ifv
...molto is altijd'teen kwaad i
M iuist to milieu
at ak door majjverige journa
len tijd opgeteekend vind om-
t partijdigheid der bevoorrechte
jan ik er toch wel inkomen,
'ri; J,,' bovendrijvende richting of
f cp den voorgrond trodenden
fmïiHeleurig naar do oogen ke-
■Les in ongenade te vervallen en
jbopolie te verliezen. Dit had na-
In gevolge, dat hun verslag tie
Kroeg der machten van 't oogen-
I jKljesaan de publieke opinie ook
tol'r«s ie' daarom toe te jui-
a i.i hel monopolie verdween. Dit
li. aldus Er werd in Amsterdam
:;'ab,ad opgericht, dat het
h verdag niet krijgen kon, wijl
„der orgaan der hoofdstad het
f en hij contract lia_d bedongen,
concurrenten er niet van mochten
J „orden. Hot nieuwe blad sle'de
eigen verslaggever aan, die
;roeg in do rij der journalisten.
b oer lrij die had, werd buiten en
1 ïanier een vinnige strijd gestreden
1 j voor- en tegenstanders van
mers zoo. gemakkelijke en voor con-
Kj uitstek vatbare monopolie,
„j .„i een hartstochtelijke polemiek,
j.;, éj verdachtmaking en verguizing
ie, erdcii lersmaad. Even'wel: dc vrij-
m verwon. De nnonopoliseeronde fir-
^erd uit don kring deir Kamersnel-
srs geweerd en in de Tweede Ka-
Mn tribune het tegenwoordige
1?etjo gebouwd, gelijkelijk toe-
jfc voor iederen vertegenwoordiger
f blad.
tribun?, in 1859 gesticht als een
:hr? m[. der vrije pers-concurrentie, is
-i toewei al eons uitgebouwd, veel te
;eti 'doch men weet zich te behelpen,
een kleüno „tweede rang" bij aan-
hf, vat nog niet voldoende bleek,
'ook op de gereserveerde tribune
e overzijde der zaal journalisten
■tem SFanmer er eens een geheel nieu-
rlis rslixbune zal komen is verre toe-
em mzick, wat in deze rubriek heele-
et thuis hoort.
mimen wc een paar incidentjes op-
vermeld dcor „den ouden heer
die 40 jaar zegge en schrijve,
I op de tribune heeft gearbeid
tover in 't begin dezer eeuw efin
iudend beekje schreef, dat nu wel
B'zaam zal wezen.
iceren van de Pers-tribune hebben
- een even onwillekeurige als on-
?r:: hl'2? nrtrcen bij de behandeling
bwpf-Van Houten daargelaten
bezondigd aan ernstige vergrijpen
5 orde en het decorum, welke fo be-
hun p'icht is. Kleüie guitenstreken
in (zeldzaam) ledige cogcnblik-
i cors voor. Toen wij. ouderen
i;i wij'en de heer 13. Blok nog
iren en vrij levenslustig (de jen.ge
ntians zijn. bet nog, al weten ook
bno defligheód ts bewaren) waren
fs wol eens ondeugend. Ik berili
st saaie diseuss'e bij de
Ine van Binnenlandsche Zaken. Het
de zestlecir jaren. "Waterstaat
vii
k
toen nog lui Binnenlandsche Za-
rbceke was de groote man die dat
alles toen op zijn liorens nam. Groote,
wonderbare man, die over hot Venljagers-
gaatje of de Zeeuwscho calamiteuse pol
ders even afgemeten en éven belangwek
kend ons wist te onderhouden als over
diepgaande quaesties vaji Staatsrecht of
Ivunst (ondanks doze „geen Regcerings-
zaak" was). Do Kamer bad toen den tijd.
Zij vergaderde van Maandag-ochtend tot
Zaterdagavond, soms tot bijna Zondag
ochtend. (Groen, de groote evenknie van
Tborbecke en diens „waarde vijand",
jammer dat wij, zelfs met do grootste in
spanning, de adviezen 'van liet eminente
hoofd der anti-revolutionairen op de tri
bune bijna nooit konden volgen, eVenmin
als dio van den igroolcn Elout van ,Soe-
terwoude of van den bekwamen Van Nis
pen van Sevenaier, den kolonialen,
Groen, zei ik, verliet eens des Zaterdags
te middernacht de vergadering, omdat de
rustdag was ingetreden.) Uit den trcure
kon toen dagen lang over de bewuste pol
ders >of bet beroemde „gaatje" worden ge
debatteerd. Ik herinner mij een gchcelen
zittingdag over de calamiteuse polders!
