te strooien als bloemenlaat
rapen en bijeenbinden en met
jewaren. Het stille genoegen om
ffoord, een geestige gedachte; de
bewondering van hetgeen een
j'ar schept; do lach die door fij-
nor wordt gewekt; de klare uit-
van een, die, te midden van
de stuwkracht der stroomin-
ilaart; do fantasie van hen, die
jotiek van het leven hegrijpen en
verbeelding de gebeurtenissen op-
nu eens vol realiteit, dan weer
Henren van een sprookjedat
ij den geest ontspannen en rust
uaraan in onzen tijd behoefte is."
tijdschrift wil ten overvloed© die-
iQ volksbelang, kunst, schoonheid
geven aan breede lagen, dio
groote periodieken met bun
!Üjk wetenscbappelijken inhoud
leikt worden.
programmaverklaring van redac-
uitgever opent het tijdschrift met
ji vers van Felix Rutten, getiteld
Tijden, waarvan we do volgende
■ftige strophen afschrijven:
iter breekt in den purperen grond
ruchtbare bedding der voren.
«rerik danst in den morgenstond,
't neevlen-geweef voor den
dagbrand verzwond,
[lacht luiden de klokken in 't rond:
jd i? nieuw geboren.
weer een dag van arbeid zijn,
vredig en nederig zwoegen!
Hen met werkens lust en pijn
don stralenden zonneschijn;
waterdronk zal smaken als wijn,
envoud zélf wordt bet bruidsfestijn
rom wij onwetend vroegen.
jend vooruit in den bloeienden dag!
pannen rukken en trekken,
rpen gieren met schallenden slag,
;en ons lied en keilen een lach!
insmoed in do zwellend© vlag,
een beetre vreugd zal wekken.
n opgewektheid voreenigd
iatighei<S en spaarzaamheid, dat is
devies' dat. Felix Ruiten geeft
meuwe tijden d.io moeten komen,
irksrk publiceert von zichzelf oen kort
over den schilder Jurres, naar
werken hij drie fraaie reproducties
Üocen schrijft oen eau serie
inivorgsch Vronwonle-ve"rerlucht
viertal heel mooie pboio's,
nan Moerkerk schrijft oen geestige
;Re Zes", verlucht mot oen leuke
van zijn hand, voorst-Ion 5. oon
Ije uit het strand!eve:©, sfoajg wij
te'Katwijk en ts Noord wijk maar
id kennen. Van zijn groofsiro pc. h li
jken is cp een aiurlëre rlaats
ibrachtig Don Bosch" gsr-aprodu-
oen stemmingsvol hoekje ven eert
met een oud bruggetje en oude
een droom uit de werkelijkheid,
.riikelen die er verder nog in
zijn, vermelden we alleen
opstel ran Dr. Vrij moed over
tenlevcn, waarin do studenten, voor-
Katholieke studenten verdedigd
tegenover een oude, gangbare
dat een student lang slaapt, veel
veel geld verteert en weinig stu-
ie' zijn er nog. Maar het gros is
meent Dr. Vrijmoed.
begin is moeilijk. Ookrdit. Maar we
met het eerste numroer van dit
tijdschrift tevreden zijn, omdat
P.oomsche schoonheid wii dienen
en zich", naar de berichten, die nu ter
oore kwamen, langzamerhand voorziet
ven een staf gekozen uit onze beste
Roomsche letterkundigen, achtte ik bet
de moeite waard bet in deze rubriek aan
te kondigen, N. J. H. S.
Nieuwkoop.
Nieuwkoop, dat door graaf Albrecht op
Sint Agnietendag 1396 tot vrije heerlijk-
beid werd verbeven de Nieuwkoopers
hadden 's graven rechten verdedigd tegen
over do Stichtenaars -1 en een eigen wa
terschap bezat, wordt reeds anno 1331 in
een brief van bisschop Andreas, van
Utrecht, genoemd, uit welken brief tevens
blijkt, dat reeds in die oude dagen De Mije
tot de R.-K. parochie van Nieuwkoop be
hoorde.
Den naam der plaats wil men hieruit
afleiden, dat aldaar „Veenderyen wer
den aangekocht en wel later dan elders;
zoo zoude dan deze nieuwero koop aanlei
ding. gegeven hebben tot den naam Nye-
coop of Nieuwkoop".
