0 0 0 OM TE LACHEN. 000 scheept. Zoo iets kon de stemming zoo hinderlijk storen. Zo hadden al eens voor gesteld om de deur op slot te doen, maar dat had de- Juffrouw niet eens gewild; dan kon er toch zeker niemand komen, .vonden ze. Zoo was het ook nu! Ze waren verdiept in klein duimpjes lotgevallen allemaal, of liever haast allemaal, want Mien, groote woelige, drukke Mien, die heel alleen ach ter aan «at, vlak bij de prullemand, en die meestal nog meer genoot van vertellen dan alle anderen, omdat ze haar rijke ver beelding vrij spel liet, Mien draaide, was onrustig, keek telkens en telkens den kant van de prullemand op, schoof zus dan zoo, telkens anders, zonder één oogenblik haar volle aandacht bij het verhaal to houden. De Juffr.onw, die' haar al een paar keer een te eken had gegeven, wilde haar niet verbieden om de stemming niet te breken. Toch keek ze telkens Miens kant op, maar 'i hielp niet veel. 't Ylotte niet als ge woonlijk. Wel was heel do Idas erbij op onrustige Mien na, maar haar hinderlijk gedraai en 't al tot twee maal toe- gehoor de zachte „Miauw", brachten de Juffrouw zelf uit de stemming, en om „mooi" te ver tollen, om te boeien, moest ze zélf als de kinderen 'er heelemaal „in" zijn. Hoor, daar had je het alweer. Waar kwam dat ge- mauw toch vandaan. Ja. Mien zou 't wel weten, de angstige oogen, de verdachte kleur, 'b schuldbewuste hoofd, zoo diep voorovergebogen, duidden er wel op, dat ze er meer van wist. 't Was weer stil, maar neg geen vijf minuten later, in het angstig ste deel van het verhaal, klonk 'n herhaald „Miauw, miauw" weer door de stilte. Een paar keken om, maar doordat ze aan 't pakkendste gedeelte waren, sleepte de Juffrouw de meesten nog mee. Mien durfde nu heel niet opzien, angstig verborg ze haar. gezicht achter haar arm, keek schuin naar beneren, naar den kant van de prullemand. 't Ging weer even goed, maar dan opeens, 'n Zachte plof klonk er in de, woeligen hoek, een hard „miauw" en angsti ge Mien die dadelijk met een wanhopig gebaar haar arm uitstrekte, verloor haar evenwicht, en viel met een harde plof de bank uit op den grond. Er was geen redden aan, de sprookjes wereld had afgedaan, de werkelijkheid werd veel interessanter. Aller oogen keken naar Miens plaats, terwijl gedienstige ,,vij"-genooten al gauw riepen: „Een poes je," ze heeft een poesje,'kijk '*s!" Dat was al te mooi. D&t moesten ze zien. Enkele heel nieuwsgierige stonden al naast de bank, één probeerde er, achter Juffrouw's rug op de bank te klauteren, maar met een strenge stem zei de Juffrouw: „Zitten" allemaal, en dan tot Mien; die al heel lang weer keurig netjes op haar plaats zat, de handen op de schoot: „Hom maar eens hier, we moeten eens zien wat je hbet!" Schoorvoetend kwam dikke Mien de bank uit, in haar armen een klein zwart poesje .geklemd, dat met zijn twee opgjes vreemd de klas rondkeek, angstig mau wend, als voelde heb gevaar. Miens groote smeekendeoogen keken van haar schat naar de juffrouw, ha-ar Meur werd al die per en toen ee eindelijk met hoogroode Meur voor de Juffrouw stond, boog ze haar hoofd zoo diep ze maar kon.. „Hoe kom je daaraan, Mien?" Ze bleef angstig zwijgen; in haar hart had ze 'n grooten strijd, ze durfde 't haast niet zeggen, bang als ze was voor straf, dan na lang haperen en hakkelen, "raffelde ze 't verhaal in eens af. „Wc haddon er vier en drie moesten er „verdronken vandaag, en Vader had dit „aan mij gegeven, toen 'fc nog heel klein „was en toen heb ik 'b weggehaald en toen „in m'n zak meegenomen, en toen met 'b „leegen van de prullemand voor school 'b „erin gelegd en toen heeft 't geslapen en „toen Hier hield ze op, de rest wist de juf frouw immers toch. Opgelucht keek ze rond, aan Juffrouw's gezicht zag ze, dab ze voor straf niet bang hoefde te zijn, ze pakte het diertje en gaf het de Juffrouw in den arm. Is 't niet lief, en