iterdag 3 November 1323
„«^KSSSEQl filjlBSBSeffigi..
ALENDER DER WEEK
\'.B. Als niet anders wordt aangege-
heeft in deze week iedero H. Mis Glo-
Credo en de gewone Prefatie.
ZONDAG, 4 Nov. 24e Zondag na Pink
ten. Mis: Dicit Dominus (Het le gebed,
islel en Evangelie als op don 4en Zon-
ua Driekoningen). 2e gebed v.
Carolus Borromaeus. 3de v. k. Oc
ean Allerheiligen. 4e v. d. H. H. Vi-
en Agricola. Prefatie v. d. Allerh.
gêenlioid. Kleur. Groen.
fele cn velerlei gevaren omringen ons
jaam. Maar meer nog onze ziel, vooral
meer de stormen van den hartstocht
ziel verontrusten. Aan ons zelve over
men zullen wij vergaan. Daarom moe
volgen het voorbeeld van de
lostelen op de stormzee: Gaan naar
.Jus en te midden van ónze nooden
isluja-vers: Offertorium) Hem aanroe-
,.Rod ons Heer wij vergaan". (Evan-
- J). Onze aanroeping moet worden ge-
igen door een groot en vertrouwvol
of, want: „Gij zult Mij aanroepen en
U verhooren". (Introitus)„Gelooft,
gij verkrijgen zult, wat gij vraagt",
smnnmio); Christus zal ons verlossen
uduale); Hij zal gebieden en 't zal rus-
kalm worden in onze ziel (Evange-
Door het H. Offer v. Jezus Christus
ji wij verhopen de overwinning. (Stil
J en gebed).
HAAN DAG, 5 Nov. 5e dag onder het
•heligen-octaaf. Mis: Gaudearaus (als
Nov.). 2e gebed v. d. H. Geest. 3o
Kerk of Paus. Kleur Wit.
Em kroon van schoonheid heeft de
1- ?r geplaatst op de hoofden der Heili-
(Vrij naar de kerk: Getijden).
3INSDAG, 6 Nov. 6o dag onder het
itheiligen-octaaf. Mis als gisteren.
Gij, Heiligen, die als vorsten heerscht
lea hemel, luistert welwillend naar de
van hen, die om de genade des he-
smeeken." (Vrij naar de Kerk: Ge-
|n).
v- (/OENSDAG, 7 Nov. Feestdag van deft
Willibrordus. Bisschop en Belijder.
Statuit: (Zie in het Eigen der Heili-
v. li. Bisdom Haarlem). Kleur Wit.
ia een tienjarige voorbereiding voor
Apostolisclien Arbeid in de Abdij der
jedictijnen to Rathmelsigi, landdo in
de 33-jarige Willibrordus, Hoofdpa-
n van ons Bisdom, met elf gezellen
ij het tegenwoordige Katwijk. Na zich
den steun van Pepijn v. Herstal,
leier der Franken, te hebben verze-
predikte Willihrord eerst heneden
boven den Rijn het Ware Geloof. Op
langen van Pepijn liet hij zia'i te Ro-
wijden tot Aartsbisschop der Friezen:
2 mei
om aldus nuttiger To kunnen arbeiden. rAls
zetelstad koos hij Utrecht, waar hij in
zijn ijver voor de vestiging v. h. Ware
Geloof en de wetenschap een Kathedrale
kerk bouwde ter eere v. d. H. Martinus en
daarnaast een kloosterschool. To Vlaar-
dingen, Oegstgeest, Velsen, Petten en Hei-
Ioo bouwdo hij kerken. De 7o Nov. 739
stierf "Willibrordus te Echternach (Luxem
burg) waar zijn lichaam is begraven in de
door hem gestichte Abdijkerk.
Bidden wij vandaag tot den Heilige om
de bekeering van ons hem zoo dierbaar
vaderland.
DONDERDAG 8 Nov. Octaaf van Aller
heiligen. Mis: Gaudeamus (als op 1 Nov.)
2 gebed v. h. Octaaf v. d. H. Willibrordus.
