fled, dat men heeft bevochtigd met petro leum. Na de bewerking hangt men bet in de buitenlucht. Geplet fluweel behandelt men als volgt: Jfen houdt een beet strijkijzer met den vlakken kant naar boven, bedekt het met een .vochtige linnen lap en haalt het flu weel met den- achterkant daar overheen, terwijl men den bovenkant met een zach- Icn borstel opschuiert. Deze bewerking herhaalt men zoolang noodig, met telkens nieuw natgemaakte doeken. Stoffig fluweel mag men niet uitklop pen of borstelen. Men schudt het alleen uit, wikkelt een. lap fluweel of pluche om den kleedingstuk en wrijft daarmee 't stof- figo kleedingstuk tegen de vleug, totdat bet schoon is. Vuil fluweel kan men wasschen in wa- r, waarin rundergal is opgelost. Men kookt in drie liter water twee rundergal- JeD, een stukje fijn gesnipperde zeep en een theelepeltje honing. Als deze vloei- lof is afgekoeld, legt men het fluweel op een vochtig gemaakte plank, wrijft het met de galoplossing af en herhaalt deze bewerking tot het schoon is. Dan spoelt men het fluweel, af met koud water, laat het tusschen schoons doeken droog wor- cn bewerkt het met. een zachten bor stel. Zoo noodig strijkt men bet fluweel aan den verkeerden kant, maar legt bet niet op tafel of strijkplank. Hot moet door twee personen strak worden uitgespannen en zóó gestreken. QNS HUISHOUDLINNEN. Zóó uitgebreid en zóó soliede als de uitzet van onze grootmoeders wenschen wij den inhoud van onze linnenkast niet meer. maar toch blijft een mooie, goed gevulde kast ook in onze dagen nog de trots en glorie van elke degelijke huis- Trouw. Eu met recht. "Want, mogen onze lijf goederen misschien in den loop der jaren ren beetje van model veranderen, bet tafellinnen, de lakens en sloopen, de huishouddoeken blijven door allo tijden heen vrijwel hetzelfde. Wij durven daar om onzen lezeressen, die ons om raad vroegen, met een gerust hart adviseeren, bij het aanschaffen van haar uitzet voor flinken voorraad en vooral voor dege lijke kwaliteit te zorgen. Vooral lakens en sloopen, tafelgoed en handdoeken, zoowel als de verschil lend o doeken, voor bet afdrogen van vaatwerk, enz. moet men rijkelijk voor handen hebben. Wat lijfgoederen betreft, kan men gerust met een stukje minder- tue, als maar gezorgd is voor wat re serve. Eerste vereische bij het opbergen yan linnengoed is een stofvrije, droge bergr plaats. In een linnenkast, die niet goed sluit, krijgen de verschillende stapels smoezelige randen; in een kast," die geen droge plaats heeft, krijgen do hagelwitte lakens en servetten Ieelijke zwarte vlek ken (het „weer'), die later moeilijk te verwijderen zijn. linnengoed, dat al te lang ligt, wordt geel en gaat slijten. Het verdient dus aanbeveling om ook de stapels, die nog niet in omloop zijn, een enkele keer te laten meewasschen. Over de kwestie: moet men alles suc cessievelijk in gebruik nemen of is bet beter om reservetroepen" te houden, loopt liet oordeel uiteen. Zoo ook over het beklceden van de linnenkast. Do eeno huisvrouw prefereert wit papier met of zander randen, een andere ge bruikt afgepast kastdoeken, die zijn af gewerkt met een strook, breeden zoom. Een afhangende linnen kant vormt een aardige frissche afwerking. Ook kan men lint spannen en de verschillende stapels met bijpassende linten samen binden. Bij bet inruimen van de last is aan te raden, bet linnengoed, dat voortdurend gebruikt wordt, een plaats te geven in bet midden van de kast, zóó, dat het voor liet grijpen ligt. De minder courante artikelen kunnen bovenin geborgen wor den, zwaardere stukken behooron in de benedenste vakken te worden opgesta