s
rozen°cur-
m
|jgi, dat deze maand van hei
Jij uilstok den tijd is voor
devoüe- lie Rozenkrans, het
dat dient om do rozen der ge-
to feiten en te vlechten tot een
laj LjjI is een onverwinbaar wapon
irijdi'ze is de keten, dio geen a3»-
j, n'iaar Gods vrije kinderen
i de kelen, die den schipper op
yindt aan den mast van
«tlteliag® en geen woeste golven
jraizebruis breken dien keten. En
|^jers van het bidsnoer omlaag
i. herfstbladeren, stijgen de gebe-
ROOZENKRANS.
krans! Do blaren vallen,
ons, zoo 'l de Paus vermaant,
8rl doen en boeten allen;
do" kranko Octobermaand!
AJ
T
heeft schielijk omgeslagen
jea blad; en 'k zie den boek
weder overdragen,
des autaavs andren boek.
sa es t zal 't wezen,
joude boodschap; en voortaan
0cl-I do jaarmesse uitgelezen,
erelds kerkvat ijdel staan.
ons onze lenden allen
len, ter begankenis,
t als de blaren, vallen;
het tijd van sterven is!
V: ir is ziek, alzoo de zonne is,
ndeji
har,
ontvii
tvree
en
jko
ten Ci
de w
het
'der,in
Üjg
n aai
henec
blo-.
vsliea,
;t do
d(
strj
dié"
heur laatste sprongen telt;
r is weg, en in zijn vonnia
de zomer neergeveld
is ook ons leven tend en;
hoe velen, hier en daar,
'trGn een zomerzonne en kenden,
zaaitijd, in dit jaar^
biddend gaan en boeten,
eilig beêsnoer in de hand,
Vaders, Wees-gegroeten,
vielen, achter 't land!
ide ligt en asem jagen,
arbeids overlast;
ut van kinderdragen,
gekoorend, moe gevlast.
e letste blaren valleoi,
winter zegepraalt,
ins God bedanken, allen:
akkervromo is ingehaald!
om al zijn' goedheid,
u gejond een bedelied,
nmensche, in al zijn moedheid,
der molden ruste biedt. -
zijn in 't veld getogen,
vane, vrouwe en man*
nu, al die volgen mogen:
lie 't Kruis misvolgen kam
rans't Onwinbaar wapen,
les vijands volk en stee:
meiskes, vrouwen, knapen,
ïj, Dgt des Heeren bidsnoer mee!
•n da
bow. Ws
keten, die geen slaven,
vrije kindren al,
burgers, knechten, graven,
linklijk omhangen zal.
des schipmans touw, gesmeten
stam der galgo Gods;
baro in tween gebeten,
geen buklrcnd zeegebots.
lioozenürar.s1 bij duizendtallen
onder 't biddend steniger oer
valt, alzoo do blaren vallen,
beiers van mijn bedesnoer!
WAT IEDERE MAAND TE DOEN GEEFT
(le helft October).
In deze en de volgende weken worden
er heel wat aardappelen gerooid. Was de
oogst verleden jaar buitengewoon en kon
die zelfs voor een dubbele gelden hier en
daar, thans gaat de opbrengst het mid
delmatige niet te boven, naar bet schijnt
't Kan echter nog meevallen. Wij hebben
onlangs den raad gegeven en hopen,
dat velen dien hebben opgevolgd om
de stronken, voor poters besteand, vroeg
to rooien, als de knollen nog onrijp zijn;
hierdoor voox-komt men goeddeels of ge
heel, dat smetstoffen van ziekten in het
loof overgaan naar de knollen, en beeft
men de meeste kans ziektevrij pootgoed te
verkrijgen. Do rooiing van fabrieksaard
appelen beeft rekening te houden met de
campagno der fabrieken, durende van
half Sept. tot December; men beeft daarom
middelvroego rassen en late. Tof de
rooiing van winter aardappelen gaat
men over, als het loof geheel is afgestor
ven; dan wacht men ook niet langer, an
ders wordt het veld met onkruid bezet.