Men begrijpt dat wij cp de tribune bij
zulko gelegenheden in slaap zouden ge-
Vallen zijn als wij ons zeiven niet wakker
hadden gehouden. Met mijn collega van
het Dagblad wij zaten toen in het ge
heel met «ons vieren of vijven journal'sten
op de thans reeds vioel te kleine tribune
zat ik gezellig tc babbelen otver koetjes
en kalfjes. Onwillekeurig werd het ge
sprek wat al te opgewekt. Op een zeker
moment werden wij danig opgeschrikt.
Mr. Fokker (G. A.V de bekende strijder
tegen de Staatsloterij, die nóg bestaat,
was aan het woord. Hij keerde zich
plotseling om. „Als do hseren sjraks
klaar zijn, zonden zij dan zoo beleefd..."
Wij, teen kop! Wat giingen wij op eenmaal
ijverig aan het pennen over de calami-
teuso polders in Zeeland!
Een zeer geacht lid uit Overijssel stond
vlak onder de- tribune. Een rond toupetje
op dc ikruin van het achtbare hoofd prik
kelde altijd .onze lachzenuwen. Dat toupe
tje! Altijd liadd.cn wij er een aanvechting
naar! Op zekeren dag eindelijk viel (bij
ongeluk) de punt der pen van een onzer
cp de kruin en hief het -toupetje op
Gelukkeg duurde de hengelpartij maar één
seconde.
..Een ander, Noordbraban'.sch, afge
vaardigde had. de gewoonte om zoer ge
loerd te „improviseeren" speeches die hij
woordelijk op 't papier had (wat wel
eens méér gebeurt). Onze man deed het
met zeker schijnvertoon dat ons hinder
de. Hij had de speech geschreven op de
blanke marge van een Kamerstuk en nam
dan het air aan alsof hij bij zijn „impro
visatie" dat st.uk raadpleegde. Daar hij
vlak tegen den wand stond konden z;jn
coliega's in de Kamer jnoeielijk de truc
volgen; wij we1. Als wij over den rand
van de tribune keken, wisten wij er alles
van. En wij hadden de ondeugende ge
woonte om den man door onze .onbeschei
denheid telkens te plagen. Het is al vele
jaren geleden, maar ik heb,er cnpg spijt
van. De arme kerel! Hater, teen een nieu
we aora intrad voor de Katholieke Staats
partij, werd hij niet herkozen, en hij was
de kostwinner zijner moeder. Arme kerel!
„Er kwamen zoo meer van die grajijcs
voor ter afwisseling van dc meer ernstige
dingen die doorgaans aï onze 'aandacht
gespannen 'hielden.
„De persoonlijke verhouding van de le
den, van sommige althans, met de jour
nalisten, is, naar gelang de 'democratische
tijdstroom in breeder bedding kwam, van
lieverlede overigens ongedwongener ge
worden. Die van .de socialistische leden
tot hunno vrienden in do Pers is al bij
zonder vrij en huiselijk. Zóóver hiebben
wij, minder modernen, het nog niet ge
bracht en ik weet niet of 't wel goed is
dat wij er toe komen.
„Maar do lijden zijn Over het geheel
veranderd.
„In het Parlement èn op de tribune."
AJO.
DE SPEI.D.
(Naar bet Fransch.)
Als het eervol is van zijn vader een
beroemden naam en een schitterend ver
mogen te erven, zoo is het beslist nog
eervoller, dat men dit alles aan zijn eigen
talenten en eigen vlijt to danken heeft.
Dat waren de gedachten, waarmede op
zekeren morgen van het jaar 1787 een
jongmensch zich bezig hield, dat door een
der hoofdstraten van Parijs liep, en be
sluiteloos voor een der mooiste paleizen
bleef staan, waarin een rijke bankier
woonde.