peld. Keurige, accurate huisvrouwen han gen aan den binnenkant van do kastdeur een lijst van den aanwezigen voorraad, waarop zij aanteekening houden van al wat uit de kast wordt genomen en van nieuwe aankoopen. Tegenwoordig wordt weer heel veel gebruik gemaakt van het licvelingspar- fum onzer moeders en grootmoeders. Men legt lavendeltakjes, dio eerst ge droogd zijn, tusschen do verschillende stapels. Lavendelkruid geeft niet alleen een aangenamen geur aan het linnen goed, maar het heeff ook het groote voor dcel, de mot uit de kast te houden. De mof. Hoe vreemde het ook lijken moge, het is toch- bewezen, dat dc bandmof uit do Zuidelijke landen naar het Noorden kwam. Omstreeks 1400 deed zij haar in tocht in Duitschland en Nederland, als een product van het rijko en pracht-lievende Venetic. De eerste moffen waren uit, brocaat, laken of atlas-zijde vervaardigd cn be stonden eenvoudig uit een soort breeden band, die cylindervormig was dichtge naaid c-n met duur bontwerk gevoerd. De openingen waren zeer rijk met knoopen uit kristal of paarlen of goud versierd. Zeer snel vond do mof baar weg over de Alpc-n naar Parijs en vandaar uit naar heel bet overige Europa. De duurste moffen vervaardigt men uit marter, goedkoopere uit eekhoorn. Waar komt het woord „jumper" vandaan? Zoo langzamerhand zijn wij tal van En gelsche woorden gaan gebruiken, zoodat wij er zoo aan gewend zijn. dat het ons niet meer opvalt. Vooral door de sport is dit gekomen. Maar ook andere Engelsche woor den hebben burgerrecht bij ons gekregen, zooals het woord jumper, waarmede wi) dat gezellige kleedingstuk bedoelen dat zoo gemakkelijk zit cn altijd door gedragen kan worden. Jumper beteekent letterlijk vertaald „springer". In de „Manufacturier" lezen wij hierover het volgende: Het woord is afkomstig uit het jaar 1605, doch werd toen verkort tot „Jump", (sprong) en werd er mede bedoeld een tot aan de heupen reikend jakje of een dito korten ruimen mantel. Dit van heel grove stof ver vaardigde kleedingstuk werd gedragen door mannen en /wel bij bet verrichten van den zwaarsten ai'beid. Deelnemers aan een poolexpeditie berichten indertijd, dat ze eskimo's hadden gezien in „jumpers" zonder eenig model. Pas in de lie eeuw begonnen ook andere menschen de „jumpers" te dragen en van dien tijd af werd dit kleedingstuk bij de vrouwenlcleeding ingelijfd, echter alleen als huiskleeding. Omstreeks 1800 nam do Engelsche admi raliteit het woord „jump" over, verbeterde het tot „jumper" en hechtte aan dit woord do beteekenis van een zeer op prijs gesteld wordend klee ngsbjk voor de bemanning van het tusscliendek. En nu draagt <le meest chique dame graag een „jumper". VROUWEN ALS UITVINDERS. Het Bureau voor Vrouwenarbeid in de Verecnigde Staten van Noord-Amerika beeft als nieuw en nuttig 5000 voorwer pen aanvaard, in de laatste tien jaar door vrouwen uitgevonden. Daaronder komen voor 1400 gereed schappen voor do huishouding, 221 land bouwwerktuigen, pl.m. 1000 toiletartikelen (tandenborstels etc.) 81 vrouwen kregen octrooi voor verbeteringen op de spoorwe gen enz. -a 53 a sa Gezondheid bewaren. In ons vorig artikel hebben wij er op gewezen, dat gezondheid bewaren een kunst is, die evenals andere kunsten', moet worden aangeleerd cn wij voegden er bij, dat de dagelijksche ondervinding leert, dat menigeen die kunst niet verstaat. (De zetter heeft er helaas van gemaakt „w c 1 verstaat"). Onjuist is dat niet, want menigeen verslaat die kunst wel, doch ik geloof toch, dat het getal dergenen, die de kunst om hun gezondheid te bewaren niet verstaan veel grooter is dan van degenen, dio dat wel kunnen. Het