m Ses tinnen telliooren. ^oriTïtaiï 'avG^ëRgfeöT Negen tinnen platelen. ._n cicerbesem. Een ijseren treeftken. In de Camer. Voor die schoorsteen een mariebeelt ver- Twee stoelen. guit met Rode gardinen behangen. Een blaeuwo gardijn met een blaeuwe Een root schoerstiencleet met vergulden foeije. bellen. Twee metalen cranson voor de scoorstien. Twee brantijsers. Een nieu bedde met een beddecleot met een Een viercante mansstoel after met oen oorcussen. loen. Acht tinne lepelen. Twee caerten van Spangen ende I taliën. Dertien wijnroemers. Een nieuwe tafel. Twee eeck glasen. Int Voorhuys. Een caerte van 't lant van beloften. Een houten scutgien met vergulde cop- Een caerte van Egipten. kens hoven. Drie kussens twee blauwe ende een gbelo Een buffet, op bet buffet een taveroel met lijst. namen. Een caerte van brabant. Onder het buffet oen tinnen lampet. Een caerte van Vlaenderen. Een tinnen lavoor. Een caerte van gelderlant Een groot schoon nieu tafellaken. Een caerte van Europa. Een tinnen lavoor. Twee caerten gescreven deen met carmi- Thien servietten. na, dander met proos. Vijf slaeplakens. Een caerte Retorica. Seven fluynen. Twee taverelen. deene begripende en liis- Twee poelu laeckens. torie van Roane, dander Magdalena. Vier bantdoecken. Een tavereeltgien met vier Wapenen. Twee cleyne lakens op het tafelken in de Een tafellaken op de tafel in de Gamer. Goecken. Twee mans stoelen achter met leenen. Inde Kelder. Twee eeck glasen. Twee stellingen daer men bier op leyt. Drie ende twintich rode tafelborden. Een knaep. Twee groote cruycken met tinnen Twee groote braetpotten. decxelen. Een spinrocken. Een tobbetgien daer men spijs in set. Twee roe houten platelen. @00 H OM TE LACHEN, w BEBB gtf GEMOE DELIJK. «"A-W „D'x liggx een vlieg in m'u bier." „O, dat kost niets meer!" EEN ONAANGENAAM MENSCH. „Was dat gedicht, dat je gisterenavond reciteerde, werkelijk van je zelf?" „Zeker'fc wordt al gedrukt". „O, ik dacht, eerlijk gezegd, dat heb gedrukt was, voor je het maakte." Getrouwd. Autobus-conducteur: „Eén plaats bin nen en een plaats bij den chauffeur. Dame: „U zult toch zeker niet een moe der van haar dochter scheiden!" Conducteur: (haastig bellend tot verder rijden): „Nooit meer dame! Dat heb ik eens gedaan en nog altijd spijt het mij!" Uit den kindermond. Jaapio (tot kaalhoofdige): „Oom is 't waar. dat u zich met een scheermes kamt?" Een Guit. Een klein jongetje stapt erg parmantig een apothekerswinkel op do Markt binnen: „Een cent drop!" De apotheker, die schik heeft in 't ge val, schuift hem wat drop toe en zegt, den cent terug- schuivend: „Hier ventje, nu mag je den cent behouden." Het jongetje, (vlug zonder een oogen- blik bedenken): „Geef mij nóg voor een cent." Modern. Mevrouw Verba: „Ik heb vandaag twee nieuwe dienstmeisje aangenomen." Mevrouw Verho: „Twee? houdt u te genwoordig twee meisjes?" Mevrouw Verha: „Neen, do oeno komt morgen en de andere volgende week dan is de eerste alweer weg!" Blocdstelping. Bloedingen van niet al te emstigon aard, zijn spoedig gestelpt met watten in warm water gedoopt. Wel wat erg! Moeder: „Ja, Jantje, in Groenland zijn de nachten zes maanden lang." Jantje: „Dan zou ik daar niet graag op Sinterklaasavond wonen. Dan zou ik zes maanden moeten wachten, vóór ik kon kijken, of ie wat in mijn schoentje gedaan had." Poëzie. „Weet u, meneer Windmol, do verloving het licht is der liefde? „Zeker, juffrouw Boterman, dan is 't huwelijk zeker do gasrekenint! Ook een vraag. Onderwijzer: „Jan, waar werd het vi bond der Edelen