s rozen°cur- m |jgi, dat deze maand van hei Jij uilstok den tijd is voor devoüe- lie Rozenkrans, het dat dient om do rozen der ge- to feiten en te vlechten tot een laj LjjI is een onverwinbaar wapon irijdi'ze is de keten, dio geen a3»- j, n'iaar Gods vrije kinderen i de kelen, die den schipper op yindt aan den mast van «tlteliag® en geen woeste golven jraizebruis breken dien keten. En |^jers van het bidsnoer omlaag i. herfstbladeren, stijgen de gebe- ROOZENKRANS. krans! Do blaren vallen, ons, zoo 'l de Paus vermaant, 8rl doen en boeten allen; do" kranko Octobermaand! AJ T heeft schielijk omgeslagen jea blad; en 'k zie den boek weder overdragen, des autaavs andren boek. sa es t zal 't wezen, joude boodschap; en voortaan 0cl-I do jaarmesse uitgelezen, erelds kerkvat ijdel staan. ons onze lenden allen len, ter begankenis, t als de blaren, vallen; het tijd van sterven is! V: ir is ziek, alzoo de zonne is, ndeji har, ontvii tvree en jko ten Ci de w het 'der,in Üjg n aai henec blo-. vsliea, ;t do d( strj dié" heur laatste sprongen telt; r is weg, en in zijn vonnia de zomer neergeveld is ook ons leven tend en; hoe velen, hier en daar, 'trGn een zomerzonne en kenden, zaaitijd, in dit jaar^ biddend gaan en boeten, eilig beêsnoer in de hand, Vaders, Wees-gegroeten, vielen, achter 't land! ide ligt en asem jagen, arbeids overlast; ut van kinderdragen, gekoorend, moe gevlast. e letste blaren valleoi, winter zegepraalt, ins God bedanken, allen: akkervromo is ingehaald! om al zijn' goedheid, u gejond een bedelied, nmensche, in al zijn moedheid, der molden ruste biedt. - zijn in 't veld getogen, vane, vrouwe en man* nu, al die volgen mogen: lie 't Kruis misvolgen kam rans't Onwinbaar wapen, les vijands volk en stee: meiskes, vrouwen, knapen, ïj, Dgt des Heeren bidsnoer mee! •n da bow. Ws keten, die geen slaven, vrije kindren al, burgers, knechten, graven, linklijk omhangen zal. des schipmans touw, gesmeten stam der galgo Gods; baro in tween gebeten, geen buklrcnd zeegebots. lioozenürar.s1 bij duizendtallen onder 't biddend steniger oer valt, alzoo do blaren vallen, beiers van mijn bedesnoer! WAT IEDERE MAAND TE DOEN GEEFT (le helft October). In deze en de volgende weken worden er heel wat aardappelen gerooid. Was de oogst verleden jaar buitengewoon en kon die zelfs voor een dubbele gelden hier en daar, thans gaat de opbrengst het mid delmatige niet te boven, naar bet schijnt 't Kan echter nog meevallen. Wij hebben onlangs den raad gegeven en hopen, dat velen dien hebben opgevolgd om de stronken, voor poters besteand, vroeg to rooien, als de knollen nog onrijp zijn; hierdoor voox-komt men goeddeels of ge heel, dat smetstoffen van ziekten in het loof overgaan naar de knollen, en beeft men de meeste kans ziektevrij pootgoed te verkrijgen. Do rooiing van fabrieksaard appelen beeft rekening te houden met de campagno der fabrieken, durende van half Sept. tot December; men beeft daarom middelvroego rassen en late. Tof de rooiing van winter aardappelen gaat men over, als het loof geheel is afgestor ven; dan wacht men ook niet langer, an ders wordt het veld met onkruid bezet. Vóór de Novpmbsrmaand zij, zoo moge lijk, de rooiing afgeloopen; dit met het oog op de vorst of het mogelijk natte weer, dat het werk belemmert. Do