Op het oogenblik, dat hij de deur wilde
binnengaan, waarvoor meerdere equipages
stonden, maakte zich oen overweldigend
gevoel van schuchterheid en ongerustheid
van den jongen man meester, dat hem
onwillekeurig terughield.
Zijn zachte, zwaarmoedige blik werd
verduisterd, toen deze zich op den be
scheiden eenvoud van zijn pak vestigde,
en al zijn moed dien hij tot dusverre be
waard had, on dio z'n schreden bad ge
leid, liet hom in den steek. God weet, wat
er van hem geworden zou zijn, zoo de
portier, welke de verlegenheid van het
jonge mensch opgemerkt had, niet naar
hom toe was gekomen om te vragen, wien
hij moest bobben.
„Ik zou graag mijnheer Perregaux wil
len spreken," antwoordde de gevraagde.
„Die heeft zijn vertrekken cp de eerste
verdieping," antwoordde de portier, ter
wijl hij met zijn vinger naar een mooie,
breede trap wees.
Onze jonge vriend klom haar boven,
terwijl hij zijn voeten zette, alsof de tre
den gloeiend waren, zoo bang was hij, dat
hij den prachtigcn looper, die op do
trap lag, zou beschadigen met z'n met
spijkers beslagen zwaro schoenen. In de
wachtkamer waren al veel mcnschen; do
jonge man zocht een hoekje op, en bleef
daar in gedachten slaan, terwijl de ande
re aanwezigen de een na den ander
ook degenen, die na hera gekomen waren
op hun beurt de kamer van den ban
kier binnen gingen, om wederom heen to
gaan, als ze hun zaken bij den bankier
afgedaan hadden.
De jonge man vertoefde middelerwijl
met zijn gedachten in vaderstad, en
dacht aan do afscheidswoorden zijner
moeder.
Wcenond had ze tegen hem gezegd:
„Thuis had je een rustig, zij het dan ook
bescheiden en eenvoudig bestaan. Wat
moet je dus in Parijs gaan zoeken?"
„Het geluk," had hij geantwoord, „het
geluk, om liet met mijn vader, met mUn
moeder, met mijn broers te deelen.
„Het geluk laat zich niet altijd vinden
door ieder, dio het zoekt."
„Maar minder nog door degenen, die
het niet zoeken."
„Nu, ga dan maar, als jo het met alle
geweld wil, maar schaam je niet, om tot
ons terug to keeren, als je niet vindt, wat
je zoekt; het huis van je vader en de ar
men van je moeder zullen steeds voor je
geopend blijven; op den dag van je terug
komst zullen wc dan een vet kalf slachten,
zooals dat ook voor den verloren zoon
gebeurde."
De jonge man had om do bezorgdheid
zijner moeder gelachen; van morgen nog
geloofde hij onwrikbaar vast, dat zijn ver
wachtingen zeker in vervulling zouden
gaan. Doch naarmate hij het huis naderde,
waarin de beslissing zou vallen, des te
ongeruster was hij geworden, en toen hij
eindelijk het kantoor van den bankier was
binnengetreden, wijl er niemand anders
meer was om voor te gaan, voelde hij zich
zelfs door vrees aangegrepen.
Mijnheer Perregaux stond bij 't venster
een brief te lezen; hij keek ternauwernood
op, toen de jonge man binnenkwam, de
wijl hij eerst ongetwijfeld wachtte, dat
deze. bet eerst zou beginnen te spreken;
daar dit echter niet gebeurde, en de ban
kier niets anders dan een gejaagde adem
haling vernam, keek hij op en zag een
flink gebouwd jongmensch voor zich
staan, dat zijn mond opende om te spre
ken, doch geen woord uitbracht.
„Wat wenscht u, jongmensch?'' vroeg
hij op zoo'n welwillenden toon, dat het
jongmensch zijn spraak en zijn woorden
terugvond.
„Mijnheer Perregaux," zetfde hij, „ik
heb geen beroemden naam, en geld heb
ik evenmin, maar ik heb moed en lust om
te werken; zou u me niet op uw kantoor
kunnen inschikken? Al was het ook voor
de laagste betrekking, ik zou er tevreden
mee wezen."
..Hoe heet u?" vroeg de bankier.
„Jacques Lafitte," luidde het antwoord.
