te strooien als bloemenlaat rapen en bijeenbinden en met jewaren. Het stille genoegen om ffoord, een geestige gedachte; de bewondering van hetgeen een j'ar schept; do lach die door fij- nor wordt gewekt; de klare uit- van een, die, te midden van de stuwkracht der stroomin- ilaart; do fantasie van hen, die jotiek van het leven hegrijpen en verbeelding de gebeurtenissen op- nu eens vol realiteit, dan weer Henren van een sprookjedat ij den geest ontspannen en rust uaraan in onzen tijd behoefte is." tijdschrift wil ten overvloed© die- iQ volksbelang, kunst, schoonheid geven aan breede lagen, dio groote periodieken met bun !Üjk wetenscbappelijken inhoud leikt worden. programmaverklaring van redac- uitgever opent het tijdschrift met ji vers van Felix Rutten, getiteld Tijden, waarvan we do volgende ■ftige strophen afschrijven: iter breekt in den purperen grond ruchtbare bedding der voren. «rerik danst in den morgenstond, 't neevlen-geweef voor den dagbrand verzwond, [lacht luiden de klokken in 't rond: jd i? nieuw geboren. weer een dag van arbeid zijn, vredig en nederig zwoegen! Hen met werkens lust en pijn don stralenden zonneschijn; waterdronk zal smaken als wijn, envoud zélf wordt bet bruidsfestijn rom wij onwetend vroegen. jend vooruit in den bloeienden dag! pannen rukken en trekken, rpen gieren met schallenden slag, ;en ons lied en keilen een lach! insmoed in do zwellend© vlag, een beetre vreugd zal wekken. n opgewektheid voreenigd iatighei<S en spaarzaamheid, dat is devies' dat. Felix Ruiten geeft meuwe tijden d.io moeten komen, irksrk publiceert von zichzelf oen kort over den schilder Jurres, naar werken hij drie fraaie reproducties Üocen schrijft oen eau serie inivorgsch Vronwonle-ve"rerlucht viertal heel mooie pboio's, nan Moerkerk schrijft oen geestige ;Re Zes", verlucht mot oen leuke van zijn hand, voorst-Ion 5. oon Ije uit het strand!eve:©, sfoajg wij te'Katwijk en ts Noord wijk maar id kennen. Van zijn groofsiro pc. h li jken is cp een aiurlëre rlaats ibrachtig Don Bosch" gsr-aprodu- oen stemmingsvol hoekje ven eert met een oud bruggetje en oude een droom uit de werkelijkheid, .riikelen die er verder nog in zijn, vermelden we alleen opstel ran Dr. Vrij moed over tenlevcn, waarin do studenten, voor- Katholieke studenten verdedigd tegenover een oude, gangbare dat een student lang slaapt, veel veel geld verteert en weinig stu- ie' zijn er nog. Maar het gros is meent Dr. Vrijmoed. begin is moeilijk. Ookrdit. Maar we met het eerste numroer van dit tijdschrift tevreden zijn, omdat P.oomsche schoonheid wii dienen en zich", naar de berichten, die nu ter oore kwamen, langzamerhand voorziet ven een staf gekozen uit onze beste Roomsche letterkundigen, achtte ik bet de moeite waard bet in deze rubriek aan te kondigen, N. J. H. S. Nieuwkoop. Nieuwkoop, dat door graaf Albrecht op Sint Agnietendag 1396 tot vrije heerlijk- beid werd verbeven de Nieuwkoopers hadden 's graven rechten verdedigd tegen over do Stichtenaars -1 en een eigen wa terschap bezat, wordt reeds anno 1331 in een brief van bisschop Andreas, van Utrecht, genoemd, uit welken brief tevens blijkt, dat reeds in die oude dagen De Mije tot de R.