is daarom van het hoogste belang eens na te gaan, welke de voorwaarden zijn, die vervuld moeten worden om zoo wel lichamelijk als geestelijk gezond te leven. Dit is niet alleen een indivi dueel belang omdat 't zoo nauw samen hangt met het levensgeluk van bet indi vidu, doch het is tevens ook een n a t i o- n a a l belang. Met de zorg voor het be houd van het lichamelijk en geestelijk wel zijn der staatsburgers staat of valt de maatschappij. Zij is de beste maatstaf voor den rang, die een slaat in de rij der beschaafdo volken inneemt. Reeds humaniteitsgevoel en eigenbelang moeten voor de gemeenschap krachtige prikkels zijn om het lichamelijk en geestelijk wel zijn harer burgers zoo lang mogelijk te verzekeren. Wie durft de hoeveelheid arbeidsver mogen te schatten, die door een betere voorzorg voor do gezondheid kan worden uitgewonnen? Nemen wij als voorbeeld de tubercu lose. Deze is voorzeker een der ziekten, die de meeste slachtoffers en dus ook de meeste werkkrachten rooft. De hoeveelheid arbeidsvermogen per jaar, die deze ziekte verslindt beloopt in de millioenen. Toch kan hier niet dikwijls genoeg gezegd en herhaald worden, dat tuberculose niet alleen door doeltreffende maatregelen dik wijls kan genezen, doch ook kan worden voorkomen. Reeds het volgen eener verstandige le venswijze en het vermijden van alles wat do gezondheid kan schaden, zou hier gunstig werken, wijl niets zoozeer voor tuberculose voorbeschikt, als een onder mijnde of verzwakte constitutie. Do algemeene beginselen, op wier behar tiging het aankomt om het behoud der gezondheid zooveel mogelijk te verzekeren, zijn betrekkelijk weinig in aantal, daarbij eenvoudig en voor ieder gemakkelijk te begrijpen. Het zwaartepunt ligt in de tijdige toepassing, in de uitvoering, in de daad. Een der eerste voorwaarden dan om de gezondheid te bewaren is het voor komen van ziekelijke stoor nissen de z.g. prophylaxe. Dat de beteekenis hiervan reeds in de oudste tijden werd erkend en begrepen zal niemand verwonderen, die zich de wijs heid, ruimen blik en practischen zin van onze voorvaderen voor den geest terugroept. Reeds do wetgeving van Mo- zes getuigt van een diepen blik in do be teekenis der prophylaxe. Onze prophylactische maatregelen om ziekte te voorkomen, zijn thans veel een voudiger dan in vroegere eeuwen het ge val was. Sinds do geneeskunde 'een plaats in de rij der natuurwetenschappen heeft ingenomen en sinds betere inzichten over het ontstaan der ziekten zijn doorgedron gen, hebben deze maatregelen veel van bun phantastisch karakter verloren. Het spreekt wel vanzelf, dat een ratioueele en Sterenge prophylaxe als eerste voor waarde hef kennen der ziekteoorzaken stelt. Nu is onze kennis van bet ontstaan van vele ziekten nog onvolledig en reeds daarom is de macht der prophylaxe uit den aard der zaak een beperkte, doch dit is al weer zeer begrijpelijk. Ziekelijke afwijkingen ontstaan niet altijd direct na de inwerking van een schadelijk moment, tenzij dit een zekeren maat overschrijdt. De gevolgen der nadee- lige prikkels komen dikwijls eerst later voor den dag. Weinige prikkels van êenige beteeke nis gaan misschien geheel spoorloos voor bij, doch hun schadelijk effect komt pas te voorschijn als zij zich met andere com bineer en. Ziekte, ontstaat in den regel dan ook slechts door een samentroffen van schade lijke invloeden. Van het grootsto belang voor het ont staan en den loop van ziekten en voor do feactio op schadelijken invloed is de constitutie, het gestel van don menscb. Dit oude, wel nog niet verouder de, meestal moeilijk te definieemi be grip, is nog steeds onmisbaar