EEN VERGISSING.
Alvorens aan de poort van den tuin aan
te schellen, sloeg Charles Dupin met zijn
zakdoek het stof van de lakschoenen af;
het eenige paar schoenen, dat hij bezat,
zette zijn hoed, dien hij 's morgens ge
kocht had, eenigszins zwierig schuin en
hield zijn linkerhand gesloten om het gat
in zijn handschoen te verbergen.
Het moest dan maar. Zijn laatste geld
had hij uitgegeven en het eenige, wat hij
bezat, was een aanbevelingsbrief van
mevrouw Legranger.
Hij belde.
Een tuinman met een mank been be
duidde hem het hek te openen en uit het
huis kwam een groole heer in hemds
mouwen, die den tuinman vroeg:
"Wie is dat?
Dupin richtte zich tot den tuinman en
zeide:
Ik wilde gaarne mijnheer Legranger
spreken, ik ben gezonden door mevrouw
Legranger.
Oogenblikkolijk kwam de heer in
hemdsmouwen het bordes af on riep met
uitgestrekte hand op Dupin toe.
Ha, dan is u zeker mijnheer
Charles.
Hij was verrast en in de wolken over
de amicale begroeting. Hij dankte reeds
in gedachten de oude mevrouw, die zulk
een goed woordje voor hem bij haar
zwager gedaan had. Nu was zijn leven
van zorg en ellende voorbij. Nu wachtte
hem een schitterende toekomst.
Hij werd door zijn toekomstige pa
troon voorgegaan naar het terras, waar
twee dames thee zaten le drinken.
Hag ik jullie mijnheer Charles
voorstellen, die door tante Gabriel1!© hier
heen gezonden is.
Een kop thee of een glas port, vroeg
mevrouw Legranger.
In zijn verbouwereerdheid zeide hij:
Ik wil niet te veel tijd van mijnheer
Legranger eiscken. Mevrouw', uw zuster,
heeft me gezegd, dat u wellicht een klei
ne betrek
Een positie, m'n waarde, een prach
tige positie heb ik Voor u open.
Een zekere angst kwam over Dupin;
hij kon zich maar niet voorstellen, dat
hij zoo'n boffer was.
Een pracht dag, hè? Hoe vindt u
onzen tuin? Witte port? Een koekje?
Kom Juliette, presenteer mijnheer Char
lies eens een plakje cake.
Juliette, een tenger meisje, bruin, met
jongensachtig, ondeugend uiterlijk, be
slist en vroolijk, hield hem een bordje met
cake voor en vroeg zonder eenige inlei
ding:
Houdt u van roeien?
Dupin antwoordde oogenblikkelijk:
Ik ben er dol op.
Juliette klapte in. de handen.
Dat is fijn, gaat u mee rgeien? Pa
en ma durven geen voet in de boot te
zeiten. Roeit u goed?
Houdt niet over,
Geef niets; ik zal 't je leeren.
Ze mam hein mee, niettegenstaande pa
en ma Legranger beweerden, dat Juliette
het mijnheer Charles veel te lastig
maakte.
Een kwartier later stonden zc aan het
water. Ze waren den \prachtigen tuin
door gewandeld, hadden vluchtig naar
verschillende hloemen gekeken en kwa
men aan het mooie sc'huitenhuis van Ju
liette.
Niet te ver 'gaan hoor, riep mama Le
granger hen na.
Met forsche slagen trok de aardige
roeister de boot over het water, waar
door Dupin, die aan het roer zat, bijna
niet behoefde te sturen. Weldra Waren
de ouwe lui uit het gezicht verdwenen en
Diipm was geheel alleen met de feitelijk
onbekende, die hem toch zoo familiaar
behandelde.
