Q ■Mïii i mijn stokje nog eens flink over. TTct .gaat bier over 't aanschaffen lo. "ener kleine drukmachine, bindmachine, Lkt en papier, om zelf diep in 't bin- ïenland van Borneo verre van bescha-, ving en hulp, mijn eigen catechismus boekjes, kerkboekjes, bijbeltjes enz. te drukken in verschillende talen, met plaatjes, beelden enz. enz. Mijnheer, dat gaat uitstekend en goedkoop en voor mijn land uiterst practisch met eene niiineograaph. 2o. Naast een praktisch onderricht moet ik ook noodzakelijk hebben, planken kerkjes, behuizing, schooltjes en cate chisten hutten. Dit kan, op voorwaarde, ik zelf eeno kleine zaagmolen met motor aanschaf, die licht en in deelen lo vervoeren is. Zoo kan ik zelf planken zaaen, goedkoop en van 't beste hout, want dat is daar naar keuze. IIc heb bijna 12 jaar gewerkt in Bor- o's binnenlanden, en durf zeggen dat ik met behulp van deze twee practische za ken m i j n geheelo d i s t r i c t i n korten f ij d kan bekeeren. Me dailles, scapulieren, prentjes e.d. zijn zeer welkom, naar ik kan er niets mee doen zonder een behoorlijk Gode waar dig houten kerkje, een houten hutje, en.... zonder degelijk onderricht. Mijnheer, dit heb ik niet vandaag of gisteren gedroomd, maar dat zeg ik na 11K- jaar ondervin ding. Experientia docetü Ferme Katholieken, wie helpt mee om dit te verwerkelijken? Kom! geen goede voornemens slechts, Vet Uwe liefde om in een practische «dele daad, nu en eenparig. Adres: L. J. A. van den Bergh, Pr. Missionaris in Borneo, Alphen aan den Rijn. P.S. Gaarne verwacht ik inlichtingen, vragen, practische wenken enz. Laten wij elkander helpen voor een grootsch edel doel!! SGHOOMHCDlillSQH 11 avArmiip! pS0N.|gLeilig€i „TERWE". li. De lente kwam, en in het warme licht Schoot op Marks tcrweveld het zaad [naar boven; En toen de zomer zond zijn stralenschicbt, Lag op het land een -jyeeldrige oogst [te stoven. Een ieder stond verwonderd op 't gezicht, Moest met dien rijken oogst den [oogstheer loven. Nog gvootcr vreugd bloeide in de. [zonnelucht, Waar tierde en rijpte 't gouden [terwelcoren. Eet zonnejaar ging ook met blij gerucht .Vervullen 's oogstheers huis, daar 't zou verliooren Do beê van Mark en Lieves hartezucht Blond kindje werd het ouderpaar [geboren. Eén ding slechts ontbrak er aan dit geluk. Meermalen had Mark zijn vader laten vragen om verzoening, maar de oude bleef stug en koppig en zat zich zelf zijn dagen te vergrammen in zijn eenzame kamer. Toen hij echter hoorde, dat er liij Mark een kindje gekomen was, kwam er iets van teerheid in zijn ziel en in zijn droomen zag liij eiken nacht een lief kindje, dat de handen naar hem, deii ouden zuurmuil, uitstrekte. De muziek schildert nu den tweestrijd, in zijn hart. Het koppige motief vecht tegen, een milde melodie, totdat de zacht heid overwint. En op een Zomerdag Mark was ter stad Des morgens op zijnschimmel [heengereden, Sluipt Nol verlegen over 't akkerpad Naar de oude hoeve. Hem volgt op [zijn schreden De v/akkre hónd, die met den meester trad In de eenzaamheid der vriendschaps- [leederheden. 