fled, dat men heeft bevochtigd met petro
leum. Na de bewerking hangt men bet in
de buitenlucht.
Geplet fluweel behandelt men als volgt:
Jfen houdt een beet strijkijzer met den
vlakken kant naar boven, bedekt het met
een .vochtige linnen lap en haalt het flu
weel met den- achterkant daar overheen,
terwijl men den bovenkant met een zach-
Icn borstel opschuiert. Deze bewerking
herhaalt men zoolang noodig, met telkens
nieuw natgemaakte doeken.
Stoffig fluweel mag men niet uitklop
pen of borstelen. Men schudt het alleen
uit, wikkelt een. lap fluweel of pluche om
den kleedingstuk en wrijft daarmee 't stof-
figo kleedingstuk tegen de vleug, totdat
bet schoon is.
Vuil fluweel kan men wasschen in wa-
r, waarin rundergal is opgelost. Men
kookt in drie liter water twee rundergal-
JeD, een stukje fijn gesnipperde zeep en
een theelepeltje honing. Als deze vloei-
lof is afgekoeld, legt men het fluweel op
een vochtig gemaakte plank, wrijft het
met de galoplossing af en herhaalt deze
bewerking tot het schoon is. Dan spoelt
men het fluweel, af met koud water, laat
het tusschen schoons doeken droog wor-
cn bewerkt het met. een zachten bor
stel. Zoo noodig strijkt men bet fluweel
aan den verkeerden kant, maar legt bet
niet op tafel of strijkplank. Hot moet door
twee personen strak worden uitgespannen
en zóó gestreken.
QNS HUISHOUDLINNEN.
Zóó uitgebreid en zóó soliede als de
uitzet van onze grootmoeders wenschen
wij den inhoud van onze linnenkast niet
meer. maar toch blijft een mooie, goed
gevulde kast ook in onze dagen nog de
trots en glorie van elke degelijke huis-
Trouw.
Eu met recht. "Want, mogen onze lijf
goederen misschien in den loop der jaren
ren beetje van model veranderen, bet
tafellinnen, de lakens en sloopen, de
huishouddoeken blijven door allo tijden
heen vrijwel hetzelfde. Wij durven daar
om onzen lezeressen, die ons om raad
vroegen, met een gerust hart adviseeren,
bij het aanschaffen van haar uitzet voor
flinken voorraad en vooral voor dege
lijke kwaliteit te zorgen.
Vooral lakens en sloopen, tafelgoed
en handdoeken, zoowel als de verschil
lend o doeken, voor bet afdrogen van
vaatwerk, enz. moet men rijkelijk voor
handen hebben. Wat lijfgoederen betreft,
kan men gerust met een stukje minder-
tue, als maar gezorgd is voor wat re
serve.
Eerste vereische bij het opbergen yan
linnengoed is een stofvrije, droge bergr
plaats. In een linnenkast, die niet goed
sluit, krijgen de verschillende stapels
smoezelige randen; in een kast," die geen
droge plaats heeft, krijgen do hagelwitte
lakens en servetten Ieelijke zwarte vlek
ken (het „weer'), die later moeilijk te
verwijderen zijn.
linnengoed, dat al te lang ligt, wordt
geel en gaat slijten. Het verdient dus
aanbeveling om ook de stapels, die nog
niet in omloop zijn, een enkele keer te
laten meewasschen.
Over de kwestie: moet men alles suc
cessievelijk in gebruik nemen of is bet
beter om reservetroepen" te houden,
loopt liet oordeel uiteen. Zoo ook over
het beklceden van de linnenkast. Do
eeno huisvrouw prefereert wit papier
met of zander randen, een andere ge
bruikt afgepast kastdoeken, die zijn af
gewerkt met een strook, breeden zoom.
Een afhangende linnen kant vormt een
aardige frissche afwerking. Ook kan
men lint spannen en de verschillende
stapels met bijpassende linten samen
binden.
Bij bet inruimen van de last is aan te
raden, bet linnengoed, dat voortdurend
gebruikt wordt, een plaats te geven in
bet midden van de kast, zóó, dat het
voor liet grijpen ligt. De minder courante
artikelen kunnen bovenin geborgen wor
den, zwaardere stukken behooron in de
benedenste vakken te worden opgesta
peld.
Keurige, accurate huisvrouwen han
gen aan den binnenkant van do kastdeur
een lijst van den aanwezigen voorraad,
waarop zij aanteekening houden van al
wat uit de kast wordt genomen en van
nieuwe aankoopen.
