SG H OOM H61 DlIiHSQS wtè: VOOR DE VROUWEN Practische Handwerkjes beid ondermijnendlinn ziel verdoe mend 1 Ja, beste ouders, 't is ernstig, zéér ernstig, maar helaas! absolute waar heid, een weinig ontsluierd! En uit dat heiideger van 20e eeuwsche jongens en meisjes treden er naar voren met de donkere wanhoop in de jonge ziel klagend en ontevreden mokkend met Adama van Scheltema. En ik ging menigen weg Van macht en bezit en zoo velerlei schoonheid, Gestreeld door zoo menige vreugde, En zoo menig, menig geluk. En toch nimmer tevreden. En zoo langzaam ellendig. .Want zij maakt mij zod" e.'ndeloos moe, Die vreeselijl.o vraag: Waartoe? Waartoe? Hierop weet onzo verlichte eeuw geen antwoord dan op z'n hoogst 't Pilatus- woord, dat schouderophalend gesproken eigen onbenulligheid en onverantwoorde lijke zorgeloosheid-voor-'f-hoogste demon streert. De jeugd kent reeds spoedig vele bladzijden uit 't levensboek, die slechts ah „fcesckikt voor volwassenen" zijn ge schreven, maar de eerste bladzijde heeft zij van de opvoedk undige(l?) 20e eeuw- niet hooren verklaren, waar met gouden letters het antwoord siaat op 't „waar toe?" van ieder menschenleven: „de mensch is geschapen om God te dienen en zoo zijn ziel te zaligen" Wie zóó 't leven opvat en de jeugd leert opvatten vervalt niet in wanhoop en kweekt geen wanhoopskinderen Jeugd-wanhoop is 'n symptoom, 'n ver schijningsvorm van de grooto menschen- wanhoop dezer eeuw„Waartoe alles? waartoe 't leven, de arbeid, het genot, het lijden, de dood?Waartoe? Waar toe?".... G. J. v. d. BURG, Hageveld—Heemstede. Pr. Toen in Februari van dit jaar deze ru briek geopend werd, zijn we begonnen met een drietal fragmenten te publiceeren uit de Vondelportretten van Alberdingk Thijm. Daarna gaven we een kort over zicht van zijn leven met een schetsmatige poging om zijn beteekenis voor het Room- sche leven vast te stellen. Tevens beloofden we te gelegener tijd nog eens terug te komen op ziju verhalend proza en dan wel op zijn korte stukjes Historische Romantiek. En nu we toch in November zijn en de feestdag van de H. Caecilia niet zoo ver meer van ons verwijderd is, daclit bet ons niet mis- plaats een der schoonste novellen van Al berdingk Thijm bij gedeelten te laten af drukken, n.l. „Do Organist van den Dom". Vooraf ga de opmerking, hoe weinig ge gevens een kunstenaar meestal noodig heeft, om zijn scheppende fantasie ten spoorslag te strekken. Alberdingk Thijm vond in de naaste omgeving van den Dom een verminkten, ingemetselden graf steen. „Mr. Janes organist; hij was blind. A. D. 1483." Dit sobere bericht werd door den steen natuurlijk in Middelnederland- sche schrijfwijze medegedeeld. In dezen tijd rustte op Utrecht een interdict. De Utrechtenaars waren onge|ioorzaam ge weest en hadden de kerkelijke wetten ver treden. Paus Sixtus IV had het Ban- - vonnis over de stad uitgesproken en de kerken moesten gesloten blijven. Men boorde geen vroolijke klokkenroep meer over de stad, men kon in de kerk niet bidden en zingen, men mocht niet naderen ter H. Tafel. Naar aanleiding van deze gegevens nu phantaseerde Alberdingk Thijm zijn roerend verhaal van den blinden organist van den Dom. In het gedeelte, dat wij nu bet eerst publiceeren, wordt ons voorgesteld, boe de oude blinde musicus met hart en ziel aan zijn koninklijk instrument is geke tend. Al zijn vroomheid en zijn innige devotie vertolkt hij in zijn meesterlijk spel, vooral als de diensten geëindigd zijn en de kerk leeg is. Dan verdroomt hij zijn tijd; onbewust van uur of tijd, achter het orgel. Voortdurend is zijn ziel in een ge heimzinnig tweegesprek met zijn God, soms mediteerend, soms uitbruisend in verheven hymnen. - We zien in dit fragment voor ons de verheven kathedraal in haar