EEN VERGISSING. Alvorens aan de poort van den tuin aan te schellen, sloeg Charles Dupin met zijn zakdoek het stof van de lakschoenen af; het eenige paar schoenen, dat hij bezat, zette zijn hoed, dien hij 's morgens ge kocht had, eenigszins zwierig schuin en hield zijn linkerhand gesloten om het gat in zijn handschoen te verbergen. Het moest dan maar. Zijn laatste geld had hij uitgegeven en het eenige, wat hij bezat, was een aanbevelingsbrief van mevrouw Legranger. Hij belde. Een tuinman met een mank been be duidde hem het hek te openen en uit het huis kwam een groole heer in hemds mouwen, die den tuinman vroeg: "Wie is dat? Dupin richtte zich tot den tuinman en zeide: Ik wilde gaarne mijnheer Legranger spreken, ik ben gezonden door mevrouw Legranger. Oogenblikkolijk kwam de heer in hemdsmouwen het bordes af on riep met uitgestrekte hand op Dupin toe. Ha, dan is u zeker mijnheer Charles. Hij was verrast en in de wolken over de amicale begroeting. Hij dankte reeds in gedachten de oude mevrouw, die zulk een goed woordje voor hem bij haar zwager gedaan had. Nu was zijn leven van zorg en ellende voorbij. Nu wachtte hem een schitterende toekomst. Hij werd door zijn toekomstige pa troon voorgegaan naar het terras, waar twee dames thee zaten le drinken. Hag ik jullie mijnheer Charles voorstellen, die door tante Gabriel1!© hier heen gezonden is. Een kop thee of een glas port, vroeg mevrouw Legranger. In zijn verbouwereerdheid zeide hij: Ik wil niet te veel tijd van mijnheer Legranger eiscken. Mevrouw', uw zuster, heeft me gezegd, dat u wellicht een klei ne betrek Een positie, m'n waarde, een prach tige positie heb ik Voor u open. Een zekere angst kwam over Dupin; hij kon zich maar niet voorstellen, dat hij zoo'n boffer was. Een pracht dag, hè? Hoe vindt u onzen tuin? Witte port? Een koekje? Kom Juliette, presenteer mijnheer Char lies eens een plakje cake. Juliette, een tenger meisje, bruin, met jongensachtig, ondeugend uiterlijk, be slist en vroolijk, hield hem een bordje met cake voor en vroeg zonder eenige inlei ding: Houdt u van roeien? Dupin antwoordde oogenblikkelijk: Ik ben er dol op. Juliette klapte in. de handen. Dat is fijn, gaat u mee rgeien? Pa en ma durven geen voet in de boot te zeiten. Roeit u goed? Houdt niet over, Geef niets; ik zal 't je leeren. Ze mam hein mee, niettegenstaande pa en ma Legranger beweerden, dat Juliette het mijnheer Charles veel te lastig maakte. Een kwartier later stonden zc aan het water. Ze waren den \prachtigen tuin door gewandeld, hadden vluchtig naar verschillende hloemen gekeken en kwa men aan het mooie sc'huitenhuis van Ju liette. Niet te ver 'gaan hoor, riep mama Le granger hen na. Met forsche slagen trok de aardige roeister de boot over het water, waar door Dupin, die aan het roer zat, bijna niet behoefde te sturen. Weldra Waren de ouwe lui uit het gezicht verdwenen en Diipm was geheel alleen met de feitelijk onbekende, die hem toch zoo familiaar behandelde. Toen kreeg hij opeens een heldere in geving. Nu begreep hij dat zij beiden het slachtoffer waren geworden van een groote vergissing. De Legrangers hadden hem direct hij den voornaam genoemd zonder naar zijn familienaam te vragen en uit alles bleek hem nu, dat de groot in dustrieel niet in hem zag den armen kantoorjongen, die om een bescheiden plaatsje kwam sofiliciteeren hij zijn .on- derneminJg. Maar op hetzelfde oogenblik voelde hij ook, dat lii'j nooit zou durven zeggen: U vergist u, ik ben Charles Dupin maar, en ik heb niets dan mijn voornaam gemeen met dengeen, di'en gij met zoo veel voorkomendheid