„Hoe oud is u?"
„Twintig jaar. Ik ben in 1767 geboren."
„Komt u uit Parijs?"
„Neen. mijnheer, uit Bayonne."
„Wat doet u vader?"
„Die is ^immerman; maar hij heeft tien
kinderen, en ik ben naar Parijs gekomen,
om daar een betrekking te zoeken, welke 1
me in slaat zal stellen, mijn vader en mijn
broeders to ondersteunen."
„Dat is erg mooi van p, jongmensch;
maar tot m'n spijt, heb ik voor 't oogen
blik niemand noodig. Later misschien
ik zal eens zien, voegde hij er aan
toe, toen hij zag, dat groote ontmoediging
zich op het gelaat van den jongen man
afteekende, waardoor zijn medelijden op
gewekt werd. Dan gaf hij den jongen
Lafitte een wenk met zijn hand, en deze
ging heen, Vervuld van bitter hartzeer,
en bijna zonder te weten, wat hij deed,
zoodat hij tegen de deur opbónste, wijl
bij vergat deze open te doen.
Hij waggelde door de wachtkamer, en
dacht, dat hij op de eerste treden van de
trap zou neervallen, zoozeer gevoelde hij
zich terneergeslagen door liet juist ont
vangen antwoord, dat met één slag al zijn
schoone verwachtingen den bodem in-
I sloeg; de laatste woorden zijner moeder
en de laatste woorden van den bankier
klonken nog schel in zijn ooren.
Met langzame schreden, neergeslagen
oogen en somber gelaat ging hij over het
voorplein van het paleis, toen zijn oog
viel op een gToote speld, die hem in den
schijn der morgenzon vanaf den bodem
tegenblonk.
Hij bukte zich, raapte de speld op, en
stak ze in den omslag van een zijner jas
mouwen.
Deze eenvoudige, op zichzelf niets
bcteckcnonde handeling besliste over het
levenslot van den timmermanszoon.
Nadat de jonge Lafitte zich verwijderd
had, was mijnheer Perregaux aan het
venster blijven staan nadenken over do
hevige aandoening, welke zijn afwijzend
antwoord bij den jongen man veroorzaakt
had; onwillekeurig keek hij hem na, toen
hij over het* voorplein ging; hij zag, dat
Lafitte ten slotte even bleef staan, zich
bukte en iets opraapte, en ofschoon do
bankier niet -kon zien wat het was, zoo
begreep hij toch uit het gebruik, dat hij
ervan maakte, dat het een speld moest
zijn.
Door deze eenvoudige handeling be
merkte mijnheer Perregaux, dat het eeri
man van orde en spaarzaamheid moest
zijn en maakte hij terecht deze gevolg
trekking: iemand, dio zelfs een speld zijn.
aandacht waardig keurt, moet een goed
rekenaar zijn; een mensch, die op orde
gesteld is.
IJh'ngs opende hij het raam en hoestte.
Lafitte keek naar boven, en de bankier
wenkte hem om terug te komen.
Hij keerde zich vlug om, en holde do
trap op. Met verheugd gelaat trad hij het
privé-kantoor van den bankier binnen.
„U neemt mo dus aan!" riep hij uit op
een toon vol blij vertrouwen.
„Waaruit maakt u dat op?" vroeg mijn
heer Perregaux glimlachend.
„Anders zou u me niet teruggeroepen
hebben."
„Neem n maar plaats op mijn kantoor;
ik zal u aanstonds wel uw bezigheid aan
wijzen."
Een man van talent als Jacques Lafitte
weldra bleek te zijn, kon niet lang een
ondergeschikte plaats innemen. De revo
lutie brak uit; gedurende de vergadering
van de notabelen, was Jacques Lafitte
boekhouder; spoedig daarop werd hij
kassier, in het jaar 1804 compagnon,
daarna opvolger, en eindelijk executeur-
testamentair van mijnheer Per^Sgaux.
In het jaar 1809 was bij vooratter van
de handelskamer te Parijs, vervolgens
president der Franscbe Bank, in 1813
rechter in de handelsrechtbank van het
departement der Seine, in 1814 gouver
neur der Franscbe Bank.