3e v. d. H. H. vier gekroondo Martelaren.
Kleur Wit.
O,,hoe glorievol is het rijk, waarin alle
Heiligen zich met Christus verheugen. Ge
kleed in witte kleederen volgen zij het
Lam, overal waar het gaal! Allo Heiligen
Gods roept ons naar het Vaderland. (Kerk
Getijden.)
VRIJDAG, 9 Nov. Wijdingsfccst van
de Aartsbasiliek v. d. Allerheiligslen Ver
losser. Mis: Terribilis. (Zie bet gemeen
schappelijke voor kerkwijding; alleen in
stille H. H. MisseD). 2e gebed v. d. H.
Theodorus, Soldaat en Martelaar. Kleur
Wit.
De-kerk v. d. Allerh. Verlosser is de
eerste geweest welke to Rome openbaar
mocht gebouwd en gewijd worden onder
de regeering van keizer Constantijn de
Groote. Zij is ook bekend onder den naam:
St. Jan van Lateranen, wijl zij oorspron
kelijk geweest is het Lateraanscho paleis
van Constantijn.
ZATERDAG, 10 Nov. Mis v. d. H. An
dreas Avellinus. Belijder. Os justi. le ge
bed eigen. 2e gebed v. h. Oct. v. d. H. Wil
librordus. 3de v. d. H. H. Tryphon, Res-
picius gn Nympha, Martelaren. 4o voor
den Paus. Kleur Wit.
Lancelot was rechtsgeleerde en pries
ter. Uit spijt en berouw over een hem in
een rede ontvallen leugen trok hij zich te
rug uit de rechtskundige practijk en
wijdde zich geheel aan zuiver priester
lijke werkzaamheden. Hij trad in de orde
der Theatijnen en vroeg uit liefde 'voor
het H. Kruis den naam van Andreas. Bij
't begin van zijn H. Mis, bij de woorden:
„Ik zal opgaan tot het Altaar Gods" werd
hij door een beroerte getroffen en stierf
spoedig daarop. Zijn voorspraak wordt in
geroepen om bevrijd te bb'jven van een
onvoorzienen dood.
A. M. KOK.
„Rijpwetcring. pr.
„Pilalus dan zeide tot Hem: wat is
waarheid? En toen hij dit gezegd had,..
ging hij weer uit tot de Joden."
Dit was zeker een goede vraag en zij
kon aan niemand beter gesteld worden,
die beter dan onze Heer in staat was,
parel van groote waarde, waarnaar het
menschelijk verstand verlangt en die bet
zoekt. Onzo ziel kan niet rusten, voor
dat zij de waarheid ziet, bezit, daaruit
leeft. Al wat wij hóoren en lezen brengo
ons maar niet aanstonds tot oordeel en
veroordeel, maar lot de vraag: „Heer
wat is waarheid zeg Gij het mij" 1
alwat wij lezen en hooren ga vergezeld
van do bede: „Heer, leid mij in uwe
waarheid, in alle waarheid."
Het is niet zeker, met welke bedoeling
de landvoogd deze vraag heeft gedaan.
Misschien sprak hij als een leerling, als
iemand, die begon gunstig over Jezus
to denken en eerbied voor Hem te ge
voelen. Misschien wilde hij wel eens hoo
ren, welke nieuwe denkbeelden Hij uit
droeg in de Joodsche wereld, die Staat
en Kerk hervormen moesten. Maar ter
wijl hij dan begeerig was van den Heer
eenig onderricht te ontvangen, zooals
Herodes straks verlangen zal, een won-
dor van Jezus te zien, heeft het rumoer
van priesters en volk op Gahbata hem
afgeleid, roodat Hij het aniwoord des
Heeren niet heeft afgewacht. Sommigen
meeDen, dat hij naar de waarheid vroeg
als rechter, om dieper inzicht in deze
vreemde zaak te ontvangen. Anderen
meenen, da.t Pilatus deze vraag spottend
heeft geklit. Gii praat van waarheid:
kunt Gij mij zeggen, wat waarheid is?