behande't. Plotse ling hield Juliette met roeien op. Zij nam uit haar ceintuur een gouden koker en .presenteerde Dupin een sigaret, waar op zij er zelf ook een aanstak. Mijnheer ik hen met u gaan roeien om even met u aill'een te zijn, we zijn beiden - jongelui en deze oomediie moet voor ons heiden wol' belachelijk zijn. Juffrouw, geilhof Stop maar. Gij weet heel goed waar aan u zich te houden hebt. Mijn tante is altijd zeer bezorgd over mijn toekomst en heeft u een geschikte partij voor mij ge vonden. Rijk, onafhankelijk stelde zij u aan mijn pa voor al's iemanid om zich mee te associeer en. Dus heeft men besloten ons samen te laten trouwen. I!k ken u Wel niet 'en u mij niet, maar op het eerste gezicht ben je mo niet antipathiek. Uit principe staan die huwelijken, die door oude tantes in elkaar gezet worden mo niet aan, maar... Uw tante juffrouw, ik ken de goede dame niet eens. Door tusschenkomst van een vriend heeft ze me bij uw vader geïntroduceerd voor een betrekking. Er moet een misverstand zijn, ik heet Char les Dupin. Juliette schaterde het plotse ling uit van het lachen, ze scheen niet tot bedaren te kunnen komen. Maar mijnheer, dat is uw schuld niet. Tante had. gezegd dat er een Louis Charles zou komen en heeft nooit over een Gharl'es Dupin gesproken. Het is ge vaarlijk op hst geheugen van tante te rekenen als ze haar hoofd vol heeft met hu welfi'j ksaan gelege nh edenDe andere mijnheer Charles zou ook over zaken ko men spreken. Begrijp je nu de vergis sing? En opnieuw begon, ze te schater lachen. Juffrouw, wilt u me dan hij dezen boom maar afzetten. Maar je mag gerust nog wat met me blijvèn roeien boor. Neen ik ga maar lieVer heen. Nu zooals je wilt. Dupin. sprong onhandig uit de hoot met één been in d'c modder. Zij duwde met een riem de Lcot af en riep: Nu mijnheer, tot'ziens, ik zal thuis maar zeggen, dat je verdronken bent. Dupin stond haar verslagen na te sta ren. Wc'g was de mooie positie waar hij zich al bijna zeker van gewaand had. ROEMEENSCH BLOED. (Een ware historie.) Men speelde op dien middag grof spel in het speelhuis van mijnheer M. Do grootste landeigenaren uit den omtrek hadden om de groene tafelt-jes plaats ge nomen in do lange en lage, helder-gewitte kamer. De eigenaar van dit spfblhol wreef zich vergenoegd do handen. Zonder dat het op viel liet hij zijn oogen gaan over de verschillende tafeltjes, sprak met d<? spelers, en, wanneer hij met zijn arends- blikken hier en daar een leeg glas be merkte riep hij met zijn stentorstem: „Hallo!. Fanare Jon! schenk eens in!" Zijn bedienden haastten zich dan en weldra klokten de glazen vol van den kostelijken drank; hun aangezicht werd levendiger, en hun soms boertige grap pen wisselden af, met de gebruikelijke uitroepen, die bij het kaartspel nu een maal passen. Het spel werd steeds meer opgewon den. Misschien zouden ze daar den vol genden morgen nog zitten! En dat dui veltje van een wijn! Indien er inderdaad een duiveltje aan-- wezig was, zou hij ongetwijfeld op dezen dag in het lichaam van den landjonker Steenkamp zijn gevaren. De rijkste eige naar uit den omtrek. Eén speler, drinker, en uitgaander ven het zuiverste type. Zijn vrouw was aanbiddelijk, een engel, blond en zilverblank; maar hij verwaarloosde haar volkomen; waar zou hij zijn. tijd vandaan moeten halen, om zich met haar te bemoeien? Den heelen dag had Steenkamp al ge speeld en aldoor maar verloren. Hij stond krukje op en ging zitten naast een oud en tenger mannetje, wiens geknakt leven nog aan een zijden draadje scheen te hangen. Opeens ontstond er in al het geroeze