In 1816 werd hij tot afgevaardigde ge
kozen, en aan het hoofd van het hoogste
openbare handelslichaam van het land ge-1
plaatst.
Zijn leven was mooi, rein en ernstig.
Hij had zijn vermogen alleen aan eigen
werkzaamheid te danken, en geen enkele
plek bezoedelde zijn leven.
Uit bet volk voortgekomen, was hij zijn
afkomst steeds indachtig, en liet nooit eeii
talentvol jongmensch, die hem met ver
trouwen genaderd was, weggaan, zonder.'
aan dat vertrouwen beantwoord to heb
ben.
lc
EIND GOED, AL GOED.
XXVI.
co zal het zijn! Het zonnetje zal
mijnen en de zieke zal herstellen
'tje z?.lmaar neen! ik wil niet
loopen en nu alvast alles zeggen,
zij het le weten, dat Mevrouw
hare beschermelinge van nu af
it meer uit het oog verliezen zal en
keu dio zo achtereenvolgens ge-
heeft bij bakker cn kruidenier en
(erJiandclaar en bij den winkelier
keetje haar pop had zien uitgé-
oocca or.s maar al te wel, dat die
aai beven cp do 4de verdieping
zorgden winter te gemoet zullen
01 bij haar tweeën het ergste gele-
t Jan telkens en telkens weer twee
vragen of hij wel goed ver-
M, bij het opgeven van een r.ieuw
pmr hij naar toe moest rijden, wie
"m euvel duiden, temeer daar hij
zijn Mevrouw in zulko opgewek
ts® en blijde stemming had ann
ua een afgelegd bezoek aan de
als Du het geval was.
°t eer van Jan moeten we er ook
pn, dat hij do bescheidenheid niet
°°g heeft verloren, en zijn meeste-
tbr woord noch teeken beduid beeft,
haar gedrag" vreemd vindt.
u kent zijn plaats en weet waar
in moet en weet, waar hij zwijgen
Want hij weet bij ondervinding
zijn Mevrouw hem thuis wel na-
inliehteri: en hem zoo'n tipje van
pr zal oplichten van de nooclen, die
11 heeft en van do bittere .armoede
Mevr.
J5 armen gebukt gaan.
°°k zij; Jan heeft nog nooit
rouw dergelijke boodschappen
Üjk
«Uil
feest
van Sinterklaas gedaan. Ge-
®oesfc bij of de meid er op uit,
8 doet Mevrouw alles zelf en
toeemd/1 ^r00^ k°k blijven.
ïnij toch eens benieuwen, wat
SnB 211 h? die Mevrouw's be-
T.n\?.00 hebben gaande gemaakt,
.an biJ zichzelf.
Zou
mi) niks
0 familie
erwonderen als een
m tot den
bedelaar gebracht, daar hoog onder de ha-
nebalken baar bivak had opgesslagen. Ik
ken meer dergelijk© gevallen. „Ja, ja, ik
lieb ze meegemaakt. Het zou voor den eer
sten keer niet zijn, dat &so. prins een sjou
wer werd, cf een graaf een pakjesdrager of
een baron c-en schoenpoetser of een jonk
heer een doodgewone portier in een of
ander botc-1.
Alles is mogelijk. En juist dit slag van
mensehen drukt de armoede het ergst© en
vooral de dames uit dien stand, dio aan
lager wal geraakt zijn, zijn te trotsch of
hebben te veel eergevoel of gevoel van
eigenwaarde, dat zé liever van honger om
komen, dan om ondersteuning tc vragen.
Maar „wrt heb ik er mee nocdig, rede
neert Jan bij zichzelf voort; ik behoef het
niet to betalen cn ik misgun het die arme
nienschen heelcmaal niet want heb is waar,
het is gelukkiger to geven, dan te nemen.
Dat zeg ik maar en zoo is het."
„En dan als men zijn eigen brood nog
maar kan verdienen, dan staat men er nog
zoo kwaad niet voor."
P»ij deze gedachte richt Jan zich in zijn
volle lengte op, blikt fier en zelfbewust in
het rond; laat. do zweep klappen in de
lucht, houdt de teugels strak en voelt
zich op dat oogenblik een onafhankelijk
vrij man. En dat is hij ook inderdaad. Hij
is gezond en sterk; hij doet zijn plicht als
knecht in dienst van Mevrouw Wagner;
hij is trouw en eerlijk cn.... kan iedereen,
vrij en frank onder do oogen komen.. Het
geld, dat liij met zijn werk verdient, is
geen fooi, geen aalmoes, maar is heb loon
voor liet geleverdo werk in Mevrouw'a
dienst.
