zjroesen wat er van was. Na verklaring
fan tiet doel der instelling, van kot re
el Be inent enz. liet men hem voorlaan io
póJit opzicht met rust.
li
'f«Daar Koning Willem I van het login
Miner regeering af ontwaard had, dat
ruïjne komst in België met geen gunstig
|og werd aanschouwd, had hij in het
n 1 woede jaar zijner regeering, 10 April
n r 81ó. eene wet uitgevaardigd, houdende
/0)j voorschriften tot spoedige en krachlda-
j ige beteugeling van onrust en kwaadwil-
igiieid", en in het vijfde jaar zijner re-
n pering, 6 Maart 1818, eene andere, hou-
]j tnde afschaffing van de buitengewone
macht cn wijze van rechtspleging,
Ejevoerd bij de wet van 10 en het besluit
Kin 20 April 1S15".
De c-ene zoowel als do andere wet was
leer rekbaar, zelfs in die mate, dat zij elk
i «ogenblik konden toegepast worden op
olim! de minste geruchten, tijdingen, be-
n liiciilen, openbare gesprekken, uitroepin
gen, geschriften, twist, tweespalt, enz.,
opfenz., want dit alles was in de wet duide
lijk aangegeven. Al wat uitgelegd kon wor-
afflen als strekkende om te verontrusten viel
ndgmder den slag der wet, en wijl al wat
de wet opgenoemd werd duister en dub-
jlzinnig was, stond elke schrijver over
Imbüeke gebeurtenissen aan eene verkeer-
Tjöc uitlegging bloot.
t ril Met Langenliuysen van Amsterdam
werd Lc Sage het slachtoffer dezer liatelij-
l®e wetten.
lill Zijn strijd voor de rechten der katlio-
;ri Beken gaf het gouvernement aanleiding
-'tof eene onverantwoordelijke handeling,
aljwaardoor deze ridder zonder blaam op
dipen rand van het graf werd gebracht. Den
kCSeii Augustus 1827 werd Le Sage, die
odjn zijne woning te Loosduinen ziek lag
i „fen ten gevolge van aanvallen cener kersen-
'de»v:anl nagenoeg geheel blind was, door een
mifceurwaarder en een dienaar der politie
[aangehouden, naar Den Haag .gevoerd,
M voor den rechter van instructie gebracht
en na verhoor op de Gevangenpoort in be
waring gesteld.
Allerlei kwellingen moesten in de gevan-
nis het lot van Le Sage verzwaren. Het
verzoek, om een zijner kweekelingen bij
g zich te houden als oppasser in zijne blind
heid, werd afgeslagen: na een paar bezoe
ken zijner echtgenoote werd ook haar
do toegang tot de gevangenis ontzegd,
„omdat zij over zaken hadden gesproken".
Nadat hij drie weken in arrest was, ver-;,
öi zocht hij om een advocaat, en veertien
dagen waren er noodig, om er een te vin
den. Mr. Delprat weigerde, „omdat de
scherpe uitdrukkingen, welke Le Sago te
gen het pro test antismus had gebezigd,
niet veroorloofden, diens zaak met die
warmte te verdedigen, welke hij recht had
van zijn advocaat te verlangen".
Daarop ontbood hij Mr. Melort en deze
jond hem Mr. Brandt. De slotsom van
nun onderhoud was: „Dat hij den heer
Melort van alles verslag had gedaan, dat
deze ziek was en niet tijdig genoeg her
steld zou zijn, om deze zaak zelf te kun-
aen waarnemen, waarin Z.Ed. ook perso-
ïieele zwarigheid vond en dat hij (de heer
Brandt) de zaak met goen mogelijkheid
kon waarnemen"; hij raadde hem, ten
spoedigste oen advocaat te zoeken, om
eenvoudig aholitio (kwijtschelding van
straf door den koning) te vragen. Op de
Poort zou wel iemand voor hem schrij
ven, de cipier zou hem de lijst der advo
caten wel geven, er waren er in Den Haag
wel meer dan tachtig. Mijnheer Brandt
had aan Le Sage verder niets te zeggen
en wenschte hem den besten uitslag.