't Is de oude weg: 'tkarierke is daar, [de poort, Het hof, de schuur, het huis! Daar [staart hem Marietje De stalmeid, met verbazing aan. Doch [voort Hij stapt reeds op de stoep. Hoe, Nol, [verliet je Uw woning maar -om. *-.;>• Stil, hij staat [en hoort De schomm'ling van een wieg en ['t aardig liedje: Wie zal er ons kindeke douwen, En doet het zijn moederke niet Wie zal er zijn dekentjes vouwen, Dat 't schaarsch door 'n holleken ziet? Kleine, kleine Moederke alleen, Kleine, kleine Moederke alleen, Kan van uw wiegske niet scheen! Douw, douw, douderideine Douw, douw, douderido. Wie zal. tiaar ons kindeke kijken. Dien bleuzendcn, stouten kapoen? Wie zal er zijn hemdekes strijken, Zjjn haarkes in krullekes doen? Kleine, kleine Moederke alleen, Kan van uw wiegske niet scheèn! Douw, douw, douderideine Douw, douw, douderido. Wie zou voor ons kindeke derven Heur laatste kru'imelke brood? CORRESPONDENTIE. Ik beloofde in het nummer van 21 Juli, dat ik de wagonlading spreekwoorden van Wim Pierrot zou laten afdrukken. Dat doe ik én om te laten zien, wat met vereende krachten te bereiken is éndat het hcuscli zoo moeilijk niet is, cm er een 50-tal .tc vinden, wat voor velen van mijn leze resjes heel wat voeten in de aarde schijnt gehad te hebben. Kijk! als iedereen gedaan had als Wim en Joop Pierrot en had er de heele fami lie voorgespannen, dan waren er meer ge feest die een vracht dergelijke uitdrukkin gen me hadden toegestuurd. Daarbij is het zeer leerzaam ook. Ik wed "oor nog zooveel, dat er bij zijn, die nooit -■oor jullie oorpijp gegaan zijn. En zoo moet net ook. Zoo leert men. Een volgenden keer -nl ik eens wat anders laten zoeken: een wen leuk als leerzaam nummertje. En weet je wat ik nu jammer vind. Dat ik geen prijs heb uitgeloofd, voor sem °f haar, die de mee3te uitdrukkingen toezond, zoodat onze goeie. Wim en 3P eigenlijk voor al dat werk en voor al 4it zoeken niks zouden krijgen. En dat &at toch niet hé! Daarom zal ik eens wer mijn hart strijken en ze toch een ca- deautje toesturen, dat ik zal noetnen: „Een Toetje", Smakelijk jongens! En nu do uitdrukkingen on spreekwoor den ^et do stevige vijf. De Redacteur. 1 Luiaard, ga tot de mieren! - Zoo glad als een aal. 3 Zoo vlug als een kievit. i 4 Zoo slim als een vos. Zoo dom als een gans. G Zoo lui als een varken. 'Zoo nat als een kat. Zoo zwart als een tor (kraai). I Zoo doof a's een kwartel. 10 Zoo bang als een wezel. ^Oo dood als een pier. ^ö0 naakt als een worm. 1 ^00 Kaal als een luis. 500 troUTV als een hond. f00 als een veulen. Zoo misselijk als een kat. Ifi 7°° ^e^.on^ aEs een vïschje in 't water. yDo als een vogeltje in de lucht. Zoo nijdig als een spin. Zoo rood als een kreeft. joo rood als een kalkoensche haan. -- Zoo valsch als een kat. 2i 7°° m[t?cr als een sprinkhaan. Zoo wild als een stier. v. jii 2!) Zoo mak als een lam. 26 Zco trotsch als een pauw. 27 Zoo geslepen als een vos. 28 Zoo verkouden als een kip. 29 Zoo verliefd als een aap. 30 Zoo vet als een mol. 31 Zoo vet als een slalc. 32 Zoo arm als een kerkrat. 1 33 Zoo stil aLs een muis. 34- Zoo plat als een schol. j 35 Zoo dom als een. kuiken. 36 Zoo lenig als een kal. 37 Als de kat van honk is, 1 Dansen1 de muizen op tafel. 38 Dat is* geen katje om zonder hand schoenen aan -ie pakken. 39 Als de katjes muizen, mauwen ze niet. 40 Als een kat in 't nauw zit, Maakt hij rare sprongen. 41 De kat de bel aan binden. 42 Een kat in den zak koopen. 43 De kat in het donker knijpen. 44 Bij nacht zijn alle katten grauw. '45 Blazen als een kat. 46 Het eerste gewin is kattcgespin. 47 Hij staat daar als een kat in een vreemd pakhuis. 48 De kat uit den boom kijken. 49 Hij heeft een kater. 50 Dat loopt op katjesspul uit. 51 Of je doer den hond of de kat gebeten wordt. blijft hetzelfde. 52 Men moet geen slapende honden wakker maken. 