t
Voor Huis en
nflS m Juli kwam in den per-
fn Joannes Walterus Eelkens
'jJbui overgedreven en kon 4ij rus
Behalve over zijn berooid.
tJJ d gomeento getroostto pastoor
1 H, If0°lü.öch
00 de zorg voor de dichtst
•jnj toto Hoogmade, welke statie
ÏEbWS zonder herder was.
laar j
Ofe
eid;^ leer
1714 werd hij opgevolgd door Joan-
der jMeij, die tot 1748 pastoor
Sd-4do bleef en insgelijks zuiver in
'vas. waarnaar door de boeren
werd onderzocht. Toen zij lioor-
jjj hij te Romc had gestudeerd, was
dc streek achteruitging tijdens
Seersching der Jansenisten, gc-
voKndo klacht, door het ambachts
van Alkemade geslaakt in 1732,
Vu Staten te betoogen, dat er niet
belastingpenr.ingen konden worden
oc-zeer
■nde
iswt
'spar; den
PPö,
akle
u t iS dan Edele Mogende Heeren! met
ij voorschreven ambagt zodanig gesteld,
i isedn't den voorschreven tijd van vyf
Y?:séhcide van de allerbeste huyzen
ly' Veen zyn komen ledig te staan,
il het ergste is de landhuuren wel op
«4 ndo zij» vermindert waar door som-
^"eigenaars, che voor dezen ordentelyk
lieve ett voldoen, alsnu naauwelyks in staat
cher' om do gemeene landsmiddelen en par
ken iere ambagtskosten te konnen beta-
en het welk dan ook al verders de
j.ïk is dat er altans (al, reeds) zoo
restanten zijn van verpondingen, de-
zelfs met executie der arme inge-
J ien niet konnen worden betaald.
de voornaamste oorzaake van alle
porschreeve rampen daar van daan
'it verscheyde der gegoedste inge-
tsedeert dien voorschreven tyd
tie lokken zyn uit het voorschreven am-
deele na andero quartieven daar
vrye 'gelegentheid hebben, om,
haar consciëntie haaren Gods-
konnen oefenen en daar zy
en afsterven van een~oud-
jnlij (hl) priester konnen worden gcad-
hesla rd.
ar men integendeel tsedert dien
:hreeven tyd in het gemelde ambagt-
de uiterste droefheid en medelyden
gesien, dat de elendige en de ago-
nde kranken, op sleden en schuiten
in worden vervoerd na de naburige
los en, om van een oud-roomsch pries-
jeni hun uiterste te konnen worden ge
sjot leerd, hebbende de jammerlijke on-
iding reeds menigmaal geleerd, dat
oor de ongemakken van de lugt, in
ansport afsterven, eer zij bij den
er zijn geweest, of in derzelvcr re-
>nge; (verlijden.
andere van die voorschreeven
che ingesetenen om dezelfde rede-
eeds zijA vertrokken naar Braband;
gea lardoor dan ook den staat van
lede ingesetenen werd ontbloot en
echt? lijk nadeel komt te lijden.
zich actueelyk wederom een van de
5 van bet geheele ambagt gereed
li insgelijks naar Braband te ver
en door welkers middelen en uit-
•gewi; ide koopmanschap verscheidene min-
uishoudingen bestaan, dewelke daar
door zeer veel zouden komen te lijden.
Dat bovendier|allo andere ingesetenen
van het Veen (omtrent vijf-en-twintig fa-
milliën uitgesonderd, en dat van de minst
gegoede), op andere plaatsen to kerke
gaan, en daardoor het gcreedo geld, zoo
voor vreemdo priesters, als. andere (lago-
lijksche consumtien, ten ockasie van dio
kerkgang, builen het ambagt geraakt, en
waardoor het voorschreven verval van die
weleer zoo een fIorisante huurt en am
bagt dan' wel particulierlijk mede wordt
veroorzaakt."
Geen wonder, dat in zoo'n buurt ar-
menfondsen werden gesticht, gelijk we er
de vorigo week een beschreven.
