kalender der week
grdag 13 October 1923
jjsJ E
jrjj, ^is niet anders wordt aangegeven
f', jn deze week iedere H. Mis Gloria,
I Qredo en heeft de gewone Prefatie.
ZONDAG, 14 Oct. 21e Zondag na
nksteren. Mis: In volutate. 2e ge-
Vi d. H. Gallistus. Credo. Prefatie v.
M g' Drievuldigheid. Kleur: Groen.
7 De H. Kerk stelt ons voor oogen den
*'5tK1|(]igen lijder Job, Wiens geschiedenis
]eert hoe God dikwijls j u i s t d e
yen, die hun plicht doen, bezocht
kuisen en wederwaardigheden, van
vooral offers vraagt (Offertorium):
je tijden van beproeving moeten wij,
Job, sterk zijn in den Heer, ons tos-
jen met het schild das geloofs en met
'zwaard van het Evangelio van den
truisten Christus, om sterk te
i tegenover Satans bekoringen (Epis-
!t Moet in ons als vleesch en bloed
dat wij in tegenspoed en lijden, 't zij
.lichaam of naar de ziel, tóch geluk-
'zijn, als wij Gods II. Wet onderhou-
(Iutroitus). In 't bewustzijn van
schuld, maar met onderwerping aan
Wil, mogen wij echter gerust bidden
eu God van goedheid en barmhartig-
p om medelijden (Evangelie), om he
ling van ons kruis (Gebed), om een
iriiiendo aanvaarding van ons Verzoe-
BOS i-offer (Stil gebed), om hulp tegen
ms vervolgen (Gommunio), om bevrij-
uit het land onzer verdrukking (Al-
i-vers) en door de kracht van de
|jze der onsterfelijkheid" eeuwig te
ai wonen in het ons beloof de land, den
tl (Postcommunio).
AANDAG, 15 Oct. Mis v. d. H.
resia. Maagd. Dilexisti. (Zie het
inschappelijke van eene Maagd op
plaats), le gebed eigen..Kleur: Wit
(groote) Theresia in 1515 te Avila
anje geboren, trad op 20-jarigen
ijd in de Orde der Carmelitessen. Zij
Ho uit door een heerlijke boetvaar-
oid en stortte de Orde nieuw leven in
lat zij met mannelijke kracht de le-
wist te brengen tot getrouwe onder
van den H. Regel en vele nieuwe
stichtte, Theresia stierf in 1582
INSDAG, 16 Oct. Mis van den v o-
aZondag. In voluntate. Geen Glo
gebed A Cunctis. 3e voor de over-
(Fidelium: Zie in het Misboek, bij
ite Mis voor de overledenen), 4e
keuze v. d. priester. Kleur: Groen
'F DENSDAG, 17 Oct. Mis v. d. Hed-
I koningin en weduwe. Cognbvi. (Zie
t Gemeenschappelijke van een heilige
if, die geen maagd en geen martela-
s), le gebed eigen. 2e A Cunctis. 3e
keuze.
H. Hedwig, tante v. d. H. Elisabeth
Hongarije, is een voorbeeld voor de
11 s in het opvoeden der kinderen. Na
1 dood van haren echtgenoot werd zij
ÉS ?cienser-non (vrouwelijke tak der
pisten) en vond er haar behagen in
durend tegenwoordig to zijn bij- het
ader H.H. Getijden en het opdragen
E, II. Mis.
INDERDAG, 18 Oct. Feestdag v.
Lucas, Evangelist. Mis. Mihi
i Gredo. Prefatie v. d. Apostelen.
R o o d.
Lucas,, afkomstig van Antiocftie,
geneesheer. Bekeerd tot het Ghris-
werd hij een volgeling v. d. H.
«3 op diens verschillende Missierei-
Naden dood v. d. H. Paulus predik-
i in verschillende landen aan de Mid-
adsche Zee en stierf waarschijnlijk
adelaar.
i schreef het derde Evangelie (Ev.
es den H. Lucas), de Handelingen
Apostelen, waarin hij verhaalt de
voornaamste -gebeurtenissen uit de vroeg
ste Kerkgeschiedenis.
VRIJDAG, 19 Oct. Mis r. d. H. Pe
trus van Alcantara. Belijder. Jus
tus ut palma. (Zie het Gemeenschappelij
ke van een Belijder op de 2e plaats), le
gebed eigen. Kleur: Wit.
