t Voor Huis en nflS m Juli kwam in den per- fn Joannes Walterus Eelkens 'jJbui overgedreven en kon 4ij rus Behalve over zijn berooid. tJJ d gomeento getroostto pastoor 1 H, If0°lü.öch 00 de zorg voor de dichtst •jnj toto Hoogmade, welke statie ÏEbWS zonder herder was. laar j Ofe eid;^ leer 1714 werd hij opgevolgd door Joan- der jMeij, die tot 1748 pastoor Sd-4do bleef en insgelijks zuiver in 'vas. waarnaar door de boeren werd onderzocht. Toen zij lioor- jjj hij te Romc had gestudeerd, was dc streek achteruitging tijdens Seersching der Jansenisten, gc- voKndo klacht, door het ambachts van Alkemade geslaakt in 1732, Vu Staten te betoogen, dat er niet belastingpenr.ingen konden worden oc-zeer ■nde iswt 'spar; den PPö, akle u t iS dan Edele Mogende Heeren! met ij voorschreven ambagt zodanig gesteld, i isedn't den voorschreven tijd van vyf Y?:séhcide van de allerbeste huyzen ly' Veen zyn komen ledig te staan, il het ergste is de landhuuren wel op «4 ndo zij» vermindert waar door som- ^"eigenaars, che voor dezen ordentelyk lieve ett voldoen, alsnu naauwelyks in staat cher' om do gemeene landsmiddelen en par ken iere ambagtskosten te konnen beta- en het welk dan ook al verders de j.ïk is dat er altans (al, reeds) zoo restanten zijn van verpondingen, de- zelfs met executie der arme inge- J ien niet konnen worden betaald. de voornaamste oorzaake van alle porschreeve rampen daar van daan 'it verscheyde der gegoedste inge- tsedeert dien voorschreven tyd tie lokken zyn uit het voorschreven am- deele na andero quartieven daar vrye 'gelegentheid hebben, om, haar consciëntie haaren Gods- konnen oefenen en daar zy en afsterven van een~oud- jnlij (hl) priester konnen worden gcad- hesla rd. ar men integendeel tsedert dien :hreeven tyd in het gemelde ambagt- de uiterste droefheid en medelyden gesien, dat de elendige en de ago- nde kranken, op sleden en schuiten in worden vervoerd na de naburige los en, om van een oud-roomsch pries- jeni hun uiterste te konnen worden ge sjot leerd, hebbende de jammerlijke on- iding reeds menigmaal geleerd, dat oor de ongemakken van de lugt, in ansport afsterven, eer zij bij den er zijn geweest, of in derzelvcr re- >nge; (verlijden. andere van die voorschreeven che ingesetenen om dezelfde rede- eeds zijA vertrokken naar Braband; gea lardoor dan ook den staat van lede ingesetenen werd ontbloot en echt? lijk nadeel komt te lijden. zich actueelyk wederom een van de 5 van bet geheele ambagt gereed li insgelijks naar Braband te ver en door welkers middelen en uit- •gewi; ide koopmanschap verscheidene min- uishoudingen bestaan, dewelke daar door zeer veel zouden komen te lijden. Dat bovendier|allo andere ingesetenen van het Veen (omtrent vijf-en-twintig fa- milliën uitgesonderd, en dat van de minst gegoede), op andere plaatsen to kerke gaan, en daardoor het gcreedo geld, zoo voor vreemdo priesters, als. andere (lago- lijksche consumtien, ten ockasie van dio kerkgang, builen het ambagt geraakt, en waardoor het voorschreven verval van die weleer zoo een fIorisante huurt en am bagt dan' wel particulierlijk mede wordt veroorzaakt." Geen wonder, dat in zoo'n buurt ar- menfondsen werden gesticht, gelijk we er de vorigo week een beschreven. AJO. 1) Met „oud-Roomsch" wordt hier be doeld: een priester van de oude richting, in tegenstelling met de Jansenisten, die van de nieuwe richting werden geacht wat trouwens juist was. ■53 E3 ES E2 S— Blindedarmontsteking^ Onder de verschillende aandoeningen van het darmkanaal neemt wel de ontsteking van de blinde darm en omgeving een bij zondere plaats in. De oorzaak waarom juist hier zoo vaak ontstekingsprocessen voorkomen ligt vooral in de eigenaardige anatomische houw van het wormvormige uitsteeksel, de appendix, die