XX* jr ÉÉicit-ji .-.-'i schaarden. Hoqmsclic hsolkwosïies waren hij die staatkuti- aangelegenheden niet betrokken on tonden zij rustig en veilig medewerken do hervorming van ons Slaatsreclit in Ismen zin, wat metierdaad de uit bewees liet in 't belang was van vaderland. tusschen vertoonden zien reeds toen Beken en, dat hij liet voortschrijden der jformeering de Katholieken één lijn eil gaan trekken. werd bij het optreden van het cer- jjabinet-T]iorbecke, November 1849, Katholieke zijde in do Tweede Kamer klem cle aandacht gevestigd op de Luwende onrechtvaardigheid, tot dus- jegens do Katholieken gepleegd op het >in der benoemingen. De Roomsche had ook in die dagen reeds haar: iag-op-baantjcs"-polemiek en daarin 1 met cijfers aangetoond „hoe de Ka- ieken, die twee-vijfden van de hevol- r van Nederland nitmaaklen, slechts l twee vijftiende gedeelten in de amb- arswercld waren vertegenwoordigd" 1)' was tegen deze- onduldbare uitsluiting, Nijmeegsche afgevaardigde. Dom- van Polders veld t, van wien wo hier melding maakten, uit naam van geheele Katholieke volk zijn stem ver- oo brachten ook, hij de stemming op April 1853 in de Tweede Kamer over ootie van orde, waarmede een interpel- over het herstel der Bisschoppelijke ■archie ^besloten werd, do Katholieken één man hun stem daartegen uit, na ihtig voor hun goed recht als Katho- staatsburgers te zijn opgetreden, st samengaan met de Thorbeckianen intusschen onder o-ns een geslacht van ■aal-Katholieken doen ontstaan er ilukkig niets meer van over hetwelk .anig samengaan, gepaard met af en palstaan voor Katholieke belangen, kwaad niet vond. „Moest men niet raagzaam wezen? En waren die-libe- geen charmante menschen?" aren allo liberalen gebleken als Thor- die zicli erkentelijk toonde voor de rzijds ondervonden hulp en ook per- lijk hij werd immers in 't Zuiden [amerlid gekozen, toen de Aprilstorm in 't Noorden verdreef over ons klagen had, wie weet of het liberaal- lolicisme niet nog moer wortel zou ge- tc-n hebben, maar ziet: de z.g. vrijzin- eid deed zich weldra in haar waren kennen. staatsrechtelijke buit, neergelegd le Grondwet van '48, binnengehaald, •hij de hulp der Katholieken onont- lijk was geweest, werden wij terzij- isclioven, werden wij veronachtzaamd, iaal op onderwijsgebied klopten wij doovemansdeur, zoodat in 1868 het ïde Bisschoppelijk mandement het ir en de onbruikbaarheid van het Katholiek onderwijs voor Katholieke moest komen aantoonen. Toen rij kwam Kappeyne's, „scherpe reso- men herinnert zich dit uit ons is tuk „De Schoolstrijd" en de le aping van het gezantschap bij den nadat deze van zijn Staat was be toen gingen de oogen open en werd ijd rijp voor het „Monsterverbond". intusschen niet, dat dit spoedig (and kwam. Schaepman, do groote voorstander het samehgaan met de Anti-Revolu- iren, had mettwee dingen, to kam- le. met verzet in eigen kring, slechts 'erwinnen door stoer doorzetten, wat octpr dan ook deed; 2e. met het auti sme van Kuyper en de zijnen, slechts rerwinnen door taaie volharding. Ook 'oor bleek dr. Schaepman geknipt, 'hij hij intusschen haat vond in liet onze mede-Ghrjstenen evenzeer den liberalen euvelmoed te lijden had wij. eliier hoe volgens dr. Jules Persyn in standaardwerk over dr. Schaepman pag. '677), de heide fiere kampioenen: doctor en dr. Kuyper, omstreeks '80, aren van pennenstrijd, nog tegenover ir