53 Vechten als kat en hond. 54 Hij vindt den hond in de pot. 55 Als twee honden vechten om een been, loopt een derde er rasch mee heen. 50 Als men een hond wil slaan, Vindt men licht een stok. 57 Een bloodo hond wordt zelden vet. 58 Bluffende honden bijten niet. 59 Vele honden is djgr hazen dood. 00 Met onwillige honden is het kwaad hazCn vangen. 61 Heb hazen-pad kiezen. 62 Komt men over den hond, dan komt men ook over zijn staart. 63 Hii heeft, een hondenneus. 64 Hij loopt als een haas. Gó Om hazèn-pcper te maken moet men een haas hebben. 66 'n „Dakhaas". 67 Hii doet een hnzeslaapje. 68 Je kunt nooit weten hco een koe een haa s vangt. 69 Fluitende meisjes en loeiende koeien. Zijn zelden goeien. 70 Er is geen koe zoo bont, of cr is een vlekje aan. 71 Koeien met gouden horens beloven. Wie zou er, wie zou er voor sterven En lachen op kind en op dood! Kleine, kleine Moederke alleen, Kan van uw wiegske niet scheèn! Douw, douw, donderideine Douw, douw, douderido. Nu wordt het den ouden Nol te machtig. Hij treedt binnen. Do jonge moeder ziet onthutst en dan in eens, blij verrast, vraagt ze: „Komt ge weer bij ons, vader?" Dat nu was Nol ineens weer te veel gevraagd en hij trekt zich weer wat terug in zijn stugheid. Maar het kind! hij moei het kind zien! Moederlijke intuïtie begrijpt, dat het kind wonderen kan doen, en ze legt, hem het jorigske in de armen. Stil monkend zag Lieve en welgezind, Hoe, Nöl het schreierken te paaien [trachtte,. Zijn handje door zijn baard liet kreevlen, ['t lint Beroerde, een oorke neep, cn al maar [lachte Den vrede in 't harte lachte 't kleene kind En zoete lust en teedere gedachten En toen het laatste daglicht langs den rand Der peinzende avondwolken was [vergleden, Zat de oude nog daar, 'twiegsken bij [zijn hand De schemer wuifde rond hen [innigheden En de a.vond ging door 't slapend terweland En door de hoeve ruischte: vrede, [vrede r Op zeer poëtische wijze heeft Guypers de stemming van dit laatste gedeelte weten te vertolken in zijn muziek en zacht ruischen de motieven van het wiegeliedje na in den droom der vrede-ademende velden. Het slotgedeelte van het gedicht wordt ingeleid door het „terwe-zfiotief", dat den blijden jubel van het oogstfeest vertolkt. En 't oogstfeest kwam, Mark bracht op ['t wijde veld Zijn knechten, waar langs d'onafzieiibre [voren, Hoog, als een leger in gelid gesteld; En heerlijk glanzend in het [uchtendgloren. Een weelde lachte alom van goud geweld, Van rijk gezegend, berstend Icrwckoren. Nu voorman, zeg, wie kwam aan [d'elzenstraat 't Gewoel der maaiers en der bindsters [tegen He.t was de jonge Mark, wiens terwezaad Gedijd was lot zoo rijpen, rijken zegen, Dan Lieve en 't kind, de vreugd op het [gelaat, En de oude Nol gansch lijdzaam cn [verlegen. 72 Oude koeien uit de sloot halen. 73 De koe bij de horens vatten. 74 Over koetjes en kalfjes spreken. 75 Als het kalf verdronken is, dempt - men den put. 76 Met St, Juiiemis, als de kalfjes op het ijs dansen. 77 Al régent het varkens, Jan Salie krijgt er geen borstel van. 78 Die een varken is, moet in het kc«. 79 Hij zal dat varkentje wel wassehen. 80 Vieze varkens worden niet vet. 81 Schreeuwen als een mager varken. 82 Luie varkens hangen graag. 83 Het staat cr, als een tang op een varken. 84 Zijn neus krult als een varkensstaart. 85 't Varken leert nog na zijn dood. 86 Vele varkens maken de spoeling dun. 87 Als er een schaap over don dam is, volgen er meer. 88 Er gaan vele makke schapen in een hok. 89 Zijn schaapjes op het droge hebben. 