zjroesen wat er van was. Na verklaring fan tiet doel der instelling, van kot re el Be inent enz. liet men hem voorlaan io póJit opzicht met rust. li 'f«Daar Koning Willem I van het login Miner regeering af ontwaard had, dat ruïjne komst in België met geen gunstig |og werd aanschouwd, had hij in het n 1 woede jaar zijner regeering, 10 April n r 81ó. eene wet uitgevaardigd, houdende /0)j voorschriften tot spoedige en krachlda- j ige beteugeling van onrust en kwaadwil- igiieid", en in het vijfde jaar zijner re- n pering, 6 Maart 1818, eene andere, hou- ]j tnde afschaffing van de buitengewone macht cn wijze van rechtspleging, Ejevoerd bij de wet van 10 en het besluit Kin 20 April 1S15". De c-ene zoowel als do andere wet was leer rekbaar, zelfs in die mate, dat zij elk i «ogenblik konden toegepast worden op olim! de minste geruchten, tijdingen, be- n liiciilen, openbare gesprekken, uitroepin gen, geschriften, twist, tweespalt, enz., opfenz., want dit alles was in de wet duide lijk aangegeven. Al wat uitgelegd kon wor- afflen als strekkende om te verontrusten viel ndgmder den slag der wet, en wijl al wat de wet opgenoemd werd duister en dub- jlzinnig was, stond elke schrijver over Imbüeke gebeurtenissen aan eene verkeer- Tjöc uitlegging bloot. t ril Met Langenliuysen van Amsterdam werd Lc Sage het slachtoffer dezer liatelij- l®e wetten. lill Zijn strijd voor de rechten der katlio- ;ri Beken gaf het gouvernement aanleiding -'tof eene onverantwoordelijke handeling, aljwaardoor deze ridder zonder blaam op dipen rand van het graf werd gebracht. Den kCSeii Augustus 1827 werd Le Sage, die odjn zijne woning te Loosduinen ziek lag i „fen ten gevolge van aanvallen cener kersen- 'de»v:anl nagenoeg geheel blind was, door een mifceurwaarder en een dienaar der politie [aangehouden, naar Den Haag .gevoerd, M voor den rechter van instructie gebracht en na verhoor op de Gevangenpoort in be waring gesteld. Allerlei kwellingen moesten in de gevan- nis het lot van Le Sage verzwaren. Het verzoek, om een zijner kweekelingen bij g zich te houden als oppasser in zijne blind heid, werd afgeslagen: na een paar bezoe ken zijner echtgenoote werd ook haar do toegang tot de gevangenis ontzegd, „omdat zij over zaken hadden gesproken". Nadat hij drie weken in arrest was, ver-;, öi zocht hij om een advocaat, en veertien dagen waren er noodig, om er een te vin den. Mr. Delprat weigerde, „omdat de scherpe uitdrukkingen, welke Le Sago te gen het pro test antismus had gebezigd, niet veroorloofden, diens zaak met die warmte te verdedigen, welke hij recht had van zijn advocaat te verlangen". Daarop ontbood hij Mr. Melort en deze jond hem Mr. Brandt. De slotsom van nun onderhoud was: „Dat hij den heer Melort van alles verslag had gedaan, dat deze ziek was en niet tijdig genoeg her steld zou zijn, om deze zaak zelf te kun- aen waarnemen, waarin Z.Ed. ook perso- ïieele zwarigheid vond en dat hij (de heer Brandt) de zaak met goen mogelijkheid kon waarnemen"; hij raadde hem, ten spoedigste oen advocaat te zoeken, om eenvoudig aholitio (kwijtschelding van straf door den koning) te vragen. Op de Poort zou wel iemand voor hem schrij ven, de cipier zou hem de lijst der advo caten wel geven, er waren er in Den Haag wel meer dan tachtig. Mijnheer Brandt had aan Le Sage verder niets te zeggen en wenschte hem den besten uitslag. Ge hoeft niet te vragen, waar de wind Vandaan kwaml Mr. Donker Curtius was advokaat van den heer Langenhuyzen, die daags vóór Le Sage was gevangen gezet, en een ander katholiek advokaat, van der Horst, had hem vóór vijf jaren geweigerd in eene andere zaak bij te staan en dus 'wendde hij bij