voor de ver klaring van het ontstaan en den loop der ziekten. Lichaamsbouw, spierstelsel, houding, ge laatsuitdrukking, kleur van huid en slijm vliezen en nog zoovele andere factoren be palen te zamen do constitutie van den menscb. Het is een door de ervaring goed gestaafd feit, dat bijv. athleten, dus in 't algemeen zeer gespierde, evenals zeer vette personen, zelden een lioogen ouder dom bereiken en tegenover acute koort sige ziekten weinig weerstand bieden. Eveneens wijzen dikke, roodo wangen al evenmin op een sterke gezondheid als een bleeke gelaatskleur en tengere li chaamsbouw een zwakke gezondheid ver raden. Vooral bleeke vetzucht is uit den boozo en toch behoeft men niet ver te zoeken om de menschen, die door een ondoel matige levenswijze ziekelijke vetzucht heb ben gekweekt, bij tientallen to vinden. Deze voorbeelden mogen voldoende aan- toonen, welke groole beteekenis onze constitutie toekomt voor de bepaling van den vermoedelijken levensduur en het Weerstandsvermogen tegenover ziekten. W W. EEN HELD. Het was na den uitval van. het Belgische leger tegen Leuven, den 13en September 1914. Een jong Belgisch vrijwilliger uit Reu- mont. in Hainaut, Piet Verbeek, had niet aan dien uitval kunnen deelnemen; wat' hem geweldig speet, want nog nooit had bij zoon zin gehad om mede te strijden, als toen. Op zekeren dag vertelde hem een vrijwilliger uit Stree, een zekere Ivarel Jacquet, dat men op dat oogenblik .in alle regimenten naar manschappen zol' i, die bereid waren een gevaarvolle taak op zich te nemen. Piet bood zich aanstonds aan en den volgenden dag reeds smaakte hij bet genoegen, deel uit te megen maken van een uitgelezen schaar. Zij telde pen hon derd man en kreeg tot taak, een spoorbrug op te blazen in de omstreken van Thicnen. EIND GC'ID, AL GOED! XXXIV. Afaiiet je slaapt. Een lach speelt .om d'r mond. Wis droomt ze van'alles wat dien haar geest bevangen hield. We laten slapen en drocmen; op dien leeftijd is ide slaap vast en rustig Ook moeder heeft zich te ruste begeven, Mcr-zij kan niet zoo gauw inslapen: daar voor waren dan ook de verrassingen al te poot. Honderden gedachten spelen haar door 't lioofd, aar geen angstvoorstellingen pijni- toa thans het moederhart meer. Neen! zij taopt op de toekomst met blijde hope, om- lot zij weet dat haar dochter het middel punt barer gedachten in Mevrouw Wag- een tweede moeder zal vinden, als zij maar neen! waarom zop zij niet meer Kond worden en blijven leven om mede fftuige te ijn van het geluk harer dochter, lie eenmaal een plaats zou innemen in een ïiiieu, waar ze rechtens haar ontwikkeling ra lieftalligheid aanspraak op maken kon. Eindelijk dan viel ook de moeder in een 'frkwikkenden slaap, die het lichaam 'erkte en den geest opwekte cn ver- frischte. En toen zij dan ook den volgenden mor- Pa door het dreunen Vu- wagens en het pkhngcl der bellen en 't geroezemoes der ''■emmen van beneden ontwaakte, voelde zij i'ich als verjongd cn toen zij Marietje, pin. moedertje als zij was bezig zag •ar popje aan te kleeden en hoorde, met 'o mogelijke lieve naampjes, hoe ze haar Mjc vertroetelde, kon ze een lach niet on- 'fnhpkken, wat kleine zus deed opkijken jilnaar ledikantje. -Morgen moeder! Goed geslapen? Zijt allang wakker? - Xeen kind! Ik ben zoo juist ontwaakt. heb geslapen als een roos, naar 't schijnt *aar jij schijnt al druk aan 't werk te zijn? Ja, moeder! Ik heb het kind al aan Juiced en gezegd, hoe ik bet voor vandaag .fbbeix wil. Als ze niet braaf is. gaat ze p de straat mee op. Jij hebt groot gelijk Marietje! Je moet Goud-Elsje aan orde en gehoorzaamheid tenncn. Jong gewend, oud gedaan. Maar nu tï: *°rdfc het heusch tijd, dat je opstaat en 'CD» "'gt datje in de kerk komt. weet, wat we gisteren saampjes heb- afgesproken. Niet vergeten voor onze bef «vo weldoenster te bidden. 