aan do eigenlijke blinde darm vastzit en hierin uitloopt. Zie onderstaande teekening, voorstellende een oveilangsehe doorsnee van dunne darm, dikke darm en blinde darm. Zooals men ziet is de eigenlijke blinde darm het doodloo- pende einde van de dikke darm. De appen dix is dus een aanhangsel van de blinde darm. Het voedsel uit de maag komende, kernt EIND GOED, AL GOED. XXVIII. ik niet minder moeder! Ik ben u; nu zult ge wel aansterken en dc: ka winter voorbij is en het voor- irnba t land komt met zijn zon en zijn ca zijn bloemen, zijfc u weer mijn ca lief moedertje en dandan reS^ij samen geld verdienen en dan. a wc niets meer aan te nemen en op* wc alles weer zelf betalen, wat n, d» «pen en noodig hebben. ir;d iter u 1 den en mat pen sU» I doof de dunne darm fd 'dë dikke darm (vol gens de pijltjes). De lengte van de appendix is zeer wisse lend, meestal G h, 8 centimeter soms echter 15 centimeter en langer. De breedte is van Vx tot 1 centimeter. De geringe w'jdte van de appendix, de plooien daarin van de slijmhuid, de rijkdom van klierachtig weefsel, de krommingen cn wisselende lengte maken bet begrijpelijk, dat er allicht storingen in kunnen voorko men van de afscheidingsproducten of sto ringen van anderen aard en ook dat ziekte kiemen (bacteriën) zich in dat nauwe ka naal vastzetten. Vroeger meende men dat ontsteking in de omgeving van de blinde darm, uitgin gen van do blinde darm zelf, dus van het onderste doodloopende einde van de dikke darm, door ophooping bijv. van faecaalstof- fen daarin. Dit komt echter zelden' voor. Verreweg do meeste ontsfcekingsprocessen in dat gebied komen voort uit bet wormvor mig uitsteeksel, dus van uit de appendix, vandaar de naam appendicitis d. i. ontsteking van de appendix. Vaak hoort men de vraag stellen:" ^waar toe dient toch wel do blinde darm,die de menschen zoo dikwijls plaagt", en men be doelt met blinde darm dus de appendix. De appendix is een z. g. rudime n- t a i r orga"an. Er zijn nl. organen in het menscbelijk lichaam, die zoowel in hun omvang als in hun structuur d'.i. hun bouw, in het verloop der individueele ontwikkeling een ach teruitgaande verandering ondergaan, zoodat de toestand in welke wij die orga nen in het lichaam aantreffen, geenszins het beeld van volkomen ontwikkeling weer geeft. Die teruggang kan bij sommige organen zoover gaan. dat zij zelfs verdwijnen. Rudimentaire organen zijn <ïus te be schouwen als organen, die nog maar een gedeelte, een rest van hun volmaakten toe stand hebben behouden. Deze teruggang van hun normalen bouw gaat hand aan hand samen met een wijzi ging wat betreft de functioneele waarde dier organen. De meeste dier organen functicneeren niet meer in oorspronkelijke kracht of zelfs in 't. geheel niet meer op een waarneembare wijze. Deze vermindering in functie of een op houden daarvan is een factor van groot ge wicht voor de achteruitgang van het orgaan wat het uiterlijk^ betreft. De verminderde of opgehouden functie heeft echter niet een plotselin- gen invloed op het orgaan: Zoo min als een spier verdwijnt, wanneer deze bij een individu langen tijd. buiten wer king wordt gesteld, even zoo min ondergaat een orgaan een plotselinge achteruitgang bij verminderde functie. De tijd is hier ,d© .groote factor zoowel bij achteruitgang als bij vervolmaking der organen. Daarom gaan rudimentaire organen niet met het individu ten gronde, doch zij wor den overgeërfd en eerst na gestadige ach teruitgang in verschillende generaties ver dwijnen zij meer en meer. 1 Op cfe vraag nu naar dë oorzaak" waardoor' een orgaan en speciaal het orgaan, dat oii3 bezighoudt, de appendix rudimentair wordt, is niet met zekerheid te antwoorden. Zeer waarschijnlijk zijn hier invloeden in het spel