dezen geen poging aan. Ad vokaat de Jong was niet thuis. Eindelijk vond Le Sage een verdediger in den Is- Vaëlitischen advokaat van Gigch. De aanklacht tegen Le 'Sage ging over ieenige stukken, door hem geschreven in „De Godsdienstvriend" en „De Ultramon- taan". Mr. van Gigch bemerkte al aan stonds, dat het behandelen van zijne zaak moeilijk werd gemaakt; hij kon de noodigc bescheiden niet krijgen, de vrije toegang tot de gevangenis werd hem geweigerd, enz., zoodat ook deze Le Sage aanraadde, den Koning abolitie te vragen. Hierbij kwam nog, dat de advokaat het leven van Le Sage in gevaar zag en abolitie als het ecnige middel beschouwde om liet leven van zijn cliënt te redden. Le Sage ging er eindelij!: toe over, abo litie te vragen, vooreerst omdat de gevan genis voor hem ondragelijk werd; hij klaagde, dat „hij zich bevond in de nabij heid van mcnschen, die elk gevoel van godsdienst schenen afgelegd, te hebben, die beurtelings psalmen en ontuchtige liedjes zongen en dat gezang met gruwe lijke vloeken afwisselden", dat hij de gods dienstoefeningen niet kon bijwonen, door zijne blindheid niet kon lezen, dat zijn op passer hem niets kon voorlezen, dat hij niemand vrij mocht spreken, dat zijne ge zondheid voortdurend zwakker werd, en hij zich nog slechts weinige weken levens toeschreef. Er kwam nog bij, dat bovengenoemde wetten, van den lOden April 1815 en den 6den Maart 1S18, gemaakt in tijden van onrust, al lang moesten zijn afgeschaft, daar de vrijheid van drukpers in de grondwet was gewaarborgd. Nu waren die wetsbepalingen 's jaars te voren weer voor den dag gehaald, om eenige katho lieke schrijvers cn drukkers tot zwijgen te brengen. Van Gigch begreep, dat zijn cliënt zou worden veroordeeld en daarom drong hij aan op verzoek om abolitie aan Zijne Ma jesteit. Daarenboven stelde Le Sage al zijn vertrouwen op den Koning, dien hij steeds een wijs en rechtvaardig vorst noemt. Tijdens zijne gevangenschap vernam hij de heugelijke tijding, dat het concordaat, tusschen den Koning en den Paus den 18 Juni 1827 gesloten, was afgekondigd. „Waarom zegt hij moest ik mij juist in deze oogenblikken beroofd zien van eene vrijheid, die ik niet anders zou besteed hebben, dan om den geliefden Koning de hulde eener oprechte dankbaarheid te brengen". Het verzoek om aholitio durfde Le Sage in den beginne niet ondertcekcnen, om dat hij vreesde, hierdoor zijne beginselen te verloochenen. „Het presenteeren van zoodanig request, zegt hij, was mij reeds vroeger, doch op een min kiesche wijze voorgesteld. Men had mij verhaald, dat zeker predikant, voor rechterlijke vervolging wegens zijne geschriften beducht, zijne gevoelens her roepen en op dien grond abolitie verzocht had. Dit kon ik als eerlijk man, dit mocht ik als belijder van den katholieken gods dienst niet doen en ik had op dien grond verklaard, hiertoe niet te kunnen over gaan". Toen echter advokaat van Gigch een re quest had opgesteld, waarin geen enkel woord voorkwam, dat den schijn gaf, alsof Le Sage zijn katholieke beginselen ver loochende, toekende hij het verzoek om abolitie aan Z. M. den Koning den 18den October 1827, na vooraf te hebben ver klaard, dat hij alleen dan daartoe bereid was, „indien er niets in gevonden werd, hetwelk met de katholieke leer, met zijne grondstellingen of met zijn geweten strij dig was". Bij het request was eene verklaring ge voegd van den officier van gezondheid en geneesheer der gevangenis, den heer Cor- nelissen, dat het langer verblijf in de ge vangenis het leven van Le Sage in groot gevaar zou brengen. „Met meer dan gewonen spoed werd door de hooge justitieclo ambtenaren en den Raad van Gratie