getee-kend". „Natuurlijk onderaan, meester." Op het tooneel. Jacob speelt voor het eerst een gro rol. Aan het slot moet hij doodvallen doet dat niet .goed naar den zin van regisseur. ,,'b Deugt niet!" roept dezeGe sic niet goed, omvallen alleen is niet gen« Ge moet sterven als een men.sc'h en als een zak meel." Zoo moeilijk niet. Met fluiten en sissen werd het laatste drijf van het nieuwe drama begroet. Ató de schennen zat de diep terneergeshj schrijver. ,.'t Is zoo moeilijk juist weer te geven 'het publiek graag wenscht," zuchtte hij- „'t Is zoo moeilijk niet," merkte do li* tcur op, ,,'t wil zijn geld terug," Hij had heimwee. „Hallo, Gerard, ik zie je in den laaV' tijd. zoo zelden. Waarom kom je nooit is 'n praatje maken?" „Och. -wat zal ik je zeggen. Frans. Jeb in den laatsten tijd zooveel van me geltf dat ik 'heimwee zou krijgen als ik bij kwam. Erg frisch. „Wat moet toch dat linnen boordje in reistasch, Jan, tusschen al die boeken ,Wel, als men zes weken op reis gaatdi'1 ïneai toch schoon goed mee te nemen. Deze inventaris was opgemaakt door pastoor Philips van Hogensteyn, die toen overste (commandeur) werd van 't St. Jans-convent te Haarlem. Hij had ook (le pastorie goed onderhouden, waarvan hij bij de inventaris-lijst tevens verslag gaf. Zoo had hij de poort naar 't kerkhof doen vernieuwen en verven, een dam wegge- graven en daarvoor in de plaats een brug gelegd, wat hem alles bij elkaar 20 gul den gekost had, zegge en schrijve twin tig. Dit lijkt weinig, maar was toch veel, want de inkomsten der pastorie uit huur of pacht van landerijen en uit kapitaal rente bedroegen te dien tijde f 125.413 per jaar, zegge en schrijve honderd vijf en twintig gulden, een en veertig en drie tiende cent. Gelukkig dan ook voor den pastoor, dat de kerk hem bovendien f 17 per jaar uit keerde en de Haarlemsche commandeur f 14, ook per jaar. Voorts waren er na tuurlijk de gebruikelijke stipendia, doch dat ging met stuivers Geen wonder bij dit al, dat we in 't midden der 15e eeuw melding gemaakt vinden van een pastoor, heer Dirc Nic- claess., die nog al eens gemaand moest worden om betaling van verschuldigde schattingen, o.a. aan de kathedrale kerk. Mogelijk is het ook wol aan die geringe inkomsten toe te schrijven, dat de Ha- zerswoudsche pastorie zoo vaak van be woner wisselde. Van 1292 tot 1572, toen uo laatste de wijk moest nemen, zijn er 28 pastoors geweest, dus gc-middeld bleef ieder er 10 jaar. Die laatste pastoor was Theodoms de Vrije, die nog in 1571 van den Utrecht- schen bisschop vergunning vroeg en ver kreeg om het feest van kerkwijding te ver zetten, ten einde bevrijd te raken van den overlast der omzwervende landloopers, die plachten saam te stroomen hij de feest vieringen, welke oudtijds met dergelijke herinneringsdagen gepaard gingen, en door die omzetting den kluts zouden kwijt raken. Reeds in Juni van het volgend jaar ech ter moest hij wegens de kerkelijke om wenteling zijn parochie verlaten; hij be gaf zich naar Utrecht, waarheen ook de commandeur van het convent te Haarlem en al zijn medebroeders gegaan waren. Hij keerde niet weder te Hazerswoude te rug, hoewel hij nog trachtte er zoo goed mogelijk orde op de zaken te stellen, het geen o.a. blijkt uit zijn schrifturen om trent liet kerkzilver, waarvan hij enkele ongewijde stukken uit broodsgebrek had moeten verkoopen. Hij overleed in 1595. Zijn kerk kwam bij de Hervormden in gebruik, doch vaste data zijn dienaan gaande niet bekend. AJO. Wanhopig streed do oude mensch ter verdediging van zijn rust. Hij had vree- selijke