Dat weet immers geen sterveling. Welk
mensch heeft de waarheid? Misschien
hebben onkelen iets van de waarheid.
De waarheid is de door allen altijd he
geerde, maar die zich voor niemand ont
sluiert. De goden mogen de waarheid
hebben wij menschen hebben baar
niet en kunnen haar ook niet kennen,
al hebben wij haar lief. Wat praat Gij
van waarheid 1
„Wat is waarheid?"
Deze vraag van Pilatus is beioemd ge
worden. God laat soms iemand iets zeg
gen, dat een wereld van gedachten in
houdt. Wat wij hier door een heiden
hooren vragen, dat heeft de heele hei-
densche wereld van Babel's torenbouw
af door alle tijdegi heen gevraagd en
veel naam-christenen stellen die vraag
nog en in allerlei gesteldheid van geest
en gemoed. O, die heerlijke Schriftuur,
dat heerlijk Lijdens-evangelie! Een mees
terstuk des Heiligen Geestes in haar ge
heel en in haar deelen. Welke koningen
in het schrijven waren deze mannen, van
wie Gods Geest zich bediend heeft! Hoe
kort, hoe zaakrijk schreven zij. Hun en
kele zinnen zijn als zoovele gouden dra
den, die wij kunnen uitspinnen tot in het
oneindige. Schriftverklaarders moeten
breedvoerig zijn, om het onszelf en an
deren zoo duidelijk mogelijk te maken,
doch de heilige schrijvers schreven hun
geschriften in zoo kort bestek, om aan
tijdgenoot en nageslacht te geven een
bron van rijkmakendo studie en van die
pe verkwikking der ziel. Goud en paar-
len heeft God niet' aan de oppervlakte
geschapen en naar het goud Zijner wijs
heid moet diep gedolven en naar tie
paarlen van Zijn woord ijverig gezocht
worden. De heilige Schriftuur is overi
gens ook een lusthof voor al Gods op
rechte kinderen, waai' zij wandelen cn
rusten en genieten kunnen na de hitte
en 'do moeite on het verdriet van den
dag. Zij is de lusthof, welke Salomo zoo
weelderig beschrijft, welker gaarden
'zijn als een paradijs van granaat
appelen, van. edele vruchten, van fijne
specerijen, doorstroomd van- do wateren
des levens. Voor dat paradijs van ge-
ncuchten bidt Salomo: „Ontwaak Noor-
de wind, kom Zuidewind en doorwaai mijn
hof, dat zijn specerijen uitvloeien."
„Wat is waarheid?"
Welk een vraag! roepen wij chris-
ïenen met verbazing uit. „Uw woord is
waarheid", zei Jezus tot den Vader. En
dit is voor ons het groote antwoord op
do grooto vraag van Pilatus. Alleen wat
God zegt is waarheid. En wanneer God
niet gesproken had, er zou geen geeste
lijke, geen bovennatuurlijke waarheid
en zekerheid, doch enkel menschelijko
meening zijn. Een Babel van verwarring
werd heel die menschenwereld zonder
Gods openbaring, door een onfeilbare
Kerk' verklaard. Toch mag deze vraag
ook -nu nog wel gedaan worden, maar
niet spottend, zooals wellicht Pilatus
haar deed en ook niet heengaande van
Jezus, zonder diens antwoord af te wach
ten. Immers de hoogste waarheid is de
hoogste schoonheid, welke maar niet op
de eerste vraag haar jawoord geeft, maar
om welke gestreden en geworsteld moet
worden, soms jaren lang, eer zij haar
hand en hart aan haar aanbidder geeft.
Doch haar bezit is die moeite overwaard.
En waarom eischt zij al die inspanning
vooraf? Opdat bet blijke, of het wel ern
stig gemeend is, dat men Haar begeert.
