VOOR DE VROUWEN '<clen om zijn sterfuur, terwijl kleinzoontje Frans druk-bezig bij bem op den grond zat. Op het aandringen van zijn moe der: „jongen, kom toch eten", was het antwoord: „moeder, ik heb geen tijd!" „Wat doe je toch, Frans?" „Ik maak een houten bakje voor u en vader, om la- tor, als u oud zi.it, hiervan bij den haard te kunnen eten!"..,. G. J. P. v.d. BURG, Hageveld, Heemstede. pr. Zij bepaalt zich uitsluitend tot het witte licht van Christus, dat van boven komt om de duisternis der aarde te ver lichten. De natuur is haar uitgangspunt van vergeestelijking. Geschapen licht, dat regent uit de zonnen, En in mijn oog hun beelt'nis stralen doet, Gij hebt den. nacht met priemend goud [verwonnen; Gods eerste scheppingskind: gegroet! Gij doopt uw vingren in de waterbronnen En adert zevenwervig door den vloed; Het nachtwaas druipt, tot perelffauw [geronnen, Als brandend-gouden droppels in uw [gloed. De hoornen staan met starend stil [verlangen, En strekkende armen om uw glans te Op zwarte kruinen en gebronsde stam. En u begroeten mijne liefdezangen, Omdat door U de zon ter aarde kwam, En laaiend staat: een lichte liefdevlam. Men ziet, dit is bijna zuivere natuur poëzie; maar men moet toch dieper gra ven, want ten slotte is de natuurpoëzie bier symbool van het mystiek gebeuren. En dat komt pas goed uit in 't volgende sonnet, dat een vervolg is van 't eerste. Gij zijt 't beeld van 'tongeschapen Wezen, Dat God verwekt in eigen Wezenheid, Door eigen kennis eer er sterren rezen, En waar geen ruimte hare grenzen [breidt. Het speelde voor Gods aanschijn in [den tijd, Toen Hij de zee haar grenzen heeft En aan het rotsgevaarl' zijn hoogte [toegezeid: Het eeuwig Woord zou 't Licht der [wereld wezen. Het scheen zoo hel in donkre [zielenachten, Maar veler oog werd door Zijn glans [verblind: Zij waren wijs in eigeDe gedachten. Wie trouw, eenvoudig wandelt als een [kind, Zal volgen Hem, als gouden [zonnewachter, Die eeuw'ge wet aan eeuwige lichtbron [bindt. En ten slotte schrijf ik van deze Ad- vendssonnetten het laatste nog af: „Aan Christus". Gij zijt mijn licht! Wat geef ik om [de zonnen, Wanneer ik derven moet Uw liefdestralen, En lijk een ster in kouden nacht gaat [dwalen Mijn ziel, die zoekt haar een'ge levens- [bronne Zij komt van U! Lieht uit uw Licht [gewonnen Blikt zij tot U en roept uit diepe dalen: Zij wil hem liefde en eeuw'ge woorden [talen; Maar 't lied der liefde blijft steeds [onbegonnen. Want, blikt Ge in haar, dan wordt [zij als de baren, Eens door uw Voet met lichtend spoor [betreden; Zij lagen uit als gouden lotus-blaren En zwegen stil. Wel kan mijn [ziele staren Op 't Goddelijk Beeld in haar, maar ['t is vergleden: Geen dichterzaneen doen het weder klaren. Niet altijd is de werking dezer verzen even onmiddellijk. Dikwijls moet men na het genieten der woordmuziek en het versrhythme even den inhoud op zich laten inwerken om na te kunnen gevoelen, wat de dichteres bedoelde. Maar dan be merkt men ook pas do mystieke beteeke- nis, de verborgen mystieke gloed, welke er in leeft. We hopen er later nog wel eens op terug te komen. Zoeterwoude. In den aanvnag van 1316 schonk Wil lem, graaf van Henegouwen, Holland, Zee land en Friesland, aan de pas sinds 1310 te Haarlem gevestigde Commandery van St.- Jan „twee kampen lands" onder Zoeter woude voor eene „Cappelrien" ten bate 'der zielen van hem-zelven, zijne ouders en ,van heeer Ysebrand van Rinneghom en de zijnen, die deze landerijen van den graaf in leen hield. Er was toen evenwel ook al een kerk te Zoeterwoude, want de Leidsche kanun nik Pieter van Leiden vermaakte op het eind van datzelfde jaar zijn huizinge te Zoeterwoude aan de „Papelycke provende" aldaar, d.w.z. dat dieh uizinge na zijn dood zou behooren tot de bezittingen des pastoors. Het patronaatsrecht over de Zoeter- woudsche kerk behoorde toen nog tot de grafelijke prerogatieven, maar de ijverige pleitbezorger voor de belangen der godshui zen van St.