Tegenwoordig wordt weer heel veel
gebruik gemaakt van het licvelingspar-
fum onzer moeders en grootmoeders.
Men legt lavendeltakjes, dio eerst ge
droogd zijn, tusschen do verschillende
stapels. Lavendelkruid geeft niet alleen
een aangenamen geur aan het linnen
goed, maar het heeff ook het groote voor
dcel, de mot uit de kast te houden.
De mof.
Hoe vreemde het ook lijken moge,
het is toch- bewezen, dat dc bandmof uit
do Zuidelijke landen naar het Noorden
kwam. Omstreeks 1400 deed zij haar in
tocht in Duitschland en Nederland, als een
product van het rijko en pracht-lievende
Venetic.
De eerste moffen waren uit, brocaat,
laken of atlas-zijde vervaardigd cn be
stonden eenvoudig uit een soort breeden
band, die cylindervormig was dichtge
naaid c-n met duur bontwerk gevoerd. De
openingen waren zeer rijk met knoopen
uit kristal of paarlen of goud versierd.
Zeer snel vond do mof baar weg over de
Alpc-n naar Parijs en vandaar uit naar
heel bet overige Europa.
De duurste moffen vervaardigt men
uit marter, goedkoopere uit eekhoorn.
Waar komt het woord „jumper" vandaan?
Zoo langzamerhand zijn wij tal van En
gelsche woorden gaan gebruiken, zoodat wij
er zoo aan gewend zijn. dat het ons niet
meer opvalt. Vooral door de sport is dit
gekomen. Maar ook andere Engelsche woor
den hebben burgerrecht bij ons gekregen,
zooals het woord jumper, waarmede wi) dat
gezellige kleedingstuk bedoelen dat zoo
gemakkelijk zit cn altijd door gedragen kan
worden.
Jumper beteekent letterlijk vertaald
„springer". In de „Manufacturier" lezen wij
hierover het volgende:
Het woord is afkomstig uit het jaar 1605,
doch werd toen verkort tot „Jump", (sprong)
en werd er mede bedoeld een tot aan de
heupen reikend jakje of een dito korten
ruimen mantel. Dit van heel grove stof ver
vaardigde kleedingstuk werd gedragen
door mannen en /wel bij bet verrichten van
den zwaarsten ai'beid. Deelnemers aan een
poolexpeditie berichten indertijd, dat ze
eskimo's hadden gezien in „jumpers" zonder
eenig model.
Pas in de lie eeuw begonnen ook andere
menschen de „jumpers" te dragen en van
dien tijd af werd dit kleedingstuk bij de
vrouwenlcleeding ingelijfd, echter alleen als
huiskleeding.
Omstreeks 1800 nam do Engelsche admi
raliteit het woord „jump" over, verbeterde
het tot „jumper" en hechtte aan dit woord
do beteekenis van een zeer op prijs gesteld
wordend klee ngsbjk voor de bemanning
van het tusscliendek.
En nu draagt <le meest chique dame
graag een „jumper".
VROUWEN ALS UITVINDERS.
Het Bureau voor Vrouwenarbeid in de
Verecnigde Staten van Noord-Amerika
beeft als nieuw en nuttig 5000 voorwer
pen aanvaard, in de laatste tien jaar door
vrouwen uitgevonden.
Daaronder komen voor 1400 gereed
schappen voor do huishouding, 221 land
bouwwerktuigen, pl.m. 1000 toiletartikelen
(tandenborstels etc.) 81 vrouwen kregen
octrooi voor verbeteringen op de spoorwe
gen enz.
-a 53 a sa
Gezondheid bewaren.
In ons vorig artikel hebben wij er op
gewezen, dat gezondheid bewaren een
kunst is, die evenals andere kunsten', moet
worden aangeleerd cn wij voegden er bij,
dat de dagelijksche ondervinding leert,
dat menigeen die kunst niet verstaat.
(De zetter heeft er helaas van gemaakt
„w c 1 verstaat"). Onjuist is dat niet, want
menigeen verslaat die kunst wel, doch ik
geloof toch, dat het getal dergenen, die
de kunst om hun gezondheid te bewaren
niet verstaan veel grooter is dan van
degenen, dio dat wel kunnen.