moes voor de zaal een betrekkelijke stil te, en men hoorde een krachtige stem van Steenkamp schreeuwen: „Ik zet mijn landgoed „De Linde" tegen jouw wolfshond". Do stilte, dio hierop ontstond was vol maakt. Allen hielden op met spelen, kwamen naderbij en vormden een kring om den speler. Mijnheer M. vertrok zijn gezicht: „Dat is een stommiteit", zei hij. Steenkamp draaide zich om. Een blaü-i we goed straalde uit zijn oogen. Niemand sprak een woord. „Aangenomen", zei het tengere man-: nek. „De kaarten gedraaid". En met zija hand streelde hij onder de tafel zijn hond,- een prachtig dier, dat nooit van zijn zij de week. 'Steenkainp verloor. Achter zich hoorde hij een gebrom als van een motor. - Met zijn vlakke hand sloeg hij hard op do tafel. „Mijn landgoed „Het Nest" tegen; je hond". „Aangenomen". Steenkamp ver loor. De duivel was in hem gevaren. Achter hem volgde een slanke, maar welgebouwde jongeman de partij met angst. Hij was een zoon van prins Gre- goire en woonde te Ploestji. Hoe kon die man zijn goederen, het erfgoed zijner ouders, op het spel zetten en verliezen, zonder dat zich daartegen één stem vèr* hief? Steenkamp verloor „Stelea" cn „Pine- ta" en de jongeman zag als in een droom aan zijn oogen voorbijgaan uitgestrekte wouden van pijnboomen, welriekend als wierook; hij hoorde het eindelooze ge ritsel van de dennennaalden, Steenkamp verloor „Weidelust" en de jongeman zag uitgestrekte groene weiden onder een blauwe.n hemel; zag ossen, die de sche-. mering toeloeiden en wegen, die eindig den in den horizon. Hij hoorde alsof hij daar geweest was, den gewijd en zang der hoeren, die hier en daar naar huis gin gen; en hij haalde ruim adem als wilde hij inademen den geur van de pas om geploegde aarde van bloeiende bloemen. „Hij verliest alles Zij verliest alles; alles waar ze van hield; ze zal niet meer naar „Stelen" gaan tegen den oogsttijd". Het lawaai deed hem uit zijn droomcrij ontwaken. Steenkamp speelde nog altijd en verloor. Het oude tengere mannetje lachte in zijn vuistje, en met zijn hand liefkoosde hij zijn wolfshond, die nog altijd onder de tafel de wacht hield. De duivel loeide in Steenkamp. „Verslagen? Ik Nooit! Zoo lang als het snel duurde was alles stil, beangstigend stil. In den regel keerde het oude manneke bij den laatslen slag den koning om en en de omstanders lieten telkens weer op nieuw hun verbaasde kreten liooren. ..'t Is onbegrijpelijk", herhaalde mijnheer M. De avond viel en de bedienden staken do kaarsen aan. Op alle tafeltjes langs de EIND GOED, AL GOED. XXXVII. Terwijl we voorgaand twistgesprek van Jan met beide nieuwsgierige vrouwen met zooveel belangstelling volgden, is Me vrouw Wagner, mar 't al om ging, met voor haar jaren verwonderlijk© vlugheid, de trappen opgeklauterd en bevindt zich thans bij moeder van Baarlo en Marietje, hare dochter, die zich danig weert om een. 6toel en een voetenbankje aan te dragen, want het gesprek lusschen haar moeder c 11 Mevrouw Wagner belooft vast niet binnen het uur afgeloopen te zijn. Dat Marietje van verlegenheid haast geen woord- kon uitbrengen en ook moe der de woorden in de keel bleven steken zoo aangedaan als zij was dat zij niet tranen in de oogen de handen harer lieve beschermvrouwe drukte met een kracht, waarin zij al lag al do gevoelens harer dankbaarheid waar woorden tekort schoten; dat zij slechts hortend en stoo- tend kon uitspreken, wat haar gevoelig hart haar in den mond gaf, spreekt van zelf. En wie zou het ook anders verwacht hebben Was biar geluk niet te groot? Waren de weldaden niet te veel voor haar geweest? Had Mevrouw Wagner niet te veel lief de getoond en was zij wel zooveel toege negenheid waardig? 