op mijn verzoek ge adviseerd en het behaagde vervolgens Zij ne Majesteit goedgunstiglijk, op den 19den November de verzochte brieven van abolitie te verleenen, welke mij op den 24sten daar aanvolgende door den officier bij de recht bank van 's Gravcnhage werden overhan digd, op welken dag ik het geluk had mijne geliefde betrekkingen weder te zien" Aldus eindigde deze kleingeestige ver volging, welke intussclien zoo nadcelig op Le Sage's zwak gestel had gewerkt, dat hij na verloop van een jaar herstel zijner gezondheid moest gaan zoeken in veran dering van woonplaats. In den herfst van 1823 vestigde hij zich metterwoon in het dorpje Beers, gelegen tusschen de stad Grave en het dorp Guijk aan de Maas in de provincie Noord-Bra bant. Het gevolg hiervan was zijn ontslag, op verzoek, als notaris. Le Sage bleef één jaar te Beers metter woon gevestigd, hier kon hij echter zijn heilzamen arbeid als schrijver en redac teur van zijne tijdschriften niet voortzet ten. Hij was in dit plaatsje van alle ver keer met de wereld afgesloten, de corres pondentie was uiterst moeilijk; voor vrien den en medehelpers was hij eenvoudig niet te hereiken. Om die redenen besloot hij in den win ter van 1830 zich te Grave te vestigen. Do gebeurtenissen van het jaar 1830 schokten zijn vaderlandslievend hart ge weldig. De toenemende verdeeldheid on der de protestanten, gevoegd bij de dage lijks heviger wordende aanranding van den katholieken godsdienst, deed Le Sage in 1835 hesluiten tot het uitgeven van het weekblad: „De Katholieke Nederlandsche Stemmen", waarin hij onafgebroken, tot zelfs op den dag van zijnen dood, de be langen van godsdienst en staat luide en met zeldzaam talent verdedigde en welk blad ook onder protestanten van allerlei kleur zeer vele lezers vond. De onbetwist bare verdiensten, die Le Sage zich met zijn ijveren voor de goede zaak verworven had, vonden algemeene erkenning. Bui ten zoowel als binnen 's lands genoot hij de hoogste achting, terwijl hij in briefwis seling stond met en de vriendschap genoot van vele voorname mannen van zijnen tijd Le Sage overzag als schrijver geheel het terrein, waarop hij arbeidde, hij leerde de behoeften kennen der geesten aan pe riodieke lectuur, welke in die dagen voor de katholieken schaarsch was, terwijl de protestantsclie schrijvers het land met bij bels, tractaatjes, brochures, enz. bezaai den. Om aan deze behoefte tegemoet te komen, gaf hij in 1836 uit: „Ontspannings lectuur voor Roomsch-Katholieken", welk tijdschrift zijne „Morgenstar" zou vervan gen. En later, na de troonsbestijging van Willem II, toen de vooruitzichten voor de katholieken aanmerkelijk verbeterden, legde hij de grondslagen voor eene katho lieke associatie naar het voorbeeld van den Graaf van Shrewsbury in Engeland, aan wier hoofd zich voorname, invloedrijke, kundige en ijverige mannen moesten be vinden, die eene commissie moesten be noemen, wier taak het was,, alle uitko mende geschriften der vijanden van het Geloof te lezen en te bestrijden, goede lectuur te bevorderen en allerlei liefde werken te beoefenen. Hij vermaande de katholieken, om allo onrechtvaardige on derdrukkingen en verongelijkingen door sulbalterne ambtenaren- -publiek te maken en zeide: De publiciteit is een wapen, waartegen het onrecht en de willekeur op den duur niet bestand zijn. Hij werd dan ook in een schotschrift dier dagen: „Praatjes door R.