90 Het oog van den meester maakt het paard vet. 91 Hij zcekt naar het paard cn hij zit er op. 92 Het hinkende paard komt achteraan. 93 Een blind paard kan hier geen schade doen. 94 Ik heb dorst als een paard. 95 Hij hijgt- als een postpaard. 96 De paarden achter den wagen span nen, 97 Het beste- paard van stal vergeten. 98 De paarden, die de haver verdienen, krijgen ze niet-. 99 Hij loopt als een molenpaard. 100 Het beste paard struikelt wel eens. 101 Met een dood paard is het goed sollen. 102 Een ezel blijft een ezel al gaat hij ook naar Home. 103 Een ezel stoot zich in het gemeen. Slechts eenmaal aan denzelfden steen 104 't. Is een ezel in leeuwenhuid. 105 Hij vecht als een stier. 106 .Tij snurkt als een os. 107 Hij heeft het land air, een stier. 108 Een oude bok lust ook nog wel een groen blaadie. 109 Bare bokkesprongen maken. 110 De bokkepruik op hebben. 111 Hii heeft een leelijke bok geschoten. 112 Hii doet als de vos met 'de druiven. '113 Als de vos de passie preekt, Boer pas op je kippen 114 Een vos verliest wel zijn haar, maar niet zijn streken. 115 Ze vochten met leeuwenmoed. 116 Ontembaar als een leeuw. 117 De huid verdeelen voor de beer ge- schoten is. 118 Dat kan bruintje niet trekken. - 119 Wee den wolf. die in kwaad gcruqht staat. 120 Hij danst als een beer op sokken. 121 Heulen met de wolven die in het bosch zijn. 122 Faarlen voor de zwijnen werpen! 123 Hij eet als een weerwolf. 124 Een wolf in schaapsklceren. 125 Al draagt een aap een gouden ring, Het is en blijft een leclijk ding. Daar stonden nu voor vierend volk en voer, In koelen avondvrede lijk verteederd, De jonge meester en de oude boer, Bij de eerste ontmoeting nog geheel [vernederd. Langleden was 't, dat Nol die vecte zwoer, En God, wat was er al veranderd sedert! Het is feest in de harten. De oude Nol erkent dankbaar het kundig inzicht van zijn zoon. „Gij zijt een boer, mijn zoon, der Naes- sens eere". En zijn dankbaarheid slaat om in vadertrots, die niettemin deemoedig vergiffenis vraagt voor zijn koppig vast houden aan. zijn vergissing. Deze vergiffenis wordt natuurlijk gaar ne gegeven nu het oogstfeest zoo schitte rend bekroond wordt door de vreugde dei* verzoening. Zij stonden daar verzoend nu, hand in [band! De maaiers, bindsters zwaaiden [arenkronen. En door het knechtvolk werd de [Mei geplant Op d'ecrstgevulde oogstkar, hoog ten [toone, En reeks aan reeks, daar zongen ze [over 't land Het „lied der Tcrwe" machtig schoone, En dan besluit het gedicht met de be kende strophen, die we reeds afdrukten en waarbij de muziek een voortduronden jubel laat hooren. Heerlijke terwe, Siersel der aarde; Goud in uw'verwo Goud in uw waarde. Heerlijke terwe vroomheid en vreugd! Rijk is de boer, als de terwe deugt! N. J. H. S. der Katholieken in Nederland. De Schoolstrijd. H. Trouwens ook buiten het Parlement had zich een geweldige actie tegen de wet-Kap- peyne ontketend. Bij de Katholieken ging hier de grootc stuwkracht uit van hem, die ook in den cri.k-rwijsslrijd weldra de groo'e leider zou worden van Roomsch Nederland: Doctor Schaepinaii, toen ver bonden aan „De Tijd" in welk blad hij een felle campagne opende, sarcastisch ver! lavend, dat het onderwijs in Neder land zoo vri.i was, als de Poolsche Bis schoppen onder de Ukazen van den Gzaar Hij gaf den stoot tot een reusachtige adres-beweging. 