zoo zacht, voel 's!" Ja 't is een lief poesje, zoo mooi zwart, alleen 't puntje van z'n staart niet. Vader gaf je dit zeker, omdat jij ook eoo'n' zwartje bent! Maar wat zullen we er mee doen?" Ja, dat wist Mien ook niet. Ik weet wat, luister: We geven hem een naam. Zullen we hem Hans noemen. De heele klas vond het leuk, een echt beest om .Hans te heeten met z'n glim mend zwart velletje. En, luister verder; als Mien's Moeder 't goed vindt neem ik Hansepausje mee naar mijn huis en als hij 't erg braaf is geweest, mag Tante Mien hem halen en komt hij bij ons op visite. Hoe vindt jullie dat! 'n ..Hoeraatje" ging op en allen waren bet roerend eens. Hans bleef tot de bel ging op visite, daarna mocht Tante Mien hem naar zijn nieuwe thuis brengen nadat ze eerst de prullemand terdege schoon had gemaakt, want Hansepausje was een nette poes, die 't nooit buiten zijn bak deed. 's Middags kreeg de Juffrouw het vol gende briefje: „Geachte Juvrouw, Alsdat we nog twee poesjes over hebbe en dat U gerust mag komme uitzoeke. Met groete, Vrouw WIEL." De Juffrouw maakte van de uitnoodiging geen gebruik en dankte Vrouw Wiel heel vriendelijk. K. A. R. BOER EN GENTLEMAN De „N. Venl. Crt." geeft volgende tegen stelling: Sezer dagen in een onzer Limburgsche provinciesteden, Een snikheet© dag. De lucht, die je inademt is stof of voor drie kwart. Een gezelschap „moeio pelgrims" zit de respectieve dorstige kelen te laven met ijs, HANS. en toen hoorden zij tot driemaal toe op de buitendeur bonzen en een zware stem riep heel hard: „Vrouw, maak 's open! Klein Duimpje en zijn broertjes lie ten zich van schrik gauw van him stoeltjes glijden en de vrouw zei: „Kruip onder het bed, in 't allerverste hoekje en hou je muis •jesstil. Tot haar man riep ze, zoo hard ze kon; „Ja, ik kom, ik zal 't licht meebren gen, 't is zoo donker in de gang!" en met dn lamp, die ze van tafel nam in haar hand, ging ze beangst haar man opendoen. Bons.... bonns.... boonnss..., klonk't weer. De vrouw liep wat harder; als de T,eus kwaad werd zou hij zeker de kinde ren opeten.... Ze luisterden, luisterden met alle aan dacht, de kleuters van klas drie; rillend en bevend nu de ongeduldige reus zijn zware slagen op de deur weer door het huis liet dreunen. Angstig stonden de gezichtjes, in spanning wat nu komen zou; sommigen hielden elkaar stijf vast om „sa men" dit griezelige deel mee te maken; anderen hadden hun steun gezocht bij een stuk van de lenning, een zijkant van hun lessenaar, nog anderen knepen zich in bange afwachting in de armen, die stijf tegen elkaar gedrukt waren, al harder en harder naarmate de reus naderde. Muisjes stil waren ze, niemand draaide, niemand verschoof, zelfs kon men nu en dan duide lijk de ademhaling hooren. Alle aandacht werd getrokken naar éen punt, naar éen gpzicht, éen stem, alles wat die éene mond zei, hoorden ze, beleefden ze, zagen ze zoo duidelijk voor zich, dat ze alles, alles rond zich vergaten, dat de heele wereld niets voor hun was, alles zonk weg op klein Duimpje en zijn broertjes na. Er kan ook niets vergeleken worden bij 'dat sprookje, oud maar telkens nieuw in zijn bekoorlijkheid, geliefd de bij kinderen als het „mooiste"; afgebedeld eiken keer -bij de,Juffrouw, als ze zeurden om: „toch nog éen keertje vertellen, toe nou!" En als ze dan 's weinig sommen fout hadden, of extra keuring geschreven, een taal oefening zonder te veel of te weinig d's en t's in den verleden tijd, dan, dan „kon" 't gebeuren, dat; er geen leesboeken kwa men, maar dat de juffrouw na het bidden stil voor zich uit zat te turen, de armen over elkaar, en ze schijnbaar heel vergat dat ze in de klas was. Een schok ging dan door de rijen en in drie tellen zat elk „op z:n mooist", in spanning te wachten. Dan kwam 'tLangzaam, zacht en duidelijk foegon een stem: „Er was eensEen onderdrukt „Ha" begroette deze woorden', even