-K. parochie van Nieuwkoop be hoorde. Den naam der plaats wil men hieruit afleiden, dat aldaar „Veenderyen wer den aangekocht en wel later dan elders; zoo zoude dan deze nieuwero koop aanlei ding. gegeven hebben tot den naam Nye- coop of Nieuwkoop". De zeer oude parochie-kerk heeft vóór do Hervorming op do plaats gestaap, waar in 1822 de Protestantsche kerk werd opgetrokken; een gedeelte van den vloer der oude kerk is toen nog blijven liggen en vormde met zijn grafsteden, zerken en opschriften een deel van het protestant sche kerkhof. Men verhaalt voorts, dat" nog in 't begin der vorige eeuw een oude doopvont der Katholieken in de protes tantsche kerk als preekstoel is gebruikt. Geen wonder zou het wezen, indien in vroegere eeuwen een paar uit De Mije ach ter op de kerk heeft uitgeloopen; die toe gang was toch zeer gemakkelijk en in de historie wordt er wel melding van ge maakt. Later zou dan dat pad met den helendenden grond zijn weggeveend. In de oude Katholieke kerk, aan welke vóór de Reformatie ook de kapel van Noor den flater de protestantsche kerk aldaar) cudsrworpen was, werd voorheen de Geboorte der H. Maagd met grooto plech tigheid gevierd, zoodat meermalen de gis sing is geopperd, dat Maria's geboorte de titel der kerk is geweóst, zooals nu de he melvaart der H. Maagd. Toen in 1S71 De Mije na zoovele eeuwen van ondergeschikt heid een zelfstandige parochie worden mocht, is haar de geboorte van Maria als titel toegekend. Oudtijds behoorde Nieuwkoop tot het Dekenaat van Rijnland, onder het toen malige bisdom van Utrecht en onder de proostdij der St. Janslcerk te Utrecht. Aan vaste -inkomsten genoot de pastoor 18 Rhijnsche guldens! Daar koopt men te genwoordig niet veel voor.- Do pastorie stond ter begeving aan de HoJlandsche graven; keizer Karei Y, die hier ook graaf was, kreeg er geschil over met de kanunniken van St. Maria's Kapit tel te Utrecht, maar dit werd in den minne vereffend. Tusschen Nieuwkoop en Nieuwveen lag vroeger het dorpje Schoot, dat zelfs een vrije heerlijkheid is geweest en ook een kerkje- moet hebben gehad; het is echter voor de golven der toenmalige plassen be zweken. Deze plassen, later drooggemaakt, behooren nu voor een groot deel tot Nieuwkoops parochie. Uit <Icn tijd vóór do Reformatie zijn nog twee Nieuwkoopsche pastoors bekeerd: Hugo van der Handt, kanunnik van het Leidscko St. Pancras-kapittel, die er in functie was van 1372 tot 1390, en Gijsbert Braakman, die er fungeerde ongeveer 1412. Erg volledig kan deze opgave niet genoemd worden. j Bij het uitbreken der geloofsberoerten viel ook do Nieuwkoopsche Maria-kerk in handen der nieuwgezinden en menig Nieuwkoopcr moet al vrij spoedig zijn ge loof hebben verloochend, want reeds vóór 1580 was er een protestantsck leeraar werkzaam. Doch niet lang zijn de zonen van Nieuw koop zonder tempel en zonder offer ge weest; vanaf den Vliet to Noorden tot bij het zoogenaamde Oortjespad in 't Zuiden woonden er, die den schat des geloofs be waarden en ter kerke gingen. Dit geschieddo aldus. Er was in die dagen van verdrukking te Nieuwkoop een priester, die als jager- meester woonde in het jachthuis der hee- ren van de heerlijkheid Nieuwkoop; eerst hield die geestelijke godsdienstoefening op de bovenverdieping, waar nog lang de plaats des altaars em het ijzer, waaraan do godslamp gehangen had, te zien waren Later werd oogluikend toegelaten, dat ook enkele geloovigen „geklopt" werden (door „klopjes" gewaarschuwd) en geschiedde do godsdienstoefening in de henedenver- dieping. Do edelmoedige heer, in wiens dienst werkelijk of voorgewend die priester aldus kon optreden, moet geweest zijn ze kere Jokan de Bruin van den Buitenweg, die zelf in Den Haag woonde en daar het welbekende Hofje van Nieuwkoop aan do Prinsegracht heeft