Toen kreeg hij opeens een heldere in
geving. Nu begreep hij dat zij beiden het
slachtoffer waren geworden van een
groote vergissing. De Legrangers hadden
hem direct hij den voornaam genoemd
zonder naar zijn familienaam te vragen
en uit alles bleek hem nu, dat de groot in
dustrieel niet in hem zag den armen
kantoorjongen, die om een bescheiden
plaatsje kwam sofiliciteeren hij zijn .on-
derneminJg. Maar op hetzelfde oogenblik
voelde hij ook, dat lii'j nooit zou durven
zeggen:
U vergist u, ik ben Charles Dupin
maar, en ik heb niets dan mijn voornaam
gemeen met dengeen, di'en gij met zoo
veel voorkomendheid behande't. Plotse
ling hield Juliette met roeien op. Zij
nam uit haar ceintuur een gouden koker
en .presenteerde Dupin een sigaret, waar
op zij er zelf ook een aanstak.
Mijnheer ik hen met u gaan roeien
om even met u aill'een te zijn, we zijn
beiden - jongelui en deze oomediie moet
voor ons heiden wol' belachelijk zijn.
Juffrouw, geilhof
Stop maar. Gij weet heel goed waar
aan u zich te houden hebt. Mijn tante is
altijd zeer bezorgd over mijn toekomst en
heeft u een geschikte partij voor mij ge
vonden. Rijk, onafhankelijk stelde zij u
aan mijn pa voor al's iemanid om zich mee
te associeer en.
Dus heeft men besloten ons samen te
laten trouwen. I!k ken u Wel niet 'en u
mij niet, maar op het eerste gezicht ben
je mo niet antipathiek. Uit principe staan
die huwelijken, die door oude tantes in
elkaar gezet worden mo niet aan, maar...
Uw tante juffrouw, ik ken de goede
dame niet eens. Door tusschenkomst van
een vriend heeft ze me bij uw vader
geïntroduceerd voor een betrekking. Er
moet een misverstand zijn, ik heet Char
les Dupin. Juliette schaterde het plotse
ling uit van het lachen, ze scheen niet
tot bedaren te kunnen komen.
Maar mijnheer, dat is uw schuld
niet. Tante had. gezegd dat er een Louis
Charles zou komen en heeft nooit over
een Gharl'es Dupin gesproken. Het is ge
vaarlijk op hst geheugen van tante te
rekenen als ze haar hoofd vol heeft met
hu welfi'j ksaan gelege nh edenDe andere
mijnheer Charles zou ook over zaken ko
men spreken. Begrijp je nu de vergis
sing?
En opnieuw begon, ze te schater
lachen.
Juffrouw, wilt u me dan hij dezen
boom maar afzetten.
Maar je mag gerust nog wat met
me blijvèn roeien boor.
Neen ik ga maar lieVer heen.
Nu zooals je wilt.
Dupin. sprong onhandig uit de hoot met
één been in d'c modder. Zij duwde met
een riem de Lcot af en riep:
Nu mijnheer, tot'ziens, ik zal thuis
maar zeggen, dat je verdronken bent.
Dupin stond haar verslagen na te sta
ren.
Wc'g was de mooie positie waar hij
zich al bijna zeker van gewaand had.
ROEMEENSCH BLOED.
(Een ware historie.)
Men speelde op dien middag grof spel
in het speelhuis van mijnheer M. Do
grootste landeigenaren uit den omtrek
hadden om de groene tafelt-jes plaats ge
nomen in do lange en lage, helder-gewitte
kamer.
De eigenaar van dit spfblhol wreef zich
vergenoegd do handen. Zonder dat het op
viel liet hij zijn oogen gaan over de
verschillende tafeltjes, sprak met d<?
spelers, en, wanneer hij met zijn arends-
blikken hier en daar een leeg glas be
merkte riep hij met zijn stentorstem:
„Hallo!. Fanare Jon! schenk eens in!"
Zijn bedienden haastten zich dan en
weldra klokten de glazen vol van den
kostelijken drank; hun aangezicht werd
levendiger, en hun soms boertige grap
pen wisselden af, met de gebruikelijke
uitroepen, die bij het kaartspel nu een
maal passen.