'Deze en andere vragen hadden zich in de laatste vier en twintig uren telkens en telkens weer aan haar gc-cst opgedrongen en hoe meer zij naging, wat er op het oogenblik voor haar gedaan was en werd, hoe meer zij verlegen werd met haar houding en hoe minder zij de rechte woorden vond om haar dank te betuigen en Mevrouw Wagner to toonen, hoe diep, innig diep zij getroffen was door alles, wat zij gedaan had voor haar en haar lief Marietje. Schei maar uit Truida, met al die be dankjes; het is al meer dan genoeg. Zoo erg maakte ik het heusch niet. Alleen doet liet me spijt, dat ik gisteravond niet hier kon zijn om die blijde gezichten te zien en de vroolijke uitroepen van Ma rietje te hooien, als weer een kleinigheid y> erd binnengebracht. Och, mevrouw, daar heeft u geen be grip van, lioe blij wij waren. Telkens nieuwe verrassingen! De regen van ca deautjes bleef aanhouden. En dan hadt u Marietje eens moeten zien. Ja, zei Marietje, als u hier was ge weest-, dan hadt u mo in do kamer zien ronddansen van pleizior mot het poppetje in mijn arm en dan hadt u gezien, hoe heerlijk zij slapen kan en hoe zoet zij is. Ik zal het poppetjo eens gaan halen. Zij ligt nog in d'r bedjo. Ik heb nog geen tijd gehad met haar te spelen; zij zal wel naar mij verlangen! endaar vliegt kleine zus heen, om na oen poosje uit het slaapkamertje te voorschijn te komen met haar mooi kindje sussend in d'r armen en zorgzaam dragend, gelijk een poppemmoe- dertje dat alleen kan. Mevrouw Wagner ziet lachend dit blijde tooneeltje van innerlijke weelde aan, en cok moeder ziet vol verrukking na-ar haar dochtertje, die op dit oogenblik alleen oog en oor heeft voor haar pop, die voor haar een schat vertegenwoordigt-, waarbij alle schatten van Mevrouw Wagner het niet bij halen kunnen. Een kinderhand is gauw gevuld en voor al een handje, dat zelden gevuld werd, zegt Mevrouw met stralend oog, terwijl hare gedachten elders toevenWat ben ik blij, dat ik Marietje heb leeren kennen; blij, dubbel blij, dat ik in staat ben ge weest een stukje van mijn overvloed te kunnen geven om dat lief kindje een ge lukkig oogenblikje te bezorgen en drie dubbel blij, nu ik mijn goede, oude, trou we Truida heb kunnen steunen in haar nood, maar meer nog om haar moed in te spreken voor komende dagen. Ik had daar om gewild bij u te wezen en ik zou me verheugd hebben in uw beider geluk; een geluk, dat de voorname wereld niet bent, omdat ha-re wenschen te gemakkelijk kun nen bevredigd worden en omdat ze liare eischen zooveel hooger stelt en dan nog niet bij alle bevrediging harer wensc-h zooveel geluk ondervindt dan dat kleine ding daar in het bezit van dat eenvoudig popje. Ja lieve Truida, ik voel met u het geluk van uw kind. (Wordt vervolgd.) De Redacteur. Correspondentie. Tante Jo. Hartelijk welkom in ons midden! Ik vind de geschiedenis van Ine ke heel mooi en als dit hetzelfde kindje, is, dat me zoo liefjes de raadseltjes in stuurde, dan is Ineke' een echt lief landje, waar maatje trotsch op kan zijn. En nu Tante Jo verwacht ik veel, veel meer stukken en stukjes; onze kleine vriendjes en vriendinnetjes zullen ze met dezelfde vreugde lezen, als ik dit verhaaltje las. Da-ag! Groet ook Ineke van mo en zeg haar dat ik liaar erg lief en zoet vind Heerlijk! Het lijstje van mijn mede werksters en werkers wordt al grooter! Gerard Gründem a nn, Witte Singel. Zoo mijn jongetje, had jij je vergist? Dat is niks hoor. En toch mag ik dit zoo hooren. Dit is het beste bewijs, dat je een