-K. gehou den", gehoond als „de onverdraagzame bullebak van Grave", wat ongetwijfeld, door tegenstanders gezegd, als een eere- titel mag worden beschouwd. Le Sage bleef tot aan zijn dood een voorbeeld van godsvrucht voor de geloovi- gen van Grave en vele ouderen aldaar herinnerden zich nog den blinden grijsaard, die zich eiken morgen naar de kerk liet geleiden, dagelijks twee H. Missen hij- woonde en die om den anderen dag met groote godsvrucht tot de H. Tafel na derde. „Hij bezweek niet op eien langdurig smartenleger", schreef „De Godsdienst vriend", niet tengevolge van langzaam af nemende krachten. Neen, hij bleef op het slagveld, te midden van den strijd, hij viel, om het zoo uit te drukken, met de wapenen in de vuist! „Mijn lichaam wordt wel oud, maar mijn geest en mijn hart zijn nog jong", sprak de moedige strijder vaak tot belangstellende vrienden, die Sem de hand kwamen drukken en bij het zien der zilveren haren, welke zijn eer- waardigen schedel sierden, hem aanspoor den, om meer van zijn zwaren arbeid te verpoozen, of die ten opzichte van de toe komst hun bang voorgevoel niet konden verhelen. Op Zondag den Hen Juli 1847, des avonds kwart voor zeven stierf hij plotse ling ten gevolge eener hersenberoerte, waardoor hij van de trappen in zijn huis nederstortte. Hij had nog dienzelfden morgen in de parochiekerk de H. Com munie ontvangen en de ijlings ontboden Weleerw. Heer Kapelaan P. P. Thijssen kon hem nog het H. Oliesel toedienen. Zoo maakte de dood een einde aan zijn vruchtbaar leven van twee en zeventig jaren. De katholieke dagbladen en tijdschriften niet alleen van Nederland, maar ook van België, Duitschland, Zwitserland, Enge land en Noord-Amerika brachten verdien de hulde aan zijne nagedachtenis; bis schoppen en prelaten bevalen Le Sage aan in de gebeden hunner onderhoorigen. Op het graf van Le Sage werd een zwart geverfd houten kruisje geplaatst met het bekende opschrift, door hem zelf één jaar vóór zijn dood geschreven: 'k Verlang geen kostbaar praalgesteente, Geien ijd'le lofspraak op mijn graf. Maar 't kruis alleen, dat me in dit leven De hoop op beter leven gaf. j Later in 1885 werd ten kerkhove te Grave een waardig monument opge richt, om de herinnering aan den baan breker der Roomsche herleving en erken ning in dankbaar aandenken houden. AJO. Voor Huis en Hof] VOOR KIPPENHOUDERS. Kuikens dood in den dop. In Avicultura van 4 Juli beschrijft S. L. E. M. Fliclc, hoe liij 150 van een boer ont vangen eieren, die liij eerst te laat ge bruiken kon, aan deze leverancier terug zond, en om nieuwe versche vroeg. „Ik ontving versche eiercen, en ving op nieuw aan te broeden", aldus de heer Flick. „Een drietal weken nadien ontving ik van dien boer eene invitatie, om eens te komen zien, want nu had hij mij wat te leeren. Zoo ging ik er dus heen en kreeg toen het volgende lesje: „Ik had hem altijd voorgehouden, dat broedeieren versch moesten zijn. Hij had mij niet willen tegenspreken, want in do nieuwe wetenschap was hij niet zoo thuis. Maar bij zijn moeder vroeger had hij al tijd geleerd oude eieren te nemen als broed eieren. En nu mijnheer zoo'n 150 eieren had teruggestuurd, als zijnde te oud ge worden, had hij eens de proef genomen, of mijnheer nu gelijk had of zijn moeder z.g. Daarom had hij nu eens twee kippen ge zet op een en denzelfden da.g. Onder no. 1 legde hij 15 eieren van die waren terugge stuurd, ruim drie weken oud. Onder no. 2 legde hij 15 eieren zoo versch uit de nesten dien dag geraapt. No. 1 bracht 13 kuikens voor den dag en 2 eieren vuil. No. 2 bracht 4 kuikens voor den dag; 6 kuikens dood in den dop en 4 onbevrucht. No. 1 was anderhalve dag later uitgeko men. TJ ziet, mijnheer, zei hij, dat mijn moe der dus gelijk had met to beweren, dat de oude eieren beter zijn dan de versche. Ze komen wel wat later uit, maar zekerder." Ik heb nadien zelf ook proeven genomen met oude eieren van mijn