-Jan in deze landen wist in 1328 van graaf Willem III voor de Com mandery te Haarlem het „jus patronatus" over de kerken van Hazerswoude en Zoe terwoude te verwerven. Kort daarop werd door den Commandeur van St. Katherijnen te Utrecht, als geeste lijk hoofd van al de St.-Jans Commande- ryen hier te lande, den graven van Holland voor zich, hunne vrouwen en oudste zoons en dochters, uit erkentelijkheid voor die gift, verblijf en gastvrijheid toegestaan in al de conventen der orde, welke in Hol land en Zeeland reeds bestonden of nog zouden worden opgericht. Heel gemakkelijk voor die graven! De commandeur was intusschen wel zoo voor zichtig om alleen de oudsto der grafelijke kinderen in het voorrecht te betrekken. Het gezelschap mocht anders eens al te -groot worden. Zoo was dan de Haarlemsclie Comman dery ook klooster te noemen in het bezit gekomen van de kerk te Zoeterwoude, want onder het patronaatsrecht heeft men niet anders te verstaan dan de vrije be schikking over het gebouw-zelf en over de inkomsten en pretenden der kerk. Hoe de commandeurs in de veertiende eeuw die rechten hebben uitgeoefend, wie de oudste herders der gemeente zijn ge weest, ligt in het duister der tijden verbor gen. De betrekkingen tot het Haarlemsche St.-Janshuis treden eerst met het einde dier eeuw eenigszias in 't licht, toen de Zoeterwoudsche pastoor Wilhelmus Ja cobs van zijn bediening vrijwillig afstand had gedaan. De commandeur droeg toen aan den Aartsdiaken van het Utrechtsche bisdom voor de openstaande pastorie zijn ordebroeder Machelinus Siebaert voor, die tot het einde van 1408 te Zoeterwoude werkzaam bleef en to m opgevolgd werd door „heer Nycholaus gezegd Thomas". Nu zwijgen de oude archiefstukken weer een poos over Zoeterwoude tot we in 1439 als pastoor aldaar vermeld vinden „heer Dirc Moer", die toen naar Hazerswoude werd verplaatst en te Zoeterwoude werd opgevolgd door pastoor Symon van Scho ten. Tijdens diens bestuur ontstond er ge schil tusschen den commandeur van de Duitsche orde met diens medebroeders, als rectors van de parochie van St. Pieter te Leiden, en den commandeur van St.-Jan te Haarlem over het kerkelijk rechtsgebied van Zoeterwoude. Schout, burgemeesteren, schepenen en raden der stad Leiden beves tigden, op getuigenis van oude en geloof waardige lieden, dat do Duitsche ridders sinds onheugelijke jaren de H. Sacramen ten bediend hadden op de hofstede Swie- ten en in de Weipoort achter Swieten, op de Breede Made, waar vier huizen hadden gestaan. Het is wel waarschijnlijk, hoewel de uitspraak in 't geding te loor is go gaan, dat de Duitsche orde ook na dien tijd met do herderlijke zorgen over een ge deelte der parochie van Zoeterwoude be last is gebleven. Het slot Swieten was gelegen aan den grooten weg van Leiden naar Utrecht. In den rechtban van Zoeterwoude trof men in vroeger tijd ook aan de hofstede Cijs of Berendrecht, een leen der Hol- landsche graven, gelegen op een paar mi nuten afstand en ten westen van de Lam- mebrug; de laatste overblijfselen er van zijn in 1840 gesloopt. Ten oosten dier Lammebrug bevindt zich thans nog het oude ridderlijke goed Krone- steyn, door Floris van Alkemado in 1412 uit eigen goederen aan de graaflijkheid op gedragen en van haar wederom in leen ont vangen. Het werd in 1475 bij het overlij den van vrouwe Margarelha van Alkemade verleid op haar zoon Tieleman Oem van Wyngaarden en was na menigmaal van eigenaar veranderd te wezen op 't eind der vorige eeuw in 't bezit der familie Blussé. Keeren we evenwel terug naar de paro chie Zoeterwoude. In 1454 werd door don commandeur, bij eene voor Schepenen van Leiden verleden acte, een erfhuur afgekocht, waarmede 20 morgen land in 't ambacht en behoorende tot de kerkgoederen, waren bezwaard. Pastoor Van Schoten zelf kocht in 1466 eenige in Zoeterwoude gelegen goederen, welke we echter niet nader omschreven vinden. In 1471 vermaakte een zijner paro chianen, Bartholomeus Hoevenzoon, aan de prebende pastorales (papelycke prove) een jaarlijksche rente, groot een Rijnsche gulden. Wat zou de pastoor daar toen wel voor hebben kunnen koopen? Pastoor Van Scholen*'overleed