Het spel werd steeds meer opgewon
den. Misschien zouden ze daar den vol
genden morgen nog zitten! En dat dui
veltje van een wijn!
Indien er inderdaad een duiveltje aan--
wezig was, zou hij ongetwijfeld op dezen
dag in het lichaam van den landjonker
Steenkamp zijn gevaren. De rijkste eige
naar uit den omtrek. Eén speler, drinker,
en uitgaander ven het zuiverste type. Zijn
vrouw was aanbiddelijk, een engel, blond
en zilverblank; maar hij verwaarloosde
haar volkomen; waar zou hij zijn. tijd
vandaan moeten halen, om zich met haar
te bemoeien?
Den heelen dag had Steenkamp al ge
speeld en aldoor maar verloren. Hij stond
krukje op en ging zitten naast een oud
en tenger mannetje, wiens geknakt leven
nog aan een zijden draadje scheen te
hangen.
Opeens ontstond er in al het geroeze
moes voor de zaal een betrekkelijke stil
te, en men hoorde een krachtige stem van
Steenkamp schreeuwen:
„Ik zet mijn landgoed „De Linde"
tegen jouw wolfshond".
Do stilte, dio hierop ontstond was vol
maakt. Allen hielden op met spelen,
kwamen naderbij en vormden een kring
om den speler. Mijnheer M. vertrok zijn
gezicht: „Dat is een stommiteit", zei hij.
Steenkamp draaide zich om. Een blaü-i
we goed straalde uit zijn oogen. Niemand
sprak een woord.
„Aangenomen", zei het tengere man-:
nek. „De kaarten gedraaid". En met zija
hand streelde hij onder de tafel zijn hond,-
een prachtig dier, dat nooit van zijn zij
de week. 'Steenkainp verloor. Achter zich
hoorde hij een gebrom als van een motor. -
Met zijn vlakke hand sloeg hij hard op
do tafel. „Mijn landgoed „Het Nest" tegen;
je hond". „Aangenomen". Steenkamp ver
loor. De duivel was in hem gevaren.
Achter hem volgde een slanke, maar
welgebouwde jongeman de partij met
angst. Hij was een zoon van prins Gre-
goire en woonde te Ploestji. Hoe kon die
man zijn goederen, het erfgoed zijner
ouders, op het spel zetten en verliezen,
zonder dat zich daartegen één stem vèr*
hief?
Steenkamp verloor „Stelea" cn „Pine-
ta" en de jongeman zag als in een droom
aan zijn oogen voorbijgaan uitgestrekte
wouden van pijnboomen, welriekend als
wierook; hij hoorde het eindelooze ge
ritsel van de dennennaalden, Steenkamp
verloor „Weidelust" en de jongeman zag
uitgestrekte groene weiden onder een
blauwe.n hemel; zag ossen, die de sche-.
mering toeloeiden en wegen, die eindig
den in den horizon. Hij hoorde alsof hij
daar geweest was, den gewijd en zang der
hoeren, die hier en daar naar huis gin
gen; en hij haalde ruim adem als wilde
hij inademen den geur van de pas om
geploegde aarde van bloeiende bloemen.
„Hij verliest alles Zij verliest alles;
alles waar ze van hield; ze zal niet meer
naar „Stelen" gaan tegen den oogsttijd".
Het lawaai deed hem uit zijn droomcrij
ontwaken. Steenkamp speelde nog altijd
en verloor. Het oude tengere mannetje
lachte in zijn vuistje, en met zijn hand
liefkoosde hij zijn wolfshond, die nog
altijd onder de tafel de wacht hield. De
duivel loeide in Steenkamp.
„Verslagen? Ik Nooit! Zoo
lang als het snel duurde was alles stil,
beangstigend stil.
In den regel keerde het oude manneke
bij den laatslen slag den koning om en
en de omstanders lieten telkens weer op
nieuw hun verbaasde kreten liooren. ..'t Is
onbegrijpelijk", herhaalde mijnheer M.