lachten ze tegen elkaar, verschoven nog wat, dan werd het weer rustig en luisterden ze. Langzaam aan, meegesleept door de rustige stem, zonk alles om hun •weg, waren-ze er „in" en had de Juffrouw een dankbaarder gehoor aan hen dan bij welke les ook, zelfs sommen met „heuschc" koekjes, waren er niets bij. O, wee, als er dan een boodschap kwam uit een andere klas; met gemopper werd de verstoorster begroet en door de Juffrouw gauw. afge kwast en dg!, op het terras van een restau rant. Een groote auto rijdt voor, vlak voor het gezelschap. Do inzittenden stappen uit in een wolk van bij den draai opgejaagd stof, terwijl de snorrende motor zijn stin kende rookwolkjes mengt onder het stof. De automobilisten gaan naar binnen, maai de motor blijft snorren en zijn stank vrij gevig over de tafeltjes van het terras ver- de elen. De „deftige chauffeur", die voorin bleef zitten, verroert geen vin. Een der heeren, die in damesgezelschap op het terras zit, maakt den man op het onaangename gedrag van zijn machino op merkzaam. „Zoo, stinkt het," is het lakonieko ant woord. „Kunt u den motor niet afzetten of een paar pas verder rijden Een vernietigende, ja heusch, diep ver ontwaardigde blik was het antwoord. En de motor snorde door. Hemel en aardo moesten bewogen worden om den man er toe te brengen, de hotelgasten, die bui ten zaten uit te puffen, niet te verjagen met zijn stinkduivel! Men noemt zoo iemand een beschaaido lomperd! Maar het kan ook anders. Een ,onzer Limburgsche dorpen, dat met zijn station verbonden is door een gemoe delijk voorvaderlijk paaTdentrammetjef gaf toevallig den volgenden dag reeds getui genis daarvan. 's Zomers rijdt de tram met frissche open zomer wagens. Die echter het nadeel hebben, dat, als het stoft, de reizigers daar meedoogenloos aan zijn blootgesteld. De weg lag in de harre zon te bakken, en toen een zware transportwagen zich ge lijk tegenover het voortzeulende trammetje hield, werden dikke stofwolken in de tram gestoven. Dat zou een pleizirige zit worden, zoo'n half uurtje lang! En de koetsier scheen naar niets te merken. Een der reizigers in de tram, wien het te benauwd werd, maak te hem er echter attent op en gaf met de hand een teeken, langzamer te rijden en achter de tram te blijven. De man lachte, volgde als van zelfspre kend terstond dien wenk, en bleef achter de tram tot hij ze bij een halte voor kon komen. Het kostte dien man tijd, maar "hij deed zijn medemenschen een genoegen. Typische tegenstelling, die men in twee opeenvolgende dagen moest leeren, dat er zijn, die hun medemenschen zelfs nog hin deren, als het tegenovergesteld hun geen offer en geen moeite kost, maar dat er zijn, die hun medemenschen graag ter wille zijn, zelfs ten koste van eenoffer. Die boer op den transportwagen toonde zich een gentleman. Een compliment. Freule B. (visschênd naar een compli mentje voor haar pas geborduurde -pan toffeltjes): „Wat zeg je jonker van mijn pantoffels?" t „Ze zijn gewoonweg-enorm, freule." Jantje sekuur. Luitenant (tot zijn oppasser): „Boersma, haal me eens gauw een perronkaartje?" Boersma: „Eerste of tweede klasse, Luit'nt?" In den dierentuin. Twee-kinderen staan voor het hek van den olifant. „Zeg eens, Piet, waarom heeft de olifant zoo'n grooten neus?" „Hij heeft misschien altijd met de vin gers er in gezeten, toen hij nog klein was." Een compromis. „Mijn vrouw geeft de voorkeur aan thee bij het ontbijt, en ik aan koffie. We zijn daarom tot een compromis gekomen." „Hoe?" „We hebben thee bij het ontbijt." Ervaring. „Jongen, kerel, het is vrij laat geworden, wat zal jij je vrouw zeggen?" „Ikke, o niks, zij zal het wel zeggen." Een middel. „Is er geen enkel middel tegen een kaal hoofd?" „Probeer het eens met een pruik." Zonsverduistering. Vrouw tot haar man: „Niet boos worden, liefste! Denk er om, dat je mij steeds de zon van uw leven bel# genoemd." Man: „Ja, maar die zon heeft al te dik wijls verduistering." Hij was beslist echt. Klant tot antiquair: „U zegt, dat deze zetel echt antiek is? En er zit geen enkel wormgaatje in." Antiquair: „Hoor'eens.hier, mijnheer, er is geen enkele worm zoo vernielzuchtig, dat hij een dergelijk meesterstuk zal aanval len." Ze v/aren nog niet klaar. O. W.