gesticht. Hoe 't zij, sindsdien is er vrij regel matig een pestoor te Nieuwkoop geweest. De eerste was Petrus Janskind (Jans- sens), die in 1637 stierf, na lange jaren De Mije en Nieuwkoop te hebben be diend, en de reeks zijner opvolgers loopt do eeuwen door. Even was er stagnatie, toen de Jansenisten in 1706 erin wisten to slagen, voor Nieuwkoop do placcaten weer eens toegepast te krijgen. Toen werd „den advocaat-fiscaal van Holland ge last, den priester Brouwer tot Nieucoop aan te zeggen, niet alleen sig af te hou den van aldaar geen dienst te doen, maar dat hij selfs het dorp Nieucoop zal heb ben to ontruimen". Er zat voor pastoor Brouwer niet an ders op dan te gaan, maar reeds volgend jaar kreeg hij een opvolger: Joannes Baptista Vermeulen, die geen last meer ondervond, evenmin als degenen, dio na hem kwamen. De Katholieken hieven inlusschen steeds gedoemd, vooral de eerste tijden, hoogst voorzichtig te wezen en 't was pas aan Nieuvvkoop's 21sten herder na de Refor matie, Henricus Alovsius Poppen, gegeven, er den schuurkerkdienst te beëindigen en een voor ieder kenbaar bedehuis te-stich ten. Dit geschiedde in 1852, bij welke ge legenheid de naar Noorden afgedwaalde Nieuwkoopers weer -bij-de oude parochie werden ingelijfd. II o o g m a d e. We mogen als zeker aannemen, dat Cornelius Fabricius, van 1G03 tot onge veer 1610 pastoor to Leiderdorp, den r.aas^bij, aan de Wijd-A a en de ■'Does wo nenden Katholieken van Hecr-Jacobswou- de, Esselijkerwoude en Hoogmade geeste likje hulp zal hebben verleend. Ook van den pater-jesuïet Marcus van den Tempel, die van 1610 tot 1621 te Leiden verbleef, wordt verhaald, dat zijne zorgen mede tot de omringende dorpen, waaronder Hoogmade wordt genoemd, uitstrekte. Door de verplaatsing echter van pas toor Fabricius naar Groenlo en de ver banning van pater Van den Tempel, waren do geloovigen dezer gansche streek, zui delijk aan den Rijn, noordelijk aan Alke- made grenzend, evenals die van Alkemade zelf, van alle geestelijke hulp verstoken. Omstreeks het jaar 1630 aanvaarddo de welbekende Antonius van der Plaat den last der priesterlijke bediening over nog meer dan do hier genoemde landschappen Zijn toeleg om, bij 't steeds aangroeien van het aantal Katholieken, het uitge strekte gchied_zijner werkzaamheid in on derscheiden parochies te verdoelen, ge lukte het eerst,aan don Zuidkant; dienten gevolge werden Jacobswoude en Esselij kerwoude (samen thans Woubrugge ge noemd) met Hoogmade een afzonderlijke parochie, welke in 1640 een eigen herder verkreeg. Ook hier volgden de pastoors elkaar vrij regelmatig op, behoudens dat er soms een paar jaar achtereen een vacature bestond. Tot eere der parchianen moet vermeld worden dat zij in 1703 pastoor Antonius Sonsbeeck eenvoudigwegjoegen, om dat zij niet langer gediend waren van zijn Jansenisterij. Zijn opvolger, - Justus van Beest, moest het bezuren. Slechts vier maanden bleef deze in zijn pastoraat. Bij vonnis van 3 Augustus 1703 werd hij door de Staten van Holland uit zijn pastorie gezet, als zijnde h.i. niet wettelijk benoemd. Eerst nog verschool hij zich in de buurt, voer in visschersgewaad met een bootje rond om do geloovigen van dienst te wezen en las de H. Mis in een boerenwoning op den grens zijner gemeente. Hij moest echter voor de vervolging wijken, waarop Hoog made 3 jaren zonder herder bleef. Hoogmade trof het wel meer ongelukkig. Pastoor Joannes Vis, in 1678 aangesteld, zakte reeds volgend jaar door het ijs