die verband houden met wijziging in do voeding van den mensch. Op een andere vraag: „heeft de appendix in zijn tegenwoordigen rudimentairen vorm neg eenige functie of heeft deze functie al geheel opgehouden?" zou men gezien het overgroot aantal geopereerde personen die zonder appendix rondloopen en zich zeer goed bevinden geneigd zijn te meenen, dat die functie nihil is. Prof. Lanz te Amsterdam een Europee- sche specialiteit op dit gebied meent ech ter dat de appendix toch wel eenige betee- kenis liecft. Hij vergelijkt de appendix bij de oliepot boven de as van een machine. Druppel na druppel valt de olie hieruit op de as en be let alzoo het droogloopen van de machine. Zoo zou volgens zijn meening het aanwezige klierweefsel van de appendix, een stof afscheiden', die de ingewanden vettig lioudt waardoor de inhoud beter wordt getransporteerd. He_t kan zijn, doch de duizenden die te genwoordig het moeten doen zonder appen dix, -bewijzen toch dat heb toch ook goed gaat zonder die gevaarlijke oliepot, en dat er voor „droogloopen" geen gevaar bestaat! Een ander maal iets over de waarschijn- lijko oorzaken der blinde darmontsteking, van de z. g. appendicitis. W. W. Rabarber. Een goede vijftig jaren terug kende men de rabarber alleen als geneesmiddel bij den apotheker, schrijft de heer G. Steen in „Onze Tuinen". Toen gebruikte men alleen den dikken vleezigen wortel der plant; tegenwoordig neemt de dikke sap rijke bladsteel een voorname plaats in als toespijs. Als een der leerlingen op de Eon. Ned. Tuinbouwschool „Linnaeus" te "Water graafsmeer, schrijft de heer S., ontvingen wij ook onderwijs in „Groententeelt" van onzen boofdleeraar, den heer Job. Ign. de Beucker uit Antwerpen. Na de meest bekende, en ook minder bekende groenten soorten behandeld te hebben, kwam ook de rabarber aan do beurt. Zeer goed her inner ik mij hoe wij elkaar aanzagen bij het noemen van dezo plant; alleen de ge dachte aan het ons welbekende rabarber- preparaat uit do apotheek deed ons aan vankelijk huiveren dezen naam onder de groenten op te nemen. Rabarber eten niet te gelooven! Het raadsel werd spoedig opgelost, het 'bovengrondscho deel der planten was het waarover het gaan zou, 3e £la'tfsfeel elf niet de ivortei der plant. Daar schrijver tot eeu der weinige ex.1" torno leerlingen behoorde, ontving bij aani- het eind der les do vipr aanwezige ral)a^£ her-stelen cadeau, met een juiste opgaa{t van regelen om hiervan een smahelijl; g&y recht te maken. Het heelt mij, schrijft hijJt heel veel overredingskracht gekost; mijqjk moeder was niet gemakkelijk te bewegen* om^die „groene, onsmakelijk uitziende stevf len" tot mondkost te verwerken en vrij> algemeen hield men het er voor, dat ik er; was „ingeloopen" en men mij als „proeft? konijntje" beschouwde. Dit was mij toctf'C te kras, en ik verdubbelde mijn poging om eindelijk mijn moeder te bewegen de) „stelen" volgens recept te verwerken. Nauwkeurig werd het meegebrachte re-A cept gevolgd, en na en half uur van span1 ning werd do dampende „brei" in een.' schaaltje gestort en ik kreeg de uitnoodi-i j ging maar te beginnen. Nog zie ik de be- langst ellende gezichten toen ik onver-ï) vaard „de lepel in den breipot stak" en,'- begon te smullen; allen even een „proefje"-/ en de. zaak was gewonnen, de zusters von den het fijn", de broers „lekker". Moe-.; der kon zich echter met het nieuwe* ge recht niet vereenigen, zij vond het goedje^ zuur, niettegenstaande cr wel driemaal' zooveel suiker was bijgevoegd als zij ge-:, woonlijk bij eenzelfde hoeveelheid zuring* gebruikte. Het hoofddoel van den schrijver is de aandacht te vestigen op een der variëtei- ten, welke bijzonder goede eigenschappen bezit, maar in den groothandel niet voor komt, omdat zij