143.734 Katholieken tee- kenden het adres aande. Tweede, 168.083 aan de Eerste Kamer en ook don Koning zond Schaepman een petitio loc' In en door den schoolstrijd zou Schaepruau ook zijn groote doel trachten te bereiken: een heid en organisatie der Katholieke Staats partij, zooals hij op den Akenschen Ka tholiekendag, 8 September 1879 verklaard- de: Jetzt ist auch bei uns der Kampf ge-* kommen, der Kampf um die Schule. und nun, nun werden auch die Katholikei Hollands das Beispiel Deutschlands dank bar befolgen, so dasz sie einig und organi sirt da stehen". In zijn .„Proeve van een Program", in 1883 onder zeer matige be langstelling van Katholiek Nederland in „Onze Wachter" gepubliceerd, klonk dan ook de onderwijs-paragraaf kort én scherp: „De vrijheid van onderwijs wordt gevorderd door het natuurlijk recht der ouders. De staatsschool is alleen als aan vulling der vrije school bestaanbaar. Be ginsel der schoolwetgeving is do vrijheid van onderwijs". Ook i n de Kamer nam hij aanstonds zoo beslist mogelijk stelling, en veroor zaakte reeds bij de begroot ingsdiscussies van 1882 heel wat opschudding door do verklaring, dat hij zijn stem tegen de be grooting van Binnenlandsche Zaken zou uitbrengen wegens de daarop voorkomen de nieuwe uitgaven tot uitvoering der schoolwet. Hij eischte vcor zich net recht op als volksvertegenwoordiger over do zedelijkheid van een wet te oordeelen, zich op het standpunt van Von Mallinckrodt stellend, dat niet iedere staatswet een wet is, die haar wortel vindt in 't recht. Steeds meerderen begonnen te verlangen, naar oplossing van den schoolstrijd, die een gezonde politieke ontwikkeling der na-> tie verlamde. Dit laatste bleek al duidelijker. De voorstanders van het openhaar on derwijs beriepen zich voortdurend op het onderwijsartikel der Grondwet van 184S (art. 194), om aan de bijzondere school eiken steun te ontzeggen. Wat volgde er logischer, dan dat Carel van Nispen en Schaepman zoo beslist mogelijk opzetten: Geen herziening der Grondwet, zonder herziening van art 194. Namens de ge- heele rechterzijde verklaarde de laatster dit in 1886 zoo stellig mogelijk. ..Ziedaar den klaarsten wijn, dien ik aan de over zijde kam schenken, ep. naar ik meen dc-n gezondsten ook", zoo meende de openhar tige doctor! Toch meende de regcering jie onderwijs-paragraaf niet in hare herzie- ningsvoorstellen te moeten betrekken, met de verklaring, dat art. 194 „juist opgevat" voldoende vrijheid liet aan den gewonen wetgever, om ook aan de wenschen van de voorstanders dor bijzondere school tege moet te komen, waarop negentien Katho lieken in een afzonderlijke nota betoog den, „dat do juiste opvatting steeds een onmogelijkheid (was) gebleken, terwijl de onjuiste, eenzijdige, onbillijke door de Wetgeving op bet lager onderwiis .steeds gehuldigd word". 126 Den aap vlooien. 127 Zoo hemt de aap uïfc den mouw. 128 Als dat muisje maar geen staartje heeft. 129 Slepen als ccn marmot.' 130 '*t Zijn maats, als olifanten. 131 Hij heeft een olifantenhuid. 132 Zw.cmmen als een otter. 133 Zwemmen ais een rot. 134 'n Oude rot in den. val bobben. 135 'Hij riekt als een bun-zing. 136 Een sal:-mandersche jongen. 137 Hij heeft een nachtmerrie. 13-3 Elk vogeltje zingt zooals het ge bekt is. 139 Beter een vogel in dc hand dan tien in de lucht. 140 Aan de voeren kent men den vogel. 141 Vogeltjes die vroeg zingen zijn des' avonds voor de poes. 142 In Mei legt- elk vogeltje een ei. 143 Vechten als kemphanen. 144 Hij schrijft r.iets dan hanepooten. 145 De gebraden haan uithangen. 146 Den rooden haan laten kraaien. 147 Zijn Laan moet altijd koning kraaien. 147 Zich opblazen als een kalkoensche haan. 149 Het ei wil wijzer wezen dan de kip. 150 Er met de kippen bijzijn. 