verrichten, op den begin- of einddag der Bidweek een vollen aflaat onder do gewone voorwaarden. (De voorgeschreven gebeden drukken wij af aan den voet van dit artikel). Het allermerkwaardigste van deze Bid week nu is, dat niet enkel Katholieken, maar ook velo andersdenkenden jaarlijks terzelfder tijd deze gebeden storten. In de Ver. Staten, Canada en Engeland nemen vele Anglikanen er aan deel; zelfs nam in 1920 het wereldcongres van de Protestant- scho en Oostersche kerken de gebeden voor hunne geloovigen over. Wie doet er mee aan dezen gebedskruis tocht? Om allen in de gelegenheid te stellen gemakkelijker de Bidweek mede te vie ren, zijn met machtiging van P. Francis, door het Bureau van den Euch. Volken bond, Tongersclie straat 53, Maastricht, formulieren (4 blz.) uitgegeven, bevattende een korlo uiteenzetting van ontstaan, doel en aanbevolen wijze der Bidweek. Tevens wordt een intentie voor iederen dag aan gegeven. (10 ex. 15 ct; 25 ex. 32i ct.; 50 ex. 60 ct.; 100 ex. .f 1; 250 ex. f2.10; 500 ex. f4; 1Ó00 ex. f7.50; franco na toezen ding van het verschuldigde bedrag. N.B. Het eventueele batig saldo wordt uitslui tend besteed ten gunste der eenheidsbe weging). Wie zon nu niet gaarne dezelfdo gebe den storten als zoovelen onzer „dwalende broeders", opdat ook van hen gelde die blijde voorspelling, waarvan de Kerk spreekt op het Driekoningenfeest: „Sta op, wordt verlicht, Jerusalem! Want uw licht komt en de heerlijkheid des Heeren gaat over u op Volken zullen wandelen naar uw lichtAlle dezen verzamelen zich, zij komen tot u; uwe zonen zullen van verre komen en uwe dochteren van alle zijden opstaan!" Feest van Driekoningen. Maastricht. Ch HAXCKX S.J. Om den vollen aflaat te verdienen zijn de volgende gebeden voorgeschreven: Antiphoon: (Joa. 17,21): „Opdat allen één zijn, gelijk Gij, Vader, in Mij en Ik in U, dat ook zij in Ons één zijn, ten einde de wereld geloove dat Gij Mij ge zonden hebt". V: Ik zeg u: Gij zijt Petrus. R: En op deze steenrots zal ik mijne Kerk bouwen. Laat ons bidden. Heer Jezus Christus, die tot uwe Apos telen gezegd hebt: den vrede laat Ik u, mijn vrede geef Ik u: sla niet acht op mijne zonden, maar op het geloof van uwe Kerk en verleen haar genadig volgens nw wil vrede en eendracht. Die leeft en beersclit God. in alle eeuwen der eeuwen Amen. „DE WITTE". De gedichten en prozafragmenten, welke indezo rubriek worden opgenomen, zijn meestal van ernstigen aard, Nn evenwel de tijd der kerkelijke hoogfeesten weer voor eenigen tijd voorbij is en de strenge vastentijd nog eenige weken van ons af ligt, kunnen we niet nalaten eens een paar luimige prozafragmenten te publiceeren. Ik ontleen deze aan het boek van Ernest Claes „De Witte", uitgegeven in de Vlaamsche Bibliotheek. Als zoo'n boek op fijngeestige wijze ge schreven is, dan durf ik het zonder om wegen onder Roomsche Schoonheid in wij deren zin opnemen. Fijne geestigheid moet men evenwel in „De Witte" niet zoe ken, maar wel do leutige, sappige Vlaam sche jool en grapjasserij, waardoor men bijna onafgebroken lieele pagina's aaneen zit te schokschouderen van pleizier. 