AJO.
1) Met „oud-Roomsch" wordt hier be
doeld: een priester van de oude richting,
in tegenstelling met de Jansenisten, die
van de nieuwe richting werden geacht
wat trouwens juist was.
■53 E3 ES E2 S—
Blindedarmontsteking^
Onder de verschillende aandoeningen van
het darmkanaal neemt wel de ontsteking
van de blinde darm en omgeving een bij
zondere plaats in.
De oorzaak waarom juist hier zoo vaak
ontstekingsprocessen voorkomen ligt vooral
in de eigenaardige anatomische houw van
het wormvormige uitsteeksel,
de appendix, die aan do eigenlijke
blinde darm vastzit en hierin uitloopt. Zie
onderstaande teekening, voorstellende een
oveilangsehe doorsnee van dunne darm,
dikke darm en blinde darm. Zooals men ziet
is de eigenlijke blinde darm het doodloo-
pende einde van de dikke darm. De appen
dix is dus een aanhangsel van de blinde
darm.
Het voedsel uit de maag komende, kernt
EIND GOED, AL GOED.
XXVIII.
ik niet minder moeder! Ik ben
u; nu zult ge wel aansterken en
dc: ka winter voorbij is en het voor-
irnba t land komt met zijn zon en zijn
ca zijn bloemen, zijfc u weer mijn
ca lief moedertje en dandan
reS^ij samen geld verdienen en dan.
a wc niets meer aan te nemen en
op* wc alles weer zelf betalen, wat
n, d» «pen en noodig hebben.
ir;d
iter
u 1 den en
mat
pen
sU»
I doof de dunne darm fd 'dë dikke darm (vol
gens de pijltjes).
De lengte van de appendix is zeer wisse
lend, meestal G h, 8 centimeter soms echter
15 centimeter en langer. De breedte is van
Vx tot 1 centimeter.
De geringe w'jdte van de appendix, de
plooien daarin van de slijmhuid, de rijkdom
van klierachtig weefsel, de krommingen cn
wisselende lengte maken bet begrijpelijk,
dat er allicht storingen in kunnen voorko
men van de afscheidingsproducten of sto
ringen van anderen aard en ook dat ziekte
kiemen (bacteriën) zich in dat nauwe ka
naal vastzetten.
Vroeger meende men dat ontsteking in
de omgeving van de blinde darm, uitgin
gen van do blinde darm zelf, dus van het
onderste doodloopende einde van de dikke
darm, door ophooping bijv. van faecaalstof-
fen daarin. Dit komt echter zelden' voor.
Verreweg do meeste ontsfcekingsprocessen
in dat gebied komen voort uit bet wormvor
mig uitsteeksel, dus van uit de appendix,
vandaar de naam appendicitis d. i.
ontsteking van de appendix.
Vaak hoort men de vraag stellen:" ^waar
toe dient toch wel do blinde darm,die de
menschen zoo dikwijls plaagt", en men be
doelt met blinde darm dus de appendix.
De appendix is een z. g. rudime n-
t a i r orga"an.
Er zijn nl. organen in het menscbelijk
lichaam, die zoowel in hun omvang als in
hun structuur d'.i. hun bouw, in het verloop
der individueele ontwikkeling een ach
teruitgaande verandering ondergaan,
zoodat de toestand in welke wij die orga
nen in het lichaam aantreffen, geenszins het
beeld van volkomen ontwikkeling weer
geeft.
Die teruggang kan bij sommige organen
zoover gaan. dat zij zelfs verdwijnen.
Rudimentaire organen zijn <ïus te be
schouwen als organen, die nog maar een
gedeelte, een rest van hun volmaakten toe
stand hebben behouden.
Deze teruggang van hun normalen bouw
gaat hand aan hand samen met een wijzi
ging wat betreft de functioneele waarde
dier organen.
De meeste dier organen functicneeren
niet meer in oorspronkelijke kracht of zelfs
in 't. geheel niet meer op een waarneembare
wijze.
