MISSIE-KLANKEN. SGBÓöiWTPIiiria I VOOR DE VROUWEIN niet, men gewaardigt zich niet licm aan te zion; maar men veracht en heleedigt hem. Men laat den werkman geen recht wedervaren! Een schande is het, een schan de, die mij tot in het diepst van mijn ge moed ontroert cn. ik kan er geen getuige van zijn zonder mij diep te verontwaardi gen. En toch leert alles mij do hooge waarde van den werkman; den eerbied, dien hij verdient; de achting, die wij hem schuldig zijn. Ziet maar eens naar den heerlijken bouw dezer kerk, door den werkman gewrocht!En toch! men laat den werkman geen recht wedervaren!" Een onbedaarlijk, minuten-lang applaus onderbrak de rede De redenaar brengt hem met machtig gebaar tot stille hen bedreigende, als pleegden zij heiligschennis! „Ongeluk- kigen! gij klapt en juicht! Weet gij wel, hoevelen onder u den werkman geen recht laten wedervaren! Niet den werk man van een aardsch bouwwerk, maar Den Werkman! den éénen wa ren Werkman! dón Bouwheer van 't heel al! Hij is 't, die met zijn almachtige hand der hemelen uitspansel heeft opgetrokken; Hij, die in de onmetelijke ruimten de ne velkringen zoo heerlijk vol overeenstem ming heeft gerangschikt; Hij is het, die de bouwkunst van al die werelden heeft tot stand gebracht in de luchten; Hij is het, Hij, d e Vernuftige van alle eeuwig heid. Die wegen heeft voorgeschreven aan al het gesternte en Die de sterren gebiedt dezo wegen te volgen met onsterfelijke regelmaat. Hij, de onvergelijkelijke Beeld houwer, heeft al de hemellichamen gebei teld; en onze aardo heeft Hij als een won deren diamant geslepen. Hij is het we derom, Die in de tijdloosheid zijner ge dachten en in de eeuwigheid van zijn god delijk plan het voorbeeld schiep en de ge daanten vaststelde van ieder levend wezen Hij, Hij alleen heeft uit het ruwo van ons vleesch het menschelijk lichaam gebeeld houwd, dat beeld zoo heerlijk-gevormd, zoo prachtvol en dat den blik steeds ten hemel richt Hij heeft alle werelden gemetseld; Hij heeft ze getimmerd, ge beeldhouwd, gesmeed, geweven j s En ik zeg, dat men aan dien werkman, aan den Werkman geen recht laat weder-^ varen!" s a i s Ouders, stoot nooit het fijne rechtvaar digheidsgevoel uwer kinderen in uw vele en velerlei verhoudingen, hetzij 't gaat om uw kind zelf, uw dienstbode, uw even- mensch, uw God G. P. J. v, d. BURG, Hageveld, Voorhout. Pr. EEN NIEUWE PATER DAIMAAN. In deze tijden leeft ook nog verre, verre van ons vandaan een missionaris, een pries ter, een Capucijn, die ook zich met opof ferende liefde gegeven heeft, en nog geeft voor de arme melaatschen. Onbekend voor de wereld wijdt hij zich nog tot op den dag van heden aan het tijdelijk en eeuwig geluk van die arme stakkers..,, en zelf melaatsch als een andere pater Domiaan, weet hij hen te troosten; te sterken en te bemoedigen. Het is de capucijn, pater Daniël, in de missie van Maranhay in Bra zilië. Het werd verhaald door pater Elia- dorus in het: Bollettino -delle Missioni ïestere Dei Minori Cappuccini. Het tijd schrift der buitenlandsche missiën van de alinderlyoeders Capucijnen van de maand Tuli 1923. We zullen zoo getrouw mogelijk liet. woord van pater Eliodorus volgen, die een bezoek beeft gebracht aan zijn zieken medebroeder. „Den 15en December van het vorig jaar verliet ik de statie Canindé, waar ik twee jaren van mijn missieleven heb doorge bracht. De gehoorzaamheid riep mij om voorloopig Marcellinus een behulpzame hand te bieden, maar spoedig daarop kreeg ik het bevel om onmiddellijk te vertrekken naar onze missiepost te Belém do Para, Pronto Den 24sten Februari vertrok ik" me? 