getemperd halfduister; we hooren de geheimzinnige vlucht der orgelaccoorden; we worden be vangen door vrome' Wijding. In bet ver tolken van zulke stemmingen was Alber dingk Thijm een meester. Het fragment voor de volgende week brengtons dan in de woning van den blinden organist. De Organist van den Dom. Zeven winters en zeven zomers hadden hun bloemen beurtelings op de donkerge kleurde hoogo vensters der Domkerk ge blazen of doen tieren in de open plaats der Abdij van St. Paulus, sinds meester Janes, die ze niet anders gewaar werd dan in de sneeuwveders rondstuivende langs zijn kaproen, of in de geur, die hem uit do kloosterdeur soms tegemoet speelde met een eenvoudigen rietstok ten geleider, ter kerke ging. Wanneer liij uit bet nauwe straatje kwam, dat bet Bisschopshof van de Salvatorskerk of Oud-Munster "scheidde, was hij nauwkeuriger uurwijzer voor de geestelijke bewoners en burgerlijke omge ving van de vier, vijf Godsgestichten, die op dit punt der stad elkaar belendden, dan de klok van den Dom zelve; slechts wan neer hij zijn plaats op bet orgel bad In genomen, gebeurde het somwijlen, dat hij zijn tijd van gaan, ja van eten en rusten, dat hij do gansche wereld vergat. Do burgers konden zich kwalijk be grijpen, hoe Janos dus lang kon zitten «pelen en zingen met halver stem, terwijl kerk revda ledig was, en vaak des avonds nog uren na het blusschen der kaarsen en lampen. Eenigo zijner leerlin gen, knapen der schole, welke doör bet kapittel van St. Maarten aan de kerk ge hecht was on van de Kanunniken onder wezen werd, bleven soms na afloop der les aan het kleine orgel stil zitten luisteren en toezien, uit een hoek bij een der pijlen bundels, die van de zoldering des orgels af, nog weder een aanzienlijk eind om- hoogrezen. alvorens het schemerachtig ge welf van de middenbeuk der kerk te hel pen schragen. Dan schoot de zon haar laatste roode stralen door de geschilderde glazen bezielend neer op de figuur des blinden orgelspelers, wiens eerwaardig hoofd, met luttel grauwe haren omkranst, helder en verlicht afstak op de duisternis, die de ruimte rondom het orgel vervulde. Dan begon liij doorgaans, gansck in el kaar "gedoken, met gekromden rug over de - toetsen gebogen, een zachte en keurige me lodie te spelen; eh fluisterend ontgingen aan zijn mond eeni^e weinig-verstaanbare woorden, als vertaling dor uitgebrachte orgelklanken. Als een dichto vlucht van blanke duiven ontvloden de statige of zan gerige accoordeu zwervend of klapwie kend aan bet orgel, en gingen zich in de holle ruimte der kerk verspreiden, ver mengen, en eindelijk daarginds boven het outaar, als in Godgewijde zuchten, weg sterven allen berinneren zich, dat toen bet plein, hetwelk thans tusschen toren en kerk gevonden wordt, niet bestond en door do volle lengte der kerk het koor en de dwarsbeuken met den toren vereenigd waren. Langzamerhand verhief zich dan het spel van den blindeman, 't Scheen den vroom-aandachtmen kinderen toe, of naar mate de avondschemer de vormen van bun goeden meester minder overtrok, zijn figuur daarente m meer verlicht werd, als door een gloed, die werd geboren tus schen hem cn zijn speeltuig, 't Was of dit laatste een kneedbaarheid onder de vin geren van den bezielden speler aannam, die er hem tonen uit deed. voortbrengen, in kracht, of in fijnheid, in omvang, of in rijkdom van schaVoeringen, het gekende vermogen eens orgels ver te boven gaan de. De meester werd als één met zijn orgel. Naarmate, dat de melodie zich ver hief en, van de teere klacht der geboeide ziel, in bet smachtend, het vurig, het luidschallend lied van den met geweld tot zijn God opsteigerenden geest overging, fees ook zijn lichaam uit den gedrukteu, den verworpen toestand op, waarin het placht te verkeeren; zijn voorhoofd scheen het gewelf des hemels te willen doordrin gen; zijn uitgedoofde oogen schenen blik ken te vinden om tot de Godheid op te va ren. 