Deze vermindering in functie of een op
houden daarvan is een factor van groot ge
wicht voor de achteruitgang van het orgaan
wat het uiterlijk^ betreft.
De verminderde of opgehouden functie
heeft echter niet een plotselin-
gen invloed op het orgaan:
Zoo min als een spier verdwijnt, wanneer
deze bij een individu langen tijd. buiten wer
king wordt gesteld, even zoo min ondergaat
een orgaan een plotselinge achteruitgang
bij verminderde functie. De tijd is hier
,d© .groote factor zoowel bij achteruitgang
als bij vervolmaking der organen.
Daarom gaan rudimentaire organen niet
met het individu ten gronde, doch zij wor
den overgeërfd en eerst na gestadige ach
teruitgang in verschillende generaties ver
dwijnen zij meer en meer. 1
Op cfe vraag nu naar dë oorzaak" waardoor'
een orgaan en speciaal het orgaan, dat
oii3 bezighoudt, de appendix rudimentair
wordt, is niet met zekerheid te antwoorden.
Zeer waarschijnlijk zijn hier invloeden in
het spel die verband houden met wijziging
in do voeding van den mensch.
Op een andere vraag: „heeft de appendix
in zijn tegenwoordigen rudimentairen vorm
neg eenige functie of heeft deze functie al
geheel opgehouden?" zou men gezien het
overgroot aantal geopereerde personen die
zonder appendix rondloopen en zich zeer
goed bevinden geneigd zijn te meenen,
dat die functie nihil is.
Prof. Lanz te Amsterdam een Europee-
sche specialiteit op dit gebied meent ech
ter dat de appendix toch wel eenige betee-
kenis liecft.
Hij vergelijkt de appendix bij de oliepot
boven de as van een machine. Druppel na
druppel valt de olie hieruit op de as en be
let alzoo het droogloopen van de machine.
Zoo zou volgens zijn meening het
aanwezige klierweefsel van de appendix, een
stof afscheiden', die de ingewanden vettig
lioudt waardoor de inhoud beter wordt
getransporteerd.
He_t kan zijn, doch de duizenden die te
genwoordig het moeten doen zonder appen
dix, -bewijzen toch dat heb toch ook goed
gaat zonder die gevaarlijke oliepot, en dat
er voor „droogloopen" geen gevaar bestaat!
Een ander maal iets over de waarschijn-
lijko oorzaken der blinde darmontsteking,
van de z. g. appendicitis.
W. W.
Rabarber.
Een goede vijftig jaren terug kende men
de rabarber alleen als geneesmiddel bij
den apotheker, schrijft de heer G. Steen
in „Onze Tuinen". Toen gebruikte men
alleen den dikken vleezigen wortel der
plant; tegenwoordig neemt de dikke sap
rijke bladsteel een voorname plaats in als
toespijs.
Als een der leerlingen op de Eon. Ned.
Tuinbouwschool „Linnaeus" te "Water
graafsmeer, schrijft de heer S., ontvingen
wij ook onderwijs in „Groententeelt" van
onzen boofdleeraar, den heer Job. Ign.
de Beucker uit Antwerpen. Na de meest
bekende, en ook minder bekende groenten
soorten behandeld te hebben, kwam ook
de rabarber aan do beurt. Zeer goed her
inner ik mij hoe wij elkaar aanzagen bij
het noemen van dezo plant; alleen de ge
dachte aan het ons welbekende rabarber-
preparaat uit do apotheek deed ons aan
vankelijk huiveren dezen naam onder de
groenten op te nemen. Rabarber eten
niet te gelooven!
Het raadsel werd spoedig opgelost, het
'bovengrondscho deel der planten was het
waarover het gaan zou, 3e £la'tfsfeel elf
niet de ivortei der plant.