Het is daarom van het hoogste belang
eens na te gaan, welke de voorwaarden
zijn, die vervuld moeten worden om zoo
wel lichamelijk als geestelijk gezond te
leven. Dit is niet alleen een indivi
dueel belang omdat 't zoo nauw samen
hangt met het levensgeluk van bet indi
vidu, doch het is tevens ook een n a t i o-
n a a l belang. Met de zorg voor het be
houd van het lichamelijk en geestelijk wel
zijn der staatsburgers staat of valt de
maatschappij. Zij is de beste maatstaf
voor den rang, die een slaat in de rij
der beschaafdo volken inneemt. Reeds
humaniteitsgevoel en eigenbelang moeten
voor de gemeenschap krachtige prikkels
zijn om het lichamelijk en geestelijk wel
zijn harer burgers zoo lang mogelijk te
verzekeren.
Wie durft de hoeveelheid arbeidsver
mogen te schatten, die door een betere
voorzorg voor do gezondheid kan worden
uitgewonnen?
Nemen wij als voorbeeld de tubercu
lose. Deze is voorzeker een der ziekten, die
de meeste slachtoffers en dus ook de
meeste werkkrachten rooft. De hoeveelheid
arbeidsvermogen per jaar, die deze ziekte
verslindt beloopt in de millioenen. Toch
kan hier niet dikwijls genoeg gezegd en
herhaald worden, dat tuberculose niet
alleen door doeltreffende maatregelen dik
wijls kan genezen, doch ook kan worden
voorkomen.
Reeds het volgen eener verstandige le
venswijze en het vermijden van alles wat
do gezondheid kan schaden, zou hier
gunstig werken, wijl niets zoozeer voor
tuberculose voorbeschikt, als een onder
mijnde of verzwakte constitutie.
Do algemeene beginselen, op wier behar
tiging het aankomt om het behoud der
gezondheid zooveel mogelijk te verzekeren,
zijn betrekkelijk weinig in aantal, daarbij
eenvoudig en voor ieder gemakkelijk te
begrijpen. Het zwaartepunt ligt in de
tijdige toepassing, in de uitvoering, in de
daad.
Een der eerste voorwaarden dan om
de gezondheid te bewaren is het voor
komen van ziekelijke stoor
nissen de z.g. prophylaxe.
Dat de beteekenis hiervan reeds in de
oudste tijden werd erkend en begrepen
zal niemand verwonderen, die zich de wijs
heid, ruimen blik en practischen zin
van onze voorvaderen voor den geest
terugroept. Reeds do wetgeving van Mo-
zes getuigt van een diepen blik in do be
teekenis der prophylaxe.
Onze prophylactische maatregelen om
ziekte te voorkomen, zijn thans veel een
voudiger dan in vroegere eeuwen het ge
val was. Sinds do geneeskunde 'een plaats
in de rij der natuurwetenschappen heeft
ingenomen en sinds betere inzichten over
het ontstaan der ziekten zijn doorgedron
gen, hebben deze maatregelen veel van
bun phantastisch karakter verloren. Het
spreekt wel vanzelf, dat een ratioueele en
Sterenge prophylaxe als eerste voor
waarde hef kennen der ziekteoorzaken
stelt. Nu is onze kennis van bet ontstaan
van vele ziekten nog onvolledig en reeds
daarom is de macht der prophylaxe uit
den aard der zaak een beperkte, doch dit
is al weer zeer begrijpelijk.
Ziekelijke afwijkingen ontstaan niet
altijd direct na de inwerking van een
schadelijk moment, tenzij dit een zekeren
maat overschrijdt. De gevolgen der nadee-
lige prikkels komen dikwijls eerst later
voor den dag.
Weinige prikkels van êenige beteeke
nis gaan misschien geheel spoorloos voor
bij, doch hun schadelijk effect komt pas
te voorschijn als zij zich met andere com
bineer en.
Ziekte, ontstaat in den regel dan ook
slechts door een samentroffen van schade
lijke invloeden.
Van het grootsto belang voor het ont
staan en den loop van ziekten en voor do
feactio op schadelijken invloed is de
constitutie, het gestel van don
menscb. Dit oude, wel nog niet verouder
de, meestal moeilijk te definieemi be
grip, is nog steeds onmisbaar voor de ver
klaring van het ontstaan en den loop der
ziekten.