werk tuigen waarmee men rooit, zijn verschil lend. Meestal gebruikt men een spa of viertandigen vork. Soms zitten de rooiers bij bun werk op de knieën, als in het Noorden, anderen doen bet staande, als in het Zuiden. In de Veenkoloniën waar de grond los is, worden de pollen met den vork „opge stoken", de knollen worden dan met de banden door de rooister „gekrabd". In groote en middelmatige bedrijven komt meer en meer de aardappel- rooimacliine in zwang, die geleide lijk is verbeterd, maar waarmee het ideaal nog niet is bereikt. Zulk een ma chine, bespannen met 2 of 3 paarden, rooit per dag 1 Hectare, en geeft aan 8 tot 12 personen werk. Het doel, dat men zich bij zulk oen machine voor oogen stel, is: om niet alleen de aardappels te rooien, maar ook in de mand of zak te verzamelen. In den tuin: In de eerste dagen de zer maand moet ge uit uw 'spruil kool de toppen breken, de kooltjes groeien dan beter. Neem echter niet alle bladeren weg, ze moeten dienen tot win- terbedekking. Wilt ge in 't voorjaar, in Maart, worteltjes eten, zaai dan nu in den bak, welke ge moet vullen, telkens om de paar dagen, beurtelings met ruigen paardenmest en bladaarde, tot er van de laatste een voet op ligt. Bei-g erwten rijs en boonenstokken op, bewaar bet touw of band voor 't volgend jaar; ontdoe eerst stokken van het stroo. Oude, verweerde stokken verbrandt men. Wie de stokken laat zitten tot bet gaat vriezen, krijgt er licht last mee; de ondereinden gaan rotten. Leg de ramen van de bak ken, waarin ge 't eerst sla hebt gezet, 'thans dicht; neem eerst het onkruid en de gelq bladeren weg, en ook de slakken, die er mogelijk in zitten. Men kan nu ver schillende groenten oogsten: bieten, schorseneeren, wortelen en som migc koolsoorten. Bloemkool en s 1 a p 1 an ten, welko buiten gezaaid zijn, kan men in den bak verspenen, waarin de oude aarde door nieuwe ver teerde bladaarde is vervangen. Veel land is nu vrij gekoanen, het zaaien en planton is thans voorbij; men spitte den grond om, ondiep, zóó, dat de onkruid- wortels boven komen. Plant thans uw bloembollen voor do voorjaarsvakken: tulpen, byacinthen, crocussen; zet ze 10 c.M. van elkaar. Bemesting met oude koe- of paardenmest moet voorafgaan. Neem de B e g o n i a b o 11 e n uit de perken; voorzichtig, licht den bol met do schop iets op. Breng mest op de perken, spit ze om, en zet er b.v. nu Verfee et- mij-nietjes op, ge hebt er dan den geheelen winter wat op staan, en zult ze vroeg in 't voorjaar zien bloeien. Haal alle planten naar binnen, buismoeders! Hebt go een Oranjerie of kas, zorg dan, dat do planten niet gedron gen staan, maar alle voldoende lucht en licht hebben. G. B. HET GROEN DER HOOP. Een gek menscb, zeiden sommige jong© meisjes. Een vreemd mensch, beweerden dege nen, die. haar niet kenden en in hun oordeel voor welwillend wilden doorgaan. Een raar mensch, vond hare preutsche buurdame. Een best mensch, verzekerde bare schoenmaakster. Een origineel mensch, was het oordeel van haren geneesheer. Men moet eene zaak niet van één kant bekijken, waarschuwde mijne moeder mij altijd; maar aan deze zaak waren zooveel kanten, dat mijn oordeel er zich op blind staarde, altijd in de veronderstelling, dab een oordeel er oogen op na houdt. Een toeval bracht mij