'een bootje vanuit de haven van Fortaleza en kwam na een zeereis van 4 dagen op mijne bestemming aan. Veel groeten, veel wenschen, veel broe derlijke beloften waren mij medegegeven voor onzen medebroeder Pater Daniel, die als slachtoffer zijner liefde, zelf als melaat- sche verbleef in het mclaatschen-verblijf te .Para. Daar vertoefde hij verre van al zijne dierbaren; ook van zijn confraters, iü de grootste eenzaamheid en verstooten van alle wereldsche volleening. Mijn eerste bezoek gold dan ook dert ar men priester om hem de groeten over te brengen van al zijne mede-missionarissen, hem te zien en te spreken, die daar alleen was met de lievelingen, des HeereS, zijn kudde, zijn volk.de melaatschen. Maar ach.... welk een gezicht.... welk èen toestand! Ik herinner mij nog zoo goed den 2Vsten November 1920, toen wij met ons zessen als nieuwe missionarissen uit Italië aankwa men en hem toen een bezoek brachtén. Niemand onzer was teen in staat eert woord te spreken en wij waren bedroefd bij het zien van zoo'n jong cn vurig 'missionaris, nog in de kracht zijns levens.maar door die vreeselijke ziekte verloren voor de missie'. Zijn toestand was toen lang zoo erg niet als nu. Nu na twee jaren bij ëén nieuw be zoek trad hij mij tegemoet, met een glim lach op zijn misvormd aangezicht.... wan kelend. terwijl hij met bevende en zwakke stem mij de woorden toeriep: Benedictus, qui venit in nomine Domini: Gezegend Hij die komt in den naam des Heeren. 'Arme pater, een geraamte was bij niets meerbijna niet meer in staat eenige stappen te zettengeheel het lichaam een en al wonden, die hem langza merhand doen wegteren. i Hij sprak nog.maar stamelend..T. met zwakke stem als iemand, die gansch uitgeput is. Óndanks dat, waren zijn woorden slechts over God, over den hemelwoorden vol christelijke onderworpenheid aan Gods H. Wil. En als ik mij gereed maakte om heen te gaan, dan was zijn laatste woord, zijn laatste bede: „Pater, zoo sprak hij, ik dank u voor uw bezoek en belangstelling, maar ik smeek ubid voor mij en laat brave zielen voor mij bidden, want ik denk dat mijn laatste oogcnblikken spoedig zul len aanbreken." Ik heb het hem beloofd om zijn smeek bede te plaatsen in het missie-tijdschrift der Minderbroeders Capucijnen, want wij gevoelen een groote liefde voor hem. Gedenk hem dus in uw gebed, spréékt voor hem ten beste bij Jezus, voor hem, het slachtoffer van liefde, die spoedig zijn jong priesterlijk leven zoo heldhaftig zal eindigen. Op mijn' aandringen liet hij zich" plioto- grapheeren maar hij wilde dit slechte te midden der zijnen, die, gelijk hij. ook wa ren aangetast door deze vreeselijke ziekte. Immers, hen had hij opgevoed, hen had hij onderricht in' de liefde Gods, hen had hij getroost wijzende op het geluk des hemels. Do photo's vertoonden hem zonder vin gers aan de handen en zonder teenen aan de voeten, met een misvormd gelaat. Vroe ger zoo flink en schoon, nu door de ziekte geheel en al weggeteerd. O arme melaatschen! Verstootelingën der wereld, miskend door eigen familie en van de menschelijke samenleving afgeslo ten, de wereld walgt voor zulke schepsels, voor hen, de slachtoffers van deze besmet telijke ziekte. - Hier geen hoop meéi* óp aarde, stellen zij uitsluitend hun hoop op het hcmelsch vaderland. Als het ware onbekend met' hun "eigen ongeluk leven zij in de melaatschenkolonie toch altijd tevreden, in vreugde en blijd schap, gesteund, en getroost door hun va- der, den melaatsehen pater Daniël. O, hoe zeer bemint hij hen, want hij begrijpt eiï beseft boe groot hun lijden is. Hij versterkt hen door het H. Geloof, doet hen de kracht vinden in het gebed en de H. Communie, wijst ben op de groote belooning die hen wacht en houdt hen voor de belofte van Jesus: „Zalig die weenen. want zij zullen getroost worden." Tot slot dit woord: Aan