De zeer oude parochie-kerk heeft vóór
do Hervorming op do plaats gestaap,
waar in 1822 de Protestantsche kerk werd
opgetrokken; een gedeelte van den vloer
der oude kerk is toen nog blijven liggen
en vormde met zijn grafsteden, zerken en
opschriften een deel van het protestant
sche kerkhof. Men verhaalt voorts, dat"
nog in 't begin der vorige eeuw een oude
doopvont der Katholieken in de protes
tantsche kerk als preekstoel is gebruikt.
Geen wonder zou het wezen, indien in
vroegere eeuwen een paar uit De Mije ach
ter op de kerk heeft uitgeloopen; die toe
gang was toch zeer gemakkelijk en in de
historie wordt er wel melding van ge
maakt. Later zou dan dat pad met den
helendenden grond zijn weggeveend.
In de oude Katholieke kerk, aan welke
vóór de Reformatie ook de kapel van Noor
den flater de protestantsche kerk aldaar)
cudsrworpen was, werd voorheen de
Geboorte der H. Maagd met grooto plech
tigheid gevierd, zoodat meermalen de gis
sing is geopperd, dat Maria's geboorte de
titel der kerk is geweóst, zooals nu de he
melvaart der H. Maagd. Toen in 1S71 De
Mije na zoovele eeuwen van ondergeschikt
heid een zelfstandige parochie worden
mocht, is haar de geboorte van Maria als
titel toegekend.
Oudtijds behoorde Nieuwkoop tot het
Dekenaat van Rijnland, onder het toen
malige bisdom van Utrecht en onder de
proostdij der St. Janslcerk te Utrecht.
Aan vaste -inkomsten genoot de pastoor 18
Rhijnsche guldens! Daar koopt men te
genwoordig niet veel voor.-
Do pastorie stond ter begeving aan de
HoJlandsche graven; keizer Karei Y, die
hier ook graaf was, kreeg er geschil over
met de kanunniken van St. Maria's Kapit
tel te Utrecht, maar dit werd in den minne
vereffend.
Tusschen Nieuwkoop en Nieuwveen lag
vroeger het dorpje Schoot, dat zelfs een
vrije heerlijkheid is geweest en ook een
kerkje- moet hebben gehad; het is echter
voor de golven der toenmalige plassen be
zweken. Deze plassen, later drooggemaakt,
behooren nu voor een groot deel tot
Nieuwkoops parochie.
Uit <Icn tijd vóór do Reformatie zijn nog
twee Nieuwkoopsche pastoors bekeerd:
Hugo van der Handt, kanunnik van het
Leidscko St. Pancras-kapittel, die er in
functie was van 1372 tot 1390, en Gijsbert
Braakman, die er fungeerde ongeveer
1412. Erg volledig kan deze opgave niet
genoemd worden. j
Bij het uitbreken der geloofsberoerten
viel ook do Nieuwkoopsche Maria-kerk in
handen der nieuwgezinden en menig
Nieuwkoopcr moet al vrij spoedig zijn ge
loof hebben verloochend, want reeds vóór
1580 was er een protestantsck leeraar
werkzaam.
Doch niet lang zijn de zonen van Nieuw
koop zonder tempel en zonder offer ge
weest; vanaf den Vliet to Noorden tot bij
het zoogenaamde Oortjespad in 't Zuiden
woonden er, die den schat des geloofs be
waarden en ter kerke gingen.
Dit geschieddo aldus.
Er was in die dagen van verdrukking te
Nieuwkoop een priester, die als jager-
meester woonde in het jachthuis der hee-
ren van de heerlijkheid Nieuwkoop; eerst
hield die geestelijke godsdienstoefening
op de bovenverdieping, waar nog lang de
plaats des altaars em het ijzer, waaraan
do godslamp gehangen had, te zien waren
Later werd oogluikend toegelaten, dat ook
enkele geloovigen „geklopt" werden (door
„klopjes" gewaarschuwd) en geschiedde
do godsdienstoefening in de henedenver-
dieping.
Do edelmoedige heer, in wiens dienst
werkelijk of voorgewend die priester
aldus kon optreden, moet geweest zijn ze
kere Jokan de Bruin van den Buitenweg,
die zelf in Den Haag woonde en daar
het welbekende Hofje van Nieuwkoop aan
do Prinsegracht heeft gesticht.