Ge hoeft niet te vragen, waar de wind
Vandaan kwaml Mr. Donker Curtius was
advokaat van den heer Langenhuyzen, die
daags vóór Le Sage was gevangen gezet,
en een ander katholiek advokaat, van der
Horst, had hem vóór vijf jaren geweigerd
in eene andere zaak bij te staan en dus
'wendde hij bij dezen geen poging aan. Ad
vokaat de Jong was niet thuis. Eindelijk
vond Le Sage een verdediger in den Is-
Vaëlitischen advokaat van Gigch.
De aanklacht tegen Le 'Sage ging over
ieenige stukken, door hem geschreven in
„De Godsdienstvriend" en „De Ultramon-
taan". Mr. van Gigch bemerkte al aan
stonds, dat het behandelen van zijne zaak
moeilijk werd gemaakt; hij kon de noodigc
bescheiden niet krijgen, de vrije toegang
tot de gevangenis werd hem geweigerd,
enz., zoodat ook deze Le Sage aanraadde,
den Koning abolitie te vragen. Hierbij
kwam nog, dat de advokaat het leven van
Le Sage in gevaar zag en abolitie als het
ecnige middel beschouwde om liet leven
van zijn cliënt te redden.
Le Sage ging er eindelij!: toe over, abo
litie te vragen, vooreerst omdat de gevan
genis voor hem ondragelijk werd; hij
klaagde, dat „hij zich bevond in de nabij
heid van mcnschen, die elk gevoel van
godsdienst schenen afgelegd, te hebben,
die beurtelings psalmen en ontuchtige
liedjes zongen en dat gezang met gruwe
lijke vloeken afwisselden", dat hij de gods
dienstoefeningen niet kon bijwonen, door
zijne blindheid niet kon lezen, dat zijn op
passer hem niets kon voorlezen, dat hij
niemand vrij mocht spreken, dat zijne ge
zondheid voortdurend zwakker werd, en
hij zich nog slechts weinige weken levens
toeschreef.
Er kwam nog bij, dat bovengenoemde
wetten, van den lOden April 1815 en den
6den Maart 1S18, gemaakt in tijden van
onrust, al lang moesten zijn afgeschaft,
daar de vrijheid van drukpers in de
grondwet was gewaarborgd. Nu waren
die wetsbepalingen 's jaars te voren weer
voor den dag gehaald, om eenige katho
lieke schrijvers cn drukkers tot zwijgen te
brengen.
Van Gigch begreep, dat zijn cliënt zou
worden veroordeeld en daarom drong hij
aan op verzoek om abolitie aan Zijne Ma
jesteit. Daarenboven stelde Le Sage al
zijn vertrouwen op den Koning, dien hij
steeds een wijs en rechtvaardig vorst
noemt.
Tijdens zijne gevangenschap vernam hij
de heugelijke tijding, dat het concordaat,
tusschen den Koning en den Paus den 18
Juni 1827 gesloten, was afgekondigd.
„Waarom zegt hij moest ik mij juist
in deze oogenblikken beroofd zien van eene
vrijheid, die ik niet anders zou besteed
hebben, dan om den geliefden Koning de
hulde eener oprechte dankbaarheid te
brengen".
Het verzoek om aholitio durfde Le Sage
in den beginne niet ondertcekcnen, om
dat hij vreesde, hierdoor zijne beginselen
te verloochenen.
„Het presenteeren van zoodanig request,
zegt hij, was mij reeds vroeger, doch op
een min kiesche wijze voorgesteld. Men
had mij verhaald, dat zeker predikant,
voor rechterlijke vervolging wegens zijne
geschriften beducht, zijne gevoelens her
roepen en op dien grond abolitie verzocht
had. Dit kon ik als eerlijk man, dit mocht
ik als belijder van den katholieken gods
dienst niet doen en ik had op dien grond
verklaard, hiertoe niet te kunnen over
gaan".