Daar schrijver tot eeu der weinige ex.1"
torno leerlingen behoorde, ontving bij aani-
het eind der les do vipr aanwezige ral)a^£
her-stelen cadeau, met een juiste opgaa{t
van regelen om hiervan een smahelijl; g&y
recht te maken. Het heelt mij, schrijft hijJt
heel veel overredingskracht gekost; mijqjk
moeder was niet gemakkelijk te bewegen*
om^die „groene, onsmakelijk uitziende stevf
len" tot mondkost te verwerken en vrij>
algemeen hield men het er voor, dat ik er;
was „ingeloopen" en men mij als „proeft?
konijntje" beschouwde. Dit was mij toctf'C
te kras, en ik verdubbelde mijn poging
om eindelijk mijn moeder te bewegen de)
„stelen" volgens recept te verwerken.
Nauwkeurig werd het meegebrachte re-A
cept gevolgd, en na en half uur van span1
ning werd do dampende „brei" in een.'
schaaltje gestort en ik kreeg de uitnoodi-i j
ging maar te beginnen. Nog zie ik de be-
langst ellende gezichten toen ik onver-ï)
vaard „de lepel in den breipot stak" en,'-
begon te smullen; allen even een „proefje"-/
en de. zaak was gewonnen, de zusters von
den het fijn", de broers „lekker". Moe-.;
der kon zich echter met het nieuwe* ge
recht niet vereenigen, zij vond het goedje^
zuur, niettegenstaande cr wel driemaal'
zooveel suiker was bijgevoegd als zij ge-:,
woonlijk bij eenzelfde hoeveelheid zuring*
gebruikte.
Het hoofddoel van den schrijver is de
aandacht te vestigen op een der variëtei-
ten, welke bijzonder goede eigenschappen
bezit, maar in den groothandel niet voor
komt, omdat zij voor grootcultuur niet die
eigenschappen bezit, welke een verbouwer
aan marktgoed stelt, nl. ofrsche, rechte
stelen, snello ontwikkeling cn ruime ocgst
Deze variëteit is do „Rosenhagen"; do
stelen hiervan zijn niet forsch en recht,
maar aan den voet gebogen, een eigen-,
schap welke ze minder geschikt maakt lotv
„bossen". Aroma fijn, zuurgehalte laag,
vergeleken bij do marktsoorten; na berci- -
ding beeft het moes een zachtrose kleur
indien men vóór de bereiding de stelen
schilt, meer donkerrose als men den schil
óók .verwerkt, hetwelk bij deze variëteit 1
wel is aan te bevelen. Hierbij komt nog,dat
do rabarber-variëteit, „Rosenhagen" als
sierplant goede eigenschappen bezit, het
blad, lichtgroen van kleur, bladstelen don
ker rood, geeft aan het geheel een zeer
sierlijk aanzicht, als gazonplant zeer ge- 1
schikt. Allen bezitters van een kleinen of
grooten tuin wordt do aanplant van deze V
rabarber-variëteit voor eigen gebruik
zeer aanbevolen.
HET GEHEIM VAM DEN MOLEN.
Mijn vader was een liefhebber van vis-
schen en als ik in mijne vacantie hem
mocht vergezellen, was zijn grootste ge
noegen mij allerlei verhalen te vertellen,
die hij vroeger bij dezo soort sport had
ondervonden.
„ICen je het geheimzinnig geval van
den molen van Ivydcne?" vroeg hij.
kind, zoo is bet! Kom nu hier bij
wat in je boekje of
een lesje op de lei, terwijl ik mijn
ijpïi lans verder uitbid.
ludi; loo deed Harietje, maar bet zou
hij sn langen, duur zijn.
in üj dunkt, dat ik iemand hoor naar
8 stommelen, of zou bet soms hier-
rt li op zolder wezen?
zullen afwachten kind! Wij zijn
'8 al zoo dikwijls verrast, dat ik
tolijk niet zou wet-en, wie ons hier
aar® «men opzoeken.
Haar ik wel, moeder! Voor zoover
mijn pop nog niet gebracht 1
1 olijks heeft Marietje uitgesproken,
Jr inderdaad een slag op de
n ft 'k va& iemand, die baast heeft, of
rSelaten worden, Een bescheiden
wel anders!
aar zal dan je pop zijn Marietje!
gauw zien!