u menscben,die brandt van liefdo voor Jesus, een bede, een smeekbede., gedenkt den edelmoedi- gen missionaris en zijn beschermelingen,» die zoo vreeselijk moeten lijden. Fr. ELIODORUS, Miss. Apost. Belem do Para, 4 April 1923. ;.,7 „TERWE". Do vorige week eindigden we onze bloem lezing met het „Lied van de Terwe" van René de Clerq. Dit lied is slechts een ge deelte van een grooten cyclus „Terwe". Het geheel draagt een romantisch karakter; vooral de romantiek van het Vlaamsche landleven komt er in tot uiting. "We zullen trachten er een niet al te uitvoerig over zicht van te geven en enkele passages af drukken. „Terwe" verdient vooral ook ge kend te worden omdat Hubert Cuv- pers het eenige jaren geleden bewerkt heeft tot een heel mooi declamatorium. De declamator reciteert de verzen, terwijl het orkest het rhythme der verzen volgt. Voort durend illustreert de muziek de wisselende stemmingen van het gedicht' en verhoogt het dramatisch en lyrisch effect. Dit declamatorium van Guypers kan de vergelijking met het beste wat buitenland sche meesters als Schumann, Strausz en Max Schillings gepresenteerd hebben, glans rijk doorstaan. Cuypers heeft de muzikale lftrmonio' van "woordaccent, woordklank en de tonen der instrumenten weten te vinden en zoodanig te verbinden, dat een imposant harmo nisch geheel werd verkregen. Alphons Laudy heeft in Vlaanderen herhaaldelijk „Terwe" voorgedragen, gesteund door Cuypers muziek. Mochten we 't werk hier in Leiden toch opk eens hoorenf 't Zou zoo mooi zijn daarmee dit jaar den kun stenaar te eeren omstreeks den tijd dat hij zijn vijftigsten verjaardag viert. Bij mijn overzicht van „Terwe" zal ik zoo vrij zijn tevens iets mede te deelen van Cuypers muziek. 't Is feest van St. Elooi. In 'de her berg ,,'t Zwoerd" zijn Vlaamsche dorpe lingen bezig zich te vermaken bij kanne en veel. 't Is een jolige, leutige troep. De Vlaamsche boert wekt den daverenden lach' en een kweezeltje zou zich daarbij-niet thuis gevoelen. nrajjj '„Hei, sclienken dochterkens! De glazen vol! Gezondheid, kerels! Do uwe, Mark, [op de uwe!" Het werd een glazenklank', een geldgerol, Een feestgcroep van stemmen, heesche en ruwe. Het geheelo herbergtooneel wordt ge karakteriseerd door een vroolijk motiefje, "dat prachtig wordt uitgesponnen. Om beurten zingen de boeren een liede-~ ken. De een zingt van „Pier den Manden maker" x Pier zei: ik weet een woordeke, Een woordeke yoor u, - We trekken 't korte koordeke, Katrien, we trouwen nu! Trienlief, is dat geen plan, geen plan Trienlief, is dat geen plan Een huiske met een hoveke, j Een keuken met een schouw, Wat stoelen en een stoveke En wij daar man en vrouw TiienÜef, is dat geen plan, geen plan Trienlief, is dat geen plan?. 4 Wij komen met ons kandekes, TjT Wel makk'lijk aan 'den kost. 1 j t Ik maak er voort mijn mandekes, Mijn winkel wordt uw post. Trienlief, is dat geen plan, geen plaffT - Trienlief, is dat geen plan - <-• A -<* En kunnen wij wat stuiverkes j Besparen op 't gewin, j j Ze gaan al zeer en zuiverkes - 't Den aarden spaarpot in. J Trienlief, is dat geen plan, geen pïan Trienlief,- is dat geen plan j Blaast dan een gunstig windeko Het wonderschipke alhier, Dan koopen wo ons een kindeko En beeten 't Trien of Pier! Trienlief, is dat geen plan, geen plan Trienlief, is dat geen plan CSfrf*-* Een andere boer zingt het liedje van RiDg-king-king. Hoort gij dien ronk van ijzer - Ring-king J Nu luider en dan lijzer, Ring-king; 't Is in de smidse, ring, king, king, Dat ik te vrijen ging. Het aanbeeld épuwdo gensters Ring-king; Een meisje wies de vensters i Ring-king; Maar ik vergat den ring, king, king Al om dat lieve ding. gr— Ik volgde baar in de kamer, Ring-king; Daarnevens