't Is een frisch boek, een bruisend boek, en mijn eenigo bezwaar is, dat er voor be schaafde ooren wel eens een woordje te veel in staat. Men moet het dus lezen met oordeel der onderscheids en de streken van een Vlaamschen kwajongen, die van een heerlijken deugniet, ten slotte toch 'n braaf en achtbaar menscb zal worden beschou wen met de mentaliteit van een volwas sene, die in zijn jeugd ook geen brave Hen drik was. Ik zal u eerst het portret van onzen Witte geven. „Hoe de Witte er uitziet? Om met zijn kop te beginnen: sprietel-wit haar, „var kenshaar" noemde hem de meester som tijds, om bij wijze van verkorting den boe len Witte te beduiden. Een laag voor hoofd, kleine bruine oogskens die overal tegelijk rondspiedden, een mager gezicht, groote wijduitstaande ooren, een mond, die tamelijk breed mocht genoemd word en iets wat Heinko, zijn oudsten broer, eens had doen zeggen: „Oan onze Witte ze bakkes es 't goed te zien dat cm beter kan frêten as werke". De Witte had dit als een belediging op genomen om den toon waarop het gezegd werd, maar beschouwde het overigens als iels zeer natuurlijks. Kleine schouders had Witte, een kloeke borst, stevige armen en beenen, die door frak en broek aan ellebo gen en knieën heenwrongen, omdat die deelen het meest van zijn d&gelijksche lichaamsoefeningen te verduren hadden. Over 't geheel een pootige rakker, waar een struische kerel zou uitgroeien. Hij liiet eigenlijk „Lewie", niet „Witte"; dio naam kwam maar van zijn haar. „Louis" op zijn Fransch, noemde hem alleen maar de maseur, vroeger in de nonnekensschool, en on zijn schrijfboeken schreef hij plech tig „Ludovicus". De pastoor in de catechis- musles zei: „Wiltekop, Vlaskop", maar dat vond hij alleszins nog voornamer dan Rosse te heeten, lijk Dries van de Knots. De Witte was de jongste, negen jaar, Heinke de oudste en Nis tusschen de twee. Wat hij ziek uit zijn prille jeugd nog het best berinnerdo was, dat hij in dien tjid een fluitjesbroek droeg, waarvan hij soms den achterlap vergat vast te maken, dat hij veel met een ruilen neus liën dien moeder dan met haar blauwen voorschoot afveegde, en als vader het deed met zijn zakdoek of zóó maar met zijn bloote hand; dan neep kinzoo hard, dat Witte cr telkens van huilde. Hij hakkelde in dien tijd ook, en nu nog zei Nis som8 om hem te treiteren „onze Wi-\vi-witte". Het bui len was ook een van zijn voornaamste eigenschappen geweest en wanneer men hem voor iets nood te had rieo men even gemakkelijk: „Vc^r t» mz© blei ter?" als „Woar es onz Witte Wat hem uit znn allereerste ^'-ntTerVren nog in 't geheugen bleef wa3 zï'n r"1 **-" van de hel on de duivels. Dat kwam, omdat Heinke, alleen maar om Witte bang lo maken, hem zoo'n schromelijke dingen ver telde van „Mennekes-Pek" die 's nachts de buiken van de mensehen kwam open snijden, daarin dan een haak sloeg en hen dan zoo dwaTs door den grond heen naar de hel trok. De Witte was er zoo benauwd van geworden, dat hij 's nachts soms angstig wakker werd en aan zi.in huik voel de of de duivel met hem niet bezig was En acht dagen lang had hij geslapen met een koord om zijn arm, dio hij aan een der beddestijlen had vastgemaakt, om Satan te beletten, hem mee te sleuren. Tot op een nacht Nis die toen bij hem sliep in het touwtje was verward ge raakt en niet meer wilde, dat de Witte er nog mede in bed kwam. Behalve de Witte zelf heeft nooit iemand geweten, waarvoor die koord eigenlijk dienen moest. Hij troostte ziek dan maar met Nis zijn hemdslip 's nachts stevig in zijn vuist geklemd te houden, voor hij insliep; als de duivel dan kwam. zou Nis 't wel gewaar worden cn hem te rug trekken. Moeder vertelde hem