Mje, als geëlectriseerd door dat
rrer plaagzieke moeder, springt
op twee tellen bij de deur, die
ruk .wordt opengedaan en.
Of Zich fltfm cll (Vavolmo/iTtf r>'n
zich den slagersknecht
enkan bijkans geen woord
buis,
fjó ^\n' 20,00 hard heeft ie
oat 4 hoog zelfs voor een sla-
i1 w 8°duchte klim was. Ein-
oii' 'e> &0g hijgende: „Hier, hier
tfoont immers Juf-juffrouw, van
hier woont Moe-der!
1 fk moeder even spreken? (In-
l' onze knecht van den klim be-
spreekt weer gewoon.)
kora maar binnen. Daar zit
ia ziek en is nog niet buiten
Jfitoeaw van Baarle! Ik heb
P v°or u. Vanmiddag, even
Juti]0 voor d° deur een mooi
€Q 8taPto ©en reeds bejaarde
Wu ^en binnen, die
f klde, dat bier moest bezorgd
worden. Tevens werd de boodschap afge
geven, dat ik twee keer per week moest
komen hooren wat u noodig bad en dat
meest hier in dit boekje geschreven wor
den. En nadrukkelijk werd besteld, dat ik
niet moest weggaan, voor u in 'het boekje
had. opgeschreven wat u wensckte to ne
men.
Dan zullen we dat voorstel maar in
Gods naam aannemen, overtuigd als ik
ben, dat ik in haar gest handel.
Ja zoo zal bet ook wel bedoeld zijn,
want vriendelijker mensch zag ik bij ons
zelden in den winkel. Maar laat ik u niet
langer ophouden. Ik heb mijn boodschap
afgegeven en dus gedaan, wat ik moest
deen. Ik hoop, dat u dit stukje vleesch
goed zal smaken en dat u steeds over mijn
bestelling zult tevreden zijn. "Weg is hij
ook en zoekt tastend den weg naar bene
den.
Weer zijn ïuoeder en dochter alleen.
Het is toch heusch te veel, wat die
lieve mevrouw Wogner voor ona doet. Zij
maakt het te erg en ik ben er verlegen
mee en ik schaam me haast zoo'n open
hartig gesproken te hebben. Hoe zullen
we haar zooveel weldaden kunnen vergoe
den?
Zij schijnt toch wel erg veel met u
op te hebben moeder, en te voelen, dat li
veel geleden liebt in baar dienst, al was
het niet door haar, maar door die leelijko,
ondeugende meid, die zoo valsch was en
de oorzaak was van uw verdriet.
Ja kind, mar dat is de vraag niet.
Do vraag is nu: wat kunnen wij doen, om
al dat goede te vergelden. En dan zeg ik
kunnen we alleen bidden, veel bidden voor
baar. En dat zullen we Marietje. lederen
avond zullen wo in ons avondgebed harer
gedenken en jij Marietje, moet nooit de
kerk verlaten zonder eerst O. L. II. te
hebben gevraagd onze lieve weldcbnster to
zege uien hier bcnedien op aarde en haar
te geven na dit leven, de kroon der geluk
kigen. Zoo mce-ten wij nu onze dankbaar
heid toonen. Wij moeten in dit leven
dankbar zijn. Dankbaar aan God voor
het goede dat Hij schenkt; dankbaar aan
de menschen, die ons weldoen. En dat
vergeten er zoovelen en juist daarom is
zooveel ontevredenheid en ondankbaarheid
onder de menschen. En nu moge het
waar zijn, dat onze lieve Mevrouw Wag
ner zei, dat zo veel had goed te maken,
plicht was bet van haar in geen geval.
Wat zij oins deed, doet zij, omdat zij
coed in «u bet geluk van den armen even-
menscb wil in do hand werken, en juist
daarom is haar. naam des te schooner.
Geloof maar Marietje, dat tal van armen,
die door haar geholpen worden, nog niet
eens baar naam keninen.