viel de hamer 1 Ring-king; De vader smeedde ring, king, king, y Zijn dochterken een ring. Hij smeedd' hem, dat hij vaste l FJng-king; - Om mijnen vinger paste j Ring-king; En dat er met 'nen ring, king, king Zijn dochterken aan hing. Nu dicht ik voor mijn vrouwke, Ring-king; Een aardig douw-douw-douwke, Ring-king; En zie, 't is van den ring, king, king, Dat ik haar wiegelied zingl Terwijl de jongelui zich op deze wijze vermaken, zitten de oudere boeren in een hoek van do taveerne te praten over een stuk land. Nol Naessens beweert, dat er nooit tarwe groeien kan, omdat de grond vroeger boschgrond was. Schepen Bard en Nols zoon Mark, die pas het liedje van do Ring-king gezongen heeft, denken er an ders over. 't Wdrdt een hevigo ruzie. Met een eigenaardig sprongmotief wordt in de muziek de koppige aard van den ouden Nol geteekend. De jongelui gaan door met pleizier maken. Een oud, gerimpeld boertje met een houten been, zoo'n dorpslijper, zal een liedje zingen van den lepelgieter; Daar stierf 'ne lepelgieter, Trok recht naar 't Pierenland, i Hij vond er Sinte Pieter En reikt.o hem de hand. „Sint Pieler," zei hij, „goede maat, I Ik kom eens kijken, hoe het gaat En lepels gieten!" Ten hemel moet go weten, Doen d'heiligen niets al, Tenzij hun rijslpap eten, Tenzij Hij blijft steken en wordt braaf uitge lachen. En terwijl zoo do dolheid hoogtij viert, gaat Mark stilletjes naar huis eif yertelt zijn vrouw vau den twist in de herberg. Hij vreest een breuk "met zijn koppigen vader, Want in stilto heeft hij 't bewuste land reeds met koren bezaaid. Nu begint het tweedo gedeelte. De oude Nol Naessens loopt met zijn mispelstok zinnend door de velden. De muziek schil dert nu, terwijl de declamator van die wandeling verhaalt, de poëzie van het landleven en den vrede die rust op de vel den in het licht der lite herfstzon. Maar die vredo wordt verstoord. Er komen on rustige rhytmen, er komt oen gemor in de lonen. De oude beer is namelijk het stuk land genaderd, dat vroeger boschgrond was en waarop naar zijn zoggen nooit koren zou kunnen groeien. Tot zijn schrik en ergernis ziet hij hier en daar een schichtig scheetje door eten grond boren. Hij wrijft zijn oogen uit, ziet toe, roert met zijn stok in do aarde..5 Totdat hij plots, hij bukte tot den grond, Stiet Moor van kant, die krabde met [zijn pooten, En hurkte, tastte en scharrelde in het 12 [rond, Ging hier een kiem en daar een keest [ontblooten, Wrong zich weer rechte, lei zijn neien [vond In de open hand, en beefdev en zag Hb-i [verschoten. Zijn oogen stonden strak, zijn hand viel ts [lam, Hij zeefde 't al.z Opeens, met beide [voeten Hij trapte er op, eenbaarlijk, gloeiend te [gram, En immer voortgestadig wrijven, [wroeten, Gestadig stampen!, i -. Dan, na poozen, [kwam Een koude kalmte, en kort: „Dat zal hij r. [boeten!" -A - y-Ly r - - Men" boort nu voortdurend in de mu ziek het motief van den koppigen oude. Deze gaat naar huis, ontmoet zijn zoon en barst uit in woede: Ben ik uw vader? Gij mijn zoon? Nooit, [nooit! Dit huis staat los, ik zoek een andere - Ll'kthLl -.Lwoon, Des anderen daags zit hij somber in mokkerige eenzaamheid in zijn nieuwe wo ning en staart over dc velden en in de grauwo lucht. Hij peinst over zijn verlatenheid en wijt die murmureerend aan zijn zoon. De muziek schildert in sombere accoorden die eenzaamheid en vertolkt den weemoed van den stervenden herfst. Dan komt de winter.. - V yHet wintert ruw daarbuiten, if Het wintert om zijn smart, Sneeuwvlokken op de ruiten, - Sneeuwvlokken op zijn karf. si> h. Het winterweert Het dwerrelsneeuwt. .Vlokken, vlokken, vlokken, Gesteven schuim, Met scheuten en schokken, door 't ruim; y Ze zakken, i1 J Bij pakken, 1 j cd, aïs