Hoe 't zij, sindsdien is er vrij regel
matig een pestoor te Nieuwkoop geweest.
De eerste was Petrus Janskind (Jans-
sens), die in 1637 stierf, na lange jaren
De Mije en Nieuwkoop te hebben be
diend, en de reeks zijner opvolgers loopt
do eeuwen door. Even was er stagnatie,
toen de Jansenisten in 1706 erin wisten
to slagen, voor Nieuwkoop do placcaten
weer eens toegepast te krijgen. Toen werd
„den advocaat-fiscaal van Holland ge
last, den priester Brouwer tot Nieucoop
aan te zeggen, niet alleen sig af te hou
den van aldaar geen dienst te doen, maar
dat hij selfs het dorp Nieucoop zal heb
ben to ontruimen".
Er zat voor pastoor Brouwer niet an
ders op dan te gaan, maar reeds volgend
jaar kreeg hij een opvolger: Joannes
Baptista Vermeulen, die geen last meer
ondervond, evenmin als degenen, dio na
hem kwamen.
De Katholieken hieven inlusschen steeds
gedoemd, vooral de eerste tijden, hoogst
voorzichtig te wezen en 't was pas aan
Nieuvvkoop's 21sten herder na de Refor
matie, Henricus Alovsius Poppen, gegeven,
er den schuurkerkdienst te beëindigen en
een voor ieder kenbaar bedehuis te-stich
ten. Dit geschiedde in 1852, bij welke ge
legenheid de naar Noorden afgedwaalde
Nieuwkoopers weer -bij-de oude parochie
werden ingelijfd.
II o o g m a d e.
We mogen als zeker aannemen, dat
Cornelius Fabricius, van 1G03 tot onge
veer 1610 pastoor to Leiderdorp, den
r.aas^bij, aan de Wijd-A a en de ■'Does wo
nenden Katholieken van Hecr-Jacobswou-
de, Esselijkerwoude en Hoogmade geeste
likje hulp zal hebben verleend. Ook van
den pater-jesuïet Marcus van den Tempel,
die van 1610 tot 1621 te Leiden verbleef,
wordt verhaald, dat zijne zorgen mede
tot de omringende dorpen, waaronder
Hoogmade wordt genoemd, uitstrekte.
Door de verplaatsing echter van pas
toor Fabricius naar Groenlo en de ver
banning van pater Van den Tempel, waren
do geloovigen dezer gansche streek, zui
delijk aan den Rijn, noordelijk aan Alke-
made grenzend, evenals die van Alkemade
zelf, van alle geestelijke hulp verstoken.
Omstreeks het jaar 1630 aanvaarddo de
welbekende Antonius van der Plaat den
last der priesterlijke bediening over nog
meer dan do hier genoemde landschappen
Zijn toeleg om, bij 't steeds aangroeien
van het aantal Katholieken, het uitge
strekte gchied_zijner werkzaamheid in on
derscheiden parochies te verdoelen, ge
lukte het eerst,aan don Zuidkant; dienten
gevolge werden Jacobswoude en Esselij
kerwoude (samen thans Woubrugge ge
noemd) met Hoogmade een afzonderlijke
parochie, welke in 1640 een eigen herder
verkreeg.
Ook hier volgden de pastoors elkaar
vrij regelmatig op, behoudens dat er
soms een paar jaar achtereen een vacature
bestond.
Tot eere der parchianen moet vermeld
worden dat zij in 1703 pastoor Antonius
Sonsbeeck eenvoudigwegjoegen, om
dat zij niet langer gediend waren van zijn
Jansenisterij.
Zijn opvolger, - Justus van Beest, moest
het bezuren. Slechts vier maanden bleef
deze in zijn pastoraat. Bij vonnis van 3
Augustus 1703 werd hij door de Staten
van Holland uit zijn pastorie gezet, als
zijnde h.i. niet wettelijk benoemd. Eerst
nog verschool hij zich in de buurt, voer in
visschersgewaad met een bootje rond om
do geloovigen van dienst te wezen en las
de H. Mis in een boerenwoning op den
grens zijner gemeente. Hij moest echter
voor de vervolging wijken, waarop Hoog
made 3 jaren zonder herder bleef.
Hoogmade trof het wel meer ongelukkig.