Wel is hij dankbaar, dat Mevrouw zoo
goed, zoo vriendelijk voor hem is, maar
toch veelt hij zich vrij en onafhankelijk en
voelt zich rijk en is dit ook, als hij
zich gaat vergelijken bij die honderden
verkeloozen, die den ganschen dag de
straten platloopen en die tengei'olgo dier
werkloosheid, wegers gebrek aan werk of
uit luiheid en onwil gebrek en ellende
lijden.
En Jan zou voor zich doorgeredeneerd
hebben ware het niet, dat liet rijtuig do
breede oprijlaan van de villa omzwenkte
en hij thans alle aandacht aan zijn paard
moest wijden, cm niet in botsing te komen
met do vele sierboomen links eni rechts
van den weg geplant, tot Jan eindelijk
stilhield vcor de breede stoep, waar zijn
mesteres uitstapte.
De Redacteur.
(Wcrdt vervolgd.)
Pietje aan Zee.
Piet, heerlijk; mollig, lieve vent
Werd door zijn ouders niet verwend,
Was zeker al een jaar of twee,
Teen hij voor 't eerst meeging naar zee.
Zoo heel, heel klein, als 't bij hem past,
Houdt schep en emmertje hij vast;
Zijn rose teentjes streelen 't strand,
Alsof 't fluweel was inplaats zand.
Hij zag er zooveel beentjes staan
En door den groobem plas been gaan,
Maar zelfs vlug moe, van 't graven,
[spitten,
Ging er pardoes maar eens in zitten-
De zee lag stil on spiegelglad:
Zijn broekje werd natuurlijk nat.
In prilste jeugd stond voor zijn geest,
Was dat haast altijd zoo geweest.
Hier hoorde 't zeker zoo bij zee
Maar kijk! wat brergt dat golfje mee?
Ha, fijn! een limonaderietje!
Dat was nu juist iets vcor ons Pietje.
Hij grijpt het in zijn knuistjes vast
Maakt van do zee een lekkeren kwast
In 't emmertje, zet 't strootje erbij,
„Nu zuigen gaan, dat smaakt", dacht
[bij.
Het eerste teugje viel niet mee:
Jij lecliik stoute, zoute zee.
Brult nu Pietje heel geducht
Wipt proestend op en neemt de vlucht.
Naar moeder toe, die zei heel raak,
„Wel is de zee niet naar je smaak
Er zwemmen duizend vischjes in
Die hebben 't best daar naar hun zin."
Die spelen, eten, drinken daar
En vinden dat' toch heusch niet naar.
Omdat jij nu een ,,menschje" bent
Kan jij dat niet m'n kleine vent.
Het spelen, zwemmen zou nog gaan,
Maar 't drinken, dat is niets gedaan.
Toch heb jo hier geleerd alvast,
Dat óén ding niet voor allen past.
Goud-Elsje.
Veor 't eerst op school.
Daar zitten ze voor me, dat kleine gedoe,
Zoo pas hier gebracht door de meid of
[door moe.
Ze zijn hier te samen, als de schaapjes in
[de wei,
Maar voelen zich wis niet zoo vrij, wat
[zegt gij?
Zij kijken in doorsnee heel glunder mij
[aan,
En volgen met hun blik mijn komen en
[gaan.
Zij peilen mij zeker en zoeken mijn oog
En willen nu weten, of moe hun bedroog.
Want moeder vertelde wel eens iets van
[mij
En. sprak steeds voor dezen: ,,pas op of hij
Zal je, als je komt, bij mijnheer in de klas;
Ik zal hem vertellen, hoe je bij moeke
[steeds was!"
Zoo kreeg nu ons ventje van school en
[van mij
Geen prettigen indruk, zou ik meenten,
[wat gij?
Hij meende al te zien, den stok in den
[hoek,
En voelde al vast, dat ding op z'n broek.