er wind in zit, waaien ze, waaien ze, draaien zo, draaien zc, 'de lucht is donker van wit. 1 Eenbarelijk buien! ji De grond wordt zat j en dikker kleven do kuien. Wat ze leven i 'die losse wittiglieên, Ze werverweveoi ondereen een kleed, waarmee zo d'aarde kleên'. Er ligt al een deken van vlekkeloos laken, gericheld, geticheld. op al de daken. Het wordt een stiller, een warmer weer en zachter zijgen de vlokjes neer, Het vlokgewiegel sterft keelemaal. Een zonnestraal loopt glinstrend voor den speicrj En geen beweging, geen gelui; De zwarte .hoornen springen Zoo komt eindelijk de lente. B; beweegt zich in vroolijkcr rbylhj zonniger -toonaard. Do hoornen springen uit, De bloemen in de wei, Daar komt dc zomerbruid, Daar komt de zonnc-Mci!. Daar komt de Lente! Zo spreidt al gauw Haar hooge ten te Van licht cn blauw. De velden laaien In zonnegloei; Dc weiden waaien Vol hloemenbloei! Het beekje huppelt Zoo vlug en frisch, En zilver druppelt ,Van bies en lisck. -■ De hoornen rekken Hun armen uit, De wilgen lekken, De berk loopt uit. Al takken, twijgen, Al wierookwerk. De leeuwriks stijgen Op vlammenvlerk. En liefde en hopen Heel al doordringt, Het hart gaat open De ziele zingt. HOE OUDERWETSCH Op haar huwelijksdag krijgt de Japan- sche vrouw elf geboden, welke haar door haar moeder plechtig worden ingeprent, en waaraan zij streng moet vasthouden, om een gelukkig huwelijksleven deelachtig te worden. Deze geboden zijn sedert! eeuwen van geslacht op geslacht overge ërfd en worden nog tegenwoordig door alle gehuwde Japansche vrouwen ter harte genomen, die de oude traditie trouw blijven. Deze elf geboden van de moeder aan de bruid luiden: Van het oogenblik af dat je getrouwd bent, ben je mijn dochter niet meer. Daar om moet je nu je schoonouders evengoed gehoorzamen als je tot dusver gekcjgr- zaamd hebt aan vader en moeder. Als je getrouwd bent, zal je man jé eenigë heer zijn. Wees gewillig en be scheiden jegens hem. Gehoorzaamheid aan den echtgenoot is de edelste deugd der vrouw. Denk er altijd aan, dat je vriendelijk moet zijn tegen je schoonmoeder. Wees nooit toornig, zelfs als je man je onrecht doet, Luister geduldig, naar wat hij zegt en als hij kalm is geworden, spreek hem dan vriendelijk toe. Praat niet veel. Zeg nooit iets kwaads van je huren. Lieg nooit. Ondervraag nooit waarzeggers. Wéés zuinig in je huishouden en wees er zoo nauwkeurig mogelijk in. Pronk nooit met den rang of den rijk dom van je man. Spreek nooit over je eigen rijkdom in tegenwoordigheid van de bloedverwanten van je man. Kies je gezelschap niet onder de jonge menschen, ook al ben je zelf jong. Wees altijd zindelijk en bescheiden ge kleed, Draag nooit gewaden in te schit terende kleuren. NUTTIGE WENKEN. Het strijken van witte jurken. Witte japonnen en blouses worden dade lijk na het wasschen met zeer dunne, ge kookte stijfsel gesteven, gedroogd en voor het strijken gesprenkeld. Deze kleeding- stukken mogen niet te stijf zijn. zij moeten veel meer de buigzame zachtheid van het weefsel behouden. Voor gekleurde stoffen gebruikt men gelatine of Arabische gom. Men strijkt deze kleeren op de binnenzijde. Borduur sels strijkt men eerst op den rechterkant glad, maar niet geheel droog en dan aan den linkerkant; en zorgt er voor, sterk op het geborduuyde te drukken, waardoor het patroon mcoi bovenop komt te liggen. Gasfornuizen en kachels. Zwarte gasfornuizen kan men inplaats van met potlood, mooi zwart houden door ze met zwarte boenwas te wrijven. Het is mooier en veel minder vuil voor de handen. Om het fornuis mooi zwart te krijgen, moet men het voor het potlooden, met een halve ui insmeren. i j' Glimmende kleeren. Het „glimmen" van kleeren kan veroor zaakt worden