De H. Petrus, geboren te Alexantara in
Spanje, trad op 16-jarigen leeftijd in de
Franciscanerorde en is een bewonderens
waardig voorbeeld geweest van verheven
beschouwing en een allerboetvaardigst le
ven. Hij stond als geestelijke leidsman de
H. Theresia terzijde in haar hervormings
werk en is do groote Hervormer geweest
der Orde van Franciscus in Spanje. Hij
stierf in 1562.
ZATERDAG, 20 Oct. Mis v. d. H. Jo
annes van Kent. Belijder. Miseratio.
2e gebed voor den Paus. Kleur: Wit.
De H. Joannes van Kent is een sieraad
geweest aan de Hoogesehool van Krakau
in Polen. Later -was hij, als priester van
hooge deugd, van gebed,versterving en
grooten zielenijver de glans der Poolsche
geestelijkheid. Hij is een der voornaam
ste beschermheiligen v. h. Poolsche volk.
Rijpwetering. A. M. KOK,
Pr.
HOOGMOED.
Er staat nog een vierde vijand voor de
veste der rede. Zoolang deze de stad
houdt ingesloten, kunnen de hurgers niet
vrij in- en uitgaan. Zoolang de hoogmoed
do rede gevangen houdt, kunnen de ge
dachten zich niet vrij bewegen. Terecht
spreekt men dan ook van zelfingenomen
heid. Men beweegt zich in het nauwe
cirkeltje, van zijn eigen ik, Het „ik" is de
spil, waarom alles draait; en omdat men
daarop maar gestadig liet oog houdt ge
vestigd, ziet men niet, hoe nauw dat cir
keltje is; hoe eng de vijand de 'wallen,
heeft getrokken. In zijn kortzichtigheid is
de hoogmoedige zich zelf genoeg. Hij is
de intellectueel; hij weet voor zich zelf
te bepalen, wat hij doen en laten moet;
hij heeft niet af te hangen van eenig* ge
zag;. en daarom wil hij niet onderzoeken,
of zulk gezag -misschien ook bestaat. Hij
heeft de rede ontvangen.om haar te
laten heersohen over de schepselen der
aarde en hij ziet niet, do hoogmoedige,
van wélke schoone wereld van heerlijke
waarheden zijn hoogmoed hem afsluit.
Hij meent reeds genoeg te weten; hij acht
zijn standplaats als de sterren zoo hoog,
en ofschoon hij zeer laag bij den grond
staat, heeft hij geeii behoefte, om hooger
té klimmen.
Gelijk een vogelgeen besef heeft van
zijn kwijnend bestaan in een lcooi, zoo.
ontbreekt hem het bewustzijn, dathij in
veel ruimer wereld kou leven, als hij niet
zat tusschen de tralies van den hoogmoed
Zijn kooi is hem ruim genoeg. Nu hij
niet gelooft, meent hij de ware vrijheid
gevonden te hebben. Met het weinigje, dat
hij weet, meent hij materiaal genoeg te
hebben oan de rekening af te sluiten.met
een nadeelig saldo voor het geloof. Hij
laat het geloof niet zijn eigen zaak be
pleiten, hij begeeft zich liever naar diens
vijanden. Hij gaat niet naar het rechte
kantoor, naar de specialiteiten, naar de
vaklui iu dezen, doch vraagt steun hij on
bevoegden.
En met peuterige opwerpingen meent
de hoogmoedige veel te weten. Hij kan
niet inzien, dat zijn oordeel zou falen. Hij
wil dat ook niet inzien, omdat zijn hoog
moed in strijd is met do nederigheid, die
ten eenenmale noodzakelijk is voor het
geloof.
En zoo sluit de hoogmoedige de oogen
voor een eerlijk onderzoek. Hij huivert
voor een vernedering. Hij siddert bij de
gedachte, dat hij lang geliefkoosde gedach
ten zou moeten verwerpen; dat hij zich
aan eenig gezag zou moeten storen; dat
hij zich zou moeten scharen onder hen,
die hij gewoon is, dompers te noemen.
En daarom nooit het onderzoek die
richting uit geleid! Het schijnt hem meer
fe doen te zijn om zelfverheerlijking, dan
cm de waarheid. 1
Doch is dat eerlijk? Ls dat geen dompe-
rij? Is dat geen vooroordeel van onver-
valschte soort?