stonden: „Dr. Kuyper dacht over dr. Schaep man: Zoo kranig als ik-zelf, maar den duivel le slim; geen aansluiting voorals nog hij- do Roomschen; want mijn partij is nog zwak tegenover do zijne; in zulk een coalitie zou Rome mij overheerschen. „Dr. Schaepman dacht over dg. Kuy per: „Zoo kranig als ik-zelf, maar den duivel te slim. Aansluiting zoo spoedig mogelijk is do leus; laat het geklonken zijn vóór Kuyper zijn organisatiewerk af heeft, vóór zijn zwakke partij de sterke is, die ze worden zal; nu immers kan ik voorwaarden stellen, die later niet meer worden aanvaard". De bijzonderheden der wordingsgeschie denis van de Coalitie ,op den voet te vol gen, zou natuurlijk te ver voeren. Een glo baal overzicht jnoet hier volstaan. En wie zou ons dit nu heter kunnen geven dan de gene, dio steeds met Schaepman schouder aan schouder gestreden heeft: Mr. M. J. C. M. Kolkman. Deze beschreef in „Katholiek Neder land 18131913" het ontstaan van het Monsterverbond als,volgt: „Het was altijd Schaepman.'s vaste stre ven, om de Katholieke partij ook daad werkelijk aan 's lands bestuur te doen deelnemen. Herhaaldelijk heeft hij dit in het openhaar uitgesproken en steeds heeft dat doel van zijn leven hem voor oogen gestaan. „Om het te bereiken, was echter de aan raking en hartelijke samenwerking met anderen noodig. Hij wilde allen, die „als wij den Christus belijden, ook in het open haar leven", samen doen «optrekken. Hij heeft mij wél eens verteld, dat dit een der grooto redenen was geweest, waarom hij inde Katholiek© journalistiek was gegaan. „Gemakkelijk was zijnf taak niet. Bij zijn geloofsgenooten had hij vooral in cle eerste jaren de voorliefde voor de liberale partij te overwinnen .Thorbeckianen waren er onder ons in menigte. De grootere gods dienstvrijheid, het herstel-der Kerkelijke Hiërarchie werd aan de liberalen ten goe de geschreven. „Van do CalvinistejT, „de vromen", zoo als men zeide, met hun s'.eile begrippen en hunne voor ons zoo krenkende uitlatingen over veel wat onzen godsdienst betreft, moest men heelemaal niéts hebben. „Velen, ook van de voornaamsten en hesten onder ons, waren dan ook aanvan kelijk over de Coalitie of „Monsterver- hond", .zooals het toen werd uitgescholden, niet best te spreken. Men vreesde dat het eind zou zijn,, dat de Katholieke partij de dupe zou worden en hare gchcole zelfstan digheid zou inboeten. „Schaepman liet zich echter nie't af schrikken^ en ging rusteloos voort. Waar hij kwam of waar hij sprak, daar werd de Coalitie geteekend als het cenig middel om ons Katholieken onzen rochtmatigen invloed op het Staatsbestuur te verzekeren, cm in dat bestuur liet Christelijk élement te doen doordringen. „Toch zou de doctor, ook al verkreeg hij meer en meer de Katholieke sympathiënf niet zijn geslaagd, wanneer bij dezen beginselstrijd, vroeger en later, niet man nen als dr. Kuyper en jhr. de Savornin Lobman hem do hand hadden gereikt. „Aan hun beleidvol en aanhoudend stre ven dankt de Coalitie haar bestaan en voortbestaan. „Waren bij de Katholieken door dr. Schaepman vooroordeelen te overwinnen geweest, niet minder kras moesten dr. Kuy per en de heer Lobman optreden ter be strijding der vijandige gevoelens, die bij liun geestverwanten tegen de Katholieken lieerseh ten. „En hun strijd was lastiger dan die van den doctor. Bij ons, Katholieken, toch zit de tegenzin tegen