Doch wie Haar dan ook ernstig begeert
en daarvan do bewijzen geeft, die zal
Haar zeker eens cïo zijne mogen noe
men. Doch er zijn menschen, die
zich nogwel wijsgeeren noemen en ver
klaren de waarheid niet te willen bezit
ten, omdat hun daardoor lipt genot van
haar te zoeken, zou ontvallen. Deze men
schen achten het stroven hooger, dan het
bereiken. Zij zijn de geestelijke zigeuners,
die altijd maar reizen en trekken en geen
vaste woonplaats begeeren. In hot reil-
zen hebben zij lust en niet in het rusten.
Zwerven en niet wonen. Vreemden en
geen burgers. Zulke zoekers naar de
waarheid wachten evenmin als Pilatus
het antwoord af, dat Jezus bereid is
hun te geven. Zij blijven, die zij zijn:
de slaven van hun twijfelend verstand
•en van hun wankelenden wil. Immers,
de waarheid alleen maakt ons vrij, tot
meester over verstand en hart in volko
men afhankelijkheid van God, hij wien
alleen de sterkte is.
Nu zijn er andere menschen, die zeg
gen: de waarheid waarvan wij hooren,
is al zoo oudl Wij willen iets anders, iets
vreemds, iets dat schokt cn ontroert, of
voor het| minst, 0114 feangejiaam bezig
houdt. Wij wen'schen, de verveling van
al die oude waarheden niet meer. Zulke
menschen zijn als de tooneelspelers, die
hun leven doorbrengen met altijd in an-
dero rollen op te treden. Zij leven in
den schijn en vervreemden al meer van
de werkelijkheid. Zij zijn als de wijzen
van Prediker X, die sterven door ge
brek aan verstand. Wat ons, katholie
ken betreft, wij hebben het afdoende ant
woord op de vraag van Pilatus: wat is
waarheid?
ONS HOEKJE
cyBR
OPVOEDiNG.
HOUDT UW BOEKEN BIJ
'n Raad, zooals hij hier staat, schijn- -
baar rechtstreeks bedoeld aan vader: om
te zorgen, dal zijn boekhouding in orde
is, dat debet cn credit „kloppen", dal er'
'n batig saldo blijft voor moeilijker dagc-n. 'v
Toch zullen wij kier dezen raad nu eens
niet tot vader richten, die met recht zou
eischen, dat geen vreemde zich met zijn i
zaken bemoeit. Hij is „mans" genoeg om'
zijn eigen zaken „op te knappen". Tot1
vader èn moeder richt ik echter den raad:
houdt uw boeken bij! Welke boeken? Huis
houdboekje? trouwboekje? Ja, zeker, óók'
'deze, anders loopt alles in de war 'en
zoudt uw huishouduitgaven niet meer
kennen en evenmin op 't laatst weten,
welke schatten van kinderen gij do uwen
moogt noemen! En zijn echter nog heel
andere boeken, dié gij in uw kwaliteit
van vader en moeder moet „bijhouden"-; i
Ik nóem de twee voornaamste: uw Kate-
chismus cn Rerum Novarum! Dat eerste
boekje kost '11 kwartje (na-oóflogsprijs)'.
en zonder datgene wat daarin staat, kunt
ge niet goed leven en niet goed opvoeden'.
Het tweede hóek als uittreksel en om
schrijving van 'n gedeelte der eerstge
noemde geluksbron, geeft u te kennen,
hoe gij moet omgaan en uw kinderen lee-
ren omgaan met den evenmensch, niet 't
minst in 't openbare leven. Ik zou deze
twee boekjes de cereplaats willen zien in
nemen in elk Kaholiek gezin, van welken
staat of stand ook.
Op zekeren dag zat Napoleon I op St.
Helena onder den schaduw van een schoo
nen boom: (denzelfden, waaronder hij vol
gens zijn verlangen eens- zijn graf zou
hebben), naast de frissche bron, die hem
Steeds laafde.