integendeel altijd van 't kindeke Jezus en van Ons-Lieve- Vrouwe, van engelen en wijze kinderen en vooral van den hemel. Als 't daarover ging kon de Witte in dien tijd zei moedev nog: Lewieke met mond en oogen wijd open zitten luisteren. Eiken keer moest hij, op moedors schoot gezeten, weer eens hooren over: alle dagen rijstpap met zilve ren lepeltjes, peperkoek, züte-melk met be schuiten, en dan rijden op een chocolat ten ezel. Die hemelezel mocht ge zoo maar een stuk chocolat uit zi:n oor bijten, het deed hem geen zeer en het groeide dade lijk weer aan. 't Was in dien tijd. dat op een nacht allemaal waren wakker ge schrokken door een vreeselijk geschreeuw van Nis, gevolgd door een luider geblèer van de Witte. Toen moeder de lamp had KEUILLETON. De Bruid van het Kruis. Vrij vertaald naar het Duitsch van E. VON HANDEL MAZZETTI. (Nadruk verboden). 25) Rita sleept z:ch naar haar schrijftafel. Daar ligt haar begonnen brief nog, dien aan de Eerwaarde Moedor zou schrij den. „Lieve dierbare Eerwaarde Moeder! Ik kom tot U met een heele 'groote vraag •Niets, niets, ook dat niet meer! Geen Jtroost, geen toevlucht. Ze wtillen je met de politic laten halen, als j© weg vlucht naar de menschen, die het niet anders dan goed met je meenen. Ze gaat voor haar schrijftafel zitten en steunt met het hoofd op de handen. „Zo plagen mij nog dcod!" huilt ze. „En wat heb ik 'huil dan itocli misdaan?" Zo staat weer op en bl:kt haar den gekroonden Heiland op: „O, zeg 'mij toch, lieve Jezus, wat moet ik doen, iterivifle van Grootvader? Maar mijn heele leven mijn heele leven door te brengen met zoo n mensch! mijn lieve Jezus ik kan bet niet! En als ik bet niet tioc, wat zal cr dan gebeuren? Eiken dag dien baar nog door God gegeven wordt, fcal ze het moeten ihooren. „Het is jouw jlscliuld dat de nagedachtenis Van je Grootvader bezoedeld is! Je hebt ge- Jhiiicheld met te zeggen, dat je.van hem hield!" En dan het andere, wat ze wel hiet begrijpt maar baar toch door merg ion been gaat, zooals eens de Heiland het theeft moeten verduren, toen men Hem in bet Goddelijk Aanschijn sloe'g: „Jo bent bedorven. Je hebt een slechts phantasie bn daarom wil je hem niet toebehooren..." Dag in, dag uit, gemarteld te worden en jmemand te bezitten waar nien troost lean jZoekcn? O.! O!" en ze drukt haar hoofd 'jtegoa de doorboorde voeten van haar Ge- Ifcru dgde God. „Waarom ben ik niet een arm meisje, guarom geen bedelaarskind! Ik was (zoo gelukkig. \Vie kan haar helpen. Niemand anders dan God. Haar moeder verafschuwt haar„ omdat z:j den man niet wil toebehooren, dien ze haat de eer van haar grootvader niet redt die haar zoo goed gezind was en zij loont hem daarvoor met ondank! Ze gaat met wankelende schreden do kamer op cm neer. De rookkamer bij do Kürschner's is hel verlicht. Armin von Lorenzen komt bin nen. „Goeden avond! en Mama. Weet Grete het al?" Het gezicht van me vrouw Kiirschner is donkerrood van op winding en zo haast zich te zeggen: „Ja, wc hebben alles al besproken. Ik heb lang met haar gepraat. Ze. is wat geschrok ken en is nog erg verlegen aha- haha maar dat komt wel in orde zoo niet vandaag Mijnheer von Lorenzen valt haar bruusk in de rede: „Ik echter wensch, dat van daag de verloving plaats heeft." Mijnheer Kürschner echter zegt vast be sloten: „Maar mijn beste vriend, waarom toch die haast. De bruiloft kan toch pas gevierd worden als de