Toen echter advokaat van Gigch een re
quest had opgesteld, waarin geen enkel
woord voorkwam, dat den schijn gaf, alsof
Le Sage zijn katholieke beginselen ver
loochende, toekende hij het verzoek om
abolitie aan Z. M. den Koning den 18den
October 1827, na vooraf te hebben ver
klaard, dat hij alleen dan daartoe bereid
was, „indien er niets in gevonden werd,
hetwelk met de katholieke leer, met zijne
grondstellingen of met zijn geweten strij
dig was".
Bij het request was eene verklaring ge
voegd van den officier van gezondheid en
geneesheer der gevangenis, den heer Cor-
nelissen, dat het langer verblijf in de ge
vangenis het leven van Le Sage in groot
gevaar zou brengen.
„Met meer dan gewonen spoed werd
door de hooge justitieclo ambtenaren en
den Raad van Gratie op mijn verzoek ge
adviseerd en het behaagde vervolgens Zij
ne Majesteit goedgunstiglijk, op den 19den
November de verzochte brieven van abolitie
te verleenen, welke mij op den 24sten daar
aanvolgende door den officier bij de recht
bank van 's Gravcnhage werden overhan
digd, op welken dag ik het geluk had
mijne geliefde betrekkingen weder te zien"
Aldus eindigde deze kleingeestige ver
volging, welke intussclien zoo nadcelig op
Le Sage's zwak gestel had gewerkt, dat
hij na verloop van een jaar herstel zijner
gezondheid moest gaan zoeken in veran
dering van woonplaats.
In den herfst van 1823 vestigde hij zich
metterwoon in het dorpje Beers, gelegen
tusschen de stad Grave en het dorp Guijk
aan de Maas in de provincie Noord-Bra
bant. Het gevolg hiervan was zijn ontslag,
op verzoek, als notaris.
Le Sage bleef één jaar te Beers metter
woon gevestigd, hier kon hij echter zijn
heilzamen arbeid als schrijver en redac
teur van zijne tijdschriften niet voortzet
ten. Hij was in dit plaatsje van alle ver
keer met de wereld afgesloten, de corres
pondentie was uiterst moeilijk; voor vrien
den en medehelpers was hij eenvoudig
niet te hereiken.
Om die redenen besloot hij in den win
ter van 1830 zich te Grave te vestigen.
Do gebeurtenissen van het jaar 1830
schokten zijn vaderlandslievend hart ge
weldig. De toenemende verdeeldheid on
der de protestanten, gevoegd bij de dage
lijks heviger wordende aanranding van
den katholieken godsdienst, deed Le Sage
in 1835 hesluiten tot het uitgeven van het
weekblad: „De Katholieke Nederlandsche
Stemmen", waarin hij onafgebroken, tot
zelfs op den dag van zijnen dood, de be
langen van godsdienst en staat luide en
met zeldzaam talent verdedigde en welk
blad ook onder protestanten van allerlei
kleur zeer vele lezers vond. De onbetwist
bare verdiensten, die Le Sage zich met
zijn ijveren voor de goede zaak verworven
had, vonden algemeene erkenning. Bui
ten zoowel als binnen 's lands genoot hij
de hoogste achting, terwijl hij in briefwis
seling stond met en de vriendschap genoot
van vele voorname mannen van zijnen tijd
Le Sage overzag als schrijver geheel het
terrein, waarop hij arbeidde, hij leerde de
behoeften kennen der geesten aan pe
riodieke lectuur, welke in die dagen voor
de katholieken schaarsch was, terwijl de
protestantsclie schrijvers het land met bij
bels, tractaatjes, brochures, enz. bezaai
den. Om aan deze behoefte tegemoet te
komen, gaf hij in 1836 uit: „Ontspannings
lectuur voor Roomsch-Katholieken", welk
tijdschrift zijne „Morgenstar" zou vervan
gen.