en verdronk; pastoor Alardus Hofland, in 1706 gekomen, verliet in 1712 zijn statie, blijkbaar wijl hij liever in Den Haag was, zij 't dan weer als kapelaan, waarna het opnieuw twee jaar duurde eer er een op volger kwam. Pastoor Adrianus Gaffé, Februari 1779 aangesteld, werd eerst niet toegelaten, omdat zekere Van der Aar de Sterck, heer van Jacobs- en Esselijker woude, zijn jus patronatus deed gelden (kerk en pastorie stonden op zijn gebied). De aartspriester van Zuid-Hol land wist de zaak in 't reine te brengen door het sluiten van een verdrag met dien heer Sterck, zoodat pastoor Gaffé vier maanden en acht dagen na zijn benoe ming werd toegelaten. Doch: reeds in April 1780 stierf hij. Dit waren echter allemaal betrekkelijk kleinigheden, want over 't algemeen had Hoogmade evenmin te klagen als Nieuw koop. AJO. Ce ruitijd. Do ruitijd is voor hoenders die van rust. 't Is te zien dat bij hen, zij het dan ge<en ziektetoestand, dan" toch wel een' van min dere levendigheid ingetreden is. Warmte en eenigo weken rustig leven doet hun goed. Cm hun dat to geven, is het wei gewenscht den' haan gedurende dien tijd afzonderlijk te zetten. Wel is ook de-ze niet als anders, helpt dus de natuur al mede, de hennen., dat betreffende, meer rust te geven, maar beter is toch, den haan zoolang van de henSieni te verwijderen; z'n aanwezigheid is toch niet noodig; zoowel haan als hennen! varen er beter bij. Konijnenhoudern dienen, evenals de hoenderhouders, er hun aandacht aan te schenken, dat hun dieren thans hun zo merpakje uitdoen, en zich in oen nieuw kostuum steken. Maar daarvoor zijn grond stoffen noodig en die moeten uit het voed sel gehaald worden. Flink voer is dus noo dig, vooral ook omdat de dieren door den tijd van het jaar en door hun dunne be kleeding, eerder ziek zullen worden. Maar bij het groenvoer is er heel wat, dat zijn meestek racht verloren heeft. Gras b.v. was een paar maanden geleden vrij wat voedzamer dan thans. Daarom geve men de dieren nu meer: haver, gerst, oudbak ken brood, gekookte aardappelen, hooi, enz. Rhabarher. Een goede vijft:g jaar terug kende men de rhabarher alleen ais geneesmiddel hij den apotheker, schrijft G. teen in „Onze Tuinen". Toen gebruikte men alleen den dikken, vleezigen wortel der plant; te genwoordig neemt de dikke, saprijke bladsteel een voorname plaats in als toe spijs. Is een der leerlingen op de Ken. Ned. Tuinbouwschool „Linnaeus" te "Water graafsmeer, schrijft de heer S., ontvin gen wij ook les in „Groententeell", van onzen hoofdleeraar, den heer Joh. Ing. de Beucker uit Antwerpen. Na de meest bekende, en ook minder bekende green- tensoorten behandeld te hebben, kwam ook de rhabarher aan de beurt. Zeer goed herinner ik mij, hoe wij elkaar aanzagen bij het noemen van deze plant; alleen de gedachte aan het ons welbekende rhabar- her-preparaat uit de apotheek deed ons aanvankelijk huiveren dezen naam onder de groenten op te nemen. Rhabarher eten niet te geloovci? Het raadsel werd spoedig opge'ost, het ho-vengrondsche deel der planten was het, waarover het gaan zou, de bladsteel en niet de wortel der plant. Daar schrijver tot een der weinige ex terne leerlingen behoorde, ontving hij aan het eind d?r les de vier aanwezge rhaharher-stelcn cadeau, niet een juiste opgaaf van regelen om hiervan een sma kelijk gerecht te maken. Het heeft m-j, schrijft hij, veel overredingskracht ge kost; mijn moeder was niet gemakkelijk te bewegen, om die „groene, onsmakelijk uitziende