Voor de mesten blijft zij „de vreemde
f dame". Zij geeft niet om gevleid en ge
prezen te woirden, maar geeft in stilte,
ter eére van den goeden God, Dio geleerd
heeft: Alles wat gij zult geven in Mijnen
naam, zal duizendvoudig hiernamaals be
loond worden. Zoo is nu onze weldoenster
en ik ben er vast van overtuigd, dat
wij haar een groot plezier doen met het
vasto vertrouwen in baar te stellen en
met dankbaarheid do gaven uit bare band
aan te neineni.
De Redacteur.
CORRESPONDENTIE.
Ella, O e g s t g e e s t-. Het vervolg
van je aardig verhaaltje in rijmpjes uitge
werkt, heb ik zooals je ziet ontvangen:
Stuur mo no. 3 onmiddellijk, dan laat ik ze
allen zoo spoedig mogelijk achter elkaar
plaatsen. Dat is aardiger voor onze lezers
en lezeresjes en voor je zelf niet minder.
Dag Ella! Maak eens een verhaaltje?
Zul je?
AdriaanSmit, Leiden. Wel,mijn
vriendje, je hadt me aardig verrast met dat
keurige versje van die snoeperige haasjes.
Daarom haastte ik me ze te plaatsen en
heb je nu zeker dit nummer al vast een bij
zonder plaatsje gegeven, nietwaar? En nu
denk je wis alweer aan een ander stukje
hé? Ik zal geduldig 'wachten, hoor
ouwe vriendGroet vader en moeder van
me. Dag Adriaa-n!
A d r i a a n v. d. Voort, Leiden.
Wel, wel! Twee verhaaltjes in een envelop
pe: dat noem ik werk. Dat is flink hoor!
En zelf verzonnen? of heeft dit soms Mijn
heer verteld en jij naverteldIn dit laatste
geval is de verdienste er niet minder om.
Blijf mij maar flink helpen. Adriaan; dan
kunnen de andere jongens van je kfas eens
zien, wat men kan, als inen wil. Dag vriend-
jqj Groet jo ouders van me!
Anny Bentz, Zijlsingel, Lei-
d e n.o Flink zoo Anny! In dank je versje
ontvangen. Ja, kind, als jc zusje gaat trou
wen, is van zelf veel werk aan den winkel.
Die voordrachten leeren valt niet mee he
maar als het goed lukt en succes heeft,
is alle moeite rijkelijk beloond en dan moet
je niet vergeten dat je bruid en bruidegom
er een groot pleizier mee doet. en dat plci-
zier is op dien dag wel wat moeite waard.
Dag Anny! Tot later! Kijk de volgende
week eens!
Carl Wester man, Leid o n. Zoo
Carl, ben jo daar ook weer? Je hebt mij
lang laten wachten. Ik dacbf- al zoo bij
me zelf: ,,zou die Carl onze afspraak ver
geten zijn, of zou dio bet zoo druk heb
ben met z'n Franscbe woordjes en thema's
dat io aan verzen-maken niet meer denken
kan." Totdaar opeens: „Een Slaap
zak" voor me lag; niet stond, want oen
sJaner vindt liggen heel wat gezelliger.
dan to staan, hè Carl. Dank voor dat-
versje enkijk eens hier achter ergens;
ik geloof, dat ik jo naam al zio schitteren
als 'n ster an den poëtischen hemel. Dag
mijn vriend! Groet je ouders en broers en
zusjes
Do rRed.
De Wolf en het Paard.
Op een mooieni dag liep een paard met
het veulen in de weide aan den kant van
een bosch. Tusschen de boomen lag een'
wolf verscholen en loerde op het veulen.