En later, na de troonsbestijging van
Willem II, toen de vooruitzichten voor de
katholieken aanmerkelijk verbeterden,
legde hij de grondslagen voor eene katho
lieke associatie naar het voorbeeld van den
Graaf van Shrewsbury in Engeland, aan
wier hoofd zich voorname, invloedrijke,
kundige en ijverige mannen moesten be
vinden, die eene commissie moesten be
noemen, wier taak het was,, alle uitko
mende geschriften der vijanden van het
Geloof te lezen en te bestrijden, goede
lectuur te bevorderen en allerlei liefde
werken te beoefenen. Hij vermaande de
katholieken, om allo onrechtvaardige on
derdrukkingen en verongelijkingen door
sulbalterne ambtenaren- -publiek te maken
en zeide: De publiciteit is een wapen,
waartegen het onrecht en de willekeur op
den duur niet bestand zijn.
Hij werd dan ook in een schotschrift
dier dagen: „Praatjes door R.-K. gehou
den", gehoond als „de onverdraagzame
bullebak van Grave", wat ongetwijfeld,
door tegenstanders gezegd, als een eere-
titel mag worden beschouwd.
Le Sage bleef tot aan zijn dood een
voorbeeld van godsvrucht voor de geloovi-
gen van Grave en vele ouderen aldaar
herinnerden zich nog den blinden grijsaard,
die zich eiken morgen naar de kerk liet
geleiden, dagelijks twee H. Missen hij-
woonde en die om den anderen dag met
groote godsvrucht tot de H. Tafel na
derde.
„Hij bezweek niet op eien langdurig
smartenleger", schreef „De Godsdienst
vriend", niet tengevolge van langzaam af
nemende krachten. Neen, hij bleef op het
slagveld, te midden van den strijd, hij
viel, om het zoo uit te drukken, met de
wapenen in de vuist! „Mijn lichaam wordt
wel oud, maar mijn geest en mijn hart
zijn nog jong", sprak de moedige strijder
vaak tot belangstellende vrienden, die
Sem de hand kwamen drukken en bij het
zien der zilveren haren, welke zijn eer-
waardigen schedel sierden, hem aanspoor
den, om meer van zijn zwaren arbeid te
verpoozen, of die ten opzichte van de toe
komst hun bang voorgevoel niet konden
verhelen.
Op Zondag den Hen Juli 1847, des
avonds kwart voor zeven stierf hij plotse
ling ten gevolge eener hersenberoerte,
waardoor hij van de trappen in zijn huis
nederstortte. Hij had nog dienzelfden
morgen in de parochiekerk de H. Com
munie ontvangen en de ijlings ontboden
Weleerw. Heer Kapelaan P. P. Thijssen
kon hem nog het H. Oliesel toedienen.
Zoo maakte de dood een einde aan zijn
vruchtbaar leven van twee en zeventig
jaren.
De katholieke dagbladen en tijdschriften
niet alleen van Nederland, maar ook van
België, Duitschland, Zwitserland, Enge
land en Noord-Amerika brachten verdien
de hulde aan zijne nagedachtenis; bis
schoppen en prelaten bevalen Le Sage aan
in de gebeden hunner onderhoorigen.
Op het graf van Le Sage werd een zwart
geverfd houten kruisje geplaatst met het
bekende opschrift, door hem zelf één jaar
vóór zijn dood geschreven:
'k Verlang geen kostbaar praalgesteente,
Geien ijd'le lofspraak op mijn graf.
Maar 't kruis alleen, dat me in dit leven
De hoop op beter leven gaf. j
Later in 1885 werd ten kerkhove
te Grave een waardig monument opge
richt, om de herinnering aan den baan
breker der Roomsche herleving en erken
ning in dankbaar aandenken houden.
AJO.
Voor Huis en Hof]
VOOR KIPPENHOUDERS.
Kuikens dood in den dop.
In Avicultura van 4 Juli beschrijft S. L.
E. M. Fliclc, hoe liij 150 van een boer ont
vangen eieren, die liij eerst te laat ge
bruiken kon, aan deze leverancier terug
zond, en om nieuwe versche vroeg.
„Ik ontving versche eiercen, en ving op
nieuw aan te broeden", aldus de heer
Flick.