Pastoor Joannes Vis, in 1678 aangesteld,
zakte reeds volgend jaar door het ijs en
verdronk; pastoor Alardus Hofland, in
1706 gekomen, verliet in 1712 zijn statie,
blijkbaar wijl hij liever in Den Haag was,
zij 't dan weer als kapelaan, waarna het
opnieuw twee jaar duurde eer er een op
volger kwam. Pastoor Adrianus Gaffé,
Februari 1779 aangesteld, werd eerst niet
toegelaten, omdat zekere Van der Aar de
Sterck, heer van Jacobs- en Esselijker
woude, zijn jus patronatus deed
gelden (kerk en pastorie stonden op zijn
gebied). De aartspriester van Zuid-Hol
land wist de zaak in 't reine te brengen
door het sluiten van een verdrag met dien
heer Sterck, zoodat pastoor Gaffé vier
maanden en acht dagen na zijn benoe
ming werd toegelaten. Doch: reeds in
April 1780 stierf hij.
Dit waren echter allemaal betrekkelijk
kleinigheden, want over 't algemeen had
Hoogmade evenmin te klagen als Nieuw
koop. AJO.
Ce ruitijd.
Do ruitijd is voor hoenders die van rust.
't Is te zien dat bij hen, zij het dan ge<en
ziektetoestand, dan" toch wel een' van min
dere levendigheid ingetreden is. Warmte
en eenigo weken rustig leven doet hun
goed. Cm hun dat to geven, is het wei
gewenscht den' haan gedurende dien tijd
afzonderlijk te zetten. Wel is ook de-ze
niet als anders, helpt dus de natuur al
mede, de hennen., dat betreffende, meer
rust te geven, maar beter is toch, den haan
zoolang van de henSieni te verwijderen; z'n
aanwezigheid is toch niet noodig; zoowel
haan als hennen! varen er beter bij.
Konijnenhoudern dienen, evenals de
hoenderhouders, er hun aandacht aan te
schenken, dat hun dieren thans hun zo
merpakje uitdoen, en zich in oen nieuw
kostuum steken. Maar daarvoor zijn grond
stoffen noodig en die moeten uit het voed
sel gehaald worden. Flink voer is dus noo
dig, vooral ook omdat de dieren door den
tijd van het jaar en door hun dunne be
kleeding, eerder ziek zullen worden. Maar
bij het groenvoer is er heel wat, dat zijn
meestek racht verloren heeft. Gras b.v.
was een paar maanden geleden vrij wat
voedzamer dan thans. Daarom geve men
de dieren nu meer: haver, gerst, oudbak
ken brood, gekookte aardappelen, hooi,
enz.
Rhabarher.
Een goede vijft:g jaar terug kende men
de rhabarher alleen ais geneesmiddel hij
den apotheker, schrijft G. teen in „Onze
Tuinen". Toen gebruikte men alleen den
dikken, vleezigen wortel der plant; te
genwoordig neemt de dikke, saprijke
bladsteel een voorname plaats in als toe
spijs.
Is een der leerlingen op de Ken. Ned.
Tuinbouwschool „Linnaeus" te "Water
graafsmeer, schrijft de heer S., ontvin
gen wij ook les in „Groententeell", van
onzen hoofdleeraar, den heer Joh. Ing.
de Beucker uit Antwerpen. Na de meest
bekende, en ook minder bekende green-
tensoorten behandeld te hebben, kwam
ook de rhabarher aan de beurt. Zeer goed
herinner ik mij, hoe wij elkaar aanzagen
bij het noemen van deze plant; alleen de
gedachte aan het ons welbekende rhabar-
her-preparaat uit de apotheek deed ons
aanvankelijk huiveren dezen naam onder
de groenten op te nemen. Rhabarher eten
niet te geloovci?
Het raadsel werd spoedig opge'ost, het
ho-vengrondsche deel der planten was het,
waarover het gaan zou, de bladsteel en
niet de wortel der plant.