'P Hoe zou ik, moeder! Dan zou ik on- °u .r z^n- -AJ3 mijn P°P zie en mijn 11 telt je en mijn taschje, dan zie ik die 'e,!e Mevrouw voor me en danweet ik r'! k'3 Pk'cht en ik verzeker U als ik straks de kerk ben vlak bij O. L. II., dan zal zooveel goeds voor haar vragen, dat zij ook geen raad weet met- de pakjes en sur prises, die bet kindje Jesus haar over zendt. Niet waar, moeder, Ons Lieve Heer tje is nog veel rijker dan de goede Bisschop uit Spanje? Wel ja Marietje! Daar heb je groot gelijk aan. Alles wat wij hebben en zijn: alles wat er is en wat je ziet, is van Hem. Maar ga nu fluks je boterhdmmetie eten „Mag" ik het manteltje vandaag eens aandoen?" valt Marietje haar moeder in de reden. Zeker kind! Mij dunkt dat bet koud genoeg is en je hebt mé gisteren beloofd, dat je er zuinig op zult zijn. Daar reken ik dan ook vast op, want zoo'n mooi manteltje koopt men alle jaren niet.... Marietje is klaar. Nog even baar popje goedag gezegd; het kerkboekje in het taschjo geborgen, waar ook het beursje netjes in bewaard wordt en zoo lijkt ze net een jonge dame, nageoogd door de moeder, die zich op dat cogenblik gelukkig voelt entevreden. Tijd genoeg heeft de moeder nu ze voor een uur ruim alleen is, om haar toe komstgebouw in den geest steentje voor steentje op te trekken. Hoe zou ze den goeden God danken, als ze nog eenmaal bare dochter, die ze lief heeft met al do krachl harer liefhebbende moederziel, in eene omgeving kon zien, te midden van groen en bloemen en licht en lucht en zon enomringd door kin dertjes waarmee ze kan spelen en ravotten. Thans zat zij opgesloten eenzaam cn ver laten en zou vast opgroeien als een eenzel vig kind, dat. oud voor haar jaren zou zijn en dat. geen jeugd hebben zon. Neen, als haar wensch vervuld zou wor den, dan moest. Marietje de vleugels kun nen uitslaan als het vrije vogeltje in Gods vrije natuur. Een kind moet kind zijn. En te beklagen is het kleine meisje, dat met haar j*opje alleen opgroeit, verre van dc drukke, joelende, dartele, guitige kinderwe reld, die voortbrengt de gezonde, levens lustige en flinke menschen, die in staat zijn den strijd des levens te voeren tot de over winning is bevochten. Zoo denkt moeder voort tot Marietje te rugkeert uit de kerk, waar ze voor den troon van 't kindje Jesus haar hart heeft uitgestort en gebeden heeft voor Mevrouw Wagner en haar lieve moedertje. De Redacteur. (Wordt vervolgd.) De vier Bremer StacJmuzikanten. Er leefde eens, heel lang geleden, een mo lenaar, die er een ezel op na hield. Het, beest was al erg oud geworden, daardoor kon hij de lasten, die hem werden opgela den, niet meer trekken. De molenaar was daarover zeer bedroefd, maar hij kon er niets aan doen. Op een avond zei hij tot zijn vrouw: „Wij zullen dien knol van een ezel maar eens aan den vilder verkoopen. Och, ja! wij hebben er niets meer aan en moeten hem toch voeren en-dat kost geld. Goed, afgesproken!" nn gaan we naar bed. De ezel, die het gesprek afluisterde, bad heelemaal geen zin geslacht te worden. Daarom trapte hij, toen de molenaar en zijn wouw vast sliepen, een gat in den muur en ging er van door. Hij liep den geheelen nacht balkend door dc stad, totdat hij ein delijk tegen den morgen een hond tegen een hek gekv >pcn zag liggen, die jammer lijk jankte. .Wat scheelt er aan, zeg?" vroeg de ezel. „Mijn baas wil mij morgen dood schieten omdat ik bet erf niet meer bewa ken kan", zei