aanvallen, oude haat werd steeds opnieuw aangewakkerd. Maar na de Mis siedagen de vooravond van zijn afrei zen naar Baden geraakt» Jan in den laatsten stormaanval en wel zoo, dat hij zelf inldchtingen won om to gaan biech ten. Do gouvernante gaf hem een leid draad, waarbij oen Baedeker niets is. Het arme meisje, dat acht dagen op -water en brood had gevast, weende tranen van vreugde. Een kerk; vooravond van Paschen. Alle biechtstoelen zijn belegerd. De kok, die geduldig IK uur had ge wacht, geeft nu teekenen van ongeduld, want hij moet beslist om 7 uur thu s zijn om voor het diner te zorgen. Hij kijkt en kijkt nog eens op zijn horloge, half ze ven k.wart vóór zeven eindelijk nog maar- drie dames. Mevrouw, vraagt hij de dame naast hem, zoudt u inij vóór willen laten gaan? Ze kijkt hem een seconde aan en met dat instinct, die voorzienigheid, vrien delijkheid en verheven geloofsopvatting, die zooveel christen-vrouwen bezitten, treedt ze bescheiden glimlachend terug: Maar, zeer gaarne, mijnheer. 10 minuten voor zeven; de voorlaatste dame is nog niet klaar. Nog 5 minuten. Mevrouw, zegt hij tot de laatste, d:e voor hem aan de beurt is, zoudt u mij kunnen laten voorgaan? Neen. Ik heb groote baast, mevrouw. Ik ook. Ik wacht reeds twee uur. Ik nog langer. En terwijl de arme man, door den tijd gedrongen, treurig zijn hoed neemt en weggaat met zijn 37 jaar zonden op het geweten, begint de dame, die weigerde hem vóór te laten gaan, haar biecht: Eerwaarde vader, mijn laatste biecht is geweestacht dagen geleden. PIERRE L'ERMITE. Al ie slim. Twee arbeiders waren aan het werk op de spoorlijn. Onverwacht verschijnt een goederentrein om de bocht. De een springt op zij, maar de ander gooit zijn werk tuig neer en rent vóór den trein uit. De machinist fluit, maar de hardloo- pcr blijft doorrennen, totdat hij eindelijk van de rails afrolt op het moment, dat de tTcin hem omver zal rijden. „Waarom ging je toch niet van de baan af, ezel?" wordt hem gevraagd. „Ja, zie je," komt er eindelijk hijgend uit, „op de rails kan je veel harder loo- pen Oplossing. Hebt gij tegen Lucie gezegd dat- ze die vlek uit mijn costuum moest doen? Neen, ik heb het zelf maar gedaan, het arme kind kan geen benzine meer ruiken, sedert da-t die chauffeur haar heeft laten loopen. Die kende hem. Een hertog van Norfolk stond als zeer zuinig bekend en gaf geen shilling uit, als hij het met een halven af kon. Eens riep hij op een regenachtigen namiddag een huurkoetsier aan en liet zich naar het Victoria-station rijden. Toen hij uitstapte gaf hij den koetsier, zonder te vragen hoeveel hij kreeg, een shilling. „Wat is dat," riep de cabby, die ge woon was voor zoo'n rit moor te ontvan gen. „doet u er geen lialven bij!" „In geen geval," was het antwoord. „Je hebt een onnoodigen omweg gemaakt. Waarom ben je niet door St. James- park gereden De koetsier, die heel goed wist met wien hij te doen had, antwoordde: „Omdat het park gesloten is." „Gesloten," vroeg do hertog verbaasd, „waarom?" „Wel," was het antwoord, „de lui zeg gen, dat de hertog van Norfolk er gister avond een balven shilling heeft verloren en nu blijft het gesloten tot hij dien heeft 'teruggevonden!" Getroefd. Eenigen tijd geleden ontmoette een Londensche detective in het East End een gewezen zakkenroller, die een nieuw en thans eerlijk leven was begonnen. „Je vingers begonnen toch zeker ook wel wat stijf te worden," zei de detective plagend. „Hcelemaal niet," antwoordde de ex- dief, gepikeerd, „ik ben nog even vlug als vroeger en kan u nog altijd