Daar schrijver tot een der weinige ex
terne leerlingen behoorde, ontving hij
aan het eind d?r les de vier aanwezge
rhaharher-stelcn cadeau, niet een juiste
opgaaf van regelen om hiervan een sma
kelijk gerecht te maken. Het heeft m-j,
schrijft hij, veel overredingskracht ge
kost; mijn moeder was niet gemakkelijk
te bewegen, om die „groene, onsmakelijk
uitziende stelen" tot mondkost te verwer
ken en vrij algemeen hielcl men het er
voor, dat ik er was „ingeloopen" en men
mij als ..proefkonijntje" beschouwde. Dit.
was mij toch te kras. en ik verdubbelde
mijn poging om eindelijk mijn moeder te
bewegen de „stelen" volgens recept te
verwerken. Nauwkeurig werd het mee
gebrachte recept gevolgd, en na een half
uur van spanning werd de dampende
„brei" in een schaaltje gestort en ik
kreeg de uitnoodiging maar te beginnen.
Nog zie ik de belangstellende gezichten,
toen ik onvervaard „den lepel :n don brei
pot stak" en begon te smullen; aFen oven
een proefje en de zaak was gewennen, de
zusters vonden het fijn, de broers lokker.
Moeder kon zich echter met het n miwe
EIND GOED, AL GOED.
XXXI.
ïoe dat zoo?
ij is te mooi; veel te mooi! Hij was
voor ons prinsesje. Ik zal er zuinig
?a en U zult eens zien, hoeveel win-
üer knap mee ben, moesje!
der wikkelde inmiddels het derde
en toen kende Mariet.jes uitgela-
d geen grenzen meer. Zij sprong in
wnd en danste van pleizier en haalde
fopje erbij, die ook moest zien, want
voor haar een taschjo met een
erin, en daarin stak een briefje,
ïs zooals zij gedroomd had.
fa vat zeg je me daarvan mijn klein
'teboutje, had Je dat wel gedacht van
foppemoedertje, dat zij nog eens zoo
üa ivorden? Dat dacht je niet hé, mijn
!jief Goud-Elsje; daar hen jij ook nog
«ia voor om dat allemaal te weten,
ik weet het wel hoor, en .mijn moe-
1 tfcet het ook welIk weet, dat ik nu
«ik kindje ben en een gelukkig kindje
maar wat spreek ik toch alle-
Ik vergeet alles om me heen; 'b is me
:'k in een tooverpaleis woon en ik het
:'s)e ben, dat door het tooverstafje van
lieve Fee is aangeraakt. Maar kom!.,
zoet hartediefje, ik zal je maar weer
wiegje stoppen, anders wordt jij
ïz'oersch, dat je ook geen mooi taschje
Rateltje gekregen hebt. Maar wie weet
PJ nog krijgt, hoorWacht nog eens,
Iftojk ben en in mijn paleis woon en
een rijtuig me rond laat toeren,
to den grooten tuin, waarin duizen-
oenipjes groeien en duizenden vogel-
bngen, dankrijg jij van mij een
cadeau met een koetsier op den
'Smet zijn zilveren zweepje klapt in
.p dat het kleine paardje opspringt
acht; ja, ja! dat zul jij hebben, mijn
PJ0 en nog veel meer. En wat ik zeg,
en nu ga jij wat rusten, want jij
«toe. doodmoe van de slaap: ik zi&
het aan je oogjes, die zachtkens dichtval
len.
Ziezoo! dat kleine schatje is al weer net
jes opgeborgen .en nu kan ze slapen en
daar vliegt de kleine spring-in-'t-veld moe
der om den hals en kust haar op beide
wangen, dat het klapt en dat de kleine
zus in het bedje zoude ontwaakt zijn, zoo
ze geen eeht popje-ware geweest en nu:
Moedertje, wat heb ik ,U gezegd
Ja kind, het is wonder. Wie zou dat
ooit gedacht hebben! Doch laten we dat
briefje even lezen, dan weten" we meteen,
hoe Sinterklaas alles te weten kwam en
voor mijn kind zoo goed zorgde, en dan?
dan gaan wij ook eens mijn cadeautjes
nazien en God weet, hoeveel moois en liefs
de goede Sint ook voor mij gereden heeft.
Dat is goed, moedertje: lees maar
eens hardop, dan weet ik hét ook. Maar
zou ik mijn popje niet halen, want ik ge
loof dat ook zij het leuker vindt bij ons
daiï daar alleen in het bedje en danzij
mag immers gerust alles weten ook: het
is zoo'n lief poppetje hé moesje?"
Kind, kind, wat hen jij toch een klein
zottinnetje: laat jo popje rusten en luister.