voor grootcultuur niet die eigenschappen bezit, welke een verbouwer aan marktgoed stelt, nl. ofrsche, rechte stelen, snello ontwikkeling cn ruime ocgst Deze variëteit is do „Rosenhagen"; do stelen hiervan zijn niet forsch en recht, maar aan den voet gebogen, een eigen-, schap welke ze minder geschikt maakt lotv „bossen". Aroma fijn, zuurgehalte laag, vergeleken bij do marktsoorten; na berci- - ding beeft het moes een zachtrose kleur indien men vóór de bereiding de stelen schilt, meer donkerrose als men den schil óók .verwerkt, hetwelk bij deze variëteit 1 wel is aan te bevelen. Hierbij komt nog,dat do rabarber-variëteit, „Rosenhagen" als sierplant goede eigenschappen bezit, het blad, lichtgroen van kleur, bladstelen don ker rood, geeft aan het geheel een zeer sierlijk aanzicht, als gazonplant zeer ge- 1 schikt. Allen bezitters van een kleinen of grooten tuin wordt do aanplant van deze V rabarber-variëteit voor eigen gebruik zeer aanbevolen. HET GEHEIM VAM DEN MOLEN. Mijn vader was een liefhebber van vis- schen en als ik in mijne vacantie hem mocht vergezellen, was zijn grootste ge noegen mij allerlei verhalen te vertellen, die hij vroeger bij dezo soort sport had ondervonden. „ICen je het geheimzinnig geval van den molen van Ivydcne?" vroeg hij. kind, zoo is bet! Kom nu hier bij wat in je boekje of een lesje op de lei, terwijl ik mijn ijpïi lans verder uitbid. ludi; loo deed Harietje, maar bet zou hij sn langen, duur zijn. in üj dunkt, dat ik iemand hoor naar 8 stommelen, of zou bet soms hier- rt li op zolder wezen? zullen afwachten kind! Wij zijn '8 al zoo dikwijls verrast, dat ik tolijk niet zou wet-en, wie ons hier aar® «men opzoeken. Haar ik wel, moeder! Voor zoover mijn pop nog niet gebracht 1 1 olijks heeft Marietje uitgesproken, Jr inderdaad een slag op de n ft 'k va& iemand, die baast heeft, of rSelaten worden, Een bescheiden wel anders! aar zal dan je pop zijn Marietje! gauw zien! Mje, als geëlectriseerd door dat rrer plaagzieke moeder, springt op twee tellen bij de deur, die ruk .wordt opengedaan en. Of Zich fltfm cll (Vavolmo/iTtf r>'n zich den slagersknecht enkan bijkans geen woord buis, fjó ^\n' 20,00 hard heeft ie oat 4 hoog zelfs voor een sla- i1 w 8°duchte klim was. Ein- oii' 'e> &0g hijgende: „Hier, hier tfoont immers Juf-juffrouw, van hier woont Moe-der! 1 fk moeder even spreken? (In- l' onze knecht van den klim be- spreekt weer gewoon.) kora maar binnen. Daar zit ia ziek en is nog niet buiten Jfitoeaw van Baarle! Ik heb P v°or u. Vanmiddag, even Juti]0 voor d° deur een mooi €Q 8taPto ©en reeds bejaarde Wu ^en binnen, die f klde, dat bier moest bezorgd worden. Tevens werd de boodschap afge geven, dat ik twee keer per week moest komen hooren wat u noodig bad en dat meest hier in dit boekje geschreven wor den. En nadrukkelijk werd besteld, dat ik niet moest weggaan, voor u in 'het boekje had. opgeschreven wat u wensckte to ne men. Dan zullen we dat voorstel maar in Gods naam aannemen, overtuigd als ik ben, dat ik in haar gest handel. Ja zoo zal bet ook wel bedoeld zijn, want vriendelijker mensch zag ik bij ons zelden in den winkel. Maar laat ik u niet langer ophouden. Ik heb mijn boodschap afgegeven en dus gedaan, wat ik moest deen. Ik hoop, dat u dit stukje vleesch goed zal smaken en dat u steeds over mijn bestelling zult tevreden zijn. "Weg is hij ook en zoekt tastend den weg naar bene den. Weer zijn ïuoeder en dochter alleen. Het is toch heusch te veel, wat die lieve mevrouw Wogner voor ona doet. Zij maakt het te erg en ik ben er verlegen mee en ik schaam me haast zoo'n open hartig gesproken te hebben. Hoe zullen we haar zooveel weldaden kunnen vergoe den? Zij schijnt toch wel erg veel met u op te hebben moeder, en te voelen, dat li