't Was of hij zweefde voor het speel tuig, en toch bewoog hij met een onge kende vaardigheid en veerkracht de toet sen en pedalen, die den innigen galmen zijner ziel ten echo beloofden te zijn, ja soms een uitdrukking gaven, die hun nog hooger begeesterde, die als een nieuw en vruchtbaar zaad in zijn gemoed viel,, om een nieuwen rijkdom van klankgebloemte met weelderigheid te doen ontspruiten. Soms ook loste zijn gevoel zich op in een zachte, schier eentonige, maar onophoude lijke bruising van geluiden; dan beefden zijn klamme vingeren over bet klavier; zweetdruppelen vloeiden hem langs het gloeiend wezen, terwijl hij met effen voorhoofd en wenkbrauwen en strakstaan- do oogleden de lippen vooruitbracht, als om er den dauw eener bovenaardsche mu ziek, door niemand dan hem zelve ge boord, in op te vangen. En uren,'uren lang, al fluisterend en zingend, soms ook in krachtige galmen los barstend, die het kerkgewelf doordaver- den, herbaalde bij: „Deus meus et omnia! Deus meus et omnia!" Mijn God en mijn Al! Huiverend van ontzag, hevangen van een gevoel, dat zij niet wisten te beschrij ven, za.ten dan de kinderen in hun schuil hoek en vouwden onwillekeurig de han den en baden een Onze Vader. De lichte schuring hunner voeteii over de steenen draaitrap, waarlangs zij zich verwijder den, wekte hem dan gewoonlijk uit zijn verrukking; althans wanneer het knaapje, dat de blaasbalg had, niet ingesluimerd was, en dit den kunstenaar reeds tot zich zelve had gebracht. Met de grove mouw van zijn tabbaard wischte hij zich dan bet aangezicht; sloeg nog eens zijn doffe oogen ten hemel, zegende met de voorste vingeren der rechter hand het klavier en begaf zich huiswaarts. Dienstpersoneel uit den „goeden, ouden tijd." Justus van Effen was een schrijver Neen, geachte collega der rubriek letter kunde, Van Effen was niet „van 't houtje" Ik zal er wei zalig voor oppassen, uw ter rein te betreden. Onze verkeersagent in de journalistiek heet die booidredacteur heeft onze richtingen daartoe veel te secuur aangewezen. Justus van Effen gaf van 29 Augustus 1731 tot 8 April 1735 we zijn dus volop in „ons verleden" oen tijdschrift uit, „Hoilaudsche Spectator" genaamd, dat hij zelf volschreef. Nu heeft iedere auteur ziju stokpaardje, waarop hij 't makkelijkst zit en 't verst komt. Voor Van Effen waren dat de maat schappelijke toestanden van zijn tijd. En naardien ook toen reeds de menschenhet meest genoten van critiek, hanteerde hij dit wapen behendiglijk, wel beseffend, dat zijn penncvruchten dan het best gelezen zouden worden. Dat zijn „Hollandsche Spectator" het desniettemin nog geen 4 .jaar uithield, kan hieraan zijn toe to schrijven, dat die „goede, oude tijd'' schier onberispelijk was, waardoor Van Effen's stokpaardje buiten adem raakteGelooft xi dat niet? Laten wo dan maar aannemen, dat de man op den duur vervelend werd. Hoe 't zij, over den dienstbaren stand, zooals deze zich in zijn tijd vertoonde, heeft hij aardige dingen gezegd, waarvan E 0 H MODEPRAATJE 0 0 E Afb. 4. Keuken tafelkleedje. Afb. 5. Stofdoebenzak. Afb. 6. Gordijntje. Afb. 7. Zak voor poetsartikelen. Afb. wandkleedje; garnituur met eenvoudig borduurwerk voor de keuken. geplooid. Omdat tenslotte de bontjas toch dient om te verwarmen, maakt men er groote hooge kragen aan en groote manchetten, die de mof ver vangen. Om zich weer geheel bij de tegenwoordige mode aan te passen, worden de bontjassen of jekkers met een aardig afstekende bontsoort ge garneerd. Zoo hebben mouwen en kraag dan ook steeds garneering van ander bont, dan waarvan de jas gemaakt is. En