Als het gemoed een zoo groote rol
speelt in afgekeerdheid tegen het geloof,
dan is het van den anderen kant ook dui
delijk, dat gelooven een zaak is van goe
den wil. De redelijke wil moet het ver
stand, dat niet rechtstreeks inziet, maar
aanneemt op gezag, bewegen, om de voor-
gestolde waarheden aan te hangen. En
zoo is het te verklaren, dat men redelijk
zich zeer goed rekenschap weet te geven
van het geloof, en toch het geloof den rug
toekeert. Waarom? omdat de wil ont
breekt. Doch in dit geval is er niet alleen
sprake van domperij, maar ook van zon
de; van domperij, omdat men zich stelt
tegen zijn verstand, dat do redelijkheid,
de noodzakelijkheid van gelooven inziet;
van zonde, omdat de wil, geen offer bren
gend van eigen hoogmoedig ik, van licht
zinnigheid en zinnelijk genieten, een zwa-
ren plicht verzuimt, die toch terdege
wordt ingezien.
En zoo aarzel ik niet te zeggep, dat een
ieder, die afvalt van zijn geloof, ofwel een
armzalige domoor is, die te weinig weet
van de gronden, waarop het geloof steunt,
ofwel een plichtvergeten zondaar, die
zich zelf oproerig durft opzetten tegen een
plicht, hem voorgeschreven door zijn rede
En zoo vindt het onloochenbare feit ver
klaring, dat men nimmer uit pure deugd
afvalt van het geloof. Gij moest eens een
blik kunnen slaan in zulk een leven; wat
een wierookgeur van zelfaanbidding, wat
een vuile smook van dierlijken hartstocht!
Geeft u dat niets te denken?
^Zou niet bij velen do wil ontbreken, om
te gelooven?. de wil, can te onderzoeken?
de wil, om na een onpartijdig onderzoek
ook de voorgestelde waarheden aan te
hangen? Maar zou er dan geen sprake
zijn van zonde? En is zonde niet de erg
ste sooTt van domperij, die bestaat, omdat
zonde altijd tegen de rede indruischt? O,
dat gij tenminste niet tot het getal van
zulke dompers moet gerekend worden Dat
tenminste de wil oprecht zij, om ingeziene
plichten te vervullen, om een offer te
brengen in nederigheid des verstands, en
reinheid des harten!
J. J. VAN SANTÉ,
Pr.
Nogmaals neem ik een fragment over
uit het mooie boek van Willem Nieuwen-
huis, waarover we voor enkele weken
schreven, het boek „Een Brokkenküis",
dat uitgegeven is bij Van Munsters' Uit
geversmaatschappij te Amsterdam, de
firma, die gedurende' de drie laatste jaren
naast het prachtige weekblad „Opgang"
zooveel mooie weïken op Roomsch gebied
uitgeeft.
Nieuwenhuis schrijft een buitengewoon
suggestief proza, soms bonkig als marmer
blokken, maar dan toch altijd fijn geader
de marmerblokken.
Als men zinnen leest als dó vólgende:
„De voorbijglijdende menischen worden
donkerder. De trams hebben alle lichten
op en gingen als vuurvliegen. Winkel
ruiten schijnen van verre gloeiende 'stee-
nen. En omhoog in de bleeke lucht glin-
teren de eerste groene sterren," dan
geeft dat geheel de impressie zooals een
Amsterdammer die aanvoelt in het avond
dalen. Dat is geen rethoriek, maar dat is
zoo gezien, zoo gevoeld. In 't geheele stuk
kan men tal van die expressieve zinnen
vinden.
OCTOBER.
De zachte dagen staan nu mijmerziek
bijeen als oude, stille menschen. De Mei
was blond en blij met veel gestoei van
wolken als van vroolijk-geruchtende kin
deren en een fladderen iu do lucht als
van bonte en blanke kapelletjes. De zomer
was zwaar van zonniegloed; die drukte
op do menschen en de dingen als konings
mantel en kroon een ranken knaap, wiens
tengere schouders beven onder den last
van purper en hermelijn. Doch nu zijn
de dagen stil-zonnig en vxeüg-uitge-
spreid zooals de oogen van' oude moeders
zacht blinken, en de handen, blank en
vredig, rusten in bloeders schoot.