In zijn onmiddellijke, nabijheid speelde
een klein meisje. Plotseling richtte do
machtige, zijn arendsblik op het kind en
zeide: Kent gij uw katechismus goc-d? Het
kind laad er nooit van gehoord. Maar,
beste kind, zeide de keizer, „wat zal u al
les baten zonder katechismus! Ik zal hem
u leeren!" Jaren later lag er te Parijs 'n
godvruchtige en liefdadige dame op haar
sterfbed. Met dankbaarheid getuigde zij
toen: „Hij die mij geleerd heeft, hoe ik
mijn leven moest inrichten zóó, dat ik nu
gerust en blijde sterf.... was Napoleon
I"Bekend is ook Napoleon's
woord: „de katechismus moet de maat
schappij redden!".... dus op de eerste
plaats de kinderen richten, waaruit de
toekomsligo maatschappij wordt opge
bouwd!
Ook Rerum Novarum moest in ieder
huisgezin een familiebezit vormen. Hoe-
vele vaders schermen op -vergaderingen
met grooto vaak ontevreden! wooiv
den en zij roepen maar uit den treure:
„Mèt Rerum Novarum bezweer iku: ver-'
eenigt u!".... en zij weten niet eens wat
er in staat!.... Ja, een paar volzinnen,
die in hun kraam 'te pas komen of voor
hun zaak pasklaar gemaakt worden!
FEUILLETON.
K55gSfflFgiB«EBE|rr
Bruid van het Kruis
Vrij vertaald naar het Duitsch van
E. YON HANDEL MAZZETTI.
(Nadruk verboden).
HOOFDSTUK IX.*
Hij heeft nu ook heelemaat geen in-
Nu zullen we voor hem ons perso
den geheelen nacht nog moeten la-
opblijven. 't Is nu precies twaalf uur!
ga naar bed toe!" moppert Wilhelm
schner. Hij loopt in de eetkamer
il de gedekte tafel op en neer, de han-
op den rug,'terwijl zijn vrouw heel
in een fauteuil meer ligt, dan zit.
Zullen we den boel laten staan of niet?
i jij moet ook gaan slapen!"
ij kijkt hem met groote oogen aan.
is heel slaperig, maar ze wil toch nog
Inaar bed gaan. Zo blijft op baar lie-
dijken Papa wachten en wil met 'm blij
soupeeren. Het zou haar zelfs zeer
souaam zijn hem eens heel alleen in
san zijn dronkemansbuien gezelschap
ionden. Dat zou een prachtgelegenbeid
om hem gunstig te stemmen voor
RitaArmin-partij. Hij "blijft nog
drie dagen in Weenen. In deze drie
tn moet ze hem dus nog voor baar
zien over te halen.
ga slapen!" zegt Wilhelm Kürscli-
°ii_ gaapt zóo vreeselijk, dat zijn ka-
^jua uit het lid i-aken.
hen zoo nioo als een hond! Het con-
- oahhli— was niet veel bijzon-
oahhliI Maar het heeft mij
pleizier gedaan, dat Rita er zoo ï>o-
uilblonk' oahlih—
gordijnen tusscben de deuren wor-
opengeschoven en Rita komt de ka-
binnen.
der", vraagt ze op gedempte toon,
Grootvader nog niet thuis?"
1?|sn!" antwoordt haar Vader en be
boer op driftig© wijze: „Het is ge-
ongehoord. Dat de man nu ook zoo
inzicht heeft! Als men ergens lo-
moet men zich' ook naar de ge-
|k van het huis voegen! Ik ga sla-
,Ga jij ook Rita?"
I zou zoo graag willen Wachten tot
'••ader thuis komt!" zegt Rita en ze
^at verder de kamer binnen. Ze is
m haar avondjapon, maar ze heeft
.'ti haar mooie pa,-.*eIsnoer afgedaan
r1» haar gevlochten. Ze gaat op een
«J° naast haar moeder zitten.
W ik h blijven!"- vraagt ze. „Tot-
p komt? 'Als er nu maar niets_ met
gebeurd is", komt hot: voorzichtig en
p van haar lippen.
'J heeft vroeger al eens gezegd, dat
E heeft van duizeligheid." -
ivat" vao;i haar Moedor. „Dat is
zijn eigen schuld, dat komt, omdat liij te
veel drinkt."
„Mama", zegt Rite. op vleiendcn toon.