met haar in aan raking. Ze bewoonde een buis in onze laan, en ■telkens wanneer ik bare woning voorbij ging, zag ik haar gezicht dat echter verre was van aanspraak op schoonheid te ma ken boven de ouderwetsohe ondergordijn ■t-jes verschijnen en kreeg ik een vriendelij- ■ken groet. Eiken morgen scheen zij eenc wandeling ■te doen en dan wisselden mijne zuster en ik, die haar zagen voorbijgaan, onveran derlijk dezelfde woorden: Wat een leelij?: merfrah is zij toch! Maar zij (heeft vriendelijke oogen. O ja, dat is ook al 't moois, wat aan haar is. Des avonds ging zij, tegen de schemering, gewapend met een groen fluweelen zak uit. Als zij ging, was die zak vol, kwam zij te- ruig, dan was hij leeg. Zou ze gierig zijn, dacht ik, en zelf proviandeeren? Op zekeren dag, even na het middagmaal ging ik een luchtje scheppen in den tuin. •Bij den tuin van het „gekke, vreemde rare, •beste origineele" mensch zag ik een glim worm en wilde dien halen voor mijn broer tjes natuurkundige verzameling. Door de •halve duisternis struikelde i'k en verstuikte •mijn voet. Haastig kwam „zij" aanloopen, want ze stond juist op het punt met hare gevulde réticule uit te gaan. Heb je je bezeerd? vro^g ze met eens stem, die mij toescheen louter muziek te' zijn erf ml] aanstonds Jij jcuweeremae-, zooals ik ens een a-ardigen jongen „tu- toyer" hoorde verhalen. Ik geloof het wel zeide ik, moeite doen de om niet te schreien, want ik had veel •pijn. Kom even binnen, stelde zij voor, leun maar op mij. Ik beproefde het en na veel haspelen wa ren wij in haar heiligdom. En wat een ge zellig heiligdom! Sinds heb ik het, ik weet •niet hoevele keeren, teruggezien en telkens weer met evenveel genoegen. Evenals men in een vriend of eene beproefde vriendin •telkens nieuwe stof tot liefhebben en be wonderen vindt, evenzoo maakte die ka mer bij elk bezoek een nieuwen, a-angena- men indruk. Een groote boekenkast besloeg een muur, en de boeken op de planken za gen er zoo gezellig „gelezen" uit. Toen wij later wat intiemer werden, vertelde zij mij, dat zij het met Cicero eens was, waar bij zegt, dat een kamer zonder boeken een üchaaxn is zonder ziel. Ik weet niet meer of Cicero „kamer" of „huis" of misschien wel „huiskamer" heeft gezegd voegde zij er glimlachend bij. Het is al zoo lang geleden, dat ik die uitspraak las. Vreemd, zeide ik peinzend, ecnige we ken na mijne kennismaking met mevrouw Smallaert, vroeger vond ik haar zoo leelijk en nu zeg ik dikwijls tot mijzelven. dat er niemand is met een liever gezicht dan zij. Herinner je je dan niet meer wat Borne zegt? vroeg moeder glimlachend. Neen, moeder, wat orakelt hij? Dat eene vrouw van innerlijke goed heid altijd beminnenswaardig gevonden en dat een vrouw, die na drie dagen nog leelijk bevonden wordt, zeker niet beminnenswaar dig is. Hij heeft wel gelijk. Wat mij het meest in hare huiskamer trof, was een groot portret, gevat in. eene zilveren lijmt. Die lijst was een kunststuk van zilversmeedkunst. Z.ij werd gevormd door twee takken die elkander bovenaan ontmoetten en daar droegen zij een nestje met vijf jonge vogeltjes met de bekjes open, als schreeuwden zij om voedsel. Op den rand zat een oude vogel met zijn kopje in de veertjes te treuren. Het portret zelf stelde vijf kinderen