Lichaamsbouw, spierstelsel, houding, ge
laatsuitdrukking, kleur van huid en slijm
vliezen en nog zoovele andere factoren be
palen te zamen do constitutie van den
menscb. Het is een door de ervaring goed
gestaafd feit, dat bijv. athleten, dus in
't algemeen zeer gespierde, evenals zeer
vette personen, zelden een lioogen ouder
dom bereiken en tegenover acute koort
sige ziekten weinig weerstand bieden.
Eveneens wijzen dikke, roodo wangen
al evenmin op een sterke gezondheid als
een bleeke gelaatskleur en tengere li
chaamsbouw een zwakke gezondheid ver
raden.
Vooral bleeke vetzucht is uit den boozo
en toch behoeft men niet ver te zoeken
om de menschen, die door een ondoel
matige levenswijze ziekelijke vetzucht heb
ben gekweekt, bij tientallen to vinden.
Deze voorbeelden mogen voldoende aan-
toonen, welke groole beteekenis onze
constitutie toekomt voor de bepaling van
den vermoedelijken levensduur en het
Weerstandsvermogen tegenover ziekten.
W W.
EEN HELD.
Het was na den uitval van. het Belgische
leger tegen Leuven, den 13en September
1914.
Een jong Belgisch vrijwilliger uit Reu-
mont. in Hainaut, Piet Verbeek, had niet
aan dien uitval kunnen deelnemen; wat'
hem geweldig speet, want nog nooit had
bij zoon zin gehad om mede te strijden,
als toen. Op zekeren dag vertelde hem een
vrijwilliger uit Stree, een zekere Ivarel
Jacquet, dat men op dat oogenblik .in alle
regimenten naar manschappen zol' i, die
bereid waren een gevaarvolle taak op zich
te nemen. Piet bood zich aanstonds aan
en den volgenden dag reeds smaakte hij
bet genoegen, deel uit te megen maken van
een uitgelezen schaar. Zij telde pen hon
derd man en kreeg tot taak, een spoorbrug
op te blazen in de omstreken van Thicnen.
EIND GC'ID, AL GOED!
XXXIV.
Afaiiet je slaapt. Een lach speelt .om d'r
mond. Wis droomt ze van'alles wat dien
haar geest bevangen hield. We laten
slapen en drocmen; op dien leeftijd is
ide slaap vast en rustig
Ook moeder heeft zich te ruste begeven,
Mcr-zij kan niet zoo gauw inslapen: daar
voor waren dan ook de verrassingen al te
poot.
Honderden gedachten spelen haar door 't
lioofd, aar geen angstvoorstellingen pijni-
toa thans het moederhart meer. Neen! zij
taopt op de toekomst met blijde hope, om-
lot zij weet dat haar dochter het middel
punt barer gedachten in Mevrouw Wag-
een tweede moeder zal vinden, als zij
maar neen! waarom zop zij niet meer
Kond worden en blijven leven om mede
fftuige te ijn van het geluk harer dochter,
lie eenmaal een plaats zou innemen in een
ïiiieu, waar ze rechtens haar ontwikkeling
ra lieftalligheid aanspraak op maken kon.
Eindelijk dan viel ook de moeder in een
'frkwikkenden slaap, die het lichaam
'erkte en den geest opwekte cn ver-
frischte.
En toen zij dan ook den volgenden mor-
Pa door het dreunen Vu- wagens en het
pkhngcl der bellen en 't geroezemoes der
''■emmen van beneden ontwaakte, voelde zij
i'ich als verjongd cn toen zij Marietje,
pin. moedertje als zij was bezig zag
•ar popje aan te kleeden en hoorde, met
'o mogelijke lieve naampjes, hoe ze haar
Mjc vertroetelde, kon ze een lach niet on-
'fnhpkken, wat kleine zus deed opkijken
jilnaar ledikantje.
-Morgen moeder! Goed geslapen? Zijt
allang wakker?
- Xeen kind! Ik ben zoo juist ontwaakt.
heb geslapen als een roos, naar 't schijnt
*aar jij schijnt al druk aan 't werk te zijn?
Ja, moeder! Ik heb het kind al aan
Juiced en gezegd, hoe ik bet voor vandaag
.fbbeix wil. Als ze niet braaf is. gaat ze
p de straat mee op.
Jij hebt groot gelijk Marietje! Je moet
Goud-Elsje aan orde en gehoorzaamheid
tenncn. Jong gewend, oud gedaan. Maar nu
tï: *°rdfc het heusch tijd, dat je opstaat en
'CD» "'gt datje in de kerk komt.
weet, wat we gisteren saampjes heb-
afgesproken. Niet vergeten voor onze
bef «vo weldoenster te bidden.