rouwtijd om is." „Waarom?" vraagt Armin koel. „Ik ben daar niet voor. De wereld behoort aan de levenden en niet aan de dooden." „En dan moet gij eerst het hart van mijn dochter zien te veroveren. Ik wil ze niet dwingen. Men kan zulke dingen niet forceeren!" „Dat is een idealistisch standpunt!" antwoordt Armin ironisch. „Zóó wil hij nu al terugkrabbelen? Dat zal mij niet gebeuren, mijn vriend. „Ik houd meer van het practische!" De man van eer voelt in zijn borstzak, waarin hij den verlovings ring in een mooi rood étui geborgen heeft. „Ik weet nog een paar nieuwtjes, die nu juist niet van weinig belang zijn. Mijnheer Max von Groszbach doet al heel veel moeite Rosen werd zoo juist telepho- nisch van de zaak op de hoogte gebracht en men vertelde hem, dat Max al zestien getuigen tot zijn beschikking heeft. Maar Rosen is er van overtuigd, dat mijn ge tuigenis van zéér groote waarde is. Want zooals u begrijpt, gaat het hier om dé laatste levensdagen van den overledene. En de Brünner getuigen kunnen daaï on mogelijk iets van weten, daar ze mijnheer Groszbach von Turmsturm niet gezien of gesproken hebben. In deze dagen was hij zelfs veel beter en gezonder dan enkele maanden terug. En in dit geval komt het toch alleen op de laatste dagen aan. Wij zullen vast het proces winnen. Ook heb ik er bij Doctor Rosen op aangedrongen, dat hij zorg draagt vooral het proces hier voor het Weensche gerechtshof te voeren, daar Mijnheer Groszbach hier verblijf hield. En zoo hebben wij dan nog meer kans van slagen." Wilhelm Kiirschner voelt zich plotseling veel minder bezwaard. Het proces hier voeren. Ja, waarachtig, dat is een pracht idee. Die kerel heeft toch een genialen kop. Wij winnen het vast, ja, wij wiimen het vast! Het klinkt hem als een muziek in de ooren. Mijnheer Ivürscbner haalt uit het laadjo van het Japansche kastje een fijn kistje sigaren te voorschijn. Het zijn siga ren, die liij nooit iemand aanbiedt, want ze zelf te rooken, vindt hij beter! „Mag ik Egyptische een fijn merk, rood bandje honderdvier kronen." Armin neemt er glimlachend een uit het kistje, steek! een lucifer aan, biermede de sigaar en geniet van de heerlijke bedwel mende lucht. Hij zegt tegen Mijnheer Kiirschner: „Het zal hier in Weenen ook wel niet zonder moeilijkheden gaan. De macht van uw broer strekt zich wel tot hier uit. Want, hoor wat men mij bij Rosen vertelde, Ondertusschen Mama weet Rita dat ik binnen een paar minuten haar niijn opwachting maak?" valt hij zichzelf in de reden en keert zich naar Mevrouw Kürschner. „Is daar nog niet tijd genoeg voor als wij hier klaar zijn?" zegt Kürschner barsch. Mevrouw Kürschner beijvert zich te ant woorden: „Ja, ja, 'ja, dadelijk. Dadelijk. Zo wil even toilette maken, en kom dan kom dan," grijnst ze. Zo houdt den vin ger op den mond. Ze weet nog niet eens, hoe ze het kind zal overreden en aan de koppigheid een einde maken. Ha, nu wist ze het. Ze zou haar dreigen, dat ze den dokter voor krankzinnigen zou waarschu wen. Ze gaat de salon binnen daar blijft ze staan luistert aan de deur van do rookkamer. Ze heeft maar geen rust. Wat zou Max nu weer voor leelijko stre ken bedacht hebben? Wat is het goed, dat wij zoo een lieven, goeden vriend hebben. We moesten er den Hemel op onze knieën voor danken „Daar kwam me," zegt Arniin, en blaast rookkringetjes in de lucht, „terwijl ik even met Rosen zit te