Do kleur van de wereld is bijna over
verzadigd; rood als stroomend bloed
oranje en paars als een wrong van vlam
men. In de lente hingen de bloemen als
klokjes, die gaan klepelen; nu hangen zij
loom tusschen diep groen met bronzen
tinten; in den morgen warrig van het
stoeien met den nachtwind; en de blaad
jes van de roode geranium voelen aan
als oude zijde. De lucht in den middag is
tintel-klaar; de zomersche strakheid is
geweken, doch er zijn geen plooien aan
den stilblauwen hemel. Zöet is de mid
dag, op de grenzen van laten zomer en
vroegen herst; de zon nog bloeiend en loom-
zwaar, doch de opstekende bries met een
geur van roodwangige appelen en jongen
wijn. Want dit is Wijnmaand, de tijd van
den druivenpluk, wanneer de bladeren als
dorre takken lmisteren en ritselen
Doch nu is de middag nog zoet als
overrijpe, openberstende druiven en bet
zonnelicht heeft nog kleur van honig. De
weg voert dieper de bosschages in, waar
hoog het ijle groen van de sparren als 'n
reuzespinneweb draden trekt tegen de
gouden en blauwe lucht. Verderop zijn de
bladeren al geteekend met den herfst en
de zon hangt als een gouden huif over de
blond-gele boomkruinen. Hier is de stilte
tusschen de koele stammen der hoornen
tastbaar geworden; hier is de stilte een
kleed, een geur. Hier is de stilte van liet
wachten; de stilte, die even poost vóór
het afscheid
In die stilte nu glanst een zacht geluid
en een lichte muziek komt uit de verte,
waar de zon als een sluier van goud, die
door een moede hand langzaam wordt
weggetrokken van der aarde gelaat, ijl
over de boomkruinen hangt. Een eenzame
vogel schilfert en tsjilfert zijn lied tus
schen de takken met hun trossen van
roode en gele bladeren, dio in de verte
bloeiend-zoete vruchten schijnen, oranje-
en granaatappelen.
De korte tonen zijn vol zilveren geluid.
In de verte is 't een lokkepd roepen, als
wilde die vogel de zon vasthouden, met
smeekende trillingen en noodend vra
gen, omdat de nacht onbarmhartig is en
de sterren koud
Rond den vijver staan de' boomgroepen,
zooals Gorot (een Franscb schilder Sw.)
ze schilderde en rond den vijver van
Sèvres, met holen en spelonken tusschen
de takken en de bladeren, met een over
woekering van groei, uitwuivend en
plooiend en ruischend als een woud van
biezen en riet. Hier zijn inhammen en grot
ten van scharlaken en purper, en van
het kwijnende geel, dat het genaken van
den herfst voorspelt.
De vijver ligt onbewogen, zonder rim
pel, in het koele, gouden middaglicht. De
boomen strooien gele en roode bladéren
uit over het groene water, met bet loome
gebaar van een gevierde vrouw, die uit
het open venster een bloem werpt naar
den guitaarspeler met den bult.
De vijver ligt strak en rimpelloos als
een spiegel en als op een spiegelvlak
schijnen de bladeren te vallen, niet mede
gevoerd in de deining van het water,
doch koel krullend op een vlak van broos
glas.
Zacht daalt de avond. Nevels hangen
tusschen de takken, tusschen de.stam
men, ragfijne sluiers weven in de lanen
De groene boomgroepen hebben grijze
tinten en vochtige glansen, als op schit-
derijen van Hobbema. In de stad worden
onder do bleok-glimmende lucht de lich
ten ontstoken. In de straten en de lanen
beginnen als een snoer van matglanzende
parelen, de lichten des lantarens tastend
te schijnen. De voorbij-glijdende" men
schen worden donkerder. De trams heb
ben alle lichten op en gonzen als. vuur
vliegen. Winkelruiten schijnen van verre
gloeiende steenen. En omhoog in do blee
ke lucht glinsteren de eerste gföene ster
ren.
Des morgens woelt boven de wijde zee
de groote, schuimende duizendkoppige
STILLE OMGANG.
Niet over Stillen Omgang (met hoofd*
letter 0), don Stillen Omgang! Dit week-
praatje gaat niet over dat heerlijke Mi-
rakelfeest van Jezus in de vlammen, zoo
als de keizerlijk-gekroonde Amstel-sta<J
jaarlijks zijn Eucharistischen Vorst huk
digt.