'P Hoe zou ik, moeder! Dan zou ik on-
°u .r z^n- -AJ3 mijn P°P zie en mijn
11 telt je en mijn taschje, dan zie ik die
'e,!e Mevrouw voor me en danweet ik
r'! k'3 Pk'cht en ik verzeker U als ik straks
de kerk ben vlak bij O. L. II., dan zal
zooveel goeds voor haar vragen, dat zij
ook geen raad weet met- de pakjes en sur
prises, die bet kindje Jesus haar over
zendt. Niet waar, moeder, Ons Lieve Heer
tje is nog veel rijker dan de goede Bisschop
uit Spanje?
Wel ja Marietje! Daar heb je groot
gelijk aan. Alles wat wij hebben en zijn:
alles wat er is en wat je ziet, is van Hem.
Maar ga nu fluks je boterhdmmetie eten
„Mag" ik het manteltje vandaag eens
aandoen?" valt Marietje haar moeder in
de reden.
Zeker kind! Mij dunkt dat bet koud
genoeg is en je hebt mé gisteren beloofd,
dat je er zuinig op zult zijn. Daar reken ik
dan ook vast op, want zoo'n mooi manteltje
koopt men alle jaren niet....
Marietje is klaar. Nog even baar popje
goedag gezegd; het kerkboekje in het
taschjo geborgen, waar ook het beursje
netjes in bewaard wordt en zoo lijkt ze net
een jonge dame, nageoogd door de moeder,
die zich op dat cogenblik gelukkig voelt
entevreden.
Tijd genoeg heeft de moeder nu ze
voor een uur ruim alleen is, om haar toe
komstgebouw in den geest steentje voor
steentje op te trekken.
Hoe zou ze den goeden God danken, als
ze nog eenmaal bare dochter, die ze lief
heeft met al do krachl harer liefhebbende
moederziel, in eene omgeving kon zien,
te midden van groen en bloemen en licht
en lucht en zon enomringd door kin
dertjes waarmee ze kan spelen en ravotten.
Thans zat zij opgesloten eenzaam cn ver
laten en zou vast opgroeien als een eenzel
vig kind, dat. oud voor haar jaren zou zijn
en dat. geen jeugd hebben zon.
Neen, als haar wensch vervuld zou wor
den, dan moest. Marietje de vleugels kun
nen uitslaan als het vrije vogeltje in Gods
vrije natuur. Een kind moet kind zijn. En
te beklagen is het kleine meisje, dat met
haar j*opje alleen opgroeit, verre van dc
drukke, joelende, dartele, guitige kinderwe
reld, die voortbrengt de gezonde, levens
lustige en flinke menschen, die in staat zijn
den strijd des levens te voeren tot de over
winning is bevochten.
Zoo denkt moeder voort tot Marietje te
rugkeert uit de kerk, waar ze voor den
troon van 't kindje Jesus haar hart heeft
uitgestort en gebeden heeft voor Mevrouw
Wagner en haar lieve moedertje.
De Redacteur.
(Wordt vervolgd.)
De vier Bremer StacJmuzikanten.
Er leefde eens, heel lang geleden, een mo
lenaar, die er een ezel op na hield. Het,
beest was al erg oud geworden, daardoor
kon hij de lasten, die hem werden opgela
den, niet meer trekken. De molenaar was
daarover zeer bedroefd, maar hij kon er
niets aan doen. Op een avond zei hij tot
zijn vrouw: „Wij zullen dien knol van een
ezel maar eens aan den vilder verkoopen.
Och, ja! wij hebben er niets meer aan en
moeten hem toch voeren en-dat kost geld.
Goed, afgesproken!" nn gaan we naar bed.
De ezel, die het gesprek afluisterde, bad
heelemaal geen zin geslacht te worden.
Daarom trapte hij, toen de molenaar en zijn
wouw vast sliepen, een gat in den muur en
ging er van door. Hij liep den geheelen
nacht balkend door dc stad, totdat hij ein
delijk tegen den morgen een hond tegen
een hek gekv >pcn zag liggen, die jammer
lijk jankte. .Wat scheelt er aan, zeg?" vroeg
de ezel. „Mijn baas wil mij morgen dood
schieten omdat ik bet erf niet meer bewa
ken kan", zei do hond. „Nou", zei de ezel,
dan gaan wij straatmuzikanten worden. Jij
gaat blaffen en ik balken, dat zal een
pracntconcert worden. Nu gingen ze samen
op weg.