voor, klaarblijkelijk broertjes en zusjes. Ik brandde dikwijls van verlangen de geschiedenis dier lijst te vernemen, want dat er eene geschiedenis aan verbonden was, stond b;j mij vaat. Op zekeren dag zeide zij tot mij: Een mijner zoons komt mij bezoeken. Je zult mij een groot genoegen doen mor gen te komen eten en met hem, zijn vrouw en kinderen kennis te maken. De liefste kinderen der wereld, veegde zij er bij. Hebt u kinderen? vroeg ik met eenigszins onbeleefde verbazing. Vijf, antwoordde zij glimlachend. En toch zijn h'et mijn kinderen niet. Ik vond het wel wat sfinxachtig gezegd en mijn oogen vroegen nog meer dan mijne stem. Hoe kan dat, mevrouw? Wel, heel eenvoudig, mijn kind; ik ben hun tweede moeder geweest. Zij bracht het gesprek op iets anders en ik vroeg niet verder. Den volgenden dag maakte ik kennis met den zoon, zijn vrouw en de liefste kin deren op de wereld. Het waren werkelijk allerliefste kinde ren en dol op „Oma'die hen op echte grootmeedersmanier naar hartelust bedierf en evenals alle grootmoeders vond, dat vader en moeder veel te hard voor de kleintjes waren. tttaar wat ik het afteraarSrTgflt votief was de manier, waarop de zoon met zijne tweede moeder (Stiefmoeder klinkt zoo hard) omging. Zijne vrouw eveneens. Moe der werd overal in geraadpleegd en moest alles weten. En moeder glimlachte en liep bedrijvig heen en weer en vertroetelde de kinderen en leek opeens wel tien jaar jon ger, want het geluk verjongt. Eene week waren de kinderen reeds bij moeder, toen zij op een dag bij ons te gast waren. Mijne moeder hield met mevrouw Smallaert een diepzinnig gesprek over heb weeken van meloenen in kasten en ik weet niet wat voor nuttigs almeer. Wat een verrukkelijken tuin heb je toch, zeide de jonge mevrouw Smallaert tot mij. Willen we er eens doorwandelen? stel de ik voor. Emilio had er veel lust in en wij dwaal den het gedeelte van den tuin in, dat wij den rweidschen naaan „park" gaven, maar •dat het niet was, om de grondige reden, dat er niet meer dan twintig bpemhi ston den. Vind jc niet. Clara, zeide Erriilie tot mij, dat moeder en heel bleek uitziet? Wij bleven over mevrouw Smallaert praten. Emilio werd altijd enthousiast als. ze het over haar mans moeder had, wat mij in dien tijd zeer verwonderde, wantik las wel eens anecdotes over schoonmoeders, welke mij zulke vrouwen als furies voor stelden. Toen verleide zij mij eek de rc el icdcnis van het portret. Mevrouw Smallaert was met Johr.s cersto moeder op dezelfde kcstschocl geweest Beiden kwamen uit Indië en hadden spoe dig een innige vriendschap gesloten, die haar leven duurde. Zij keerden met dezelf de gelegenheid ria-ar Indië:terug, toen hare opvoeding „geacheveerd" was. Johns moe der trouwde spoedig. Hare vriendin, dio voor zeer leelijk doorging, bleef ongehuwd. Vaak logeerden ze nog bij elkander en d6 vriendin, spcedig tot „tante" beiioemd, had de kleine Smallaertjes bijna even lief als ware zij de moeder zelve, Maar daar ge beurde een groot ongeluk. Johns moeder stierf plotseling aan eene kwaadaardige koorts en zijn vader werd bijna krankzin nig van verdriet. Tante, die hare vriendin het heengaan lichter gemaakt had door de. belofte hare vijf jonge kinderen te zullen liefhebben en verzorgen, hield trouw haar wooïd* Zij nam haren