„Ach zeg toch niets kwaads van hom
Ik houd zooveel van hem." En haar oogen
staan vol tranen.
„Dat weet je niet kind. Hij maakte al
misbruik en was al dikwijls dronken,
toen wij nog Hein waren. Hij was keusch
geen goed voorbeeld voor ons. Het is treu--
rig, maar waar!"
Rita's hart krimpt ineen. Ze kruist de
armen over de horst. De klok staat al op
tien minuten over twaalf. De beide vrou
wen zijn hu alleen. Rita bidt liaar rozen
krans, die ze verborgen in haar hand
vasthoudt.
„Grootpapa, Grootpapa!" Ze kan
aan niets anders denken. Ze houdt zoo
veel van hem. Hij is de eenig© persoon
van de familie, die haar goed begrijpt
En al is het waar, wat haar'Moeder haar
verteld heeft... 'toch houdt zo niettegen
staande zijn groot gebrek, nog evenveel
van hem, don stakkerd
Het is nu half één.Mijnheer
Kürschner komt in nachttoilet uit zijn
slaapkamer en vraagt: „Nog niemand ge
komen?"
Zijn vrouw wrijft zich over de slape
rige oogen. 1
„Neen!" 1
Rita staat bevend van angst op.;
„Papa, slumvtpoh iemand om hem te
zoeken!
„Oh God in den Hemel!" roept ze plot
seling 111 haar angst. „Er is wat.met hem
gebeurd. Ja, ja ik weet bet zeker!"
„Wees stil, je bent overspannen!" roept
haar Moeder, maar ook zij kan baar on
rust niet geheel verbergen.
„Hij zal niet meer in een Café zijn,"
overlegt haar -man. „Hij aal vermoedelijk
naar een sociëteit gegaan zijnIk
•zal
Terwijl hij nog spreekt, gaat de teïe-
phoon in het kantoor. Allo drie schrik
ken.
„Er is vast wat gebeurd!" zegt Mijn
heer Kürschner. „Blijf liier, ik ben
oogenblikkehjk weer terug!"
Hij loopt vlug naar zijn bureau. Rita
en haar Moeder zitten in spanning te
luisteren, maar ze kunnen van het ge
sprek niets verstaan. Rita kan het niet
langer meer uithouden.
„Papa, Papa, om Godswil, wat is er
toch gebeurd?"^
„Wind je niet too op kindje!" zegt baar
Vader op gedempten toon cn hij steekt de
lamp, .die op zijn schrijftafel staat, aan.
„Grootvader is niet goed geworden en
is bij de „Eerste hulp" ondergebracht."
„Is hot niet verontrustend?" vraagt het
kind met toonlooze slem.
„Ik hoop van niet," antwoordt haaï
vader, en streelt haar over do üijkbleeke
wangen. Hij gaat met -haar naar de eet
kamer terug. .—.l.
„Je moet (naar bed toe gaan, Riterl!"
zegt hij.
Zijn vrouw kijkt hem met groote vra
gende oogen aan. Hij fluistert haar in
het oor: „Beroerte!" —5
Een half uur later.
De .ziekenwagen is voorgekomen. Dok
ters en verplegers van de „Eerste hulp
hij ongelukken" dragen den ouden man
voorzichtig de trap op. Zijn armen han
gen slap langs zijn lichaam en hij
spreekt allerlei wartaal.
„Waar is het gebeurd?" vraagt Mijn
heer Kürschner.
Mevrouw Kürschner .stelt zich vreese
lijk aan en speelt comedie. De best actrice
zou het haar niet kunnen verbeteren. Rita
pakt 'de <slap neerhangende hand van
haar Grootvader heet en kust die harts
tochtelijk. Do dokters kijken elkaar ver
legen aan. Ze hebben medelijden met het
kind wanthet ongeluk is in een ver
dacht huis gebeurd.