stelen" tot mondkost te verwer ken en vrij algemeen hielcl men het er voor, dat ik er was „ingeloopen" en men mij als ..proefkonijntje" beschouwde. Dit. was mij toch te kras. en ik verdubbelde mijn poging om eindelijk mijn moeder te bewegen de „stelen" volgens recept te verwerken. Nauwkeurig werd het mee gebrachte recept gevolgd, en na een half uur van spanning werd de dampende „brei" in een schaaltje gestort en ik kreeg de uitnoodiging maar te beginnen. Nog zie ik de belangstellende gezichten, toen ik onvervaard „den lepel :n don brei pot stak" en begon te smullen; aFen oven een proefje en de zaak was gewennen, de zusters vonden het fijn, de broers lokker. Moeder kon zich echter met het n miwe EIND GOED, AL GOED. XXXI. ïoe dat zoo? ij is te mooi; veel te mooi! Hij was voor ons prinsesje. Ik zal er zuinig ?a en U zult eens zien, hoeveel win- üer knap mee ben, moesje! der wikkelde inmiddels het derde en toen kende Mariet.jes uitgela- d geen grenzen meer. Zij sprong in wnd en danste van pleizier en haalde fopje erbij, die ook moest zien, want voor haar een taschjo met een erin, en daarin stak een briefje, ïs zooals zij gedroomd had. fa vat zeg je me daarvan mijn klein 'teboutje, had Je dat wel gedacht van foppemoedertje, dat zij nog eens zoo üa ivorden? Dat dacht je niet hé, mijn !jief Goud-Elsje; daar hen jij ook nog «ia voor om dat allemaal te weten, ik weet het wel hoor, en .mijn moe- 1 tfcet het ook welIk weet, dat ik nu «ik kindje ben en een gelukkig kindje maar wat spreek ik toch alle- Ik vergeet alles om me heen; 'b is me :'k in een tooverpaleis woon en ik het :'s)e ben, dat door het tooverstafje van lieve Fee is aangeraakt. Maar kom!., zoet hartediefje, ik zal je maar weer wiegje stoppen, anders wordt jij ïz'oersch, dat je ook geen mooi taschje Rateltje gekregen hebt. Maar wie weet PJ nog krijgt, hoorWacht nog eens, Iftojk ben en in mijn paleis woon en een rijtuig me rond laat toeren, to den grooten tuin, waarin duizen- oenipjes groeien en duizenden vogel- bngen, dankrijg jij van mij een cadeau met een koetsier op den 'Smet zijn zilveren zweepje klapt in .p dat het kleine paardje opspringt acht; ja, ja! dat zul jij hebben, mijn PJ0 en nog veel meer. En wat ik zeg, en nu ga jij wat rusten, want jij «toe. doodmoe van de slaap: ik zi& het aan je oogjes, die zachtkens dichtval len. Ziezoo! dat kleine schatje is al weer net jes opgeborgen .en nu kan ze slapen en daar vliegt de kleine spring-in-'t-veld moe der om den hals en kust haar op beide wangen, dat het klapt en dat de kleine zus in het bedje zoude ontwaakt zijn, zoo ze geen eeht popje-ware geweest en nu: Moedertje, wat heb ik ,U gezegd Ja kind, het is wonder. Wie zou dat ooit gedacht hebben! Doch laten we dat briefje even lezen, dan weten" we meteen, hoe Sinterklaas alles te weten kwam en voor mijn kind zoo goed zorgde, en dan? dan gaan wij ook eens mijn cadeautjes nazien en God weet, hoeveel moois en liefs de goede Sint ook voor mij gereden heeft. Dat is goed, moedertje: lees maar eens hardop, dan weet ik hét ook. Maar zou ik mijn popje niet halen, want ik ge loof dat ook zij het leuker vindt bij ons daiï daar alleen in het bedje en danzij mag immers gerust alles weten ook: het is zoo'n lief poppetje hé moesje?" Kind, kind, wat hen jij toch een klein zottinnetje: laat jo popje rusten en luister. En moeder leest en Marietje luistert met beide ooren en haar ontgaat geen woord van dat heerlijk briefje, zooals alleen de goede, brave, heilige