intrek in heb huis van den heer Smallaert en deed alles, wat in haar vermogen was den kinderen hun groot veriies te vergoeden. Mijnheer Smal laert herstelde langzaam van den schok en was haar dankbaar voor de liefde en toe wijding waarmede zij de kinderen verzorg de. Maar cenige jaren na den dood zijner vrouw werd mijnheer Smallaert gevaarlijk ziek. De dokters en hijzelf ook, gaven allö hoop op behoud verleren. De ziekte werd' steeds heviger. Op zekeren dag, toonde notaris bii hem was voor de uiterste wilsbeschikkingen', vroeg deze man der wet., waarom hij juf frouw Annie niet gehuwd had, dan zou zij eene natuurlijke voogdes voor de kinderen' geweest zijn. O, zeide mijnheer Smallaert, als zij wilde! Dat zou voor de kinderen een zegen' zijn. Er was niet veel tijd voor wikken en wegen. Annie, zeide hij, toen zij weer bij hem was, want zij verzorgde hem even' trouw, als zij het zijne vrouw gedaan h.'-J, heb je wel gedacht, wat een groot offer je - mij brengen wilt door de kinderen te blij ven verzorgen? Roz: ecuff ■n c' e TurL ho! toe? op iit Ovri cl EIND GOED AL GOED. rbloeil XXVII. ,1, 'dea Mevrouw en Jan stillekens ver!' !a*ei1 gflan en terugkeeren naar nlri ^weesParf daar 4 hoog en iot bewondering de kleine Marie in kijvigheid gade, terwijl haar moe- ililte de rozenkrans bidt-, zooals zij dat uur van den dag gewooh is to hoe dikwijls in haar gebed ook Offer! u ia hare godsdienstige over do E en Verbroken, moeder van Baar de geduldige zieke, die defer taal daiufi Ir1 kaar misnoegen te kennen gaf ïhoon weer opnieuw haar afgebro- Prek met O. L. H. voortzette, rietje? het was, alsof ze dien mid- r°l van portierster moest vervullen, woon'' te aangenamer, daar bij iedere (0 tór d0 deur en bij eiken bezoeker, h. "OOId stcüid, iets achterbleef, dat was cu zo° g°e(l to stade d,,., den langen winter, die zich al tc h r voe,1<?n- toch was de eene boodschap do andero werd binnengo oi du weer. toetje! kom eens hier, daar wordt de deur geklopt. Ga oens even et zou ik misverstaan hebben zult u wel mis hebben, moeder, i, ,.t°ch wel eens gaan zien. Ik tojzjn. pc'p immers nog! 1') met je pop, roept móeder haar lm t u'-aan* zu^e!l ie een pop r binden, dan heb je ze altijd In maakt do deur open en Xfkl°Ö1 ^aarrï0 zwarte knecht r "afis, naar ze meent. En van I Ze een stap terug. Maar daan; dio dddelijk Marietjes ont- L zegt op geruststellenden •s maar niet bang "kind! Jij dacht zeker Pieterman voor je te zien met den grefeten zak bij zich waar hij stoute kindertjes in stopt-, maar ik heb heel wat anders en beters in den zak, dan stoute kindertjes, ik breng hier wat goeds voor 't kacheltje en wat kolen kunnen we best gebruiken, temeer daar het van nacht duchtig vriezen zal, Wie beeft die besteld, bes!c man? Een vreemde dame, heeft zebesteld en betaald ook en ik moest ze bezorgen bij juffrouw van Eoarle. Dan moet die bestelling hier bezorgd, wcirden. Volg mij maar en breng alles in 't keukentje, daar ginder in die kast. Het werd tijd ook, dat er wat voor raad kwam, zou ik meenten, want hier is niet veel meer in dit donker hokje, kind Dan hadden wc wel weer verder ge zien, zwarte kolenanan., zegt lachend Ma- rietje terug. Nu, zal ik gauw de andere zakken gaan halen maar hoe zal dat gaan moeten, dat hoekje lijkt