De avond viel en de bedienden staken
do kaarsen aan. Op alle tafeltjes langs de
EIND GOED, AL GOED.
XXXVII.
Terwijl we voorgaand twistgesprek van
Jan met beide nieuwsgierige vrouwen met
zooveel belangstelling volgden, is Me
vrouw Wagner, mar 't al om ging, met
voor haar jaren verwonderlijk© vlugheid,
de trappen opgeklauterd en bevindt zich
thans bij moeder van Baarlo en Marietje,
hare dochter, die zich danig weert om een.
6toel en een voetenbankje aan te dragen,
want het gesprek lusschen haar moeder
c 11 Mevrouw Wagner belooft vast niet
binnen het uur afgeloopen te zijn.
Dat Marietje van verlegenheid haast
geen woord- kon uitbrengen en ook moe
der de woorden in de keel bleven steken
zoo aangedaan als zij was dat zij
niet tranen in de oogen de handen harer
lieve beschermvrouwe drukte met een
kracht, waarin zij al lag al do gevoelens
harer dankbaarheid waar woorden tekort
schoten; dat zij slechts hortend en stoo-
tend kon uitspreken, wat haar gevoelig
hart haar in den mond gaf, spreekt van
zelf.
En wie zou het ook anders verwacht
hebben
Was biar geluk niet te groot?
Waren de weldaden niet te veel voor
haar geweest?
Had Mevrouw Wagner niet te veel lief
de getoond en was zij wel zooveel toege
negenheid waardig?
'Deze en andere vragen hadden zich in
de laatste vier en twintig uren telkens en
telkens weer aan haar gc-cst opgedrongen
en hoe meer zij naging, wat er op het
oogenblik voor haar gedaan was en
werd, hoe meer zij verlegen werd met
haar houding en hoe minder zij de rechte
woorden vond om haar dank te betuigen
en Mevrouw Wagner to toonen, hoe diep,
innig diep zij getroffen was door alles,
wat zij gedaan had voor haar en haar lief
Marietje.
Schei maar uit Truida, met al die be
dankjes; het is al meer dan genoeg. Zoo
erg maakte ik het heusch niet. Alleen
doet liet me spijt, dat ik gisteravond niet
hier kon zijn om die blijde gezichten te
zien en de vroolijke uitroepen van Ma
rietje te hooien, als weer een kleinigheid
y> erd binnengebracht.
Och, mevrouw, daar heeft u geen be
grip van, lioe blij wij waren. Telkens
nieuwe verrassingen! De regen van ca
deautjes bleef aanhouden. En dan hadt u
Marietje eens moeten zien.
Ja, zei Marietje, als u hier was ge
weest-, dan hadt u mo in do kamer zien
ronddansen van pleizior mot het poppetje
in mijn arm en dan hadt u gezien, hoe
heerlijk zij slapen kan en hoe zoet zij is.
Ik zal het poppetjo eens gaan halen. Zij
ligt nog in d'r bedjo. Ik heb nog geen tijd
gehad met haar te spelen; zij zal wel
naar mij verlangen! endaar vliegt
kleine zus heen, om na oen poosje uit het
slaapkamertje te voorschijn te komen met
haar mooi kindje sussend in d'r armen en
zorgzaam dragend, gelijk een poppemmoe-
dertje dat alleen kan.
Mevrouw Wagner ziet lachend dit blijde
tooneeltje van innerlijke weelde aan, en
cok moeder ziet vol verrukking na-ar haar
dochtertje, die op dit oogenblik alleen oog
en oor heeft voor haar pop, die voor haar
een schat vertegenwoordigt-, waarbij alle
schatten van Mevrouw Wagner het niet bij
halen kunnen.