Vóór de Novpmbsrmaand zij, zoo moge
lijk, de rooiing afgeloopen; dit met het
oog op de vorst of het mogelijk natte
weer, dat het werk belemmert. Do werk
tuigen waarmee men rooit, zijn verschil
lend. Meestal gebruikt men een spa of
viertandigen vork. Soms zitten de rooiers
bij bun werk op de knieën, als in het
Noorden, anderen doen bet staande, als
in het Zuiden.
In de Veenkoloniën waar de grond los
is, worden de pollen met den vork „opge
stoken", de knollen worden dan met de
banden door de rooister „gekrabd".
In groote en middelmatige bedrijven
komt meer en meer de aardappel-
rooimacliine in zwang, die geleide
lijk is verbeterd, maar waarmee het
ideaal nog niet is bereikt. Zulk een ma
chine, bespannen met 2 of 3 paarden,
rooit per dag 1 Hectare, en geeft aan 8
tot 12 personen werk. Het doel, dat men
zich bij zulk oen machine voor oogen
stel, is: om niet alleen de aardappels te
rooien, maar ook in de mand of zak te
verzamelen.
In den tuin: In de eerste dagen de
zer maand moet ge uit uw 'spruil
kool de toppen breken, de kooltjes
groeien dan beter. Neem echter niet alle
bladeren weg, ze moeten dienen tot win-
terbedekking. Wilt ge in 't voorjaar, in
Maart, worteltjes eten, zaai dan nu
in den bak, welke ge moet vullen, telkens
om de paar dagen, beurtelings met ruigen
paardenmest en bladaarde, tot er van de
laatste een voet op ligt. Bei-g erwten
rijs en boonenstokken op, bewaar
bet touw of band voor 't volgend jaar;
ontdoe eerst stokken van het stroo. Oude,
verweerde stokken verbrandt men. Wie
de stokken laat zitten tot bet gaat vriezen,
krijgt er licht last mee; de ondereinden
gaan rotten. Leg de ramen van de bak
ken, waarin ge 't eerst sla hebt gezet,
'thans dicht; neem eerst het onkruid en de
gelq bladeren weg, en ook de slakken, die
er mogelijk in zitten. Men kan nu ver
schillende groenten oogsten: bieten,
schorseneeren, wortelen en som
migc koolsoorten. Bloemkool en
s 1 a p 1 an ten, welko buiten gezaaid
zijn, kan men in den bak verspenen,
waarin de oude aarde door nieuwe ver
teerde bladaarde is vervangen. Veel
land is nu vrij gekoanen, het zaaien en
planton is thans voorbij; men spitte den
grond om, ondiep, zóó, dat de onkruid-
wortels boven komen. Plant thans uw
bloembollen voor do voorjaarsvakken:
tulpen, byacinthen, crocussen; zet ze 10
c.M. van elkaar. Bemesting met oude koe-
of paardenmest moet voorafgaan.
Neem de B e g o n i a b o 11 e n uit de
perken; voorzichtig, licht den bol met do
schop iets op. Breng mest op de perken,
spit ze om, en zet er b.v. nu Verfee et-
mij-nietjes op, ge hebt er dan den
geheelen winter wat op staan, en zult
ze vroeg in 't voorjaar zien bloeien.
Haal alle planten naar binnen,
buismoeders! Hebt go een Oranjerie of
kas, zorg dan, dat do planten niet gedron
gen staan, maar alle voldoende lucht en
licht hebben. G. B.
HET GROEN DER HOOP.
Een gek menscb, zeiden sommige jong©
meisjes.
Een vreemd mensch, beweerden dege
nen, die. haar niet kenden en in hun oordeel
voor welwillend wilden doorgaan.
Een raar mensch, vond hare preutsche
buurdame.
Een best mensch, verzekerde bare
schoenmaakster.
Een origineel mensch, was het oordeel
van haren geneesheer.
Men moet eene zaak niet van één kant
bekijken, waarschuwde mijne moeder mij
altijd; maar aan deze zaak waren zooveel
kanten, dat mijn oordeel er zich op blind
staarde, altijd in de veronderstelling, dab
een oordeel er oogen op na houdt.
Een toeval bracht mij met haar in aan
raking.