bij de korte manteltjes wordt de onderrand er ook mede afgezet. Als garneering neemt men bij glad bont natuurlijk langharig, zooals Tibeth en-vooral apehaar'of ook wel vos. Alleen bontjassen van Breit- schwanz, Perzianer, enz. worden met glad bpnt, zooals chinchilla, nutria, zobel e. d. gegarneerd. Een van de mooiste bontsoorten en daarom gaarne gedragen is mol, die door de groote soepelheid niet erg sterk is en daarom 4 8 Het Bont. Tg^ontl Bontmodel Er zal wel geen vrouw zijn, die bij het hooren spreken over boni, JÜ) niet geïnteresseerd medeluisterL En terecht. Er is geloof Ik geen eleganter en geliefder kleedingsartikel dan bont. Of U het bont licht oi donker getint, glad of langharig kiest, het is en blijft altijd een der mooiste dingen, waarmede een vrouw zich tooien kan. Ja, zoover gaat de liefde van onze dames voor bont, dat zij er soorten voor gebruiken, die vroeger absoluut niet in aanmerking kwamen. Wie dacht er bijvoorbeeld aan gazelle-, antilope- of zeehondenvellen of nog onbekender soorten, die nu zoo algemeen gebruikt worden? De aanstaande winter zal ons ook nog panter- en luipaardbont doen zien, zij het dan ook alleen maar voor autoomantels. Voor dit doel is ook het Tibeth-bont bestemd. U kent het langharige, zilvergrijze vel dér Tibeth-kat, vroeger alleen door heel jonge meisjes gedragen. Terwijl de hierboven genoemde minder voorname bontsoorten alleen voor slanke, gladde modellen gebruikt kunnen worden, zijn de bontwerkers op het oogenblik zoo ver, dat zij het middel gevonden hebben om de zoogenaamde edel-bontsoorten als: seal, zobel vos, Astrakan, Ncrz, Perzianer en de nieuwere soorten, waaronder Nutria, enz. zoo soepel en lenig te maken, als het mooiste fluweel, een middel, waardoor het mogelijk geworden is om de mantels ook in plooien te verwerken. Dit gaf de bontjas ook den grootsten invloed op de heerschcnde mode. Naast het korte, pittige bontjasje, zien wij het lange statige prinsesse-model, overblousende mantels met moderne wijde mouwen en geheel Driedeelig bontgarniluur bestaande uit muts, sjaal en mof. ook tot het luxe-bont behoort. Onder de gewone bontgarnituren, die op den langen mantel of het mantelpak gedragen worden, neemt voor den aanstaanden winter de lange rechte sjaal weer de eerste plaats in. Deze geeft als geen ander model onzen dames de gelegenheid te toonen, wat goede smaak en elegantie vermogen. Afb. 1. Deze elegante Breit- schwanz-mantel is van een nauw, modern model en heeft een brccden sjaalkraag, die ook hoog gesloten ge dragen worden kan. De garncering bestaat uit een ongeveer 10 e. M. breedè rand van apehaar, die langs den kraag en den onderkant van den mantel wordt gezet. Terwijl h'j ook aan de mouwen aangebracht kan worden. Men kan deze bovendien van nauwe manchetten voorzien, waarover het apehaar valt. Afb. 2. Dit driedeelig bontgairnituur bestaat uit nutria, nl. een van voren hoog opgeslagen muts, een lange smalle sjaal en mof van tonmodel. Afb. 3. Van dit korte jasje van gazelle bont slaan de voorpanden over elkaar. De breede sjaalkraag wijkt tot in de taille- afeluiting. De wijde mouwen kunnen met drukknoopen gesloten worden. Afb, 4 8. Iedere huisvrouw ziet graag, dat haar keuken door mooie handwerkjes wat wordt opgesierd. Maar dan moeten die handwerkjes ook voor alles practisch en doelmatig zijn. Want alle onpractische versierinkjes zijn, hoe mooi ook ergens anders, voor de keuken ondingen. De keuken is go«ö beschouwd een werkplaats en geen salon en daarom: weg met sieraad, zooals strikjes op kook- lepcls e. d. Toch moet iedere vrouw er voor zorgen, dat na de werkzaamheden in de keuken, deze er helder en gezellig uitziet en juist dit is met weinig kostbare middelen te verkrijgen. Wij hebben hier