Een toevallig in handen gekomen stuk
over deze roemrijke gebeurtenis, waar
voor de grootste genieën hun menschelijk-
mogelijk kunnen hebben uitgebuit, was dó
aanleiding voor dit hoekje. Toen ik n.L
dezer dagen las over den Stillen Om
gang (hoofdletter O), dacht ik onwille
keurig aan zooveler stillen omgang (klei
ne letteroIs het leven van lederen
plichtgetrouwen vader of huiselijke huis
moeder niet in zekeren zin een stille om
gang door het kinderleven? Gaan zij nies
dag aan dag, neen: dag en nacht rond in*
de levens hunner kinderen om te zien wa$'
er te veranderen, te verbeteren, te snoeien*
te steunen valt? Zou om deze écht- moe
derlijke eigenschap (ook vaderlijk!) de H.
Geest misschien juist als een der schoon
ste kenmerken der „sterke" vrouw hebben
aangegeven: „Nacht cn dag waakt zij op
haar gezin; al d.e wegen van haar huis
slaat zij gade" Wat een heerlijke
stille omgang is veler moederleven! Moe
ders invloed is over 't. algemeen stiller en
misschien daarom ook dieper dan die van
vader. Wat een geduld, welk een voor
zichtig wachten en stil-lijdend bidden
kenmerkt vaak het moederleven. Soms
komen onweerswolken en deze zijn nuttig,
coodig zelfs in de opvoeding. Maar moe
ders zon schijnt gewoonlijk, ook al is bet
wel eens door wolken of donkeren neveli
Fn op haar stillen omgang door 't kinder
leven, die een intens genot is voor do ha
ren, draagt zij Hem rond, Die. zoo gaarne
de kleinen tot zich liet komen. Zij brengt
op haar dagelijkschen stillen omgang den
Kindervriend hij zijn lievelingen. Zij lee-
ren Hem spelende kennen. Ja, alleen
reeds het leven met een ènht-christelijke
moeder, die haar stillen christelijken om
gang trouw en liefdevol doet, is een voort
durende les in Gods-kennis en Gods-dienst
Wat gaat zoo'n stille tevreden moeder-
martelares bij haar kinderen rond met
christelijk geduld. Wat brengt zij met
haar stipt en blijde God-dienen een gods-
dienstigen ondergrond voor de veel-belo-
vende toekomst.-.
„Stille omme"-gaan is in het kinderle
ven voor den normalen opbloei het vei
ligste. Hoewel ik volstrekt niet wegcijfe
ren wil den' stillen invloed van vaders
leven in het leven zijner liefdespanden,
meen ik toch vooral te mogen wijzen op
de bij-uïtstèk-moederlijke functie lil de
opvoeding. Als vader maar goed begrijpt
dat de stil-beïnvloedende sfeer van gods
dienstige huiselijkheid en christelijke le
vensbeschouwing in -de opvoeding liet
voornaamste is. - Zeker, wij zouden bij
onzen Omgang soms verlangen naar de
klaroenstooten en feestmuziek en schitte
rende kruisen en wapperende vanen,
waarmede in 1345 het Mirakel-Sacrament
„mót love ende gesangen" werd overge
bracht maar zou zulke Omgang, hoe
gaarne wij dien onzen Eucharistischen
Koning gunnen, zooveel nut stichten als
nu onze „stille" Omgang?
Uiterlijk vertoon kan gewenscht zijn,
doch het stil-innerlijke blijft het voor
naamste, d.w.z. het „stille omme"-gaan
van vader en moeder met hun dagelijk
schen Gods-dienst en levensbeschouwing
in de jeugdige levens
G. P. J. v. d. BURG,
Hage vel d-HeemstedePr.
FEUILLETON.
Bruid van het Kruis
!h.® tij vertaald naar het Duitsch van
LVON HANDEL MAZZETTI.
(Nadruk verboden). I
Wilhelm," fluistert Mevrouw
Mer haar man in het oor, „ik had
jgedacht, dat ze zoo goed met hem
""uien omgaan. Hij heeft haar gis-
®o maar f 60 gegeven voor haar
En denk je, dat ze hem er om
^o(l heeft? Neen hoor, heelemaal
heeft hem alleen maar even aan-
Ze is er handig in, dat verzeker
eens zden, hoe Rita in zijn
P bedacht zal worden!"
0 uioeder is ook héél anders.