„Een drietal weken nadien ontving ik
van dien boer eene invitatie, om eens te
komen zien, want nu had hij mij wat te
leeren. Zoo ging ik er dus heen en kreeg
toen het volgende lesje:
„Ik had hem altijd voorgehouden, dat
broedeieren versch moesten zijn. Hij had
mij niet willen tegenspreken, want in do
nieuwe wetenschap was hij niet zoo thuis.
Maar bij zijn moeder vroeger had hij al
tijd geleerd oude eieren te nemen als broed
eieren. En nu mijnheer zoo'n 150 eieren
had teruggestuurd, als zijnde te oud ge
worden, had hij eens de proef genomen, of
mijnheer nu gelijk had of zijn moeder z.g.
Daarom had hij nu eens twee kippen ge
zet op een en denzelfden da.g. Onder no. 1
legde hij 15 eieren van die waren terugge
stuurd, ruim drie weken oud. Onder no. 2
legde hij 15 eieren zoo versch uit de nesten
dien dag geraapt.
No. 1 bracht 13 kuikens voor den dag
en 2 eieren vuil.
No. 2 bracht 4 kuikens voor den dag; 6
kuikens dood in den dop en 4 onbevrucht.
No. 1 was anderhalve dag later uitgeko
men.
TJ ziet, mijnheer, zei hij, dat mijn moe
der dus gelijk had met to beweren, dat de
oude eieren beter zijn dan de versche. Ze
komen wel wat later uit, maar zekerder."
Ik heb nadien zelf ook proeven genomen
met oude eieren van mijn thuis-zittende
hennen eni ook daarmede verrassende uit
komsten gekregen.
Ik stel dus de vraag: „Kan het mogelijk
zijn, dat een ei ook een rij pingsperiode
heeft door te maken 1 Zou, evenals-de pit
ook eerst uit dc vrucht kan treden, nadat
deze gerijpt is en ten deelo vergaan, ook
het vlies een zeker ontbindingsproces moe
ten ondergaan? V/act hij al die dcodc kui
kens vindt men ^taaio vliezen ca bij dio
oudere eieren zijn dio vliezen zoo broos."
EEN AfJBT VAN EER.
Met het kruis gelooid keerde de rit
meester graaf Ottokar van Warncck uit
den Fransch-Duitschen oorlog terug. Hij
had over den dag zijner aankomst geen
bericht kunnen geven. Sneller kloplo b.em
het dappere hart, toen hij zijn slot nader
de, maar geen vriendelijk welkom klonk
den met room overladen krijgsman tege
moet. Doodstil was het op het slotplein.
Daar trad hem zijn oude, trouwe lijf
knecht tegemoet.
Gabriël, wat beduidt deze stilte?
vroeg de graaf.
De aangesprokene keek zwijgend naar
den grond, hij kon van aandoening niet
spreken, alleen zijn lippen bewogen zich
bevend.
Nu eerst bemerkte de graaf, dat zijn
dienaar in het zwart gekleed was en ver
geefs zijn tranen trachtte te verbergen.
Eer hij een vraag kon stellen, sneld. hem
uit de vestibule een knaap van veertien
jaren tegemoet.
Vader, mijn dierbare vader, snikte
de knaap en klampte zich onstuimig aan
hem vast, komt u eindelijk. Mama heeft
zoo naar u verlangd, zij wilde niet ster
ven voor ze u nog eenmaal gezien had en
nu is ze toch dood.
Alle kleur was uit het gezicht van den
graaf geweken.
Dood stiet hij dof uit, mijn Adèlo
dood.
Hij greep den knaap bij de hand en
nam hem mee in het slot. In een groote
zaal, waarin door de groote vensters d6
warme zomerlucht binnendrong, lag d"
gravin op een baar.
De gravin was al lang sukkelend,
zei de oude bediende, die was binnenge
komen, zacht, maar ze verlangde, dat de
graaf er niets van weten zou. Ze stierf
aan een hartkwaal, zei de doktor.