door afslijten, maar ook door vettigheid. In beide gevallen helpt afspon- sen met lauw water, waarin men per liter een kleine theelepel ammoniak gedaan heeft, aldus „Onze Kleeding". Op vettige plekken moet men dit een paar keer her halen. Maak dan een zwaar ijzer warm leg een vochtigen doek op dc natte plekken, pers ze droog en zoo noodig, weer in den vorm. Eindig met de behandelde plekken op te borstelen met een stijven, schoonen borstel. Zijden kleeren moeten niet gebor steld worden, tenzij met een uiterst zach- ten borstel, die ook voor fluweel gebruikt wordt. Voor zijde gebruikc men liever een lap fluweel of zachte wollen stof. Warmte cn kindervoeding. In den regel hebben dc kinderen in den zomer weinig eetlust en is het daarom zaak voor. cLc moeders te zorgen voor veel ver scheidenheid in voedzame, doch luchtige spijzen. Kinderen hebben, vooral als ht u is, een afkeer van vet en ook va eten. Indien wij hun gang lieten g bruikten zij alleen koude dranken Maar wij moeten juist zorgen, dat melkspijzen met een stukje boter eten. ^Enkele" doktoren ontraden vlee: de meesten schrijven voor een klei goed gaar vleesch aan de lrindere ven, om hun eetlust op te wekken Gekookte groenten zijn uitsteke geef geen rauwe greenten of sla kleintjes. u Tomaten en hard gekookte eiery moeilijk verteerbaar. Gekookte, oude melk met wat door niet te veel tegelijk i stekend drinken. Tusschen de maaltijden niets - geen snoepgoed is een eerst eiseli als het warm is, Laat de kleintjes na het eten eé^ tïertje liggen of rustig zitten. Wanneer de kinderen iets gegel ben, dat te zwaar" was en hun maa streek raken, dwing hun gc'en et laat de maag dan een tijdje rustel r»"-v~.- jeerviekken. Vlekken van wagensmeer of teei men in met boter of een stukje en laat dit eenige uren intrekken. bet vet en vuil er af nemen met en uitwasschen met water en zeepA moniak, of. als de stof niet gewessi i worden, met witte terpentijn naw Tegen mot. Tn weinig gebruikte kamers stro j tegen mot tot behoud van het ta g gewoon keukenzout. De „Wcok"-meibnde. Over deze methode schrijft dr. j „Zw. Crt.": „De eenigste goede wijze van inmaken geschiedt op die als do Duitseher Weck is gepropageerd.' maken door koken van dc groente! hoe die glazen dan ook heeten n Daarmee doodt men de kiemei stof deen bederven en hun spoi lang achter elkaar te koken. Tey de flesch luchtledig, waardoor ti bewaring zij zelf het verklikt, ws bewerking onvoldoende geschied De Weckmethode. is eenvoudig alleen behoeft men niet de flessehi onder water te zetten; tot aan dc het water is voldoende en kost mi gas. Maar goed en lang stoomen Is men nu een weinig handig zichtig met het glas, dan kunnen mee; af en toe een nieuwe gumm alles en steeds eet men de grol versch gekookt met al de sappe" dqn.de bestanddeelen, ook die well baai; zijn, nog in groote mate ints nadat men de flesschen vulde. Het lijkt mij toe, dat het een ze rijk vraagstuk is en dat er niet, aangedrongen kan worden toch methode toe te passen, omdat voedingswaarde intact laat, hoop en doelmatig is, terwijl de rente geld dat men besteedt aan di schaf zeker niet mqcr bedraagt kosten van het ieder jaar nieui schaffen zout.'1 Zwarte beften varf messen die t of verkleurd zijn, moet men uur zetten in een zwakke oplos.' overmangaaiiTuro kak. (Men zorg staal vrij blijft, zetie ze dus bi; stopflesch of Keulse).e nol). Nadat zo gedroogd zijn, sm:e: stevig in met zwarte was, laat ken cn wrijft daarna uit met lap- Blanke was geschikt voor lie: blank-eiken meubelen en vlo; reiclb men door 1 deel fi-ngc to lossen in 3 declcnwblanke l mengsel 24 uur laten staan, dan j 1 het gebruik

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1923 | | pagina 8