-er tot antiquair: „Kunt u mij niet helpen aan een paar oude familiewapens?" „Op het oogenblik niet, mijnheer. Maar a.s. Donderdag zijn ze klaar. Ze zijn op het oogenblik nog aan 't roesten. Zoo gek zou hij niet zijn. Zij, nog zoo heel lang niet getrouwd: „Wat zou je doen, mannetje, als je mij eens moest verliezen?" Hij: „Ik geloof, vrouwtje, dat ik gek zou worden van verdriet." Zij: „Zou je dan hertrouwen Hij: „Geen kwestie van! Zoo gek zou ik niet- wezen." Hij kon het niet helpen. Een schilder beziet het werk van zijn leerling en prijst de druiven, die hij be zig is na te schilderen. „Kwaad zijn ze niet, maar tusschen deze en die van do Appelles, waar de vo gels op afgevlogen zijn, is nog een groot verschil!" „Dat kan ik niet helpen, meneer, dat de vogels tegenwoordig slimmer zijn dan toen." Dio tot sijn quaele raefc wil krijgen! En moet liaer gronden niet verswijgen, Aan Medicijnen en Advocaten, En moet men niet des wegen laten. Idem. Boterbloemen. I We lezen in „De Bóer": Wij meenen da-t vele landbouwers deze slechte planten enkel bij naam kennen, niet goed over haar zijn ingelicht en in zonderheid met weten dat zij schadelijk zijn. Wij gaan hen derhalve in 't kort in lichten. Er zijn verschillende soorten van boter bloemen. De meest algemeen voorkomende is de gewone of scherpe boterbloem (Raa- uncles acris). Zij bereikt een hoogte van 50 tot .80 c.M. Zij is min of meer behaard en bloeit in Mei en Juni. Zij heeft na tuurlijk gele bloemen waaraan men vijf kroonblaadjes kan tellen. Het is eene over blijvende plant; zij heete een scherpen smaak. De dieren' weigeren ze te eten. Bene andere soort is de kruipende boter bloem (R. Rep'ens). Zij valt zoo zeer in 'b oog, omdat de bloemen zich minder ver boven den bodem verheffen. Zij is een las tig onkruid, daar zij wortelende uitloopers vormt. De dieren weigeren niet ze te eten> maar zij mag onder opzicht van voedings waarde met de goede grassen niet op de ielfde lijn worden gesteld. Een derde soort is de voldrageixde boter bloem. (R. Bulbosus). Zij is gemakkelijk to herkennen aan haar m. dikten stengelvoet Zij is zoo slecht als de scherpe. Een vierde voort is de ver'giftigeboter- iloern (R. scéleratus). Zij groeit op zeer vochtige plaatsen, aan en zelfs in het wa- -yjr. Zij kan wel een meter hoogte bereiken. Jij is de slechtste en gevaarlijkste van alle. Zij is eenjarig. Daar de andere soorten van minder be lang zijn, laten we ze onverlet. Hoe de boterbloemen bekampen? Bijzon dere middelen daartoe bestaan er niet. Het best wat men kan, dat is de weiden wel verzorgen en den groei der goede voe- derplanten bevorderen door do weide te kalkeni, ze te mesten met metaalslakken en sylvinite. Daar zijn er die de aanwezig heid van veel boterbloemen in eene weide aanzien/ als een teeken dat het deze aan phosphorzuur mangelt. Natte weiden zal men, zoo mogelijk^ droogleggen Een eer aan te bevelen middel, dat is den boterbloem beletten zaad to werpen door ze af te maaien. Indien dit regelma tig oenigc jaren gedaan werd, zou men ze meester worden. Mijnheer koopt een das. Mevrouw zoekt te ve'rgeefs naar een zakdoek Kom ook onder die auto, dan denken de menscken, dat heb onze kar is. ACHTURENDAG. Advocaat: 'b Spijt me, dat ik niet meer voor jo kon doen. Veroordeelde: O, ik vind vijf jaar meer dan .genoeg; ik ben heelemaal tevreden! „Vooruit jongens, laat me verder zakken!" Onmogelijk, 't is tijd, we gaan weg.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1923 | | pagina 10