praten, een, dame binnen. Men merkte al op dertig pas af stand, dat het er ©en van de hm demie mondaine was. Deze vrouw ver telde direct, dat Mijnheer Groszbach dik wijls in haar nu laten we maar zeggen thee-salon kwam. Hij was er ook don be- wusten nacht, toen die beroerte hem over viel. Dat wist ik ook wel. Zij heeft zijn krankzinnigheid evenals andere dames wel bemerkt. Het mensch gaf voor, dat het bericht in het avondblad „De Ween sche Courant", haar opmerkzaam had ge maakt. Ik echter geloof, dat ze uit Brüno bericht gehad heeft. Hoe zou ze anders weten, dat Rosen in de zaak betrokken is." „Ja, dat is duidelijk," antwoordt Kürschner. „Ge zult dus wel begrijpen," gaat Armin zachtjes voort, „dat deze dame voor ons heel gevaarlijk kan worden gevaarlijker zelfs dan alle Brünner ge tuigen to zamen. Maar ook die heb ik op roijn hand. Een stillen wenk aan de politie en do Ik ben met mijnheer. hij fluistert héél zacht oen naam in connectie, die dat elk oogenblik ban be werkstelligen." ,^Wij zijn n zéér dankbaar. Ik kan u onmogelijk meer zeggen." antwoordde Mijnheer Kürschner zachtjes. Na oen poosje stilte, zegt Armin glim lachend: „En nu zult ge wel uw kind zon der angst aan mij willen toevertrouwen, of Wilhelm Kürschner kucht eens, klapt het deksel van het sigarenkistje open en dicht on denkt: „toevertrouwen dus haar uilleveren!" De akelige Mevrouw Kiiisehner loopt woedend naar de deur Zo is al in de kamer. En nu zegt hij nog geen ja- Hij zal op zoo'n manier nog alles }>ederven Ik moet u zeggen," gaat Armin ver der, en hij kijkt zijn overbuur strak aar,. „dat, als gij zooveel bezwaien maakt, ik niet weet, of ik al deze moeilijke kwes ties zal oplossen. De dame zij heet Dori Scheppingen kent u overigens ook heel goed. Ze lieeft zich op u beroepen en ze is er van overtuigd, dat u haar den ouden heer op bet dak heeft gestuurd. - Neemt u mij niet kwalijk. Mijnheer Kürschner, als ik cr u opmerkzaam op maak, dat u voorzichtig moet zijn met connecties aan te knoopen. Want, zooals ik u reeds zeido. staat deze Dori Schep pingen al mot één voet in liet huis van bewaring. Wat hebt u? Zijt ge niet goed, Mijnheer Kürschner? Ik kan die dame haar mond stoppen, als ik wil. Dus neem het me, als het u belieft, niet zoo héél erg zwaar op!" „Ha, zoo is dus mijn man!" grijnst de luistervink in het salon. „Hij moest zich doodschamen. Zeg, je moet nog eens pro- beeren hier den baas te spelen Het is haar, als moet ze de rookkamer in rennen en haar man alle tien de nagels in het gezicht zetten. Maar ze bedwingj zich voorbeeldig, veegt zich het verhitte gelaat met den zakdoek af en gaat naar de kamer van Grete. In de rookkamer zit ten nog steeds de twee heeren tegenover elkander en Mijnheer Kürschner zegt: „Ik heb niets. Ik lean alleen dio moderne lice- renparfum nog niet verdragen Dat ik die dame ken, dat zult Gij toch zeker niet gelooven. Een ander praatje, wilt ge vandaag nog met mijn dochter praten? „Draagt het uw goedkeuring weg,, zoo wij vandaag de ringen wisselen na tuurlijk in alle stilte?"' „Ik ben het met alles eens." „Zoo vrees niet voor dio leugenaarster. Een woord van baar kant nog cn zo zit in Neudorf. Kunnen wij nu nog do finan cieel© zijde besproken?" „Patti chiari, amicizia lunga, zegt mijn Minister, dat is: Duidelijke verklaringen, lange vriendschap". (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1924 | | pagina 7