Als het veiden dicht bij hem zal komen,
zal bij het grijpen, maar dat ging niet
zoo gemakkelijk, want het veulen bleef
dicht bij zijn moeder. Darottn verzon hij
een middel. Hij dacht en dacht en bij
vond er eindelijk wat op. „Zou hij bet
doen? Ja hij zou doktertje spelen. Hij
liep naar bet veulen en zei tegen het
paard dio aan kwam loopen: „Zoo jij
hebt een lief kindje, maar het is jammer
dat bet niet goed gezond is. Mag liet met
mij mee gaan naar bet bosch: ik weet
lekkere kruiden to staan." „Wat voor vak
heb jij?" „Ik ben dokter." „O ja-, zei het
paard, nu, kun je dan niet raijn linker
poot genezen, ik geloof dat ik er oen
doorn in heb zitten." „O jawel! zei do
wolf: bij boog zich om den linkerpoot te
bekijken, maar o wee, op dat o ogenblik
kreeg bij zoo'n geweldigen trap dat hij
wel drie maal omduikelde en nam jankend
do vlucht endo goeie wolf speelde
geen tweeden keer voor dokter.
Adriaan v. d. Voort,
Haarlemmers tr. 56, Leidien.
Een slaapzak.
Jantje, Jantje kleine man,
Kijk me toch een even an,
Wlaai' kom jij zooi laat vandaan!,
Je moet wat eer naar bed too gaan?
Nu ben je slaap'rig nog en lui
En heb wis een booze bui
Wees wat vlugger dan voortaan,
Want zoo kan 't niet langer gaan.
Anders klinkt 't voor en na,
Van je broers en moe en pa:;
Luilak, slaapzak, kermispop
Komt om negen uren op,
Negen uren, half tien,
Kan do luilak nog niet zien.
Carl Westermann,
Leiden.
Wie het laatst lacht, lacht het best
II-
Hij gevoelt zich moe van 't bukken,
En denkt: ik rust wat uit! 1 -
Hij maakto toen in d'eikelberg K
Een putje en ronkte luid.
Dat hoordo toen twee apen,
Een guitig, aardig span,
Zij dachten: wij probeeren eens,
Of bij nog lachen kan.
Zij staken door de gaatjes
Van 't mandewerk bun staart;
Zij kriewelden zijn oor en neus,
En aaiden aan zijn baard.
De grijsaard werd dan wakker
En zei: „die vliegentrust, J
Laat toch een oude man. als mij, j
Geen oogenblik met rust!
(Wordt vervolgd). Ella.
Een Kikkervers.
1 Kwa, kwa, kwak! kwa, kwa, kwaakB
Zoo gaat 't daarginds in de slooten
maar raak.
't Is er een feest, een concert, een
tumult*
Luister slechts toe maar en heb
wat geduld B
2 Koeax-toe! koeaxtoe! koeax-koearr
Klinkt dieper 't lied van dien joligen
nar,
Die mede verheft in 't kikvorschen-koor
Zijn dieprzware bas, ei, hoor nu slechts,
4- hoor F
3 Brekeke! brekeke! brekeke,
Heft den voorganger aan en 't koor
valt weer iö
En sopranen en alten en bassen volgen
't begin,
a Dat davert tot 't end in den avondstond
En verre nog klinkt en schalt in 't rond.
4 Brèkèke,.koearrrik kik kik!
'Al luider en woester en voller, zeg ik,
Hoor ik aldoor dit wondere lied,
Van den boerennachtegaal, is 't niet?
5 Kwaakt door maar, gij bedrijvige
zangers van de sloot,
Gij hindert mij heel rtiet, hetzij
klein, hetzij groot,
Ik hoor in uw zang slechts
jeugdige lust,
En wie dit niet hooren wil, stopt do
oorèn gerust.
6 Verscheiden is de zang van uw
nachtelijk koor*
Wie gevoel heeft en luisterend
legt z'n oof*
Roert uw wonder gebrul cn uw j
machtig geloei*
,TJw zware gework cn uw rikkikkerig
1 gedoeil
1 Gij dartele zangerB var. Bloot en
en grachtj|
Gij wakkere springers in 't gras,
m gij lacht
Den langen nacht steeds door en
geniet in uw leven*
In den spannetijds steeds, II door
God gegeven!»
Oom Wim.