thuis-zittende hennen eni ook daarmede verrassende uit komsten gekregen. Ik stel dus de vraag: „Kan het mogelijk zijn, dat een ei ook een rij pingsperiode heeft door te maken 1 Zou, evenals-de pit ook eerst uit dc vrucht kan treden, nadat deze gerijpt is en ten deelo vergaan, ook het vlies een zeker ontbindingsproces moe ten ondergaan? V/act hij al die dcodc kui kens vindt men ^taaio vliezen ca bij dio oudere eieren zijn dio vliezen zoo broos." EEN AfJBT VAN EER. Met het kruis gelooid keerde de rit meester graaf Ottokar van Warncck uit den Fransch-Duitschen oorlog terug. Hij had over den dag zijner aankomst geen bericht kunnen geven. Sneller kloplo b.em het dappere hart, toen hij zijn slot nader de, maar geen vriendelijk welkom klonk den met room overladen krijgsman tege moet. Doodstil was het op het slotplein. Daar trad hem zijn oude, trouwe lijf knecht tegemoet. Gabriël, wat beduidt deze stilte? vroeg de graaf. De aangesprokene keek zwijgend naar den grond, hij kon van aandoening niet spreken, alleen zijn lippen bewogen zich bevend. Nu eerst bemerkte de graaf, dat zijn dienaar in het zwart gekleed was en ver geefs zijn tranen trachtte te verbergen. Eer hij een vraag kon stellen, sneld. hem uit de vestibule een knaap van veertien jaren tegemoet. Vader, mijn dierbare vader, snikte de knaap en klampte zich onstuimig aan hem vast, komt u eindelijk. Mama heeft zoo naar u verlangd, zij wilde niet ster ven voor ze u nog eenmaal gezien had en nu is ze toch dood. Alle kleur was uit het gezicht van den graaf geweken. Dood stiet hij dof uit, mijn Adèlo dood. Hij greep den knaap bij de hand en nam hem mee in het slot. In een groote zaal, waarin door de groote vensters d6 warme zomerlucht binnendrong, lag d" gravin op een baar. De gravin was al lang sukkelend, zei de oude bediende, die was binnenge komen, zacht, maar ze verlangde, dat de graaf er niets van weten zou. Ze stierf aan een hartkwaal, zei de doktor. Sinds haar dood werd do graaf een stil en ernstig man. Hij hield slechts wei nig omgang met de slotbewoners der om geving. Alleen als zijn blik op zijn eenigen zoon Conrad viel, lichtte er iets van vreugde in zijn oogen. Graaf Conrad was geheel en al het evenbeeld zijner moeder. Toen hij op het gymnasium in de stad was en zijn vacanties op het slot door bracht, vond de graaf er zijn grootste ge noegen in met hem over dc open vlakte te gaan rijden. Hij verheugde zich. dat zijn zoon zoo krachtig het paard wist te be sturen, voor geen hindernis terugschrikte Toen Conrad zijn studiën op het gym nasium voltooid had, sloeg zijn vader hem voor bij het regiment te gaan dienen, waartoe hij zelf behoord had. Als je rit meester bent geworden, zei hij, verlaat je den dienst en ontvangt je erfdeel uit mijn handen. Met uw verlof, vader, antwoordde Conrad, maar ik voel, dat ik eeen roeping voor den militairen dienst heb. Wat wil je dan doen? vroeg de va der. Een ander beroep kiezen. i—1 Een ander beroep? Je bent toch nog te j'ong om landedelman te worden. Beste vader, merkte Conrad beleefd op, zag daarbij echter zijn vader vast in de oogen. Ik wil ook geen landedelman worden, doch geneesheer. Geneesheer gij heb je or dar niet aan gedacht, Conrad, dat het een graaf Warneck past, de oude tradities van zijn familie trouw te blijven. Ik smeek u, vader, laat me in de me dicijnen studeeren, drong Conrad aan. Toen moeder stierf voelde ik me er nog meer toe aangetrokken. Ik zal hoe vol ver trouwen de oogen van moeder on den dokter rustten. Nooit zal ik haar dankba ren blik vergeten, toen do dokter haar iets gaf om haar lijden te verzachten en een inwendige stern riep me toe: Dat is uw