De geneesheer en helpen nog om den
ouden zwaarzicken man te bed te leg
gen
De dokters zijn nu vertrekken en er is
nu oen specialist gekomen. Mijnheer
Kürschner heeft hem telephoniscli ont
boden Het is een zeer ernstig ge
val Als de man matig geleefd had, ja,
dan zou er waarschijnlijk redding moge
lijk zijn. Hij ihad echter al een paar jaar
zeer onmatig en verkwistend geleefd en
zijn lichaamsgewicht is te veel toegeno--
men. En dan dat overdadige ge'bruik van
alcohol. Al sterft hij nu vandaag nog niet,
dan toch zeker morgen. Deze gedachte
echter durft Doctor von Ruf niet
uiten en al verbergt hij de waarheid
niet geheel, hij probeert ze nog zooveel
mogelijk tb verzachten, door tr hij te voe
gen: „maar zoolang 'er leven is, is or
nog hoop!"
Doch het leven gaat uit ,als '.een bran
dende kaars. De dood houdt de wacht aan
het hoofdeinde van het iziekbed en aan
het voeteneinde zit een onschuldig kind
dat heete tranen schreit en bidt voor den
diep gezonken man. Het is doodstil in de
kamer - men hoort alleen -het tikken van
de klok, dat akelig aandoet en hui ten-
op de straat hoort men ,al zachter het
rollen der wagens. Een zwak groen licht
schijnt in 'do kamer. Ret is vier uur
het wordt dag een Meidag!
Dc dokter houdt de rechterhand van
den zieke in zijn eene 011 zijn horloge in
do andere hand. Hij kijkt op zijn horlo
ge, dan met gefronst voorhoofd en met
starren blik naar het gelaat van den
zieke.De roodo vlekken zijn verdwenen,
het gezicht neemt al meer en meer een
doodskleur aan. De dokter slaakt een die
pen zuclit, steekt het horloge weer in
zijn vestzak en wrijft de handen, over el
kaar. Hij geeft zijn assistent een teeken,
gaat naar de aangrenzende kamer cn
wenkt Mijnheer Kürschner, den schoon
zoon van den stervende, naderbij te ko
men. Mevrouw Kürschner wil hem na-
loopen, maar 'de assistent neemt liaar bij
de hand en houdt haar terug. Rita vult
den ijszak opnieuw en legt dien op het
hoofd van den patiënt. Als de dokter de
kamer verlaten heeft, Vraagt ize met sid
derende stem aan zijn assistent, wat er
gebeurd is.
„Ach juffrouwhet leven is een aan
eenschakeling van harigheid ant-
w'oordt doctor Löwenmaul haar ontwij
kend maar beleefd en vraagt zich af, of
de tranen van het meisje gemeend of co-
medio zijn
„Denkt gij, dat hetzeer ernstig
"denk gij1
In een plotseling gevoel van onmacht
grijpt ze naar hot hoofdeinde van het
bed „dat bij1
Doctor Löwenmaul1 knikt bevestigend.
het zal in enkele uren beslist
zijnmisschien.
Het meisje grijpt njet de beide handen
naar het hoofd -en steunt: „Oh God, oh
God!" Ze knielt naast het bed neer en
verbergt liaar gezicht in de dekens
„Rita kom, sta op. De Professor
komt!"zegt Mevrouw Kürschner te
gen het meisje. 1
„Mijn lieve Juffrouw," zegt de Profes
sor, „wilt Ge niet wat gaan rusten? Uw
Grootvader heeft niets te lijden hij zal
een heel pijnloozo 1
Hij VTijft zijn knookigo handen en
kucht eens even. Het is hem wonderlijk
te moede. Dat mooie, reine engelenkopje
naast dat verloopen gezicht van den lij
dende!
„Lio ve Fri- tzi stottert de
oude man. Duivels wijf jSlam-
pamper De laatste gedachten, die in
het brein van den (stervendo rondspoken!
„Lie ve Fri tzi lalt en
lacht hij. 't Lijkt de duivel zelf wel! Gods
Engel strijdt met den Satan echter den
laatsten strijd. 'Rita buigt zich naar haar
Grootvader en fluistert hem toe:
„O Maria, zonder zonden ontvangen,
bid voor ons, die onze toevlucht tot U ne
men.