De middag was reeds aangebroken, toen
de muzikanten bij een hek kwamen waarop
een kat te miauwen zat. „Wat zit jij hier
te klagen ka-t?" vroeg de hond. Mijn baas
wil mij in een zak verdrinken omdat ik
geen muizen meer kan vangen. Nog beter,
zei de ezel, dan kan je met ons straatmuzi
kant worden. Best, zei de kat, en ze gingen
met hun drieën verder.
Toen ze een uurtje geloopen hadden, von
den ze een haan die op een lagen tak van
een eik zat te kraaien. Wat scheelt er aan
vroeg de kat. „Ik, ik? kan de kippetjes niet
meer bewaken, daarom wil de boerin mij in
den soepketel stoppen."
Goed zei de hond dan worden wij alle
vier muzikanten. Zoo liepen de vier voort
en onderhand waren ze in een groot bosch
gekomen cn daar het langzaam aan don
ker begon te worden dachten ze er over om
nu maar cons to gaan slapen.
De ezel zocht een heerlijk zacht plekje,
dicht bij een ouden zwaren beuk, cn ging
daar liggen, doodmoe van do veelbewogen
dagen en nachten. De hond lei zich vlalc
naast den ezel op den grond, en de kat
vlijde zich aan den anderen kant. De haan
fladderde op een lagen tak van den beuk.
Eensklaps meende hij een lichtje te be
speuren. Doch daar hij te oud was om
hooger te vliegen ging hij het overige ge
zelschap wekken. Wat is er uou' weer brem-
de de hond boos, waarom kraai js al zoo
vroeg?
(Slot volgt) Rudi Niemer.
I
Zij knikte van ja, doch meende van neen.
Corrie lustte graag appelen en peren.
Daarom had moeder zo allemaal achter
slot en grendel gezet, zoodat Corrie met
haar lange vingers, er af moest blijven. Op
zekeren dag nu, had moeder om haar te
pleizieren, de appeltjes uit de kast gebaald
om ze te schillen voor heb middagmaal.
Jongen, jongen, dat was voor Corrie iets
fijns. Zoo nu en dan kreeg zij een schijfje
van één der appelen, en dan was zij den
hemel te rijk. Toen moeder zoo ongeveer
klaar was, en er nog maar een stuk of drie
lagen om geschild te worden, kreQg zij slaap
Doch dat was wel te bcgripen, want zij
had 's nachts heel niet geslapen, omdat zij
op de bruiloft was geweest van oom Piet.
Zoo langzamerhand begon zij te knikkebol
len, en al gauw was zij in het land der
droomen. Zij droomde van grappige voor
drachten, waar zij zoo spannend naar had
zitten luisteren. Vooral van die éene, ja dat
was er ééntje hoor! Hoe zij heette weet ik
niet precies meer. maar het was de grappig
ste van al de anderen.
Doch om op mijn verhaal terug te komen,
Corrie had gezien, dat mGeder maar van
„ja" knikte en zij maakte van de gelegen
heid gebruik. Heel voorzichtig haalde zij
een appel uit moeders schoot en vroeg,
„moeder mag ik dat appeltje"? Moeder
knikte van ja, en Corrie peuzelde hem lekker
op. Toen dat appeltje op was, dacht zij bij
zich zelf, „daar liggen nog twee mooie ap
pelen in moeders schoot. V/eet je wat ik
doen bal, ik zal vragen of ik er nog ééntje
mag." Dat deed zij en bet gevolg zal u wel
duidelijk zijn. Zoo ging het ook. met den
derden appel. Maar toen moeder wakker
'werd, en zag dat al de appelen verdwenen
waren, kreeg Corrie dien middagg geen ap
pelmoes. Doch inplaats daarvan iets, wat u
allemaal kunt raden.
Kees van Dieren.
Het geschenk.
Er was eens een oude man met een
knaapje. De kleine jongen was nog heel
jong. Op zekeren dag was grootvader en het
knaapje weer in de kamer. De oude man
trok de schuif met zijn bibberende handen
open. Het knaapje was op een stoel geklom
men. Grootvader haalde er een horloge uit.