Ze bewoonde een buis in onze laan, en
■telkens wanneer ik bare woning voorbij
ging, zag ik haar gezicht dat echter verre
was van aanspraak op schoonheid te ma
ken boven de ouderwetsohe ondergordijn
■t-jes verschijnen en kreeg ik een vriendelij-
■ken groet.
Eiken morgen scheen zij eenc wandeling
■te doen en dan wisselden mijne zuster en
ik, die haar zagen voorbijgaan, onveran
derlijk dezelfde woorden:
Wat een leelij?: merfrah is zij toch!
Maar zij (heeft vriendelijke oogen.
O ja, dat is ook al 't moois, wat aan
haar is.
Des avonds ging zij, tegen de schemering,
gewapend met een groen fluweelen zak uit.
Als zij ging, was die zak vol, kwam zij te-
ruig, dan was hij leeg.
Zou ze gierig zijn, dacht ik, en zelf
proviandeeren?
Op zekeren dag, even na het middagmaal
ging ik een luchtje scheppen in den tuin.
•Bij den tuin van het „gekke, vreemde rare,
•beste origineele" mensch zag ik een glim
worm en wilde dien halen voor mijn broer
tjes natuurkundige verzameling. Door de
•halve duisternis struikelde i'k en verstuikte
•mijn voet. Haastig kwam „zij" aanloopen,
want ze stond juist op het punt met hare
gevulde réticule uit te gaan.
Heb je je bezeerd? vro^g ze met eens
stem, die mij toescheen louter muziek te'
zijn erf ml] aanstonds Jij jcuweeremae-,
zooals ik ens een a-ardigen jongen „tu-
toyer" hoorde verhalen.
Ik geloof het wel zeide ik, moeite doen
de om niet te schreien, want ik had veel
•pijn.
Kom even binnen, stelde zij voor, leun
maar op mij.
Ik beproefde het en na veel haspelen wa
ren wij in haar heiligdom. En wat een ge
zellig heiligdom! Sinds heb ik het, ik weet
•niet hoevele keeren, teruggezien en telkens
weer met evenveel genoegen. Evenals men
in een vriend of eene beproefde vriendin
•telkens nieuwe stof tot liefhebben en be
wonderen vindt, evenzoo maakte die ka
mer bij elk bezoek een nieuwen, a-angena-
men indruk. Een groote boekenkast besloeg
een muur, en de boeken op de planken za
gen er zoo gezellig „gelezen" uit. Toen wij
later wat intiemer werden, vertelde zij mij,
dat zij het met Cicero eens was, waar bij
zegt, dat een kamer zonder boeken een
üchaaxn is zonder ziel.
Ik weet niet meer of Cicero „kamer" of
„huis" of misschien wel „huiskamer" heeft
gezegd voegde zij er glimlachend bij.
Het is al zoo lang geleden, dat ik die
uitspraak las.
Vreemd, zeide ik peinzend, ecnige we
ken na mijne kennismaking met mevrouw
Smallaert, vroeger vond ik haar zoo leelijk
en nu zeg ik dikwijls tot mijzelven. dat er
niemand is met een liever gezicht dan zij.
Herinner je je dan niet meer wat
Borne zegt? vroeg moeder glimlachend.
Neen, moeder, wat orakelt hij?
Dat eene vrouw van innerlijke goed
heid altijd beminnenswaardig gevonden en
dat een vrouw, die na drie dagen nog leelijk
bevonden wordt, zeker niet beminnenswaar
dig is.
Hij heeft wel gelijk.
Wat mij het meest in hare huiskamer
trof, was een groot portret, gevat in. eene
zilveren lijmt. Die lijst was een kunststuk
van zilversmeedkunst. Z.ij werd gevormd
door twee takken die elkander bovenaan
ontmoetten en daar droegen zij een nestje
met vijf jonge vogeltjes met de bekjes
open, als schreeuwden zij om voedsel. Op
den rand zat een oude vogel met zijn kopje
in de veertjes te treuren. Het portret zelf
stelde vijf kinderen voor, klaarblijkelijk
broertjes en zusjes.