den Protestant niet zoo diep als omgekeerd bij den Protestant tegen den Katholiek. Wij haten niet, wij zijn alleen voorzichtig, wij zijn meer op onze hoede: hij ons is hc-t een gevoel van verweer, hij de andoren is liet C/en ingebo ren afkeer. „Gode zij dank, hebben dr. Kuyper en de heer Lobman krachtig en loyaal hun nen. geestverwanten andere denkbeelden omtrent Rome en de Katholieken weten in to prenlcn. Ook zij hebben zicK opge maakt en het is hun gelukt om de „Christe lijke idee" als grondslag tot een volkomen samenwerking te krijgen". En hiermede meenen we in beknopten, doch duidelijkén vórm te hebben aange toond, 'hoe we van Thorbecke tot Kuyper gekomen ziin. AJO. 1) Mr. J. W. van Weidoren, baron Ren- gers: „Schots eener Parlementaire geschie denis van Nederland", I, blz. 31. WAT ELKE MAAND TE DOEN GEEFT. (2e helft Augustus). Nadruk verboden. De knollen rijn 'in bet Btoppelland ge zaaid, bet meest wel als nateelt der rogge. Zij worden toch,ofschoon ook wel op de klei, bet meest op zandgrond geteeld. Daar is de veehouderij belangrijk, weiden treft men er dikwijls weinig aan, en deer middel van het vee kan men de producten van den akker zoo voordeelig mogelijk in geld omzetten. De knollen, of het „gruun", zooals zc_ in den volksmond heeten, hebben een ernstige concurrente gekregen in de serradella, en ook door den zeer toegeno men verhouw van voederbieten en man gels is de teelt der knollen, welke bet land uitputten, en om den „knollensmaak" der melk gevreesd zijn, afgenomen. Toch wer den in 1920 nog 38593 H. A. met stoppel knollen bcteeld, het meest in Gelderland: 12315 H.A., en Noordbrabant met 10923 H.A.: daarna volgt Overijsel met 7369 H.A. De bemesting kan zoowel met stal- als met kunstmest geschieden; is de voorvrucht goed bemest, dan kan men zaaien in den onbemesten. stoppel, en geve men voor het eggen 100150 Kg. Chili por H.A. Was bemesting noodig, dan heeft men behalve kalizout 20 pet. (400 Eg.) en super (400 Kg.) voor het omploegen, bij het zaaien de helft Chili (75—100 Kg.) gegeven en geve men de rest voor het eggen. Dat eggen dient te geschieden als de knollen enkele centimeters hoog zi;in: daardoor worden ze gedund, krijgen lucht en ruimte, waardoor men niet alleen loof, maar ook knollen kan oogsten. Daar ziin ook veehouders, die, om vroeg in den herfst groenvooder te hebben met opzet dik.zaaien en onder het knol zaad wat spuriiezaad mengen. In den tuin: Ge hebt maand- «b loeiers (aardbeien) en. wilt daarvan voorttelen? De beste krijgt gc van zaad. Pluk daartoe de grootste en.imooisfco aard beien, die goed rijp zijn; ~ïeg-''ze in een pot of een-balde en* laat z'e geheel verrotten. Wasch dan het zaad. dat overblijft wat uit, laat het in de zon drogen en zaai liet di rect. Het welriekend Viooltje en andere vaste planoten, die 's winters buiten over blijven, moeten nu vprplant of gescheurd worden; d'S verplante dragen rijker dan de niet-verplante. De Cinerama's worden vaak als ze uitgebloeid ziju, weggedaan. Dit be hoeft niet. Wel echter krijgt men van nieuw zaad betere en grootere soorten, maar men kan ook, als men wil, de oude planten nog gebruiken. Men zet ze dan des zomers in 'n boekje van den-tuin bij elkaar en houdt ze wat vochtig; ze zaaien dan zich zelf, zoodat'er vele jonge plantjes ko men, die men kan oppotten: ze bloeien dan in het voorjaar weer. Ook de oude planten