mail uit het verre Spanje schrijven kan: Beste Marietje van Baarle, Ik hoorde van een lieve Mevrouw, die mij al vaker brave kindertjes uit uw stad had aanbevolen, dat in de Boomstraat no. 18, 3 hoog, een braaf en goed kind met haar zieke moedertje woonde. Dat kind was Ma rietje. van Baarle. Zij was gehoo'rzaam aan haar moedertje; leerde goed; ging trouw naar de kerk en de school enwas al tijd eerlijk als goud. Daarom mocht ik haar niet vergeten. En daarom stuur ik jou dan drie pakjs en wel; een pop, omdat je daarover gesproken hebt; een mantel om goed beschut te zijn als je naar school en naar de Kerk gaat en een taschje met een beursje, voor je eerlijkheid. Blijf zoo lief, braaf, eerlijk en godsdien- stig. Sint-Nicolaas. Spanje, 6 Dec. 1922. Marietje zat voor een wijle sprakeloos voor zich uit te staren; het.was alsof haar tong haar dienst weigerde. Eindelijk kwam het er stotterend uit: Begrijpt U er iets van. mceder? Een beetje wel, Marietje Ik niet! De Heilige Man lijkt mijn ge dachten te kunnen lezen. Het is alsof hij alles gehoord heeft en alles gezien heeft en alles weet bovendien. Maar ik zal braaf zijn en lief en eerlijk en ik zal ook gods dienstig zijn en goed voor hem bidden. En dat meen ik en dat zeg ik en ik zal ook goed en veel voor U bidden en ook veel, heel veel, oh zooveel voor die lieve Me vrouw, die St. Nicolaas alles heeft van mij geschreven. Zie je moeder, dat is goed hé, maar nu ga ik eens kijken naar mijn lievertje, of ze niet wakker geworden is van dat voorlezen van dien mooien brief, die de Heilige Bisschop zelf geschreven heeft. Wel, wel! Marietje, je schijnt heele- maal niet benieuwd te zijn, wat je. moeder tje gekregen he°ft: je maakt wol heelwat brave voornemens en mooie beloften, maar je moest toch ook eens aan mij denken. Geef me maar eens gauw éen voor éen mijn pakjes aan! Begin maar met de groote doosl Daar lijkt me heel wat in te zitten! De Redacteur. (Wordt vervolgd.) De Herdershond. Iedere" herder, die mot zijn' kudde naar de heide gaat, heeft eeri hond bij zich. Die hond waakt over de kudde. Een zekere herdor had ook zoo'n hondje, maar hij besloot een grooteren hond tc koopeD, cmdat hij dacht: dat zijn hondje Snap, zich niet tegen den wolf zou durven verzetten. Voor dat hij dit deed, gebeurde er echter iets wonderlijks. Op zekeren dag was de herder met zijn hondje Snap, weer op de heide. De herder was echter gaan slapen. Een wolf had dit gezien. Hij was dichterbij gekomen en had zich in 't struik gewas verscholen. Een schaap was een eindje van do kudde afgedwaald en nader de het struikgewas. Plotseling schoot de wolf toe. Met open bek greep hij het dier en sleurde het mee. Dit zag de hond. Zon der even te wachten liep de hond toe, sprong op den wolf en pakte hem bij zijn keel. Kort erop ontwaakte de herder, zag het gebeurde, snelde Snap té hulp en sloeg den wolf dood. Zijn hondje had eenige wonden opgedaan, maar door de goede verzorgingen van den herder was Snap weer gauw hersteld. Nu kon de herder zien dat Snap wel tegen den wolf opgewassen was. De herder kocht nu geen grooteren hond meer, en Snap was en bleef zijD trouw hondje. Emil Duym. Hersft. De Zomer is voorbij! de storm giert langs de velden, En jaagt door 't donk're woud met vreeselijk geweld, En menig boschreus ligt ontworteld en ontbladerd, Op 't dorre bladerbed, mcedoogenloos geveld. De Zomer is voorbijde vogels zijn gevloden. Verstomd is hun gezang, hun zoete melody, Geen blocmke bloeit