Een kinderhand is gauw gevuld en voor
al een handje, dat zelden gevuld werd,
zegt Mevrouw met stralend oog, terwijl
hare gedachten elders toevenWat ben
ik blij, dat ik Marietje heb leeren kennen;
blij, dubbel blij, dat ik in staat ben ge
weest een stukje van mijn overvloed te
kunnen geven om dat lief kindje een ge
lukkig oogenblikje te bezorgen en drie
dubbel blij, nu ik mijn goede, oude, trou
we Truida heb kunnen steunen in haar
nood, maar meer nog om haar moed in te
spreken voor komende dagen. Ik had daar
om gewild bij u te wezen en ik zou me
verheugd hebben in uw beider geluk; een
geluk, dat de voorname wereld niet bent,
omdat ha-re wenschen te gemakkelijk kun
nen bevredigd worden en omdat ze liare
eischen zooveel hooger stelt en dan nog
niet bij alle bevrediging harer wensc-h
zooveel geluk ondervindt dan dat kleine
ding daar in het bezit van dat eenvoudig
popje. Ja lieve Truida, ik voel met u het
geluk van uw kind.
(Wordt vervolgd.)
De Redacteur.
Correspondentie.
Tante Jo. Hartelijk welkom in ons
midden! Ik vind de geschiedenis van Ine
ke heel mooi en als dit hetzelfde kindje,
is, dat me zoo liefjes de raadseltjes in
stuurde, dan is Ineke' een echt lief landje,
waar maatje trotsch op kan zijn. En nu
Tante Jo verwacht ik veel, veel meer
stukken en stukjes; onze kleine vriendjes
en vriendinnetjes zullen ze met dezelfde
vreugde lezen, als ik dit verhaaltje las.
Da-ag! Groet ook Ineke van mo en zeg
haar dat ik liaar erg lief en zoet vind
Heerlijk! Het lijstje van mijn mede
werksters en werkers wordt al grooter!
Gerard Gründem a nn, Witte
Singel. Zoo mijn jongetje, had jij je
vergist? Dat is niks hoor. En toch mag
ik dit zoo hooren. Dit is het beste bewijs,
dat je een accuraat mannetje bent. Ik zal
in de raadseltjes dit foutje verbeteren;
overigens was alles in orde. Wat zou ik
jou gaarne een prijsjo gunnen. Maar.
het lotzal beslissen. Bid maar eens
een Onze Vadertje, misschien! Dag Ge
rard! Veel groetjes wederkeerig aan pa en
moe
Bortje Wij ton burg. Zoo mijn
vriendje, heb ik je nu toch eens eindelijk
uit do kool gejaagd! Het is jo precies ge
gaan als Carl Wcstermann! Ik moet eens
af en toe mopperen, dan komen mijn me
dewerkers wel opdagen. Kijken jullie van
daag maar eens! En waar is het versje
Bertje? Je ziet, dat ik zoo gauw niet te
vreden ben. Ik sta dus nog op den uit
kijk. Het opstelletje van Piet is ook zoo
echt: zoo echt typeerend. Het wordt ge
plaatst, maar nog own wachten. Dag jon
gen! Veel groetjes thuis.
Theo Bahlmann, Alphen. Ik heb
jouw oplossingen ontvangen. Waarom heb
jij niet eens geprobeerd aan een' verhaal
of versje? Als jij wil, kan je! Zeg nu niet:,
„Ik heb geprobeerd, maar het ging niet."
Ik zeg, jij hebt niet volgehouden! eni niet
voldoende geprobeerd. To© Theo, ga nog
eens aan den slag en je zult zien dat het
lukt net zoo goed als de raadseltjes. Heb
jij no: 5 zelf gevonden, d.w.z. dit antwoord?
Eigenlijk heb je gelijk," maar zoo diep
heb ik de vraag niet opgevat. Kijk maar
eens later. Dag Theo!
Marie Stravcr, Boskoop. Maar
Marietje! heb jij dat versje nu heusch zelf
gemaakt? Ik meen het'haast te moeten
betwijfelen! Is dit nu niet zoo, en heb jij
dit zelf gemaakt, dan ben jij een klein
diehteresjo enDan verwacht ik van
jou veel, veel meer. Ik wacht dus af en.
zal alles plaatsen ook. Dag Marietje!