groeien van onder uit, zoodat ze kunnen worden gescheurd cn eveneens opgepot. Om den geheelen winter door kropsla te heb ben, moet onder glas wordén gezaaid broeigeel soort. Dc aarde zij vooral zuiver, anders vallen de plantjes weg; voorts goed vochtig; het zaad mag maar oven onder den grond komen, anders verstikt het" licht. Na het zaaien een raam opleggen en met een mat tegen do zon bedekken. In meloenen- en komkommer-bakken. die leeg komen, kam p o s t e lé in gezaaid worden, 't zij voor direct gebruik of voor den in maak. Grond goed omspitten en nat ma ken Men kan nog a n d ij v i e planten; groote, dikke struiken- mag men evenwel niet verwachten. De bruine boon en kunnen ongeveer rijp zijn, pluk de stommen uit, doe er de bladeren af, bind eenige stam men met de wortels aan^eïkaar en bang*ze, om wat te drogen, aan latten of heggen. Nu en dan omlceeren is geraden. Als ze wat droog zijn, dan binnen brengen en op een droge plaats hangen. Men kan ze ook dadelijk uitdorschen. Enkele appel- en peersoorten beginnen te rijpen, hoofdzake lijk zijn het de zachte soorten. Behandel ze dus voorzichtig, pluk ze een veor een, en leg ze op een droge plaats goed uit elkander. De huisvrouw zoi'gt veelal voor het zaaien van bloemen. Vele zaden rijpen nu al; men plukke ze af, droge ze op een vel papier, beware ze in grauw-papierzak- ken (met den naam van iedere zaadsoort op of in den zak!) en make ze in den a-s. winter schoon. C. B. DE GADJAH BOEOJANG. Over de olifanten in de rimboe vinden wij in de Indische Post de volgende bij zonderheden: Wanneer hij laat schallen ziijn krijgs trompet, die davert tot in de uithoeken van de wildernis, wanneer hij zich op maakt ten strijd en de grond dreunt on der zijn machtigen stap, dan vluchten alle dieren, ook de konings-tijger, naar hun schuilplaats en huiveren. Want hij komt k— de machtige, de gadjah hoedjang! Zijn vader was 'de meest ontzagwek kende van alle kolossen, dagen ver in den omtrek, zijn moeder een van de wijfjes, welke 'diens leiding volgden. Op een kwaden dag had de kudde zich te dicht gewaagd hij de plek, waar men schen woonden en was de aanvoerder in een valkuil terecht gekomen, die daar, lis tiglijk verborgen, gegraven was. Ontzettend had zijn gebrul geklonken door liet oerwoud het was alles ver geefs geweest: een olifantenval laat zijn prooi nimmer los. De .kleine nietige wezens waren toen go "komen en hadden hem gedood. Toen had de oudste van de jonge man netjes, die nog in don troep mochten mee trekken, zich aan het hoofd gesteld en moedig had hij de verantwoordelijkheid aanvaard. En do kudde gehoorzaamde hem en volgde den jongen voorman. Tot ook de jongste eten van de wijfjes in bezit nam. Dat was onduldbaar. In een grootcn kring schaarden zich de wijfjes en de jonge dieren en de titanen strijd om de macht begon. Do trompen in de hoogte, onder dave rend bazuingeschal, stormden de krachti ge lijven op elkaar in. De aarde sidderde onder de massieve pooten, een gebrul als een orkaan scheur- do de lucht. Vervaarlijk bonsden de hreedc, neerge bogen koppen tegen elkander, om dan plots te worden opgeheven: de slagtanden kruisten zich en kletterden. Dan een terugtreden, een nieuwe aan val. Met de sterko slurf trachtten zij el kander neer te werpen, om dan den ge vallen tegenstander te vertrappen onder het gewicht van hun lichaam. Aanval volgde op