in 1473 en kreeg tot opvolger heer Johan Willem Janssen. Nog maar kort was deze in zijn bedie ning, toen de graaf dezer landen, hertog Karei de Stoute, tot goedmaking der kos ten van zijn oorlogen buitengewone lx'den vorderde (1474), waarvan Holland 14300 pondon moest opbrengen. Dat's wat anders dan „een Rijnschen gulden" ontvangen! Den geestelijken in Holland, Zeeland en West-Friesland werd bevolen, schrif telijk de goederen en renten op te geven, welke zij sinds 60 jaren bezaten. Dit vond alom heftigen tegenstand, zoodat 's hertogs kamerheer, de invordering der ongewone schatting in -1476 na twee jaar verlaging dus in Holland door zettend, hier en daar de geestelijke goe deren ten verkoop deed aanslaan en het zilverwerk uit de kerken wegnemen. Die oude graven wisten wel aardig aan de dubbeltjes tc komen! Uit dien tijd nu dagteekent een quitan- tie, waarbij Peter de Buis, ontvanger na^ mens „Hartoch Knrol",'verklaart van don pastoor van Zoeterwoude geïnd te heb-; ben „die sommo van elf sluvers ende een oort stuvers; daermno begrepen den XVen penninck ter cause van zeven gróele op een stick lanfs van twee morghen ende drie sluv. op datselve lont." Nu, als de pastoor er met dat bedrag afgekomen is, hield hij nog wel wat over van zijn Rijnschen gulden» 0 0 0 MODEPRAATJE 0 0 0 De Avondjapon. Be twee hoofdlijnen, die Mevrouw Mode ons sinds een paar jaren voor onze toiletten aangeeft, heeft zij voor dit «eizoen nog eens extra aangedikt. De nauwe, alanke vorm is nog nauwer en slanker, ja, men zou haast zeggen, koker-achtig geworden. De andere losse lijn is alleen voor de jonge meisjes gebleven. Eigenlijk zijn al die vroo- lijke vlinderachtige japonnen, de vele dichtingehaaide volants, de ruches en poffen, toch ook alleen maar aardig en geschikt voor de jeugdige figuurtjes, die soms nog wel wat aanvulling verdragen kunnen, en wier vrije bewegingen door de nauwe japon maar belemmerd zouden worden. En nu is het wel eigenaardig, dat de oudere dames, om aan hare eenvoudige sobere modellen wat afwisseling te geven, de volants en ruches der jongeren overnemen, zonder echter aan hun statigheid te veel afbreuk te doen. In die gevallen worden volants en dergelijke glad opgezet, dus niet rond of schuin geknipt en wordt alleen het voorpand ermede gegarneerd, terwijl de rug geheel glad blijft. Het spreekt vanzelf, dat de soberheid, waarvan wij spraken, alleen geldt voor de costuum- modellen, in het materiaal heerscht integendeel de grootste verscheiden heid en luxe. De groote gladde stukken aan de costuums zijn bij uitstek geschikt voor groote patronen of rijk-gekleurd borduurwerk, waarvoor men bij voorkeur „Oostersche" motieven kiest. Niet alleen de lijnen Afb. 1. Avondhoed met ongekrulde struisveer. Avondjapon in Prinses-model Afb. 3. Balcostuum met op zij aangebracht sjerp. breeden kraag. maar ook heele motieven, zooals huisjes en vogels verraden Aziatischen invloed. Ook vervangt men tegenwoordig het borduurwerk gaarne door schilderwerk. Heeft men bijvoorbeeld een avond- costuum van gladde stof, dan kan dit heel mooi door schilderwerk verleven digd worden. Agraffen, spangen of gespen uit echte of similie-steenen, artistiek verwerkt, zijn een gaarne ge ziene gamecring. In overeenstemming hiermede worden de kapsels ook met sieraden getooid, die natuurlijk in over eenstemming moeten zijn met die aan het toilet gedragen. De Avondhoed. De hoed, die wij des avonds in het theater of op concert, in het restaurant en dergelijke dragen, moet nog meer dan de gewone hoed in overeenstemming zijn met het te dragen toilet. Hoe eleganter de japon, hoe eleganter de hoed daarbij. Aan een betrekkelijk eenvoudig toilet kan de werkelijk chique hoed de vereischte voornaamheid geven. nooit mag het gekieede toilet gecompleteerd worden door een .eenvoudig hoedje. Ons plaatje geeft een avond hoed, die, eenvoudig van mode, maar rijk van materiaal is Ook de grootte bestemt het tot avondhoed. Het materiaal bestaat uit velours-panne, gegarneerd met een ongekrulde struisveer, die recht afhangt. (Afb 