do hond. „Nou", zei de ezel, dan gaan wij straatmuzikanten worden. Jij gaat blaffen en ik balken, dat zal een pracntconcert worden. Nu gingen ze samen op weg. De middag was reeds aangebroken, toen de muzikanten bij een hek kwamen waarop een kat te miauwen zat. „Wat zit jij hier te klagen ka-t?" vroeg de hond. Mijn baas wil mij in een zak verdrinken omdat ik geen muizen meer kan vangen. Nog beter, zei de ezel, dan kan je met ons straatmuzi kant worden. Best, zei de kat, en ze gingen met hun drieën verder. Toen ze een uurtje geloopen hadden, von den ze een haan die op een lagen tak van een eik zat te kraaien. Wat scheelt er aan vroeg de kat. „Ik, ik? kan de kippetjes niet meer bewaken, daarom wil de boerin mij in den soepketel stoppen." Goed zei de hond dan worden wij alle vier muzikanten. Zoo liepen de vier voort en onderhand waren ze in een groot bosch gekomen cn daar het langzaam aan don ker begon te worden dachten ze er over om nu maar cons to gaan slapen. De ezel zocht een heerlijk zacht plekje, dicht bij een ouden zwaren beuk, cn ging daar liggen, doodmoe van do veelbewogen dagen en nachten. De hond lei zich vlalc naast den ezel op den grond, en de kat vlijde zich aan den anderen kant. De haan fladderde op een lagen tak van den beuk. Eensklaps meende hij een lichtje te be speuren. Doch daar hij te oud was om hooger te vliegen ging hij het overige ge zelschap wekken. Wat is er uou' weer brem- de de hond boos, waarom kraai js al zoo vroeg? (Slot volgt) Rudi Niemer. I Zij knikte van ja, doch meende van neen. Corrie lustte graag appelen en peren. Daarom had moeder zo allemaal achter slot en grendel gezet, zoodat Corrie met haar lange vingers, er af moest blijven. Op zekeren dag nu, had moeder om haar te pleizieren, de appeltjes uit de kast gebaald om ze te schillen voor heb middagmaal. Jongen, jongen, dat was voor Corrie iets fijns. Zoo nu en dan kreeg zij een schijfje van één der appelen, en dan was zij den hemel te rijk. Toen moeder zoo ongeveer klaar was, en er nog maar een stuk of drie lagen om geschild te worden, kreQg zij slaap Doch dat was wel te bcgripen, want zij had 's nachts heel niet geslapen, omdat zij op de bruiloft was geweest van oom Piet. Zoo langzamerhand begon zij te knikkebol len, en al gauw was zij in het land der droomen. Zij droomde van grappige voor drachten, waar zij zoo spannend naar had zitten luisteren. Vooral van die éene, ja dat was er ééntje hoor! Hoe zij heette weet ik niet precies meer. maar het was de grappig ste van al de anderen. Doch om op mijn verhaal terug te komen, Corrie had gezien, dat mGeder maar van „ja" knikte en zij maakte van de gelegen heid gebruik. Heel voorzichtig haalde zij een appel uit moeders schoot en vroeg, „moeder mag ik dat appeltje"? Moeder knikte van ja, en Corrie peuzelde hem lekker op. Toen dat appeltje op was, dacht zij bij zich zelf, „daar liggen nog twee mooie ap pelen in moeders schoot. V/eet je wat ik doen bal, ik zal vragen of ik er nog ééntje mag." Dat deed zij en bet gevolg zal u wel duidelijk zijn. Zoo ging het ook. met den derden appel. Maar toen moeder wakker 'werd, en zag dat al de appelen verdwenen waren, kreeg Corrie dien middagg geen ap pelmoes. Doch inplaats daarvan iets, wat u allemaal kunt raden. Kees van Dieren. Het geschenk. Er was eens een oude man met een knaapje. De kleine jongen was nog heel jong. Op zekeren dag was grootvader en het knaapje weer in de kamer. De oude man trok de schuif met zijn bibberende handen open. Het knaapje was op een stoel geklom men. Grootvader haalde er een horloge uit. Dat mooie ding schitterde den kleinen jon gen in de oogen. Hé, grootvader, geeft het mij astublieft. 