Kees van Dieren. Jou opstelletje
is heel aardig. Toch had ik van jou liever
een eigen phant'asietjè. Probeer eens een
„Kabouter verhaalt je." Phantaseer er maar
op los. Als jij wilt-, kun je. Ik spreek er
nog wel eens over. Dag Kees! Gaoetjes
thuis.
Toos Huibers. Leiden. Wel Toos-
je, dat heb d'r goed afgebracht en omdat
ik jouw versje zoo aardig vond, daarom heb
ik jouw werk ten voorbeeld gesteld en di
rect geplaatst ter navolging. Ook het op
stelletje van broer (of is P. ook een zusje?)
vind ik heel aardig. En nu jij dat voor den
eersten keer zoo goed gedaan hebt, hoop
ik jou vaker te ontmoeten. Dag Toosje!
Groet maatje van me.
En nu lieve kinderen heb ik voor van
daag met jullie genoeg gebabbeld. De
volgende week ga ik door met het beant
woorden der brieven.
Met veel liefs voor u allen.
De Redacteur.
P. S. Dc stroom van brieven houdt aan.
Er i6 veel goeds en veel moois bij.
De volledige uitslag van onzen
wedstrijd komt de volgende week.
De Red.
De winter.
Als de boomon met de sneeuw bedekt zijn,
Dan is 't mooi in de natuur,
Maar 't is dan ook langs veld en Rijn;
Ellendig koud en naar en guur.
De kinderen gaan naar buiten,
Vermaken zich al me': de sneeuw,
Daar hoor je vroolijk lachen,
Getier en groot geschreeuw. N
Zij gooien met sneeuwballen.
En maken een mooie pop,'
Met oogen, neus en' wangen, A
In dien grooten, witten kop.
Zij spelen en ravotten,
Zoo maar in de sneeuw.
Ze lijken wel marmotten 1
Of op een wilden leeuw. r
Ze denken niet aan leerenl,
Ze denken aan de pret.
Maar ze moeten na de school 1
Heel jammer, vroeg naar bed.
Dan kunnen zij gaan droomen,
Heel warmpjes toegedekt-,
Al van die witte boomen.
Tot 't zonnetje hen weer wekt-.
Carl Westermann, 10 jaar,
Nieuwe Rijn 36.
Kerstmis.
Er waren een-s vijf kind e ran, met namen
Kees, Dora, Annie, Piet en dikke Hans.
Het was de avond voor Kerstmis. De kin
deren! moesten vroeg naar bed, want zij
zouden vroeg opstaan, ze gingen! naar de
nachtmis. Behalve kleine Hans en Annio,
die waren nog te jong. Ze gingen dus vlug
slapen. Do nacht is om. 't Is pas 4.30. Nu
vlug aangekleed en naar de kerk. In de
kerk is alles prachtig verlicht. Het Kindje
Jezus ligt zoo lief to kijken'. Zij waren erg
blij, dadelijk mochten zij heb Kindje Jezus
ook in hun ha-rtjo ontvangen. Do II. Mis
is ten einde. De kinderen gaan blij naar
huis. De twee kleintjes zijn al aangekleed.
Zij staan al te wachten. Ha! daar komen
ze, Daar staan ze te wachten bij de huis
kamerdeur. Vader doet liaar open en wat
zien zo daar? Wat een prachtige Kerst
boomNu eerst een Kerstliedje zingen ter
eere van het Kindje Jezus in den sta'.
Moeder speelt piano, vader vicol en de
kinderen zingen: „Stille nacht, heilige
nacht. Nu gaan ze et-en en dan zullen ze
dadelijk zien, wat er aan den kerstboom
te plunderen valt.