aanval. De wijfjes en de jonge dieren brulden mede van angst sting. Opnieuw een pauze, een terugwijken, een moment van vreemde stilte dan we derom een snelle ren, een dreunende bot sing. trillend stonden heide reuzen stil en de jongere wist, dat hij verloren had. De slagtanden van den aanvoerder, die langer waren dan de zijne, hadden hem in den hals getroffen en een diepe wond gereten, waaruit het bloed met kracht stroomde. Hij wist, dat hij verloren had en vluchtte. De overwinnaar stootte uit zijn victo- riekrèet. En hij, die het had gewaagd,, den strijd te aanvaarden, was veroordeeld, zijn leven lang alleen te blijven een soli taire olifant. De gadjah hoedjang schrik van do rimboe. Toen zijn wond was hersteld en zijn krachten waren teruggekomen, verliet hij de schuilplaats, waarheen de klucht hem gedreven had en betrad hij wederom het woud. Diep in hem knaagde het de wrok om zijn nederlaag en de wetenschap, dat hij gedoemd was, alleen te zijn, het heele lange leven. Onduldbaar was het want hij was jong. Zij vreesden hem de wilde karbouw en de orang-oetan, de python en de pan ter, het wilde zwijn en de koningstijger en daarom haatten zij hem. De reuzenslang had hem eens beslopen en getracht hem te worgen in zijn greep; doch zich neerwerpend op de zijde had hij het ondier verpletterd en zijn wervels gebroken, zoodat het zieltogend zijn knefe lende kronkels slaakte. En de koning van het woud, de slanke, bloeddorstige kat met de gele en zwarte strepen, had stil tusschen het struikgewas gelegen, langs het pad, dat hij gewoon was te volgen, als hij zich des avonds wilde gaan baden in de'rivier en toen hij voorbij kwam, was het roofdier pijlsnel hoven op zijn rug gesprongen en had de scherpe nagels en klauwen geplant in zijn nek. Woedend was hij toen blijven staan, had de slurf omhoog en achteruit gewor pen en den aanvaller er mede gegrepen; dan had hij hem met titanenkracht tegen den grond geslagen, daarna hoog in cle lucht geworpen en bij het neerkomen hem den huik opengereten met zijn slagtanden en zijn ribben gekraakt met de pooten als zuilen. Daarom vestigdle hij zich in het open terrein, dat hij overzien kon en waar geen vijand hem ongemerkt kon naderen. Voor slaapplaats koos hij een eilandje midden in de rivier, waar ook de slang hem niet kon hereiken. En hij was meester van het woud. Wanneer hij liet schallen zijn krijgs trompet, dan vluchtten alle dieren, ook de koningstijger, naar hun schuilplaats en huiverden. De gadjah boedjan werd ouder en met zijn leeftijd groeiden de slagtanden. En op een dag kwamen er menschen in het woud, om te jagen. Maar de gadjah hoedjang voelde, dat er gevaar dreigde. Hij trok zicli terug ia zijn voor menschen ontoegankelijk ter- - rein en maakte zich eveneens tot den strijd gereed. Want bij intuïtie wist hij, dat dit zijn allergevaarlijkste vijanden waren. De menschen kwamen en zochten zijn spoor. En toen zij dat gevonden hadden, volgden zij het tot aan den rand van de open plek, waar de olifant zich had te ruggetrokken. Eindelijk hadden zij hem onder schot en knetterend knalden de schoten. Een schrijnend gevoel aan zijn kop de gadjah hoedjang was getroffen door het lood. Getroffen, maar niet ernstig. Voldoende echter om te doen ontbran den zijn verschrikkelijke "woede. Hij stelde zich in postuur, hief hoog op de tromp tot een uitdagend gelclaroen en snelde