uw horloge rollen zonder dat u er iet 9 van merkt. „Probeer het maar," zei de detective en toen praatten do twee nog een tijdje over andere dingen, waarna zij afscheid na- enm. Even later kwam do gewezen zakken roller ademloos achterop loopen. „Hebt u soms uw horloge verloren, mijnheer," vroeg liij grijnzend. De detective voelde in zijn vestzakje en moest wel bevestigend antwoorden. „Ik heb namelijk het lommerdbriefje gevonden, zei de handige zakkenroller, die het horloge niet alleen gerold, maar ook al beleend had. „Komt u mee, dan gaan we het weer inlossen. Vreugdevolle rouw. Alida: „Zeg, wat zie ik nu? Mevrouw Levenslust, die onlangs zoo grijs was als een duif, is nu pik-zwart!" Nelly: „Ja, die d'r baar kleurt mee naar de omstandigheden. Nu is haar man overleden De Noodrem. Reiziger: „Hoe is dit ongeluk gebeurd?" Conducteur: „Iemand trok aan do nood rem. En terwijl onze trein stilstond kwam de sneltrein achter ons aan en reed tegen ons op. Het zal wel een uur of vijf du ren, eer we verder-kunnen." Reiziger: „Vijf uren! En mijn huwelijk is bepaald op 12 uur." Conducteur (een getrouwd man): „Was u dan de man, die aan de noodrem trok?" Hij kon nooit wetenl Een boertje, diab al geruimen tijd aan kiespijn leed, besloot eindelijk de hem zoo afschuwelijk kwellende kies te laten trek ken. Hoeveel kost me dat? vroeg hij aan den tandarts. Een bankbiljet, antwoordde deze. i— En-ne doet ge iheb zonder pijn? Zeker, ge wordt dan even ingespoten en ge zijt dan heelemaa! ongevoelig, om zoo te zeggen buiten kennis. Buiten kennis? Ja. Het boertje stak de hand in den zak en haalde er een aantal geldstukken uit. Neen, neen, ge behoeft niet vooruit .te betalen, zei de tandarts. De patiënt keek hem verwonderd aan en .zei: Dat was ook niet mijn bedoeling, ik wilde alleen unaar weten, voordat ik bui ten kennis was, hoeveel geld ik in mijn zak bad. Verzachtende omstandigheden. Rechter: „'t Is bar om uw kameraad11 wijl hij sliep te bestelen." „Edelachtbare, ik verzoek U me als zachtende omstandigheden aan te rcba dat ik hem rustig door liet slapen. Van11® ik heon eerst wakker had gemaakt was- veel erger geweest." De schrik. Vrouw: „Vertel me nu eerlijk, man, ben je er toe gekomen, om zoo plotse»1 het drinken na te laten,?" Man: „Wel vrouw, de laatste maal - je moeder hier was, kwam ik laat W tamelijk pizancor en toen zag ik tweemaal tegelijk. De schrik daar» heeft me genezen." Verkeerd begrepen. Piet: „Mijn vader is politio-a gem. wat doet de jouwe?" Klaas: „Wat mijn moeder zegt- TWEE VROUWEN. Jan, de kok, komt in een beklagens- waardigen toestand, beslijkt, vuil, druip nat thuis; de wind had zijn hoed opgeno men en hem eens flink door de modder laten kuieren; en z:jn parapluie had hij omgekeerd. Nou, is me dat een hondenweer! Hij schudt het slijk van zijn schoenen; daar ziet hij de gouvernante van de trap afko men, met brieven in haar hand. Juffrouw. Jan? U mag wel blij zijn. Laat maar 12 of 20 kaarsen aansteken. Waarvoor Jan? Ik ben in de kerk geweest. En terwijl het gelaat van het meisje ver he1 der t, nadert hij haar lachend en, ■terwijl hij zijn snor bijna in haar oor sieekl. grinnikt hij: Ja, maar alleen, omdat ik geen pa^ japluie had. En hij toont haar het bekla genswaardig instrument, dat de wind zoo had toegetakeld. Dat geeft niet, Jan. Je bent er in ieder geval geweest. Je zult zien, ik be keer je nog eens. Arm kind En hij houdt zijn socialistisch lijfblad onder den neus met een ongeloovige maar vaderlijke beweging, dan gaat hij naar de keuken, terwijl de onderwijzeres