veel geleden liebt in baar dienst, al was het niet door haar, maar door die leelijko, ondeugende meid, die zoo valsch was en de oorzaak was van uw verdriet. Ja kind, mar dat is de vraag niet. Do vraag is nu: wat kunnen wij doen, om al dat goede te vergelden. En dan zeg ik kunnen we alleen bidden, veel bidden voor baar. En dat zullen we Marietje. lederen avond zullen wo in ons avondgebed harer gedenken en jij Marietje, moet nooit de kerk verlaten zonder eerst O. L. II. te hebben gevraagd onze lieve weldcbnster to zege uien hier bcnedien op aarde en haar te geven na dit leven, de kroon der geluk kigen. Zoo mce-ten wij nu onze dankbaar heid toonen. Wij moeten in dit leven dankbar zijn. Dankbaar aan God voor het goede dat Hij schenkt; dankbaar aan de menschen, die ons weldoen. En dat vergeten er zoovelen en juist daarom is zooveel ontevredenheid en ondankbaarheid onder de menschen. En nu moge het waar zijn, dat onze lieve Mevrouw Wag ner zei, dat zo veel had goed te maken, plicht was bet van haar in geen geval. Wat zij oins deed, doet zij, omdat zij coed in «u bet geluk van den armen even- menscb wil in do hand werken, en juist daarom is haar. naam des te schooner. Geloof maar Marietje, dat tal van armen, die door haar geholpen worden, nog niet eens baar naam keninen. Voor de mesten blijft zij „de vreemde f dame". Zij geeft niet om gevleid en ge prezen te woirden, maar geeft in stilte, ter eére van den goeden God, Dio geleerd heeft: Alles wat gij zult geven in Mijnen naam, zal duizendvoudig hiernamaals be loond worden. Zoo is nu onze weldoenster en ik ben er vast van overtuigd, dat wij haar een groot plezier doen met het vasto vertrouwen in baar te stellen en met dankbaarheid do gaven uit bare band aan te neineni. De Redacteur. CORRESPONDENTIE. Ella, O e g s t g e e s t-. Het vervolg van je aardig verhaaltje in rijmpjes uitge werkt, heb ik zooals je ziet ontvangen: Stuur mo no. 3 onmiddellijk, dan laat ik ze allen zoo spoedig mogelijk achter elkaar plaatsen. Dat is aardiger voor onze lezers en lezeresjes en voor je zelf niet minder. Dag Ella! Maak eens een verhaaltje? Zul je? AdriaanSmit, Leiden. Wel,mijn vriendje, je hadt me aardig verrast met dat keurige versje van die snoeperige haasjes. Daarom haastte ik me ze te plaatsen en heb je nu zeker dit nummer al vast een bij zonder plaatsje gegeven, nietwaar? En nu denk je wis alweer aan een ander stukje hé? Ik zal geduldig 'wachten, hoor ouwe vriendGroet vader en moeder van me. Dag Adriaa-n! A d r i a a n v. d. Voort, Leiden. Wel, wel! Twee verhaaltjes in een envelop pe: dat noem ik werk. Dat is flink hoor! En zelf verzonnen? of heeft dit soms Mijn heer verteld en jij naverteldIn dit laatste geval is de verdienste er niet minder om. Blijf mij maar flink helpen. Adriaan; dan kunnen de andere jongens van je kfas eens zien, wat men kan, als inen wil. Dag vriend- jqj Groet jo ouders van me! Anny Bentz, Zijlsingel, Lei- d e n.o Flink zoo Anny! In dank je versje ontvangen. Ja, kind, als jc zusje gaat trou wen, is van zelf veel werk aan den winkel. Die voordrachten leeren valt niet mee he maar als het goed lukt en succes heeft, is alle moeite rijkelijk beloond en dan moet je niet vergeten dat je bruid en bruidegom er een groot pleizier mee doet. en dat plci- zier is op dien dag wel wat moeite waard. Dag Anny! Tot later! Kijk de volgende week eens! Carl Wester man, Leid o n. Zoo Carl, ben jo daar ook weer? Je hebt mij lang laten wachten. Ik dacbf- al zoo bij me zelf: ,,zou die Carl onze afspraak ver geten zijn, of zou dio bet zoo druk heb ben met z'n Franscbe woordjes en thema's dat io aan verzen-maken niet meer denken kan." Totdaar opeens: „Een Slaap zak" voor me lag; niet stond, want oen sJaner vindt liggen heel