En niets van dit alles, wat z'n hartje
[deed slaan,
Zag hij hier in dc schóól in een hoekje
[nu staan
Geen stok was te zien, en mijnheer was
[heel zoet
En zijn vriendelijk oog deed ons ventje
[zoo goed.
En nu zit hij rustig en voelt zich heel blij
En vindt zich gewis als 't schaapje in^de
[wei.
Hij luistert goed toe en blikt om zicli heen
En ziet niets dan vroolijke gezichten bijeen
En als hij straks thuis komt bij moéke en
[pa,
Dan komt 't tongetje los en vertelt voor
[en na
Yan mijnheer en z'n vrienden, en van
[al wat hij zag
En.... om z'n mondje speelt zeker een
[vroolijke lach.
En morgen stapt hij fier., naar de school
[als 'n haan:
Het ijs is gebroken: de angst is gedaan.
Hij vindt nu het leeren heel prettig en
[goed
En ons ventje wordt 'n studentje, vol moed
Oom Wim.
Een bijenvijand.
(Dit artikel heb ik geschreven naar aan
leiding van een mij gestelde vraag. Tevens
zullen we als we beschikken kunnen,
over voldoende plaats met het beant
woorden der reeds ingekomen vragen door
gaan en beginnen dan met vraag X.
De Red.)
De kleine werkzame bijen zijn al'-cmeenJ
bekend en geroemd om haar grooten moed
en dapperheid, waarmee zij leur kuusUg
gebouwd huisje tegen vijandelijke aanval
len weten te verdedigen. Mar zij hebban
één bijzonderen1 vijand, tegen wien zij riet
bestand zijn. Erg gevaarlijk is io echter
niet, want hij komt geheel ongev r<1
zonder de minst vijandige bedoeling: h;j
komt alleen om honig te snoepen, v. r.r.fc
daar is ie dol op. Trouwens wie houdt r.u
ook niet van honing? Is er wel iemand en-
der u, ldeino vriendjes en vriendir.net; es,
dio niet van honing houdt? Ik voor ni;,
ik vind hem maar wat lekker endaar
bij is honing erg gezond wat van andere
zoete dingetjes niet altijd kan gezegd wor
den niet waar?
Nu dan de bijenvijand komt cm te
snoepen en daarbij komt hij zoo echt als
een dief in den nacht: hij komt liefst des
nachts.
Zijn verschijning al is hij niet in staat
in een aanval zichzelf te verdedigen is
alleen voldoende om de bijen do schrik op
't lijf te jagen! zoodat zij niet in staat zijn
den indringer te verdrijven, cf om den ho
ning te redden. Do bijen laten hem stille
tjes zijn gang gaan zelfs vluchten zij wel
eens voor hem uit den korf; zoozeer heeft
er die erfvijand der bijen ontzag onder.
En wie is dat nu? Wie is dc gevreesde,
waarvoor alle bijen op de vlucht slaan
of als met lamheid geslagen worden?
Dat is de doodshoofd-vlinder, die zijn
naam dankt aan do doodshoofd-vonmge
teekenen op de borst.
Hij vertoont zich nu en dan maar eens;
nooit op regelmatige tijden enzcoals
ik zei liefst in den nacht. Daarbij maakt
hij een eigenaardig zoemend geluid, dat
veel lijkt op het gezang der bijenkoningin
nen in den zwermtijd en waarvoor dc werk
bijen ook zulk een angst hebben, dat zij
het werk laten rusten en maar stil het eind
afwachten.
Ook kan de vlinder het stijve lichaam
als geëlectriscerd doen trillen, zoodat het
een met het ander de bijen een onaange
name gewaarwording bezorgt, waarvoor zij
den gevleugelden honingliefhebber maar 't
liofst schuw uit den weg gaan.
Maar hebben ze eenmaal met. hem ken
nis gemaakt, dan weten ze ook, dat zo
zich best tegen zijn inval kunnen verdedi
gen. "Willen ze den honing niet prijs ge
ven, want wenden zo haar strategische ta
lenten aan. Naar alle regelen der kunst
worden de cellen dan met was bestreken
en zoo gebarricadeerd. En do groote
„doodskop" legt bet af tegen het vernuft
van die Heine waakzame bijenkopjes.
De Redacteur.