Ik brandde dikwijls van verlangen de
geschiedenis dier lijst te vernemen, want
dat er eene geschiedenis aan verbonden
was, stond b;j mij vaat.
Op zekeren dag zeide zij tot mij:
Een mijner zoons komt mij bezoeken.
Je zult mij een groot genoegen doen mor
gen te komen eten en met hem, zijn vrouw
en kinderen kennis te maken. De liefste
kinderen der wereld, veegde zij er bij.
Hebt u kinderen? vroeg ik met
eenigszins onbeleefde verbazing.
Vijf, antwoordde zij glimlachend. En
toch zijn h'et mijn kinderen niet.
Ik vond het wel wat sfinxachtig gezegd
en mijn oogen vroegen nog meer dan
mijne stem.
Hoe kan dat, mevrouw?
Wel, heel eenvoudig, mijn kind; ik
ben hun tweede moeder geweest.
Zij bracht het gesprek op iets anders en
ik vroeg niet verder.
Den volgenden dag maakte ik kennis
met den zoon, zijn vrouw en de liefste kin
deren op de wereld.
Het waren werkelijk allerliefste kinde
ren en dol op „Oma'die hen op echte
grootmeedersmanier naar hartelust bedierf
en evenals alle grootmoeders vond, dat
vader en moeder veel te hard voor de
kleintjes waren.
tttaar wat ik het afteraarSrTgflt votief
was de manier, waarop de zoon met zijne
tweede moeder (Stiefmoeder klinkt zoo
hard) omging. Zijne vrouw eveneens. Moe
der werd overal in geraadpleegd en moest
alles weten. En moeder glimlachte en liep
bedrijvig heen en weer en vertroetelde de
kinderen en leek opeens wel tien jaar jon
ger, want het geluk verjongt.
Eene week waren de kinderen reeds bij
moeder, toen zij op een dag bij ons te gast
waren. Mijne moeder hield met mevrouw
Smallaert een diepzinnig gesprek over heb
weeken van meloenen in kasten en ik weet
niet wat voor nuttigs almeer.
Wat een verrukkelijken tuin heb je
toch, zeide de jonge mevrouw Smallaert
tot mij.
Willen we er eens doorwandelen? stel
de ik voor.
Emilio had er veel lust in en wij dwaal
den het gedeelte van den tuin in, dat wij
den rweidschen naaan „park" gaven, maar
•dat het niet was, om de grondige reden,
dat er niet meer dan twintig bpemhi ston
den.
Vind jc niet. Clara, zeide Erriilie tot
mij, dat moeder en heel bleek uitziet?
Wij bleven over mevrouw Smallaert
praten. Emilio werd altijd enthousiast als.
ze het over haar mans moeder had, wat
mij in dien tijd zeer verwonderde, wantik
las wel eens anecdotes over schoonmoeders,
welke mij zulke vrouwen als furies voor
stelden.
Toen verleide zij mij eek de rc el icdcnis
van het portret.
Mevrouw Smallaert was met Johr.s cersto
moeder op dezelfde kcstschocl geweest
Beiden kwamen uit Indië en hadden spoe
dig een innige vriendschap gesloten, die
haar leven duurde. Zij keerden met dezelf
de gelegenheid ria-ar Indië:terug, toen hare
opvoeding „geacheveerd" was. Johns moe
der trouwde spoedig. Hare vriendin, dio
voor zeer leelijk doorging, bleef ongehuwd.
Vaak logeerden ze nog bij elkander en d6
vriendin, spcedig tot „tante" beiioemd, had
de kleine Smallaertjes bijna even lief als
ware zij de moeder zelve, Maar daar ge
beurde een groot ongeluk. Johns moeder
stierf plotseling aan eene kwaadaardige
koorts en zijn vader werd bijna krankzin
nig van verdriet. Tante, die hare vriendin
het heengaan lichter gemaakt had door de.
belofte hare vijf jonge kinderen te zullen
liefhebben en verzorgen, hield trouw haar
wooïd* Zij nam haren intrek in heb huis
van den heer Smallaert en deed alles, wat
in haar vermogen was den kinderen hun
groot veriies te vergoeden. Mijnheer Smal
laert herstelde langzaam van den schok en
was haar dankbaar voor de liefde en toe
wijding waarmede zij de kinderen verzorg
de. Maar cenige jaren na den dood zijner
vrouw werd mijnheer Smallaert gevaarlijk
ziek. De dokters en hijzelf ook, gaven allö
hoop op behoud verleren. De ziekte werd'
steeds heviger.