1 heel veel van mijn Rosa gehou-
reterl, geloof mij, laat je toch niets
measchen wijsmaken. Na de ge-
L Tan i0 Oom Ernst is ze ziekelijk
t u 01 z.e i® i11 '76 gestorven of
,ooh in '80? Ik vergeet die jaar-
MUasdien ben ik altijd moederziel
ik niet een paar kennissen
T0egt de Heer Groszhach" zich
0°gen. Rita kijkt hern met groote
Ze heeft medelijden met den
sliep afnn'e Grootpapa! Zoo
Eu don maar een paar ken-
uebben! Dait héél alleen, is nota
geweest. Hij kan zoo
leven als hij wil en hoeft
0n niemand 4e storen. Die
trt ssen bestaan uit wel een half
Zachtjes legt Rita haar
Hl k 'la''S v!ai1 Kaar Grootvader
®aar wang tegen de zijne:
„Grootpapa, U moet niet zoo bedroefd
zijn
Hij stoot een klagend geluid uit, zoo
dat Rila er 'van schrikt en haaistig haar
arm terugtrekt. Hij neemt weer haar
arm beet en legt ze weer op zijn schou
der. „Dank je, lieveling, dank je. Weeb
jo wat Grootpapa is? Een oude zeurkous."
..Maar Grootpapa! Hoe kunt U nji zoo-
iets zeggen!" spreekt het meisje hem te
gen. De oude zingt met een schorre dron
kemansstem zijn lievelingsliedje: „Als ik
eens gestorven ben, gestorven hen enz.
enz."
Bij die kamerdeur wordt het nu rumoe
rig. Het kamermeisje meldt „Mijnheer
von Lorenzen" aan.
Plotseling is de kamer helverlicht. Ma
ma Kürschner begroet don huweïijkscan-
clidaat met een overdreven hartelijkheid.
Mijnheer Groszhach von Turmsturm kan
zich onmogelijk herinneren wie of die
Mijnheer von Lorenzen is, ofschoon deze
pas eergisteren vlak tegenover hem aan
het feestdiner gezeten heeft.
„Zijd ge een particulier beambte?"
„Akelige vent!" verwenscht Armjn hem
iin stilte en hardop zegt hij: „Neemt U
mij rui et kwalijk, mijnheer Grószbach, ik
ben beambte aan bet Ministerie van Bin-
nenlandsche Zaken. Ah, juffrouw Gre
ta, goeden avond Mejuffrouw." Het doet
Mijnheer von L'oreinzen werkelijk goed,
aan Juffrouw Greito te kunnen Vertellen,
dat hij met versckilfande van zijn kennis^
sen het concert, waar zij voor het eerst
voor het publiek zal optreden, hijwonen
Zal. Inplaats van Grete neemt Mevrouw
Kürschner hét woord: „Wat aardig van
U. Het is ons een waar genoegen! Maar
Mijnheer von Lorenzen, als ik vragen
mag, ge gaat toch niet bij Uw vrienden
zitten G<? sjazt U tpoh bij ons aan? tWe
hebben plaatsen betsproken in de loge!"
„Het zal mij werkelijk zeer aangenaam
zijn, mij bij Uw gezelschap te mogen
aansluiten!"
Mijnbeer Grószbach von Turmsturm,
Mijnheer en Mevrouw Kürschner en
Mijnheer von Lorenzen gaan om de rook
tafel ziften. Rita blijft op haar plaats
achter den vleugel. Armin roept Rita tus
schen het gesprek door allerlei aardig
heden en vleiende complimenten toe. Hoort
Rita hem dan heelemaal niet? Ze gaat
nauwelijks op zijn geestigheden in. Haar
Moeder kijkt haar al veelbeteekenend
aan en overlaadt Amiin von Lorenzen
met overdreven vriendelijkheden. Het ar
me kind beeft voor de blikken van haar
moeder, maar nog meer voor de scène die
ontegenzeggelijk volgen zal.
„Zeg Greterl, waarom zeg je niets? Zit
het concert je misschien dwars of heb je
misschien weer hoofdpijn?" roept haar
Moeder plotseling. Het moet een aardig
heid beteekenen, maar die oogen!die
oogen!
Rita's zenuwen beginnen haar parten
te spelen. Ze doet haar mond open, maar
brengt er geen woord uit. „Ik kin onmo
gelijk!" zeggen haar groote oogen terwijl
zij hulpeloos rondkijkt. „Oh Moeder,
Moeder toch, waarom plaagt U mij zoo?"