mom pelt: Wacht maar, oude beiden, ik bekeer je zeker. Het was een snoek, het was een groo te snoek, om niet te zeggen een water slang. Geen vrijmetselaar, maar niets dan lichtzinnigheid. Oordeel zelf: sinds 37 jaar niet meer gebiecht, op het stadhuis getrouwd, drie ongedoopte kinderen, met allerlei soorten .van zondetjes, die hem niet beletten om met een ultra-olympische ru-st te slapen. Heeft hij een ziel? Bestaat er een God? Bah! Geeft zijn vrouw niet te veel uil? Zal Dempsey of Carpentier 'het den volgenden keer winnen? Dat zijn pas ernstige vragen. En de rest? Loop heenl Domheden, goed voor stervenden, die van plan zijn den laatsten sprong te doen. Maar hijsterk, dik, opgeruimd, verdient 40 gulden per week, geen schul den en bewandelt het levenspad, de beide handen diep in de veilige broekzakken. Bovendien, hij heeft er geen tijd voor ook. Hij werkt van 's morgens vroeg tot "s avonds laat en koestert de hoop bin nen zes jaartjes sich terug te trekken naar een stil plaatsje, dan gaat hij eigen groenten telen, die hij besproeien zal met eenige oude fl esse hen wijn, hier en daar uit den kelder van zijn heer ge plunderd. En dan, ja dan, omdat het eenmaal moet, zal hij zich aan het graf toevertrouwen, het graf, dat hij reeds ge kocht heeft. En dan? Jal J- Maar hij had niet aan de gouvernante gedacht, en als men geen rekening houdt met de vrouwen, dan moet men dubbel betalen. Beslist waar. Ze heeft het zich in haar klein christenhoofdjo gezet: De kok zal dit jaar zijn Paschen houden, hij zal zijn Paschen houden. Meer dan een jaar lang bespiedt, bele gert en bewerkt zij hem, ze nadert, bere kent, houdt stand en bakent het ter- xen af. Hij moet zich dit jaar gewonnen ge ven, want den 10en April gaat hij met zijn heer naar Baden, en als zij bet dan nog niet gewonnen heeft, moet ze weer opnieuw beginnen. En daarom verhaast de gouvernante .haar actie gedurende de Vasten. Ze bidt, vast, lijdt, lijdt werkelijk, niet met huil- oogen, aan den buitenkant alleen, maar echt met een lijden, dat dringt door heel haar wezen. En nu vooruit, met heiligen moed. Er op los met geweld. Jan, wil je mij een pleizier doen? Zeker, juffrouw. Goed, ga dan van avorid met me mee naar de Missie. Naar de preek, nooit van m*n le ven. Neen, niet naar de preek, naar de Missie. Dat is niet hetzelfde. Wat is er voor verschil tusschen? Je zult dat wel zien. Ik houd niet van Capucijnen, Het ia geen Gapucijn. Zeker zoo'n Jesuiet? Nog veel minder. In ieder geval een pastoor. iOok al niet. p-" Wie dan? Een missionaris. p—Wat is dat? Een man, die veel gerei'stL beeft, die veel interessants gezien heeft en ver haalt. Ik weet zeker, dat jo hem gaarne zult hooren. i0, die vrouwen! 't Gaat daar niet over, maar 't gaat erover een veelbereisd man te hooren. -In een toog? p— Nu, wat zou dat? s— En als men mij ziet? Zeg dan maar, dat ik 's a/vonds bang ben en dat je do hoflijkheid en goed heid zelf bent. Met engelengeduld brokkelde zij aldus alle stoenen van het sterke gebouw af, waar do godsdiensbloosbeid Van haar be schermeling in schulde en nu voerde ze hem eindelijk onder het zware geschut der missionariasen. Bij den eersten stormloop is Jan be dwelmd. Men had over die eeuwig» zalig heid gepreekt. Bij den tweeden had hij zich verzet. Men had over den dood gepreekt. Bij den derden blijft bij roerloos zit ten; de verschrikkelijkste der missiona rissen had over de hel gepreekt, maar de kok, hoewel overtuigd, was aog oiet over reed.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1923 | | pagina 16