Op zekeren dag, toonde notaris bii hem
was voor de uiterste wilsbeschikkingen',
vroeg deze man der wet., waarom hij juf
frouw Annie niet gehuwd had, dan zou zij
eene natuurlijke voogdes voor de kinderen'
geweest zijn.
O, zeide mijnheer Smallaert, als zij
wilde! Dat zou voor de kinderen een zegen'
zijn.
Er was niet veel tijd voor wikken en
wegen.
Annie, zeide hij, toen zij weer bij
hem was, want zij verzorgde hem even'
trouw, als zij het zijne vrouw gedaan h.'-J,
heb je wel gedacht, wat een groot offer je -
mij brengen wilt door de kinderen te blij
ven verzorgen?
Roz:
ecuff
■n c'
e TurL
ho!
toe?
op iit
Ovri cl
EIND GOED AL GOED.
rbloeil XXVII.
,1, 'dea Mevrouw en Jan stillekens
ver!' !a*ei1 gflan en terugkeeren naar
nlri ^weesParf daar 4 hoog en
iot bewondering de kleine Marie in
kijvigheid gade, terwijl haar moe-
ililte de rozenkrans bidt-, zooals zij
dat uur van den dag gewooh is to
hoe dikwijls in haar gebed ook
Offer! u ia hare godsdienstige over
do E en Verbroken, moeder van Baar
de geduldige zieke, die defer taal
daiufi Ir1 kaar misnoegen te kennen gaf
ïhoon weer opnieuw haar afgebro-
Prek met O. L. H. voortzette,
rietje? het was, alsof ze dien mid-
r°l van portierster moest vervullen,
woon'' te aangenamer, daar bij iedere
(0 tór d0 deur en bij eiken bezoeker,
h. "OOId stcüid, iets achterbleef, dat
was cu zo° g°e(l to stade
d,,., den langen winter, die zich al
tc h r voe,1<?n-
toch was de eene boodschap
do andero werd binnengo
oi du weer.
toetje! kom eens hier, daar wordt
de deur geklopt. Ga oens even
et zou ik misverstaan hebben
zult u wel mis hebben, moeder,
i, ,.t°ch wel eens gaan zien. Ik
tojzjn. pc'p immers nog!
1') met je pop, roept móeder haar
lm t u'-aan* zu^e!l ie een pop
r binden, dan heb je ze altijd
In maakt do deur open en
Xfkl°Ö1 ^aarrï0 zwarte knecht
r "afis, naar ze meent. En van
I Ze een stap terug. Maar
daan; dio dddelijk Marietjes ont-
L zegt op geruststellenden
•s maar niet bang "kind! Jij
dacht zeker Pieterman voor je te zien
met den grefeten zak bij zich waar hij
stoute kindertjes in stopt-, maar ik heb
heel wat anders en beters in den zak, dan
stoute kindertjes, ik breng hier wat goeds
voor 't kacheltje en wat kolen kunnen we
best gebruiken, temeer daar het van nacht
duchtig vriezen zal,
Wie beeft die besteld, bes!c man?
Een vreemde dame, heeft zebesteld en
betaald ook en ik moest ze bezorgen bij
juffrouw van Eoarle.
Dan moet die bestelling hier bezorgd,
wcirden. Volg mij maar en breng alles in
't keukentje, daar ginder in die kast.
Het werd tijd ook, dat er wat voor
raad kwam, zou ik meenten, want hier is
niet veel meer in dit donker hokje, kind
Dan hadden wc wel weer verder ge
zien, zwarte kolenanan., zegt lachend Ma-
rietje terug.
Nu, zal ik gauw de andere zakken
gaan halen maar hoe zal dat gaan moeten,
dat hoekje lijkt mij veel te klein om alles
te bergen.