151 Met de kippen op stok gaan. 152 Hij kakelt, als een kip zonder kop. 153 De beste kip legt nog wol eens een ei in de netels. 154 Een vliegende kraai vindt altijd wat. 155 Een bonte kïaai maakt nog geen winter. 156 De kraaienmarsen blazen. 157 Kind noch kraai bezitten. 158 Er vliegen geen uilen met bonte kraaien. 159 Uilskuiken! 160 Een uiltje knappen. 161 Hij kijkt al3 een uil in doodsnood. 162 Ieder mensch prijst zijn eigen nB een valk. 163 Loop naar dc koekoek. 164 t Is met hem koekoek ce"ne zang. 165 Hij zingt- als een lijster. 166 Als de hemel valt zijn alle muss-ehen dood. 167 Naar den musschenhemel wenschen. 168 Een zwaluw maakt- nog geen lente. 169 Komt de ooievaar in het land, Dan springt de kikker van den kant. 170 Jemand onder zijn duiven schieten. 171 F.en duifje zonder gal. 172 Struisvogelpolitiek" voeren. 173 Hij klapt als een ekster. 174 Dat is zoo'n rare sijs. 175 Hij slaat door als een blinde vink. 176 Dat is een „witte raaf". 177 Kiekens onder de vleugels 'hebben. 178 Spreeuwen willen wel kersen eten, maar Keen boomen planten. 179 Hii heeft arenclsocgen. 180 't Winterkoninkje zingt zoowel van armoe als van weelde. 181 Hij amuseert zich als een luis op een zeer hoofd. 182 Hij avanceert als een slak' cp een 'leerton. 183 Hii springt als een kakkerlak. - 18-1 Hij doet geen vlieg kwaad. 185 Twee vliegen in dén klap. 183 Met één. cent stroop vangt men meer vliegen d3n met een vat azijn. 187 Het zijn dc slechtste vruchten niet, waaraan de wespen lui-agen. 188 Men moet zich niet in ccn wespen-' nest steken. 189 Hij maakt van een mug een olifant. 190 ..Muggenzifterij". 191 ..Krokodillentranen" huilen. 192 Hii heeft dc laatste pier aan deü angel. 193 Venijnig als de slang. 194 Pluk eens veeren van een kikker. 195 Hij zit to kiiken als een kikker op een warme stoof. 196 Zich dik maken als een kikker. 197 Hij gooit- een schdlvis-ch uit om eert kabeljauw te vangen. 198 Hij kijkt als een schelvisch op 't droge. 199 Hij heeft schclvisehoogen. 200 Hij is te vangen -als een snoek op zollder. 201 Hij heeft snoek gevangen. 202 Hij is voor de haaien. 203 Als een paling in den fuik geloopen. 20', Paling in de kousen. 205 ..Spieringijroeken". 206 *t Is maar een ..bakvrschje", 207 Gepakt als haring. 208 Een geheugen als een garnaal. 209 't. Is hondenweer. 210 't- Is zoo warm dat de kraaien dood uit de lucht vallen! 211 't Is -zoo warm dat de mussc'Len van: het dak rollen! 212 Hij heeft ocren om een lynx te hco- ren sluipen. 213 Liever bloode haai?, dan dcode haas. 214 Kippenvel krijgen. 215 „De duivel", zegt Petrus, ..gaat rond als een briesende leeuw". 216 ,.Er gaat eerder een kameel door het' oog van een naald, dan dat een rijke het hemelrijk binnengaat." 217 Noem mij man en paard. 218 Iemand een vlieg afvangen. 219 Daar is zes man en een paardekop. 220 Die Kip legt hem geen windeieren. 221 "Wij zullen da-t varkentje wel was sehen. JANTJE MOET SCHOOL BLIJVEN. Jantje, ben je stout geweest, Dat je school moet blijven? 'Alle jongens spelen al, 'Jij moet tafels schrijven! Jantje, heb ie boozen zin? Foei, wat kijk jo dreigend. Niemand, die er a-eht oj? slaat) Meester zit er zwijgend. Jantje, jongen, 't valt wel hard! 'Alle de kornuiten. Stoeien nu naar hartelust. En dc zon schijnt buiten. Krissend, krasseid gaat de grift! Jantje wou wel huilen! Maar de zon, die lacht er mee, Als do jongens pruilen!

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1923 | | pagina 11