dreunend, met gebogen kop, In de richting van zijn belagers. Nogmaals schoten de mannen hij schudde de kogels af met een krachtigen ruk van zijn kop en rende voort. Maar in hem juichte het want hij wist, dat hij zijn grootste vijanden had ontmoet cn.meester van lyït terrein was gebleven. cn opwinding, zoodat het woud geleek op een loeienden krater vlak voor de uitbar- tiND 'GOED. AL GOED. |-tócli moest ik^veg. Ik zwoer hij boog at ik onschuldig was; ik wrong in I smart de bleeke, lange handen saam. -ik eindelijk schreien kon en onder tranen door volhield en bevestigde, er niet van af wist en ik onschuldig 13,11 het misdrijf en nogzie ik dat ■gende, valsche gezicht van Dina voor toen begreep ik ineens.... dat zij Jn;ai' neen! ik zweeg en beschuldigde and. moest weg op staanden voet weg, weg een dievegge; weg als een hond; weg ó°n oze_ OhJ ik sidder nog als dat vreeselijk moment denk. Me- ielf heeft de tranen in. de oogen en 1 Meewarig het hoofd; en de kleintjes H ^eg vcpr mij. alsof ik eens- 1 m een gevaarlijk dier ben herscha- Ma grijnst en om haar mond speelt fCl van «schadenfreude" zooals Me- P ach tot© zeggen, als zij het bad over c ien die opgaan in een andermans rui'ir- Gn tegenspoed enMijn- Mijnheer in. zijn drift ik weet li'?welke woorden hij me,naar Kt.0, vingerde; ik weet heb niet meer, t Slen kwam en nog.hoor ilc L] e dichtslaan van dc deur achter s ^an een deel van een leven, die af gesloten'wordt voor eeuwig. Weggejaagd?, Verstaat U dat lieve Me vrouw! Ja u verstaat liet, u voelt het; u voelt met me mese; uw gouden hart voelt thans hoe ik lee en hoe ik in rook zag opgaan, een leven zoo schoon begonnen; hoe! maar waarom u te doen velgen in mijn ellendigen weg naar huis! Zoo'n tocht zou ik nooit meer maken! Dat was een lijdensweg, zoo bitter cn zoo zwaar, dat ik mijn ergsten vijand dien weg niet gunnen zou. Ik zie me daar gaan als lamgeslagen met de oogen naar den grond-gericht. Ik dacht: dat het me iedereen aan zou kunnen zien, dat ik weggejaagd was en beschuldigd van iets slechts, iets gemeens, vandiefstal. Hoe zou ik nog ooit een dienst krijgen? Wie zou mij gelooven, mij de arme Trui- da van Doorne; en welke informaties zou Mevrouw geven, waar ik gediend had als «ik nog ooit Surfte te. zeggen, dat men daar om getuigen kon gaan. En dan? wat zouden mijn vader en moe der zeegen als ik thuis kwam? Deze en dergelijke vragen drongen zich aan mij op, bii het langzaam naar huis gaan. Ik beefde over al mijn ledematen; mijn knieën knikten; af en toe klapperden mijn tonden op elkaar. Het bloed joeg brandend door mijn aderen. Mijn slapen klopten, mijn hart bonsde. In mijn ooren suisde het als- of in de verte de wind joeg door de blade- i ren van het woud, of alsof ik heel van verre hoorde het klateren van een waterval. Mijn tong was droog en toenviel ik vlak voor ons huis in onmacht en.... ik verloor het bewustzijn. Toen ik eindelijk mijn oogen opende, lag ik in mijn eigen 'ledi kant op mijn eigen kamertje en aan mijn ledikant zat mijn lief moedertje, wier bleek gelaat de sporen droeg van innig zielelijdon en van slapelocze nachten. Waar ben ik? wat is er gebeurd? Oh moederlief, zeg mij toch hoe kom ik hier? Stil kind, arm lief Truitje! Stil hoor! (En ze streelde mijn haar én zij drukte raijn hand en zij dekte mij toe en die stem van haar.... van mijn moederop dien oogenbliky die stem