beroep. Het beToep van dokter is het mooiste en dankbaarste. EIND GOED, AL GOED! XVII. j Doch hoe gaat het! Frits zeurde en zeur de zoo lang, om even op en neer te rijden, tot ik hem zijn zin gaf. Hij beloofde me •^n de laan te blijven, zoodat ik er best van mijn zitbankje af het oog op kon houden. Maar wat zijn beloften in, den mond van een robbedoes als Frits was; zij zijn ver geten,^ voor ze haast uitgesproken zijn; heb zijn woorden in den wind, meer niet. Nu dan! Ik gaf toezooals ik zei cn Frits ging. Fier als een heer, klapte hij 2uet de zweep en Annette zat recht in haar rijtuigje als een prinsesje, mij toewvivend en mij en kushandje toewerpend, waar door ik inwendig niet weinig gestreeld jwas. En zoo ging het rijtuig er van door, om na een poosje weerom te keeren en mij toe te lachen van louter pret en kinder- hike opgewektheid. Een blosje van opge wondenheid kleurde de wangen van An nette on Frits voelde zich als de officier te paard, die do koninklijke stoet vooruit- rijdt. Hot ging zoo een paar keertjes op sn neer en ik had cr geen spijt meer van, dat ik ze dat pleizier gegund had; tot?.. °t ik opeens opgeschrikt werd door een angstig „help, help!" dat lie-: schalde door et park. Ik kan U verzekeren Mevrouw, at dc grond me brandde onder de voe ten en de schrik en angst me vleugels gaf. Ik vloog als een pijl uit den boog naar de plaats, vanwaar het geroep kwam cn toen ik er aankwam, zag ik juist Frits uit den vijver halen, terwijl Annette doods bleek naast het wagentje stond, en met een paar groote, ontstelde oogen alles aanzag. Wat er op dat oogenblik in mijn hart omging, kan ik U niet zeggen. Het was alsof me iemand de keel dicht kneep: ik kon geen woord uitbrengen. Ilc stond als vastgenageld aan den grond cn het Buisde in mijn ooren, zoo klopten mijn slapen, dat ik haast mijn zinnen verloor cn sprake loos daar stond naast de kleine schreiende zus, die zich angstig tegen mij aandrukte, alsof ook zij voor Frits het ergste vreesde enhem dood waande. Nooit zal ik dat bleeke gezicht van Frits vergeten. Het duurde een hecle poos, die mij een eeuwigheid scheen, eer zachtkens aan wat kleur begon te komen op de wan gen cn wat beweging, in die armen, die stijf naast zich lichaam hingen. Doch bij het eerste teeken van leven bij Frits, kreeg ik mijn zelf bel: eersching weer cn voelde ik dat monster van mij wijken, dat mijn knieën deed knikken, mijn keel dichtkneep cn miin slapen deed kloppen. iGoddank! hij was niet dood! „Hij leeft" Dit schreeuwde ik uit, met een kreet die mijn hart verluchtte. „Hij leeft!" en wat er nu ook nog ge beuren zou ik zou alles verdragen: hij leefde. Oh, mevrouw! men moet dat hebben meegemaakt om zich een juist denkbeeld tc kunnen vormen, van dien vreeselijken toestand, waarin ik mij bevond. Want al had ik er part. noch deel aan, ik had en dat was mijn plicht op Frits moeten passen. Ik had hem geen verlof moeten geven om alleen een toertje te maken, temeer daar ik hem kende en mijnheer mij nog zoo op 't hart gedrukt had, hem nooit op straat alleen te laten. Maar wat moest ik doen? Ik had van angst en ontsteltenis wel willen wcgloo- pen. Oh wat zouden Mijnheer en Me vrouw zeggen? Deze gedachten pijnigden mij al hoefde ik niet meer te vreezen voor 't leven van Frits. Honderden gedachten gingen mij door het hoofd. Wat' moëst ik zeggen, wat moest ik doen? Hoe dichter bij huis, hoe meer ik mij schuldbewust voelde. Ik had reeds een ge ducht standje te pakken van dien goeden Mijnheer, die Frits uit het water gehaald had. Wat kon ik tot mijn verdediging in brengen. En als ik dan dadelijk voor m ij n Mijnheer en m ij n Mevrouw staan zou, als een