„Heb' je weer hoofdpijn? Ga dan naar
je kamer en slaap dan maar eens, uit!
Ik zal je het souper Well naar boven la
ten brengen!" zegt Mevrouw Kürdchner
scherp tegen Rita. Ze durft niet meer te
zeggen nit vrees voor haar Vader, den
millionair; maar dat malle kind hoeft
niet te deuken dat ze er zoo gemakke
lijk van af komt! „Eigenwijs kind", fluis
tert ze Rita woedend in het oor, „je zult
mij later eens viertellen neen, ik zal je
wel eens wat komen vertellen. We
hebben niets andeïs dan last van je!"
„Grete!" roept haar Grootvader. „Is je
hoofdpijn werkelijk zóo erg, dat je naar
bed moet gaan en niet met ons komt di-
neereoi? We zullen wel rustig zijn en
heel kalm praten. Och toe, mijn hartje.
Is het wezenlijk zoo erg?" Hij loopt het
meisje achterna, neemt haar bij de hand
en voert haair weer terug naar haar
plaatsje achter den vleugel en gaat weer
naast haar zitten.
„Als ze dan geen hoofdpijn heeft, Pa
pa, dan begrijp ik niet, waarom ze dan
zoo stil is. En dat terwijl Mijnbeer von
Lorienzen hier is. Je zoo te gedragen is
méér dan onbeschoft, Rita!" roept Me
vrouw Kürschner in haar drift en opge
wondenheid zoo luid en schel, dat het
haar Vader absoluut niet hevelt.
„Ta, ta, ta, ia, Elisabeth, houdt je, als
het je belieft een beetje kalm! Het is
heelemaal niets erg als een jong meisje
zich een beetje gereserveerd houdt tegen
over zoo'n snoeshaan als die Mijnheer
von Lorenzen!"
„Mijnheer von Lorenzen is geen snoes-
Laan. Hij is Wond Mevrouw
Kürschner zich al meer en meer op.
Mijnheer Kürschner verlaat de kamer.
„Mijnheer von Lorenzen isis een
baviaan!" 'zegt Mijnbeer Grószbach von
Turmsturm weer.
Riita begint plotseling zehuwacbMg te
lachen. Ze kan zich nu onmogelijk meer
inhouden. Mevrouw Kürschner kookt in
wendig. „Oude dronken" doordxaver!" zegt
ze zachtjes voor zich heen. Als hfj geen
milldonair was, dan zou ze het hem eens
stellig flink onder den neus wrijven.
„Het is heel gemakkelijk om onder el
kaar afspraakjes te maken! Je Zondt be
ter doen een aardige knappe jongeman
uit de aristocratie voor Rita uit te zoe-*
ken inplaats van dezen brutalen vlegel!!'
Mevrouw Kürschner volgt haar man in.
zijn kamer.
„Grete, nu moet je mij eens vertellen.
Zul je met dien man moeten trouwen?
En hou je niet van hem? Wees maar niet
bang, kindje. Vertrouw het mij maar ge
rust toe. Wil je niet met hem trouwen?"
„Neen", antwoordt Rita haar Grootva-*
der. De oude man .vouwt zijn dikke poe
zelige hemden in elkaar.
„En je Moeder wil je dwingen om ,met
hem een huwelijk te sluiten?"
Het kind zegt niets.
„Nu", vraagt haar Grootvader weor.
„Och, die arme Mama u^ndit zich ook
zoo op,"- fluistert Rita. „En ik kan onmin
gelijk. Oh Grootpapa. Ik kan haar zin
niet doen. Onze Lieve Heer weet, dat ik
onmogelijk haar wil kan doen. Ik houd
heel veel van Mama, maar hierin mag ik
haar niet gehoorzament"
„Dat hóeft ook niet", zegt 'Grootvader.
„Je hoeft niet met iemand te trouwen
waarvan je niet houdt. Waarom zou je
dan ook zoo'n mooi meisje zijn. Waarom
hen je dan Zoo rijk? Als je nu een arm
meisje .was, ja dan zou je den eersten!
den besten moeten nemen, dien 'je krijgen,
kunt. MaaT nu, nu zal je met diengenen
mogen huwen, die je zelf verlangt Grote.
Heb je er misschien al een gevonden,
mijn hartje?"
„Oh neen, Grootvader, neen!" roept RL*
ta angstig en ze maakt een afwerend co^ 1
baar met 'de handen.
(Wordt vervolgd.).