waarin liefde lag en opbeuring die stem gaf mij het leven terug). Stil kind, niet praten! Jij bent bard ziek geweest. Wees nu stil en stoap maar'1 eens goed uit. De koorts is Goddank gewe ken. Je zult wel weer aansterken. Wij vreesden het ergste en dachten aan hersen ontsteking of zoo iets. Maar je sterk, ge zond gestel lieeft de zenuwziekte overwon nen. Dab is het oordeel'van den dokter oölc. Wees nu kalm en bedaardalles komt te recht en vraag nu niets meer. Later ver tel ik je alles. Ik ben te blij, dat de koorts afneemt en je weer rust zult krijgen. Kom drink eens van dit drankje, dan ga ik aan mijn werk, want dadelijk komt de dokter weer en ilc heb nog zooveel te doen. En nu tot straks arm kind. Ga maar weer sla pen Ik nam het drankje in, en viel daarna in een vasten slaap en toen ik den volgenden dag ontwaakte, voelde, ik me veel beter en had ik zelfs de kracht me op te richten en.... zachtkens aan drong de werkelijk heid tob me door. Ik begon weer te den ken, en voélde het kalme'zweet me uitbre ken bij de 'gedachte dat ik weggejaagd was Een troost had ik en dat was „een moeder" i te hebben. Wat heb ik in die dagen de lief de eener moeder leeren op prijs stellen. Zij was het, die mij opbeurde; de rimpels weg streek van mijn voorhoofd, me moed. in sprak, waar ik ieder zelfvertrouwen miste. Zij was het, die aan "mijn onschuld ge loofde en gelooven zou. al zou de heele wereld me schuldig verklaren; zij toch voelde als moeder haar kind niet in staat een diefstal te kunnen plegen. Een moeder is het laatste plechtanker, waar het kind zich aan vast grijpt, als de heele wereld zich afkeert- en hem verbant en uitbant uit haar midden. En al is een kind nog zoo gezonken, toch zal het aan het moederhart vergeving vinden en een troostend woord enbalsem op dq wonde, die de koude, cgoistische, onmeedoogende wereld sloeg. De Red. (Wordt vervolgd). IN DEN ZOMER. In den zomer als de bloemen, Prijken in haar volle pracht; Staan er achter buurman's tuintje, Vele rozen, vol van pracht. De- violen staan to prijken, Tusschen al de rozen door. En 't gedruisch van golvend koren, Komt van verre tot uw oor. Op een morgen, kwam een meisje, Plukte al de bloempjes af: En, zingend nu een vr'oolijk wïjsie, Ging ze huiswaarts op een draf. Thuisgekomen zette ze deze Netjes in een vaasie neer. En allen vonden dit bouquet je, Oh zoo lief en' frisch en teer. P. Heemskerk. Haarlemmerstraat 192, Leiden. SPELEVAREN. Spelevaren, spelevaren, Op den waterplas, Waar het bootje zachtjes schommen., Als een vlieg op 't gras. Kom, gaat mee in 't. mooie bootje, Wit en blauw gekleurd. Dat opnieuw #eer is geverfd, En nog heerlijk geurt In het bootje waar wij zingen, Opgeruimd en blij, En waar wij de lucht inad'men, Lustigjes en vrij. 't Is gezond te spelevaren, Op het wijde meer. Daarom doen wij het dan dikwerf, Weer opnieuw een keer. Maar gevaarlijk blijft het immer,'» Om te spelevaren. Daarom moet men voorzichtig zijn, Op de zachte baren. Maar voorzichtig zijn wij allen, Klinkt het als één roep. Daarom stappen wij dan allen', Vroolijk ih de sloep. Nu eaan wij echt spelevaren', Zachtkens op en neer. En ons gezang klinkt juichend, Over 't- stille meer. Maar na een'ge heerlijke uren. Zijn wij allen moe, En opgewekt gaat iedereen, Dan naar huis weer toe 'JodokuS.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1923 | | pagina 11