En moeder leest en Marietje luistert met
beide ooren en haar ontgaat geen woord
van dat heerlijk briefje, zooals alleen de
goede, brave, heilige mail uit het verre
Spanje schrijven kan:
Beste Marietje van Baarle,
Ik hoorde van een lieve Mevrouw, die mij
al vaker brave kindertjes uit uw stad had
aanbevolen, dat in de Boomstraat no. 18,
3 hoog, een braaf en goed kind met haar
zieke moedertje woonde. Dat kind was Ma
rietje. van Baarle. Zij was gehoo'rzaam aan
haar moedertje; leerde goed; ging trouw
naar de kerk en de school enwas al
tijd eerlijk als goud. Daarom mocht ik
haar niet vergeten. En daarom stuur ik
jou dan drie pakjs en wel; een pop, omdat
je daarover gesproken hebt; een mantel
om goed beschut te zijn als je naar school
en naar de Kerk gaat en een taschje met
een beursje, voor je eerlijkheid.
Blijf zoo lief, braaf, eerlijk en godsdien-
stig.
Sint-Nicolaas.
Spanje, 6 Dec. 1922.
Marietje zat voor een wijle sprakeloos
voor zich uit te staren; het.was alsof haar
tong haar dienst weigerde. Eindelijk kwam
het er stotterend uit:
Begrijpt U er iets van. mceder?
Een beetje wel, Marietje
Ik niet! De Heilige Man lijkt mijn ge
dachten te kunnen lezen. Het is alsof hij
alles gehoord heeft en alles gezien heeft en
alles weet bovendien. Maar ik zal braaf
zijn en lief en eerlijk en ik zal ook gods
dienstig zijn en goed voor hem bidden. En
dat meen ik en dat zeg ik en ik zal ook
goed en veel voor U bidden en ook veel,
heel veel, oh zooveel voor die lieve Me
vrouw, die St. Nicolaas alles heeft van
mij geschreven. Zie je moeder, dat is goed
hé, maar nu ga ik eens kijken naar mijn
lievertje, of ze niet wakker geworden is
van dat voorlezen van dien mooien brief,
die de Heilige Bisschop zelf geschreven
heeft.
Wel, wel! Marietje, je schijnt heele-
maal niet benieuwd te zijn, wat je. moeder
tje gekregen he°ft: je maakt wol heelwat
brave voornemens en mooie beloften, maar
je moest toch ook eens aan mij denken.
Geef me maar eens gauw éen voor éen mijn
pakjes aan! Begin maar met de groote
doosl Daar lijkt me heel wat in te zitten!
De Redacteur.
(Wordt vervolgd.)
De Herdershond.
Iedere" herder, die mot zijn' kudde naar
de heide gaat, heeft eeri hond bij zich. Die
hond waakt over de kudde.
Een zekere herdor had ook zoo'n hondje,
maar hij besloot een grooteren hond tc
koopeD, cmdat hij dacht: dat zijn hondje
Snap, zich niet tegen den wolf zou durven
verzetten. Voor dat hij dit deed, gebeurde
er echter iets wonderlijks. Op zekeren dag
was de herder met zijn hondje Snap, weer
op de heide. De herder was echter gaan
slapen. Een wolf had dit gezien. Hij was
dichterbij gekomen en had zich in 't struik
gewas verscholen. Een schaap was een
eindje van do kudde afgedwaald en nader
de het struikgewas. Plotseling schoot de
wolf toe. Met open bek greep hij het dier
en sleurde het mee. Dit zag de hond. Zon
der even te wachten liep de hond toe,
sprong op den wolf en pakte hem bij zijn
keel. Kort erop ontwaakte de herder, zag
het gebeurde, snelde Snap té hulp en sloeg
den wolf dood. Zijn hondje had eenige
wonden opgedaan, maar door de goede
verzorgingen van den herder was Snap
weer gauw hersteld. Nu kon de herder zien
dat Snap wel tegen den wolf opgewassen
was. De herder kocht nu geen grooteren
hond meer, en Snap was en bleef zijD
trouw hondje.
Emil Duym.
Hersft.
De Zomer is voorbij! de storm giert
langs de velden,
En jaagt door 't donk're woud met
vreeselijk geweld,
En menig boschreus ligt ontworteld
en ontbladerd,
Op 't dorre bladerbed, mcedoogenloos
geveld.
De Zomer is voorbijde vogels zijn
gevloden.