ecnige voorbeelden gegeven, die zeker overal welkom zullen zijn. Het aardige vroolijke patroon, werkende kaboutertjes, kan in een eenvoudige sleelsteek gebor duurd worden, zoodat onze kTeine meisjes zich gerust aan dit werk kunnen wagen. De twee kleedjes op afb. 4 en 7, die als tafelkleed en wandkleedje gebruikt kunnen worden, kan men zoogrootmaken als voor het doel noodig is. De tusschcn- ruimte tusschen het binnenste patroon en den rand kan heel goed grooter ge maakt worden. En moet het kleedje „gebruikt" worden, dan Iaat men hef, L" - binnenpatroon weg en bewerkt alleen rand efi hoeken. Afb. 6 doet in het patroon d.idelijk zien, waarvoor het dienen moet. Het is een gordiji je, dat bij een breedte van 8 c. M. ongeveer 140 c. M. lang is in gebruikt kan worden om voor werkgereedschap te hangen wanneer men niet over een andere bergruimte beschikt. De bovenste dwarse rand wordt omgeslagen, zoodat het borduurwerk hier aan den verkeerden kant moet worden aangebracht. Hiervoor kan men alleen materiaal gebruiken, dat aan beidi kanten precies het zelfde is, zooals linnen. Zoowel hel kleedje als het gordijntje zijn rofldom ongeveer 4 c. M. breed gezoomd. Naar eigen keuze kan men deze kleedjes afzetten Afb. 9. Rond kleedje met gehaakte sterren. (Hiernij de afbeeldingen 1 ü-12.) Afb. 10. Tweede voorbeeld voor nr. 9. Afb. 11. Eerste voorbeeld voor nr. 9. Afb. 12, Derde voorbeeld voor nr. 9. met een mooi en bijpassenden rand van anderen kleur en stof, bijvoorbeeld satijn in den kleur van het borduurwerk. Het staat ook aardig ok in twee kleuren te borduren, bijvoorbeeld de kaboutertjes rood, het overige blauw. Op afb. 5 zien wij nog een zak, waarin stofdoeken be waard kunnen worden en ook een zak voor poetsgereedschap of iets dergelijks, waarbij natuurlijk de groote afhangt van de hoeveelheid, die men er in wil bergen. Van de zak op afb. 5 is het bovenste gedeelte ongeveer 23 c. M. breed en 25 c. M. lang en hieraan wordt de eigen lijke zak bevestigd, die even breed en 30 c. M. lang is. De zak wordt met twee lussen aan den muur opgehangen. Afb. 9 12. Het kleedje op afb. 9, dat uit fijn linnen bestaat, is een gemakkelijk handwerkje voor onze jonge meisjes. De rand bestaat uit aan elkaar genaaide kleine gehaakte sterretjes, die van het voorbeeld 10 en 12 gemakkelijk kunnen worden afgekeken. Men begint het sterretje met tien kettingsteken, sluit het, maakt twee lcetlingsteken en vult het ringetje met eenvoudige stokjes. De tweede toer bestaat uit vier kettingstcken en in ieder stokje weer een stokje met een kettingsteek ertusschen en sluit de toer met een vaste, in de derde van de vier eerste kettingsteken. De derde toer bestaat uit tien kettingsleken, een stokje, zooals op het voorbeeld duidelijk te zien is. De volgende toer is vier steken in de vier eerste kettingsteken, waarbij men twee lussen opneemt. Na een vaste komen twee losse s;eken en dan een kruis-stokje, waarvan de uitvoering op atb. 10 te zien is. Men slaat tweemaal om en maakt een slokje in de derde losse, zonder het af te maken, slaat v. eer om en maakt het tweede stokje, in den, zoo?is men ziet, teger.ove: liggendec lossen steek en maakt dit af. Hierop volgen vier losse en een stokje in het kruispunt. Na twee losse volgt een vasia in de vierde losse, en na twee losse komt weer een knus stokje. Voor afsluiting biedt een rand plko'tjes, d e men volgens afb. 12 maakt. Dit randje wordt maar yoor de helft gemaakt, de tweede helft wordt naar het voorbeeld op afb. 12 door festonsteken aan het midden genaaid. De zich nog hieronder bevindende stof wordt niet een scherp schaartje weggeknipt. Het haakmateriaal hangt af van de stof van het kleedje.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1923 | | pagina 8