accuraat mannetje bent. Ik zal in de raadseltjes dit foutje verbeteren; overigens was alles in orde. Wat zou ik jou gaarne een prijsjo gunnen. Maar. het lotzal beslissen. Bid maar eens een Onze Vadertje, misschien! Dag Ge rard! Veel groetjes wederkeerig aan pa en moe Bortje Wij ton burg. Zoo mijn vriendje, heb ik je nu toch eens eindelijk uit do kool gejaagd! Het is jo precies ge gaan als Carl Wcstermann! Ik moet eens af en toe mopperen, dan komen mijn me dewerkers wel opdagen. Kijken jullie van daag maar eens! En waar is het versje Bertje? Je ziet, dat ik zoo gauw niet te vreden ben. Ik sta dus nog op den uit kijk. Het opstelletje van Piet is ook zoo echt: zoo echt typeerend. Het wordt ge plaatst, maar nog own wachten. Dag jon gen! Veel groetjes thuis. Theo Bahlmann, Alphen. Ik heb jouw oplossingen ontvangen. Waarom heb jij niet eens geprobeerd aan een' verhaal of versje? Als jij wil, kan je! Zeg nu niet:, „Ik heb geprobeerd, maar het ging niet." Ik zeg, jij hebt niet volgehouden! eni niet voldoende geprobeerd. To© Theo, ga nog eens aan den slag en je zult zien dat het lukt net zoo goed als de raadseltjes. Heb jij no: 5 zelf gevonden, d.w.z. dit antwoord? Eigenlijk heb je gelijk," maar zoo diep heb ik de vraag niet opgevat. Kijk maar eens later. Dag Theo! Marie Stravcr, Boskoop. Maar Marietje! heb jij dat versje nu heusch zelf gemaakt? Ik meen het'haast te moeten betwijfelen! Is dit nu niet zoo, en heb jij dit zelf gemaakt, dan ben jij een klein diehteresjo enDan verwacht ik van jou veel, veel meer. Ik wacht dus af en. zal alles plaatsen ook. Dag Marietje! Kees van Dieren. Jou opstelletje is heel aardig. Toch had ik van jou liever een eigen phant'asietjè. Probeer eens een „Kabouter verhaalt je." Phantaseer er maar op los. Als jij wilt-, kun je. Ik spreek er nog wel eens over. Dag Kees! Gaoetjes thuis. Toos Huibers. Leiden. Wel Toos- je, dat heb d'r goed afgebracht en omdat ik jouw versje zoo aardig vond, daarom heb ik jouw werk ten voorbeeld gesteld en di rect geplaatst ter navolging. Ook het op stelletje van broer (of is P. ook een zusje?) vind ik heel aardig. En nu jij dat voor den eersten keer zoo goed gedaan hebt, hoop ik jou vaker te ontmoeten. Dag Toosje! Groet maatje van me. En nu lieve kinderen heb ik voor van daag met jullie genoeg gebabbeld. De volgende week ga ik door met het beant woorden der brieven. Met veel liefs voor u allen. De Redacteur. P. S. Dc stroom van brieven houdt aan. Er i6 veel goeds en veel moois bij. De volledige uitslag van onzen wedstrijd komt de volgende week. De Red. De winter. Als de boomon met de sneeuw bedekt zijn, Dan is 't mooi in de natuur, Maar 't is dan ook langs veld en Rijn; Ellendig koud en naar en guur. De kinderen gaan naar buiten, Vermaken zich al me': de sneeuw, Daar hoor je vroolijk lachen, Getier en groot geschreeuw. N Zij gooien met sneeuwballen. En maken een mooie pop,' Met oogen, neus en' wangen, A In dien grooten, witten kop. Zij spelen en ravotten, Zoo maar in de sneeuw. Ze lijken wel marmotten 1 Of op een wilden leeuw. r Ze denken niet aan leerenl, Ze denken aan de pret. Maar ze moeten na de school 1 Heel jammer, vroeg naar bed. Dan kunnen zij gaan droomen, Heel warmpjes toegedekt-, Al van die witte boomen. Tot 't zonnetje hen weer wekt-. Carl Westermann, 10 jaar, Nieuwe Rijn 36. Kerstmis. Er waren een-s vijf kind e ran, met namen Kees, Dora, Annie, Piet en dikke Hans. Het was de avond voor Kerstmis. De kin deren! moesten vroeg naar bed, want zij zouden vroeg opstaan, ze gingen! naar de nachtmis. Behalve kleine Hans en Annio, die waren nog te jong. Ze gingen dus vlug slapen. Do nacht is om. 