De stervende slaat het rechteroog op,
het linker ï's reeds verlamd en zegt:
1 „Oh. Maria!"
Dg Professor wrijft,mei de vinger over
de oogleden.
Denkt er dan niemand aan. dat deze
man, die in zonden 'geleefd heeft, na eeui-
ge .minuten voor Gods rechterstoel moet
verschijnen? Hoe zal hij daar staan
zóó arm "en ellendig en beschaamd!
Geen enkel rein vlekje -zal meer te vinden
zijn op zijn zielDenkt er dan (nie
mand aan, dat de Heiland wacht op een
uitnoodiging, 0111 'de 'ziel van dezen
mcnsch te wasschen knot Zijn H. Bloed?
Denkt daar niemand aan Gods Priester,
die de middelaar is tusschen den recht
vaardigen God <en den zwakken kleinen'
mensch? Toch één persoon denkt
daaraan i
Als Rita het slc Vgebed gesproken heeft,
staat ze met moeite op on verlaat met
wankelende schreden de ziekekamer. Hij
sterft de arme Grootvader die goe-i
de man hij zal toch niet zonder Ona
Heer stervenIn de voorkamer, waar,
'het dienstpersoneel hij elkander staat,
vraagt ze:
„Is er iemand die zoo goed wil zijn,
om naar den Pastoor te gaan?"
Een van 'de meisjes, biedt zich aan, al
gaat het niet van hurts. Maar het is alsof
het niet mag gebeuren. Mevrouw Kürsch
ner komt Rita achterna. Ze kijkt liet kind
hoos aan cn verbiedt, dat er ook auaar één
van 'het personeel do deur uitgaat.
„Ik kan zo geen van allen missen.
Sali, breng weer eens versch ijs. Hij
krijgt nu een inspuiting Jezus Ma
ria Jozef. Moest hij nu daarvoor naar
Weenen komen? En jij Rita, je loopt
daar maar rond, ga liever naar Led! An
ders wordt jij ook nog ziek!"
„Ik heb hun alleen maar gevraagd
begint Rita 'imet trillende 'stem, ..of
iemand zoo goed wil 'zijn, om naar den
Pastoor
„Onzin!" roept Mevrouw Kürschner
nit. „Zeker om hem in het laatste oogen-
blik «eens op te winden en een scène to
maken mot Oom Koen raad. De on
barmhartigheid len ruwheid van 'de Gees
telijken, als iemand in geen jaren meer
iets aan Godsdienst gedaan heeft, is mij
bekend! Ga naar je bed. Je bent over
spannen! Je wordt mog ziek!"
Mevrouw Kürschner loopt weer vlug
naar de ziekenkamer en het dienstperso-
Tieel gaat uiteen. Rita «laat nu heel al
leen. Ze krijgt weer zco'n gevoel van on
macht over zich en meteen een gevoel van
vreesolijk lijden, van smart dic-po
smart! „Hij sterft.., zonder .CodJ Kan
■ze zelf niet naar 'den Pastoor gaan?"
Zo kan nauwelijks over den drempeV
komen! Haar knieën, knikken. Maar
tcch gaat ze. T/evo Hemel! Alles draait
voor haar oogen. Hel morgenlicht, dat
'door dc ramen van do hal naar binnen-',
valt, verblindt haar bijna; do trap w:hijnt|
onder haar voelen to verdwijnen. Tr. de;
hal staat er iemand 'tegen •■een pilaar ge-;
lennd: 't Is Frierer. Zou Onzen Lieven
Heer dien tot haar sturen? Dm zal vast
helpen want hii i3 altijd zoo goed voor
haar! Zo Van niet meer!
Geen twintig minuten 'zijn verloopen,;
of daar treedt Jn do weelderige woning
dezer trolsche er. God vergeten men-»
solïeh. do plaatsbekleder van Chv.sius
met Ons Heer. nadert het bed des
ken en spreekt den Clrristolijke.n £roet|
„De. vrede dear Hccren zij met U!"
i rwr.iat rowtewi