Krijgen we dan nog meer? zegt Ma-
rietje met iets jubel-ends in baar stem.
Natuurlijk! ik breng alles wat besteld
is: kolen, anthraciet-, turf en bruinkcCen,-
briketten en vuurmakers. Die Mevrouw
wist wel wat bij elkaar paste en ik geloof
stellig en vast, dat het een goed en braaf
mensch was, want ze drukte me toch zoo
op 't hart, dat ik niets zou vergeten en dat
ik binnen drie maanden terug moest ko
men en informeeren hoe het met -den vc'or-
raad stond want zei ze, die brave men-
schen daar boven mogen van den winter
geen kou en gebrek lijdon en daarom kern
ik binnen drie maanden weer eens kijken
cf het hokje leeg is, en of ik bet weer moet
aanvullen.
Vrouw van Baarls heeft dat gesprek van
den s tèenkcl er man en Marietjo van uit het
kleine 'hamert.je f-angehewd en een traan
van aandoening valt over haar ingevallen
wangen en ook zij begint thans met Ma-
rietjo te gelooven, dat baar droom in ver
vulling gaat en dat zij een tijd tegemoet
gaan vanvreugde en welstand. En als
dadelijk Marietje overgelukkig naar binnen
vliegt, dan vindt zij haar moedertje in bet
gebed verdiept maar voor wie zij bidt en
uit den grond haars harten dank brengt,
dat beseft baar dochtertje wel, dat is
haar, die als de vreemde dame zich aan
diende en als de goede Mevrouw Wagner
vertrok.
Ja lief kind, wel mogen wij bidden
voor onze goeie weldoenster!
Zij bracht het zonnetje weer in huis,
waar we drie volle jaren le vergeefs naar
hebben uitgezien.
Zijt gij nu blij, moedertje?
Ja kind! blij als ik voor jaren was.
Bli jvcbr mij en niet minder voor jou mijn
lief Marietje.
De Tied acteur.
(Wordt vervolgd.)
VRAGENBUS.
vraag X. Zijn de vliegen, wel zoo ge
vaarlijk, als men zegt
Antwoord. De vliegen en muggen en
muskieten en dergelijk tuig zijn zeer ge
vaarlijk en deze insecten moeten we zoo
veel mogelijk verdelgen. De vlieg vooral
is do verspreid ster van veel ziekten, daar
zij overal op en aanzit en niets en niemand
dntziefc. En daarbij zij vermenigvuldigen
zich zoo geweldig ,dat wo ook daarom
re°ds deze dieren zooveel mogelijk moeten
dooden. Ik zal liet jullie eens uitrekenten.
Een vlieg legt in den zemer in 40 tot 60
dagen minstens C00 eieren. Aannemende
dat iedere uitgekomen vlieg slechts in de
eerste week van haar bestaan 100 eieren
legt en van ei tojb vlieg slechts 13 dagen
duurt, dan kan men uitrekenen-, dat van 1
Mei tot eind September één vlieg
3.985.969.387.755.100 nakomelingen kan ge
ven. En dit cijfer is zoo laag mogelijk ge
nomen. Wat dunkt u? Spreek dat getal
oens uit?
Over de huisvlieg wil ik later een heel
art. schrijven.
Vraag XI. Wat verstaat men onder
slangen bezworen?
Antvv. Slangen beeweren is de «kunst
de slangen ,hoe groot en hoe gevaarlijk
(vergiftig) zij ook zijn, te temmen en ze
crischadeiijk tc maken. Dat is een kunst,
dio slechts weinigen bezitten. Maar er zijn
er in Indië en in andere landen, dio de
overtuiging hebben, dat ze elke slang on
der hun wil kunnen brengen. En juist deze
overtuiging geeft hun den moed dit ge
vaarlijk kunststukje uit te halen. Er zijn
er, wier vader en grootvader diezelfde
kracht bezaten. In dergelijke gevallen
wordt do slang stijf van schrik en is niet
meer in staat zich op tc richten of weer
stand te bieden. Dio kunst is bijna zoo
oud als do wereld.