Dat mooie ding schitterde den kleinen jon
gen in de oogen. Hé, grootvader, geeft het
mij astublieft. 't Oudje zei: neen jongen ik
zal het je wel eens geven, misschien het vol
gende jaar. Als ge braaf zijt en goed leert,
zullen we zien. „Het volgende jaar", zei bet
knaapje; maar grootvader, dan zou u al
lang dood kunnen zijn. U bent al zoo oud
en zoo ziek. Het oudje stond te denken en
zei in zich zeiven, terwijl zijn lange vingers
rond scharrelden in knaapjes krullekop:
„Het is eigenlijk wel waar". Grootvader
nam het zilveren horloge met de mooie ket
ting erbij. Hij legde bet op de begeerige
bandjes.en zei: dit is nog van je vader.
Na eenigen tijd van dit voorval, greep er
een droevige gebeurtenis plaats. Op het
kerkhof namelijk was een verseh graf ge
dolven. Dit was bestemd voor het knaapje,
waarvan hierboven reeds gesproken is. Met
innig medelijden stonden bij de begrafenis
bieromheengescbaard zijn vroegere kamera
den en zijn grootvader, 't Frissche windje
kuste des grijsaards ontbloote hoofd, terwijl
hij met één knie op den killen grond zat
en met droeven blik op het pas neergelaten
kistje nceikeek. Arm knaapje, wis had dat
gedacht
Na afloop der begrafenis keerde de
grootvader weer huiswaarts. De oude man
weende bitter, toen hij het uurwerk op het
kastje zag liggen, waarna hij het weer inde
oude lade teruglegde.
E. Duijin,
Kooipark 10, Leiden.
De omgekeerde wereld.
1. Frans droomde rare dingen.
Hij droomde, dat zijn zusje in een keeltje
zat en dat het kanarievogeltje haar een
beetje suiker bracht.
Ook droomde hij dat zijn moeder een
sigaar rookte en dat zijn vader een kous
aan 't breien was.
Vader reed met een kinderwagen cn moe
der wandelde met een wandelstok erachter..
Twee politieagenten voerden op straat
allerlei kattekwaad uit. Toen kwam één
jongen en bracht de boosdoeners naar het
politiebureau.
De juffrouw zat in de bank te scb.-cim.
Want zij was ondeugend geweest. Een ma
gen zei tegen haar: „Ja, zoo gaat het. als
juffrouwen slecht oppassen."
Ook zag hij een kind loopen met haar
moeder op haar arm. En 't laatste wat hij
droomde was nog 't leukste.
Hij droomde, dat hij op straat een hondje
op zijn achterpooten zag loopen. En dat
hondje hield een touw vast en aan dat touw
liep een klein meisje op handen en voeten
en blafte ma-ar telkens.
En daar moest Frans zoo om lachen, dat
hij er wakker van werd.
Willem Jansen,
Kort Rapenburg 14.,
Moeders verjaardag.
Moederlief, wat blijde morgen,
Voert ons allen bier bijeen;
Vrij van rampen, vrij van zorgen,
Groeten wij u recht te vreêrt!
't Is uw feest! Blij en. vrij,
Treden wij nu juichend nader.
En smeeken onzen Hemelvader:
„Lieve goede Albehoeder,
Zegen onze goede Moeder!"
Moederlief, wij bidden zamerf,
Allen bidden met ons mee:
„Blijft ons met uw liefde omvamen"!
Vader stemt ook in die beê.
't Is uw feest! Blij van geest.
Willen wij u graag bedoven,
'Nimmer zal die stem verdooven,
Die ons naar uw hart geleidt
En ons zegt „gehoorzaamheid"!
Oom Jan. -
St. Nicolaas.
St. Nicolaas komt weer in de stad.
Wat een gejubel en gejuich is dat*
Hij met z'n kwarle knechtje Piet,
Je moet toeli lachen als je hem ziet.
Hij komt zes December hier nu aan
Met lekkers en pakjes volbelaan.
Do kinderen- zijn allen in de weer
Voor het bezoek van zoo'n voornamen
[beer,
Voor de winkels fijn verlicht,
Staan de kinderen met een blij gezicht
Ze staan te kijken en te zoeken
Naar speelgoed, en naar prentenboeken i
Eindelijk is de dag gekomen
Do vreugde is nu nog toegenomen
En met oen blij en een dankbaar ge»
[zicht,
Is hun oog op Sint Nicolaas gericht.
Willem Jansen,
Kort-Rapenburg 14, Leiden,