er meer, geen vlinder rept de wiekjes, Geen zonnestraaltje blinkt en maakt de harten blij! De Zomer is voorbijde herfst heeft hem vervangen, En arbeidt ijverig voor aan 't. groot vernielingswerk, Orkanen loeien woest, waar straks de zefir ruischte, En dreigend, somber zwart, is het eindelooze zwerk. De Zomer is voorbijzoo zuch.ten we, weemoedig; Maar troostend klinkt een stem: 't zal niet voor immer zijn! De hoop leev' in uw hart: Weer zal do Lente kecren, Na duisternis kemt licht, na regen zonneschijn! Elise. X De biddende vrouw. Een "vronw, die twee kinderen bezat, reis de met hen door het geheele land, om met bedelen aan den kost te komen. Het was een arme vrouw, zelfs zoo arm, dat zij geen geld genoeg had om in het een of an der logement, een nachtverblijf te vinden. Maar eigenlijk gezegd, arm was zij niet, want zo bezat nog een Hemelschen Vader, Die haar dag en nacht bijstond, zoo ook nu. Na den heelen dag geloopen te hebben, kwamen zij in een dorpje aan. De avond begon reeds te vallen, dus ze moesten zor gen een onderdak te vinden. Na een paar boeren gevraagd te hebben, mochten zij in. een hooischuur overnachten. Toe:i de boer, van wien de schuur was. 's avonds tlnus kwam, vertelde hij het aan zijn vrouw. En deze hield niet van vreemde menschen op het erf." en daar had zc gelijk in, vvar.tzoo zei ze: Ze konden wel eens kwade ideeën irr hun schild voeren, door den hooiberg in brand te steken, en dan was alles verlo ren. „Ben je mal", zei de boer: „het zijn doodeerlijke menschen, zij denken niet aan het minste kwaad". ..Enfin'' zei dt boer, en begon over een ander praatje, da' het koren zoo goed groeide, en dat C*"1 var kens al vet werden. Zoo zoetjes aan was bet negen uur geworden en Gerrit zei tegen' Trientje, „ik geleuf dat we maar naar bed mosten gaan." „Jawel", zei Trientje. en samen lagen zij weldra in bed. De dorps klok sloeg half tien. tien uur, half elf. en Trientje stiet haar man eens aan en zei:!, „kan jij slapen. Gerrit", „neen, ook niet erg", zei Gerrit. „Die menschen kan ik maar niet vergeten", zei Trientje. „Ik ook niet", zei Gerrit. „Weet je wat we doen zul len Gerrit, we zullen eens gaan kijken wat ze uitvoeren." En samen sprongen ze hun bed uit, kleedden zich aan, en betraven zicli - op weg naar de hooischuur. Nu moet ie ve ten dat de boer en zijn vrouw twee slechte menschen waren. Ze gingen nooit naar ae kerk. en als ze ruzie hadden, en dat. ge beurde nog al eens.'dan vloekten, raasden' en tierden zo er maar op los. Zoodoende waren zij bij de schuur gekomen en luis terden door een spleet of alles stil was, doch neen, daar hoorden zij een vrouwe- stem die. schijnbaar aan het pralen- was, neen toch niet aan het bidden, meende Trientje, „ja aan het bidden", zei ze fluis terend, en ze luisterden nu naar hetgeen! de vrouw bad. Diepe stilte heerschte er ini den donkeren nacht. Doch des te s'r-.xer^ klonk het gebed van de biddende jr?uw, de twee luistervinken in de ooren. i In voelden zich niet op hun gemr.iv. en i zwijgend naar hun woning zll vol schaamte God dankten dat Jii) hun nog. zoo hiitijds gered had uit hun goddeloos leven. En voortaan waren Trientje en GeiV rit do braafste menschen uit het dorp. /-.oo drong het gebed van de vrouw doo>- to#, deze Heden. Zij was er onbewust, van he# v middel tot hekcering van twee onsterlelij- ko zielen to zijn geweest. Kees van Dieren. Hanzestraat 10, Leidenü*

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1923 | | pagina 13