't Is pas 4.30. Nu vlug aangekleed en naar de kerk. In de kerk is alles prachtig verlicht. Het Kindje Jezus ligt zoo lief to kijken'. Zij waren erg blij, dadelijk mochten zij heb Kindje Jezus ook in hun ha-rtjo ontvangen. Do II. Mis is ten einde. De kinderen gaan blij naar huis. De twee kleintjes zijn al aangekleed. Zij staan al te wachten. Ha! daar komen ze, Daar staan ze te wachten bij de huis kamerdeur. Vader doet liaar open en wat zien zo daar? Wat een prachtige Kerst boomNu eerst een Kerstliedje zingen ter eere van het Kindje Jezus in den sta'. Moeder speelt piano, vader vicol en de kinderen zingen: „Stille nacht, heilige nacht. Nu gaan ze et-en en dan zullen ze dadelijk zien, wat er aan den kerstboom te plunderen valt. Een half uurrtje later staan allen weer J7L de huiskamer, cm te zien wat het Kindje Jezus gebracht heeft. Vader zegt: „we zullen maar met den jongsto begin nen. Kom jij eens hier Annie, ik zal jouw cadeautje er maar eens uitzoeben; hier Annie, daar heb je het. Er staat op voor Annie. Nu maar moedig, uitpakken. Ein delijk, nadat al do: kranten er af zijn ge haald, komt cr een.... een wiegje. Nu dik ke Hans, zal ik ook eens voor je zoeken? Ha! Daar is het „Voor Hans" eindelijk; eindelijk gevonden eengeweer. Nu Dora, zij kan zelf wel zoeken,, want ze kan al lezen'. Eindelijk gevonden: „Voor Dora". Weer aan het zoeken, ze vindt een groot steenen theeservies. Nu Kees aan het zoeken, hij vindt een.zilveren horloge. Eu nu de groot» Piet van 10 jaar die vindt een stoommachine. Ze bedanken vader en moeder hartelijk voor die mooie cadeaux. Vader zegt: nu naar de Hoog mis. Men gaat zich aankleeden en zijn weldra op weg naar de kerk. Na do Hoogmis gaan do kinderen vlug naar huis, want ze moesten gauw eten en dan zouden ze naar grootvader gaan en kijken of daar ook nog wat gebracht was. Daar zijn ze, nu vlug eten, en nu naar grootvader Na een half uurtje komen zo aan. Tingeling, tingeling gaat de bel, nog een. tingeling. Grootvader doet de deur open, en nu een beetje zachtjes hoor. En dan naar binnen1, wat een prachtige kerst boom! We zullen maar met de oudste be ginnen, zegt grootvader. Kom eens hier Piet, zoek jij je cadeautje er eens uit. Daar zie ik mijn pakje, roept hij blij uit. Nu uitpakken en daar vindt hij een paar mooie schaatsen en nu is Kees aan de beurt. Hij vindt eenmooie timmer- doos. Nu Dora, dio vindt eenreuzen pop met een zijde jurk aan. Nu ffans- worat, die vindt een.... mooi soldatenpak en nu Annie, die vindt eenkleeren- kastje. Zij bedanken grotovader en zin- gien eerst nog een licdjo ter eere van het Kindje Jezus en gaan dan naar huis. Bertje Wijtenburg. De bedorven jongen. Er leefde eens een braaf huisgezin. Moe der en zoon; zijn vaeder was al eenige ja ren gestorvene Zijn moeder arbeidde niet, omdat zij nog geld genoeg had, om de verdere jaren! met haar zoon door te bren gen en in vrede en geluk te kunneni blij ven leven. Maar langzamerhand werd de jongen lioo langer hoe ondeugender. Maar kastje'. Zij bedanken grootvader en zin- te doen en alcs toe te geven bedelven en nu was het al te laat om deni jongen weer goed te maken. De jongen stal ten slotte veel geld uit- do geldlado van zijn moeder en verdronk alles in de kroeg. Op zekeren dag kwijnde de moeder van verdriet, tot dat zij stierf. Wat nu gedaan? Hij ging ten laatste bedelen eni nu kwam het be rouw. Ach, had hij nu zijn moeder maar weer terug. Hij schreide tranen van verdriet. Jongen, jongen waarvoor huil je toch zoo I Hij deed zijn oogen open enwat zag hij?zijn moeder, zijn eigen: moeder. Hij stond op en omhelsde zijne moeder. Hij begreep nu dat hij maar gedroomd had. En werkelijk ca dien tijd deed hij zijn moeder nooit meer verdriet aan en toen hij stiorf, Het hij een beroemden naam achter. Zoo gaat het, wio goed op past en zijn ouders eert. Emilc Duijm, Kooipark 10 Leiden. 