1.) Afb. 2. Benoodigd materiaal ongeveer 4 M zijde, 100 cM. breed. Stevige groene zijde is het materiaal voor dit costuum waarvan de lijn slank gehouden is. De door- loopende gedeelten ^ijn van achteren en op zij eenigszins aangeschoven; de rokrand is geborduurd. Groote losse panden van dezelfde stof. Afb. 3. Benoodigd materiaal ongeveer 4 M stof, 100 cM. breed. Voor de rok is de blèek-blauwe zijde in smalle volants geknipt, die op een tullen onderrok aange- Afb. 5. Eenvoudig smal gehaakt kantje, als versiering voor lingerie voor volwessen meisjes en kinderen. Afb. 6. Pompadour uit Afb. 7. Onderiaille met tweeerlei stof met gemakkelijk gehaakt kantje, borduurwerk. (Zie ook afb. 6.) bracht zijn. De op den schouder gespleten kraag bestaat eveneens uit tulle. Afb. 4. Dit ongeveer 30 tot 50 cM groote kussen is geborduurd met een patroon, dat zeer voldoet en dat bij etn gering materiaal- verbruik snel vordert. Het patroon bestaat uit markante lijnen en is zeer geschikt om in zwart gewerkt te worden, terwijl voor de punten geel en voor de bladen twee tinten groen aan te bevelen zijn. Voor deze kleurencombinatie neme men natureikleurig linnenjrf helgekleurde stof. Op zwarten grond zou men de hoofdlijnen wit ot geel kunnen maken. De beide kussen-vlakken worden aan drie kanten samen- genaaid en na het overtrekken over het kussen aan den vierden kant overhands dichtgenaaid. Afb. 5—7. Het kantje op ons plaatje heeft een aardig een voudig patroon, dat zich bij uitstek leent als garneering voor onder goed. Wij zien het aan de onder-taille op afb. 7 aangebracht. Het loopt hier langs de van achter en voren spitsuitgeknipte halslijn, terwijl de armgaten met een eenvoudig randje afgewerkt zijn. Men kan dit uit twee toeren bestaande kantje in de stof verwerken. Men haakt eerst vier lossen en een vaste en voor de tweede toer worden de lossen met vasten omgehaakt. Het kantje wordt dwars gewerkt Men begint met een toer lossen en maakt voor het eerste stokje drie lossen, na twee volgende losSen, maakt men een stokje in de achtste losse, maakt er drie stokjes bij en herhaalt twee lossen, een stokje. De tweede toer is een herhaling van het patroon. Tenslotte volgen zeven lossen, die in de eerste losse van de onderste toer gesloten worden. En dan worden de lossen door tien vasten omgehaakt. Dan herhaalt zich het patroon weer, doch de stokjes zijn dan verplaatst Men naait het kantje overhands aan, doch niet te vast. Afb. 6. Deze tasch bestaat uit stof en is speciaal geschikt voor het gekieede namiddag-toilet Men kan het taschje van dezelfde stof als het costuum maken of, Indien dit zwart is, er licht gekleurde zijde of stof voor kiezen, zoodat de tint van de tasch het costuum verlevendigt. Goud of zilver-stof is hiervoor zeer aan te bevelen. De grootte en het model hangen af van de hoeveelheid stof. die van het costuum overbleef, doch men make de tasch, wil men er elegant mee zijn, niet te groot. Kleine lapjes kunnen, zooals het voorbeeld dit aangeeft, aan elkaar gezet worden en de naden door siersteken bedekt. Goud of zilverkoord wordt door ringen gehaald, die met passende kleuren omwerkt worden. Als voering neemt men een der beide stoffen, die den bovenkant vormen. Afb. 8—9. Ons plaatje geeft een gezellig kimerhoekje met borduurwerkjes versierd. Daar is ten eerste een gordijn, dat zoowel voor een raam als voor een deur gebruikt kan worden. De grootte hangt van het doel at Het borduurwerk bestaat uit dwars-werk, waarvan de aparte motieven hier en daar aangebracht zijn. Het bovengedeelte wordt versierd dot* fijnmotieven. Als materiaal gebruikt men wol en werkt In eenvoudige steelsteek. Kleuren worden natuurlijk overeen, stemmend met het tapijt gekozen. Harmonieerend is het ronde kleedje met een krans bewerkt en aparte motieven, die langs den rand loopen, terwijl het kussen slechts met een groot patroon versierd is. -< - - *r- Afb, 8—10. Garnituur: Gordijn, rond tafelkleed en kussen met wol-borduurwerk.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1923 | | pagina 10