wat gezelliger. dan to staan, hè Carl. Dank voor dat- versje enkijk eens hier achter ergens; ik geloof, dat ik jo naam al zio schitteren als 'n ster an den poëtischen hemel. Dag mijn vriend! Groet je ouders en broers en zusjes Do rRed. De Wolf en het Paard. Op een mooieni dag liep een paard met het veulen in de weide aan den kant van een bosch. Tusschen de boomen lag een' wolf verscholen en loerde op het veulen. Als het veiden dicht bij hem zal komen, zal bij het grijpen, maar dat ging niet zoo gemakkelijk, want het veulen bleef dicht bij zijn moeder. Darottn verzon hij een middel. Hij dacht en dacht en bij vond er eindelijk wat op. „Zou hij bet doen? Ja hij zou doktertje spelen. Hij liep naar bet veulen en zei tegen het paard dio aan kwam loopen: „Zoo jij hebt een lief kindje, maar het is jammer dat bet niet goed gezond is. Mag liet met mij mee gaan naar bet bosch: ik weet lekkere kruiden to staan." „Wat voor vak heb jij?" „Ik ben dokter." „O ja-, zei het paard, nu, kun je dan niet raijn linker poot genezen, ik geloof dat ik er oen doorn in heb zitten." „O jawel! zei do wolf: bij boog zich om den linkerpoot te bekijken, maar o wee, op dat o ogenblik kreeg bij zoo'n geweldigen trap dat hij wel drie maal omduikelde en nam jankend do vlucht endo goeie wolf speelde geen tweeden keer voor dokter. Adriaan v. d. Voort, Haarlemmers tr. 56, Leidien. Een slaapzak. Jantje, Jantje kleine man, Kijk me toch een even an, Wlaai' kom jij zooi laat vandaan!, Je moet wat eer naar bed too gaan? Nu ben je slaap'rig nog en lui En heb wis een booze bui Wees wat vlugger dan voortaan, Want zoo kan 't niet langer gaan. Anders klinkt 't voor en na, Van je broers en moe en pa:; Luilak, slaapzak, kermispop Komt om negen uren op, Negen uren, half tien, Kan do luilak nog niet zien. Carl Westermann, Leiden. Wie het laatst lacht, lacht het best II- Hij gevoelt zich moe van 't bukken, En denkt: ik rust wat uit! 1 - Hij maakto toen in d'eikelberg K Een putje en ronkte luid. Dat hoordo toen twee apen, Een guitig, aardig span, Zij dachten: wij probeeren eens, Of bij nog lachen kan. Zij staken door de gaatjes Van 't mandewerk bun staart; Zij kriewelden zijn oor en neus, En aaiden aan zijn baard. De grijsaard werd dan wakker En zei: „die vliegentrust, J Laat toch een oude man. als mij, j Geen oogenblik met rust! (Wordt vervolgd). Ella. Een Kikkervers. 1 Kwa, kwa, kwak! kwa, kwa, kwaakB Zoo gaat 't daarginds in de slooten maar raak. 't Is er een feest, een concert, een tumult* Luister slechts toe maar en heb wat geduld B 2 Koeax-toe! koeaxtoe! koeax-koearr Klinkt dieper 't lied van dien joligen nar, Die mede verheft in 't kikvorschen-koor Zijn dieprzware bas, ei, hoor nu slechts, 4- hoor F 3 Brekeke! brekeke! brekeke, Heft den voorganger aan en 't koor valt weer iö En sopranen en alten en bassen volgen 't begin, a Dat davert tot 't end in den avondstond En verre nog klinkt en schalt in 't rond. 4 Brèkèke,.koearrrik kik kik! 'Al luider en woester en voller, zeg ik, Hoor ik aldoor dit wondere lied, Van den boerennachtegaal, is 't niet? 5 Kwaakt door maar, gij bedrijvige zangers van de sloot, Gij hindert mij heel rtiet, hetzij klein, hetzij groot, Ik hoor in uw zang slechts jeugdige lust, En wie dit niet hooren wil, stopt do oorèn gerust. 6 Verscheiden is de zang van uw nachtelijk koor* Wie gevoel heeft en luisterend legt z'n oof* Roert uw wonder gebrul cn uw j machtig geloei* ,TJw zware gework cn uw rikkikkerig 1 gedoeil 1 Gij dartele zangerB var. Bloot en en grachtj| Gij wakkere springers in 't gras, m gij lacht Den langen nacht steeds door en geniet in uw leven* In den spannetijds steeds, II door God gegeven!» Oom Wim.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1923 | | pagina 11