's Winters buiten. Wintertijd, wintertijd, Die het kinderhart verblijdt. En op velden, wei en straat 't Witte sneeuwkleed achterlaat. Blijde lijd van schaats en-rij den, Ballen gooien, baantje glijden. Neen, 't verveelt ons stellig'nooit, En wij treuren, als het dooit- Prcttig is 't een sneeuwpop maken, En hem dan met ballen raken. 't Is een pret voor jong en oud. Ook al is liet senm, wat koud. W intertijd, win t ertijc' Die liet kindeihart verblijdt O, ik vind het heerlijk, fijn, Tc Wou altijd zoo jong wel zijn. Toos Huibers, 11 jaar, Haarlemmerstraat 123, Leiden. Kleine zus bij het Kribbetje. Met haar groole kijkers stond zusje te staren naaT do kribbe; ze moest op haar teentjes gaan staan, want het tafeltje v/aarop de stal stond, was nogal hoog. Hè, wat kon ze nu heerlijk op haar gemak al les bekijken, nu de grooten naar schooi waren. Gi'oote zus, deed net altijd of ze de baas was en duwde Inetje weg, als ze rnefc haar kleine handjes eens de schaapjes wilde aanpakken en groote broer, die mis dienaar was, mocht altijd do kaarsjes aan steken en zij do kleine zus, moest" altijd maar toekijken. Maar nu, zoo heelemaal alleen, genoot ze. O, wat een mooie engel daar. bovenop met die zilveien ster; wat een lief O. L. Heertje met die blonde krulletjes, en v;ab zat Maria stil te kijken naar het lieve Kindje en dan St. Jozef met dien grooten. staf en die schaapjes; even moest ze er eentje optillen, heel eventjes maar, en dan voorzichtig weer neerzetten; dio groote herder met het schaapje om zijn hals was ook mooi! Ze kwam niet uitgekeken! Maar één ding vond ze niet mooi cn dat was, dat O. L. H. daar zoo koud lag op stroo,r zonder bedje of dekentje. Haar poppen la gen zoo lekker in haar wiegje en zou zo clan O. L. H. zoo'n kou laten lijden? Even flitste het door haar hoofdje cm een de kentje te halen maar neen, dat ging nice. Dan opeens, zou zc.... even rondgekeken, ja Moeke was in dc keuken, vlug nam ze het lieve Kindje uit het kribbetje cn hep er mee naar haar poppenwieg. De poppen, er uit halen, was het werk van. oen oogen blik; nu O. L. H. warmpjes toegedekt; do gordijntjes dicht geschoven, en met het heerlijke gevoel een goed werk gedaan t<? hebben, ging zusje weer spelen met haar blokkendoos. Moesje kwam in do kamer, maar oe- merkte niet-, dat bet kribbetje leeg v,'as> doch toen om 12 uur do grooten uit do school kwamen, toen had ie het- lieve le ventje gaande. Allemaal gingen zo aan. het zoeken, alleen Inetje bleef zoetjes zn- ten spelen en hield zoo af cn t e een oog;o gericht op haar popenwieg. Dit zag gruo- to zus en regelrecht liep zc op het poppen- bed jo af, wilclo do gordijntjes open selr ven, teen zusje in eens luid begon to; schreien: .,?docsje, o Heertje moet warm, worden in het bedje en mug niet m het kribbetje slapen", cn ze begon haar zus. weg te duwen. Daar kwam Moes aangeloc-i pen en had alles begrepenzo gaf uciii grooten ecu wenk zusje niet verder lastig to vallen, droogde do traantjes en baar lieveling ren kusje. Meesje zei (latj ze heel lief was, cm zoo goeel voor O. k. Hecrtjo to zorgen. Zusje begreep immers neg niet. cat .o kleine Jezus ou aardo was gekomen, om lijden. T Tante Jo. -

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1923 | | pagina 11