't Oudje zei: neen jongen ik zal het je wel eens geven, misschien het vol gende jaar. Als ge braaf zijt en goed leert, zullen we zien. „Het volgende jaar", zei bet knaapje; maar grootvader, dan zou u al lang dood kunnen zijn. U bent al zoo oud en zoo ziek. Het oudje stond te denken en zei in zich zeiven, terwijl zijn lange vingers rond scharrelden in knaapjes krullekop: „Het is eigenlijk wel waar". Grootvader nam het zilveren horloge met de mooie ket ting erbij. Hij legde bet op de begeerige bandjes.en zei: dit is nog van je vader. Na eenigen tijd van dit voorval, greep er een droevige gebeurtenis plaats. Op het kerkhof namelijk was een verseh graf ge dolven. Dit was bestemd voor het knaapje, waarvan hierboven reeds gesproken is. Met innig medelijden stonden bij de begrafenis bieromheengescbaard zijn vroegere kamera den en zijn grootvader, 't Frissche windje kuste des grijsaards ontbloote hoofd, terwijl hij met één knie op den killen grond zat en met droeven blik op het pas neergelaten kistje nceikeek. Arm knaapje, wis had dat gedacht Na afloop der begrafenis keerde de grootvader weer huiswaarts. De oude man weende bitter, toen hij het uurwerk op het kastje zag liggen, waarna hij het weer inde oude lade teruglegde. E. Duijin, Kooipark 10, Leiden. De omgekeerde wereld. 1. Frans droomde rare dingen. Hij droomde, dat zijn zusje in een keeltje zat en dat het kanarievogeltje haar een beetje suiker bracht. Ook droomde hij dat zijn moeder een sigaar rookte en dat zijn vader een kous aan 't breien was. Vader reed met een kinderwagen cn moe der wandelde met een wandelstok erachter.. Twee politieagenten voerden op straat allerlei kattekwaad uit. Toen kwam één jongen en bracht de boosdoeners naar het politiebureau. De juffrouw zat in de bank te scb.-cim. Want zij was ondeugend geweest. Een ma gen zei tegen haar: „Ja, zoo gaat het. als juffrouwen slecht oppassen." Ook zag hij een kind loopen met haar moeder op haar arm. En 't laatste wat hij droomde was nog 't leukste. Hij droomde, dat hij op straat een hondje op zijn achterpooten zag loopen. En dat hondje hield een touw vast en aan dat touw liep een klein meisje op handen en voeten en blafte ma-ar telkens. En daar moest Frans zoo om lachen, dat hij er wakker van werd. Willem Jansen, Kort Rapenburg 14., Moeders verjaardag. Moederlief, wat blijde morgen, Voert ons allen bier bijeen; Vrij van rampen, vrij van zorgen, Groeten wij u recht te vreêrt! 't Is uw feest! Blij en. vrij, Treden wij nu juichend nader. En smeeken onzen Hemelvader: „Lieve goede Albehoeder, Zegen onze goede Moeder!" Moederlief, wij bidden zamerf, Allen bidden met ons mee: „Blijft ons met uw liefde omvamen"! Vader stemt ook in die beê. 't Is uw feest! Blij van geest. Willen wij u graag bedoven, 'Nimmer zal die stem verdooven, Die ons naar uw hart geleidt En ons zegt „gehoorzaamheid"! Oom Jan. - St. Nicolaas. St. Nicolaas komt weer in de stad. Wat een gejubel en gejuich is dat* Hij met z'n kwarle knechtje Piet, Je moet toeli lachen als je hem ziet. Hij komt zes December hier nu aan Met lekkers en pakjes volbelaan. Do kinderen- zijn allen in de weer Voor het bezoek van zoo'n voornamen [beer, Voor de winkels fijn verlicht, Staan de kinderen met een blij gezicht Ze staan te kijken en te zoeken Naar speelgoed, en naar prentenboeken i Eindelijk is de dag gekomen Do vreugde is nu nog toegenomen En met oen blij en een dankbaar ge» [zicht, Is hun oog op Sint Nicolaas gericht. Willem Jansen, Kort-Rapenburg 14, Leiden,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1923 | | pagina 13