mij veel te klein om alles te bergen. Krijgen we dan nog meer? zegt Ma- rietje met iets jubel-ends in baar stem. Natuurlijk! ik breng alles wat besteld is: kolen, anthraciet-, turf en bruinkcCen,- briketten en vuurmakers. Die Mevrouw wist wel wat bij elkaar paste en ik geloof stellig en vast, dat het een goed en braaf mensch was, want ze drukte me toch zoo op 't hart, dat ik niets zou vergeten en dat ik binnen drie maanden terug moest ko men en informeeren hoe het met -den vc'or- raad stond want zei ze, die brave men- schen daar boven mogen van den winter geen kou en gebrek lijdon en daarom kern ik binnen drie maanden weer eens kijken cf het hokje leeg is, en of ik bet weer moet aanvullen. Vrouw van Baarls heeft dat gesprek van den s tèenkcl er man en Marietjo van uit het kleine 'hamert.je f-angehewd en een traan van aandoening valt over haar ingevallen wangen en ook zij begint thans met Ma- rietjo te gelooven, dat baar droom in ver vulling gaat en dat zij een tijd tegemoet gaan vanvreugde en welstand. En als dadelijk Marietje overgelukkig naar binnen vliegt, dan vindt zij haar moedertje in bet gebed verdiept maar voor wie zij bidt en uit den grond haars harten dank brengt, dat beseft baar dochtertje wel, dat is haar, die als de vreemde dame zich aan diende en als de goede Mevrouw Wagner vertrok. Ja lief kind, wel mogen wij bidden voor onze goeie weldoenster! Zij bracht het zonnetje weer in huis, waar we drie volle jaren le vergeefs naar hebben uitgezien. Zijt gij nu blij, moedertje? Ja kind! blij als ik voor jaren was. Bli jvcbr mij en niet minder voor jou mijn lief Marietje. De Tied acteur. (Wordt vervolgd.) VRAGENBUS. vraag X. Zijn de vliegen, wel zoo ge vaarlijk, als men zegt Antwoord. De vliegen en muggen en muskieten en dergelijk tuig zijn zeer ge vaarlijk en deze insecten moeten we zoo veel mogelijk verdelgen. De vlieg vooral is do verspreid ster van veel ziekten, daar zij overal op en aanzit en niets en niemand dntziefc. En daarbij zij vermenigvuldigen zich zoo geweldig ,dat wo ook daarom re°ds deze dieren zooveel mogelijk moeten dooden. Ik zal liet jullie eens uitrekenten. Een vlieg legt in den zemer in 40 tot 60 dagen minstens C00 eieren. Aannemende dat iedere uitgekomen vlieg slechts in de eerste week van haar bestaan 100 eieren legt en van ei tojb vlieg slechts 13 dagen duurt, dan kan men uitrekenen-, dat van 1 Mei tot eind September één vlieg 3.985.969.387.755.100 nakomelingen kan ge ven. En dit cijfer is zoo laag mogelijk ge nomen. Wat dunkt u? Spreek dat getal oens uit? Over de huisvlieg wil ik later een heel art. schrijven. Vraag XI. Wat verstaat men onder slangen bezworen? Antvv. Slangen beeweren is de «kunst de slangen ,hoe groot en hoe gevaarlijk (vergiftig) zij ook zijn, te temmen en ze crischadeiijk tc maken. Dat is een kunst, dio slechts weinigen bezitten. Maar er zijn er in Indië en in andere landen, dio de overtuiging hebben, dat ze elke slang on der hun wil kunnen brengen. En juist deze overtuiging geeft hun den moed dit ge vaarlijk kunststukje uit te halen. Er zijn er, wier vader en grootvader diezelfde kracht bezaten. In dergelijke gevallen wordt do slang stijf van schrik en is niet meer in staat zich op tc richten of weer stand te bieden. Dio kunst is bijna zoo oud