Een half uurrtje later staan allen weer
J7L de huiskamer, cm te zien wat het
Kindje Jezus gebracht heeft. Vader zegt:
„we zullen maar met den jongsto begin
nen. Kom jij eens hier Annie, ik zal jouw
cadeautje er maar eens uitzoeben; hier
Annie, daar heb je het. Er staat op voor
Annie. Nu maar moedig, uitpakken. Ein
delijk, nadat al do: kranten er af zijn ge
haald, komt cr een.... een wiegje. Nu dik
ke Hans, zal ik ook eens voor je zoeken?
Ha! Daar is het „Voor Hans" eindelijk;
eindelijk gevonden eengeweer. Nu
Dora, zij kan zelf wel zoeken,, want ze
kan al lezen'. Eindelijk gevonden: „Voor
Dora". Weer aan het zoeken, ze vindt een
groot steenen theeservies. Nu Kees
aan het zoeken, hij vindt een.zilveren
horloge. Eu nu de groot» Piet van 10 jaar
die vindt een stoommachine. Ze bedanken
vader en moeder hartelijk voor die mooie
cadeaux. Vader zegt: nu naar de Hoog
mis. Men gaat zich aankleeden en zijn
weldra op weg naar de kerk.
Na do Hoogmis gaan do kinderen vlug
naar huis, want ze moesten gauw eten en
dan zouden ze naar grootvader gaan en
kijken of daar ook nog wat gebracht was.
Daar zijn ze, nu vlug eten, en nu naar
grootvader Na een half uurtje komen zo
aan. Tingeling, tingeling gaat de bel, nog
een. tingeling. Grootvader doet de deur
open, en nu een beetje zachtjes hoor. En
dan naar binnen1, wat een prachtige kerst
boom! We zullen maar met de oudste be
ginnen, zegt grootvader. Kom eens hier
Piet, zoek jij je cadeautje er eens uit.
Daar zie ik mijn pakje, roept hij blij uit.
Nu uitpakken en daar vindt hij een
paar mooie schaatsen en nu is Kees aan
de beurt. Hij vindt eenmooie timmer-
doos. Nu Dora, dio vindt eenreuzen
pop met een zijde jurk aan. Nu ffans-
worat, die vindt een.... mooi soldatenpak
en nu Annie, die vindt eenkleeren-
kastje. Zij bedanken grotovader en zin-
gien eerst nog een licdjo ter eere van het
Kindje Jezus en gaan dan naar huis.
Bertje Wijtenburg.
De bedorven jongen.
Er leefde eens een braaf huisgezin. Moe
der en zoon; zijn vaeder was al eenige ja
ren gestorvene Zijn moeder arbeidde niet,
omdat zij nog geld genoeg had, om de
verdere jaren! met haar zoon door te bren
gen en in vrede en geluk te kunneni blij
ven leven. Maar langzamerhand werd de
jongen lioo langer hoe ondeugender. Maar
kastje'. Zij bedanken grootvader en zin-
te doen en alcs toe te geven bedelven en nu
was het al te laat om deni jongen weer
goed te maken. De jongen stal ten slotte
veel geld uit- do geldlado van zijn moeder
en verdronk alles in de kroeg. Op zekeren
dag kwijnde de moeder van verdriet, tot
dat zij stierf. Wat nu gedaan? Hij ging
ten laatste bedelen eni nu kwam het be
rouw.
Ach, had hij nu zijn moeder maar weer
terug. Hij schreide tranen van verdriet.
Jongen, jongen waarvoor huil je toch zoo I
Hij deed zijn oogen open enwat zag
hij?zijn moeder, zijn eigen: moeder.
Hij stond op en omhelsde zijne moeder.
Hij begreep nu dat hij maar gedroomd
had. En werkelijk ca dien tijd deed hij
zijn moeder nooit meer verdriet aan en
toen hij stiorf, Het hij een beroemden
naam achter. Zoo gaat het, wio goed op
past en zijn ouders eert.
Emilc Duijm, Kooipark 10 Leiden.
's Winters buiten.
Wintertijd, wintertijd,
Die het kinderhart verblijdt.