beschuldigde, wat zou ik dan moeten antwoorden? Wat zou ik moeten en kunnen aanvoe ren ter verdediging, waar ik het vertrou wen geschonden had en mijn plicht niet was nagekomen. Kijk! dat waren de ge dachten, die mijn hart als deden breken voor we in huis aankwamen. Ik zou de waarheid zeggen en.... ik wist dat ilc in Annette een goede voorspreekster had.. en.... straks, als Frits weer heelemaal be komen was, dan zou hij ook wel zichzelf aanklagen als de schuldige, zoover kende ik hem wel. Frits droop van 't water. Gusje zat op den bok; broer achterin en ikik leid de den bok bij den toom. Zooveel pleizier als we hadden, toen we uittrokken, zoo veel verdriet hadden wc hu. Ieder onzer volgde den stroom zijner eigen gedachten, zelfs Annette was stil en het kleurtje harer wangen was weg en geen woord kwam over haar lippen. Frits klappertandde af en toe en dikke tranen rolden langs zijn wangen, maar ook hij sprak geen woord èn vermeed mijn blik, bang als hij was. dat ik om hem misschien zou worden de straat opgestuurd:. En.... zoo kwamen we thuis. Do Redacteur, x - - (Wordt vervolgd.) Van drie jongens. Jan, Piet en Kees hadden weer een af spraakje gemaakt en wel, dat zij Zaterdag middag om twee uur present zouden zijn. Want zij zouden nu niet, als den anderen keer, naar hot bosch gaan, maar zij zou den gaan visschen. Piet had gezegd, dat de heele sloot vol visschen zat: baarsjes, aasje?, snoeken en zelfs palingen: zoo dik als je arm. Maar daarvoor moesten zij wormpjes hebben. „Neen hoor!" zei Piet, gisteravond heb ik fn den grond een stok gezet en daar heel hard op geslagen en toen kwamen er allemaal wormpjes uit. Eindelijk was het Zaterdag en de drie gingen op stap. Piet met het snoer en de vormpjes. Kees met den hengel en .Tan met den emmer. De sloot lag wel een half uur van het dorp af. De jongens waren wel een beetje beangst, vooral Piet, die verleden keer zoo mooi zijn broek had ge scheurd. Op het land waren drie hekken met prikkeldraad. Gelukkig kwamen allen ei goed over. Nu begonnen zij te visseiieru Maar zij konden geen enkel vischje opha len want er zat er geen een in. Als Piet ons nu maar weer nipt voor den gek ge houden heeft als eerst. Wij hoopten het niet. Maar jawel hoor, gecti enkel vischje was er tc zien. O, da's niets, zei Piet, De vischjes doen hun middagslaapje. Zij had den al een half uur met den hengel in het water gewezen, toen Piet zei: ,.Je moet er eens wat in roeren, want zij zitten alle maal onder den modder" Jan roerde erin en daar kwam wat, Maar wat een teleur stelling, liet was een beetje eendenkrccst. Zoo hadden zij al een poosje gezeten, toen zij opeens in de verte een gedaante hard naar hun zag toekomen. Dat was dc boer. Kees en Piet holden al weg en konden ge lukkig gauw genoeg over het hek klimmen Maar de ongelukkige Jan liep ook wel weg maar hij had den emmer en die was zwaar. Zoo holde hij voort tot bij het hek en ongelukkig nam hij zijn draai te kort enhoepla daar lag hij> in le sloot met den modder tot zijn hals toe. Dc boer trok hom er uit en zei: Nu Dc zal je maar seen straf geven. Ga maar gauw naar huis. T^en zijn moeder hem zag. riep ze: ..Zoo, daar heb je ..Modder Janus" ook", en wat er verder gebeurde weet men wel. Alleen toen vader thuis kwam werd er op zijn broek weer eens kermis gespeeld. Moeder hing do klccren gauw in den tuin te drogen on dien middag heugde ons Janusic nog lang er na. Willem Jansen, Kort Rapenburg 14 38° GEDACHTEN. Men leert best in 't leven 'fc Denken af cn 't klagen, Maar 't voelen is een ballast, Dien men nog lang blijft dragen. O. E.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1923 | | pagina 9