als do wereld. In sommige landen, in Egypte b.v., maakt men er zelf een kostwinning van en vertoont dan kunstjes met slangen op straat en in de galerijen der hotels. In dezo gevallen is steeds de giftklier uitge trokken, terwijl het beest meestal be dwelmd is door opiumdampen. Een derge lijke vertooning is dan ook boerenbedrog en; niet gevaarlijk en niet gevaarlijker dan zij zou zijn, wanneer die grappenmaker een paling had afgericht. Maar echto slangenbezweerders weten de slangen zelfs de vergiftigste en gevaarlijkste, alleen door hun wil of eentonige muziek onder bun wil te brengen. (Ook cK'er de slangen wil ik later een art. schrijven.) De Red. De Leeuwerik. .,Wie-dc-wietwic-de-wiet! wietwiet-wiet Daar vliegt en zweeft ie hoog in de lucht! Al booger en hooger is zijn vlucht. Ik zie een stip nog en dan niets meer. Dan is ie gewis bij Onzen lieven He'er, En zingt en jubelt dar zijn mooiste lied: Wie-de-wiet! wie-de-wiet! wiet! wiet-wiet! Kierewiet-kierewict-wiet! wiet! wiet! wiet! Ik hoor hem weer, al zio ilc hem niet. Kom dan keel vlugjes beneden bij Piet, En vertel bem eens fluks wat to zien is [daar boven Waar duizenden en duizenden sterretjes [larven God, Die alles to voorschijn riep uit bet [niet: Kierewict-kicrewiet-wiet! wiet! wiet! wiet! Wie-de-wiet! kie-rc-wiet! wiot! wiet-wiet! Daar komt ie heel langzaam beneden, En vertelt ons van dorpen en steden. Die bij za-g daar boven, daar boog in de [lucht. Hij vertelt ook van sterren en zonnen, En van welken, de regenbronnen. Wie-de-wiet! kie-re-wiet! wiet! wiet-wiet! Wie-de-wietwie-wic-wietwic-w ie-wiet „Zao zie je me, zoo zie je me niet': Zoo zingt ie heel vroeg in den morgen!, En weet van ellende, noch zorgen, Maar geniet al door op zijn lange, hoog© [reis, En fluit en jubelt steeds zijn zelfde wijs:, Wie-de-wiet! Kie-re-wiet! wie-wie-wiet Oom Winn De Herfst. Ritselend vallen de bladeren neer, Van boopnen en struiken en haag. 't Zonnetje slaapt nu langer ook weer, De dag wordt al korter gcsta&g. Het weer wordt ai Luïig en kouder meteen Wij klceden ons warmer in wol. 't Kacheltje gaat van den zolder weer [heen, Wij stoppen hem lekkertjes vol. 't Vliegertje staat nu hoog in de [lucht, En kijkt daar heel fier in 't rond: Wij drijven denvijand weer flink op de [vlucht, En maken het wel eens te bont. Wij knikk'rcn cn tollen en springen in 'b [touw, Tot wo vallen van moeheid haast neer. Ons hindert geen regen, geen wind en [geen kou Wij spotten met het buïige weer. We eten ons appeltjo verseh van den lak En schillen een peertje zeer fijn. En kraken de noten straks, krakker do [krakt j Dc herfst kan beter niet zijn. Oom Whrf. Vriendelijke Hulp! Mamaatjo Haas, gaf een partij, Dat was een aardig grapje; 7 De gasten lustten op z«ïo'n feest, Ook graag een lekker hapje. - De tafel was mot groen versierd Ginds onder sparreboomen; v 4 En strakjes, om een uur of zes, Dan zou 't gezelschap komen- De kindertjes van moeder Haas S Dio mochten alles schikken; Maarzonder in een schaal te z^Djjjr Of van de taart te likken. ~~|p Doch 't waren! stoute bengels, hoor, En maatje moest oens weten. Dat nu al door haar lievertjoe De helft waa opgegeten. Ad.ia an Smit, Rijnzichtstraat 25, Leidend

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1923 | | pagina 11