Verstomd is hun gezang, hun zoete
melody,
Geen blocmke bloeit er meer, geen
vlinder rept de wiekjes,
Geen zonnestraaltje blinkt en maakt
de harten blij!
De Zomer is voorbijde herfst heeft
hem vervangen,
En arbeidt ijverig voor aan 't. groot
vernielingswerk,
Orkanen loeien woest, waar straks de
zefir ruischte,
En dreigend, somber zwart, is het
eindelooze zwerk.
De Zomer is voorbijzoo zuch.ten we,
weemoedig;
Maar troostend klinkt een stem: 't zal
niet voor immer zijn!
De hoop leev' in uw hart: Weer zal
do Lente kecren,
Na duisternis kemt licht, na regen
zonneschijn!
Elise.
X De biddende vrouw.
Een "vronw, die twee kinderen bezat, reis
de met hen door het geheele land, om met
bedelen aan den kost te komen. Het was
een arme vrouw, zelfs zoo arm, dat zij
geen geld genoeg had om in het een of an
der logement, een nachtverblijf te vinden.
Maar eigenlijk gezegd, arm was zij niet,
want zo bezat nog een Hemelschen Vader,
Die haar dag en nacht bijstond, zoo ook
nu. Na den heelen dag geloopen te hebben,
kwamen zij in een dorpje aan. De avond
begon reeds te vallen, dus ze moesten zor
gen een onderdak te vinden. Na een paar
boeren gevraagd te hebben, mochten zij in.
een hooischuur overnachten. Toe:i de boer,
van wien de schuur was. 's avonds tlnus
kwam, vertelde hij het aan zijn vrouw. En
deze hield niet van vreemde menschen op
het erf." en daar had zc gelijk in, vvar.tzoo
zei ze: Ze konden wel eens kwade ideeën irr
hun schild voeren, door den hooiberg in
brand te steken, en dan was alles verlo
ren. „Ben je mal", zei de boer: „het zijn
doodeerlijke menschen, zij denken niet
aan het minste kwaad". ..Enfin'' zei dt
boer, en begon over een ander praatje, da'
het koren zoo goed groeide, en dat C*"1 var
kens al vet werden. Zoo zoetjes aan was
bet negen uur geworden en Gerrit zei tegen'
Trientje, „ik geleuf dat we maar naar bed
mosten gaan." „Jawel", zei Trientje. en
samen lagen zij weldra in bed. De dorps
klok sloeg half tien. tien uur, half elf. en
Trientje stiet haar man eens aan en zei:!,
„kan jij slapen. Gerrit", „neen, ook niet
erg", zei Gerrit. „Die menschen kan ik
maar niet vergeten", zei Trientje. „Ik ook
niet", zei Gerrit. „Weet je wat we doen zul
len Gerrit, we zullen eens gaan kijken wat
ze uitvoeren." En samen sprongen ze hun
bed uit, kleedden zich aan, en betraven zicli -
op weg naar de hooischuur. Nu moet ie ve
ten dat de boer en zijn vrouw twee slechte
menschen waren. Ze gingen nooit naar ae
kerk. en als ze ruzie hadden, en dat. ge
beurde nog al eens.'dan vloekten, raasden'
en tierden zo er maar op los. Zoodoende
waren zij bij de schuur gekomen en luis
terden door een spleet of alles stil was,
doch neen, daar hoorden zij een vrouwe-
stem die. schijnbaar aan het pralen- was,
neen toch niet aan het bidden, meende
Trientje, „ja aan het bidden", zei ze fluis
terend, en ze luisterden nu naar hetgeen!
de vrouw bad. Diepe stilte heerschte er ini
den donkeren nacht. Doch des te s'r-.xer^
klonk het gebed van de biddende jr?uw,
de twee luistervinken in de ooren. i In
voelden zich niet op hun gemr.iv. en i
zwijgend naar hun woning zll
vol schaamte God dankten dat Jii) hun nog.
zoo hiitijds gered had uit hun goddeloos
leven. En voortaan waren Trientje en GeiV
rit do braafste menschen uit het dorp. /-.oo
drong het gebed van de vrouw doo>- to#,
deze Heden. Zij was er onbewust, van he# v
middel tot hekcering van twee onsterlelij-
ko zielen to zijn geweest.
Kees van Dieren.
Hanzestraat 10, Leidenü*