In sommige landen, in Egypte b.v.,
maakt men er zelf een kostwinning van en
vertoont dan kunstjes met slangen op
straat en in de galerijen der hotels. In
dezo gevallen is steeds de giftklier uitge
trokken, terwijl het beest meestal be
dwelmd is door opiumdampen. Een derge
lijke vertooning is dan ook boerenbedrog
en; niet gevaarlijk en niet gevaarlijker dan
zij zou zijn, wanneer die grappenmaker
een paling had afgericht. Maar echto
slangenbezweerders weten de slangen zelfs
de vergiftigste en gevaarlijkste, alleen
door hun wil of eentonige muziek onder
bun wil te brengen.
(Ook cK'er de slangen wil ik later een
art. schrijven.)
De Red.
De Leeuwerik.
.,Wie-dc-wietwic-de-wiet! wietwiet-wiet
Daar vliegt en zweeft ie hoog in de lucht!
Al booger en hooger is zijn vlucht.
Ik zie een stip nog en dan niets meer.
Dan is ie gewis bij Onzen lieven He'er,
En zingt en jubelt dar zijn mooiste lied:
Wie-de-wiet! wie-de-wiet! wiet! wiet-wiet!
Kierewiet-kierewict-wiet! wiet! wiet! wiet!
Ik hoor hem weer, al zio ilc hem niet.
Kom dan keel vlugjes beneden bij Piet,
En vertel bem eens fluks wat to zien is
[daar boven
Waar duizenden en duizenden sterretjes
[larven
God, Die alles to voorschijn riep uit bet
[niet:
Kierewict-kicrewiet-wiet! wiet! wiet! wiet!
Wie-de-wiet! kie-rc-wiet! wiot! wiet-wiet!
Daar komt ie heel langzaam beneden,
En vertelt ons van dorpen en steden.
Die bij za-g daar boven, daar boog in de
[lucht.
Hij vertelt ook van sterren en zonnen,
En van welken, de regenbronnen.
Wie-de-wiet! kie-re-wiet! wiet! wiet-wiet!
Wie-de-wietwie-wic-wietwic-w ie-wiet
„Zao zie je me, zoo zie je me niet':
Zoo zingt ie heel vroeg in den morgen!,
En weet van ellende, noch zorgen,
Maar geniet al door op zijn lange, hoog©
[reis,
En fluit en jubelt steeds zijn zelfde wijs:,
Wie-de-wiet! Kie-re-wiet! wie-wie-wiet
Oom Winn
De Herfst.
Ritselend vallen de bladeren neer,
Van boopnen en struiken en haag.
't Zonnetje slaapt nu langer ook weer,
De dag wordt al korter gcsta&g.
Het weer wordt ai Luïig en kouder meteen
Wij klceden ons warmer in wol.
't Kacheltje gaat van den zolder weer
[heen,
Wij stoppen hem lekkertjes vol.
't Vliegertje staat nu
hoog in de
[lucht,
En kijkt daar heel fier in 't rond:
Wij drijven denvijand weer flink op de
[vlucht,
En maken het wel eens te bont.
Wij knikk'rcn cn tollen en springen in 'b
[touw,
Tot wo vallen van moeheid haast neer.
Ons hindert geen regen, geen wind en
[geen kou
Wij spotten met het buïige weer.
We eten ons appeltjo verseh van den lak
En schillen een peertje zeer fijn.
En kraken de noten straks, krakker do
[krakt j
Dc herfst kan beter niet zijn.
Oom Whrf.
Vriendelijke Hulp!
Mamaatjo Haas, gaf een partij,
Dat was een aardig grapje; 7
De gasten lustten op z«ïo'n feest,
Ook graag een lekker hapje. -
De tafel was mot groen versierd
Ginds onder sparreboomen; v 4
En strakjes, om een uur of zes,
Dan zou 't gezelschap komen-
De kindertjes van moeder Haas S
Dio mochten alles schikken;
Maarzonder in een schaal te z^Djjjr
Of van de taart te likken. ~~|p
Doch 't waren! stoute bengels, hoor,
En maatje moest oens weten.
Dat nu al door haar lievertjoe
De helft waa opgegeten.
Ad.ia an Smit,
Rijnzichtstraat 25, Leidend