En op velden, wei en straat
't Witte sneeuwkleed achterlaat.
Blijde lijd van schaats en-rij den,
Ballen gooien, baantje glijden.
Neen, 't verveelt ons stellig'nooit,
En wij treuren, als het dooit-
Prcttig is 't een sneeuwpop maken,
En hem dan met ballen raken.
't Is een pret voor jong en oud.
Ook al is liet senm, wat koud.
W intertijd, win t ertijc'
Die liet kindeihart verblijdt
O, ik vind het heerlijk, fijn,
Tc Wou altijd zoo jong wel zijn.
Toos Huibers, 11 jaar,
Haarlemmerstraat 123, Leiden.
Kleine zus bij het Kribbetje.
Met haar groole kijkers stond zusje te
staren naaT do kribbe; ze moest op haar
teentjes gaan staan, want het tafeltje
v/aarop de stal stond, was nogal hoog. Hè,
wat kon ze nu heerlijk op haar gemak al
les bekijken, nu de grooten naar schooi
waren. Gi'oote zus, deed net altijd of ze de
baas was en duwde Inetje weg, als ze rnefc
haar kleine handjes eens de schaapjes
wilde aanpakken en groote broer, die mis
dienaar was, mocht altijd do kaarsjes aan
steken en zij do kleine zus, moest" altijd
maar toekijken.
Maar nu, zoo heelemaal alleen, genoot
ze. O, wat een mooie engel daar. bovenop
met die zilveien ster; wat een lief O. L.
Heertje met die blonde krulletjes, en v;ab
zat Maria stil te kijken naar het lieve
Kindje en dan St. Jozef met dien grooten.
staf en die schaapjes; even moest ze er
eentje optillen, heel eventjes maar, en dan
voorzichtig weer neerzetten; dio groote
herder met het schaapje om zijn hals was
ook mooi! Ze kwam niet uitgekeken! Maar
één ding vond ze niet mooi cn dat was,
dat O. L. H. daar zoo koud lag op stroo,r
zonder bedje of dekentje. Haar poppen la
gen zoo lekker in haar wiegje en zou zo
clan O. L. H. zoo'n kou laten lijden? Even
flitste het door haar hoofdje cm een de
kentje te halen maar neen, dat ging nice.
Dan opeens, zou zc.... even rondgekeken,
ja Moeke was in dc keuken, vlug nam ze
het lieve Kindje uit het kribbetje cn hep
er mee naar haar poppenwieg. De poppen,
er uit halen, was het werk van. oen oogen
blik; nu O. L. H. warmpjes toegedekt; do
gordijntjes dicht geschoven, en met het
heerlijke gevoel een goed werk gedaan t<?
hebben, ging zusje weer spelen met haar
blokkendoos.
Moesje kwam in do kamer, maar oe-
merkte niet-, dat bet kribbetje leeg v,'as>
doch toen om 12 uur do grooten uit do
school kwamen, toen had ie het- lieve le
ventje gaande. Allemaal gingen zo aan.
het zoeken, alleen Inetje bleef zoetjes zn-
ten spelen en hield zoo af cn t e een oog;o
gericht op haar popenwieg. Dit zag gruo-
to zus en regelrecht liep zc op het poppen-
bed jo af, wilclo do gordijntjes open selr
ven, teen zusje in eens luid begon to;
schreien: .,?docsje, o Heertje moet warm,
worden in het bedje en mug niet m het
kribbetje slapen", cn ze begon haar zus.
weg te duwen. Daar kwam Moes aangeloc-i
pen en had alles begrepenzo gaf uciii
grooten ecu wenk zusje niet verder lastig
to vallen, droogde do traantjes en
baar lieveling ren kusje. Meesje zei (latj
ze heel lief was, cm zoo goeel voor O. k.
Hecrtjo to zorgen.
Zusje begreep immers neg niet. cat .o
kleine Jezus ou aardo was gekomen, om
lijden. T
Tante Jo. -