Sinds haar dood werd do graaf een
stil en ernstig man. Hij hield slechts wei
nig omgang met de slotbewoners der om
geving. Alleen als zijn blik op zijn eenigen
zoon Conrad viel, lichtte er iets van
vreugde in zijn oogen. Graaf Conrad was
geheel en al het evenbeeld zijner moeder.
Toen hij op het gymnasium in de stad
was en zijn vacanties op het slot door
bracht, vond de graaf er zijn grootste ge
noegen in met hem over dc open vlakte te
gaan rijden. Hij verheugde zich. dat zijn
zoon zoo krachtig het paard wist te be
sturen, voor geen hindernis terugschrikte
Toen Conrad zijn studiën op het gym
nasium voltooid had, sloeg zijn vader
hem voor bij het regiment te gaan dienen,
waartoe hij zelf behoord had. Als je rit
meester bent geworden, zei hij, verlaat je
den dienst en ontvangt je erfdeel uit mijn
handen.
Met uw verlof, vader, antwoordde
Conrad, maar ik voel, dat ik eeen roeping
voor den militairen dienst heb.
Wat wil je dan doen? vroeg de va
der.
Een ander beroep kiezen.
i—1 Een ander beroep? Je bent toch nog
te j'ong om landedelman te worden.
Beste vader, merkte Conrad beleefd
op, zag daarbij echter zijn vader vast in
de oogen. Ik wil ook geen landedelman
worden, doch geneesheer.
Geneesheer gij heb je or dar
niet aan gedacht, Conrad, dat het een
graaf Warneck past, de oude tradities
van zijn familie trouw te blijven.
Ik smeek u, vader, laat me in de me
dicijnen studeeren, drong Conrad aan.
Toen moeder stierf voelde ik me er nog
meer toe aangetrokken. Ik zal hoe vol ver
trouwen de oogen van moeder on den
dokter rustten. Nooit zal ik haar dankba
ren blik vergeten, toen do dokter haar
iets gaf om haar lijden te verzachten en
een inwendige stern riep me toe: Dat is
uw beroep. Het beToep van dokter is het
mooiste en dankbaarste.
EIND GOED, AL GOED!
XVII.
j Doch hoe gaat het! Frits zeurde en zeur
de zoo lang, om even op en neer te rijden,
tot ik hem zijn zin gaf. Hij beloofde me
•^n de laan te blijven, zoodat ik er best van
mijn zitbankje af het oog op kon houden.
Maar wat zijn beloften in, den mond van
een robbedoes als Frits was; zij zijn ver
geten,^ voor ze haast uitgesproken zijn;
heb zijn woorden in den wind, meer niet.
Nu dan! Ik gaf toezooals ik zei cn
Frits ging. Fier als een heer, klapte hij
2uet de zweep en Annette zat recht in haar
rijtuigje als een prinsesje, mij toewvivend
en mij en kushandje toewerpend, waar
door ik inwendig niet weinig gestreeld
jwas. En zoo ging het rijtuig er van door,
om na een poosje weerom te keeren en mij
toe te lachen van louter pret en kinder-
hike opgewektheid. Een blosje van opge
wondenheid kleurde de wangen van An
nette on Frits voelde zich als de officier te
paard, die do koninklijke stoet vooruit-
rijdt. Hot ging zoo een paar keertjes op
sn neer en ik had cr geen spijt meer van,
dat ik ze dat pleizier gegund had; tot?..
°t ik opeens opgeschrikt werd door een
angstig „help, help!" dat lie-: schalde door
et park. Ik kan U verzekeren Mevrouw,
at dc grond me brandde onder de voe
ten en de schrik en angst me vleugels gaf.
Ik vloog als een pijl uit den boog naar
de plaats, vanwaar het geroep kwam cn
toen ik er aankwam, zag ik juist Frits uit
den vijver halen, terwijl Annette doods
bleek naast het wagentje stond, en met
een paar groote, ontstelde oogen alles
aanzag.
Wat er op dat oogenblik in mijn hart
omging, kan ik U niet zeggen. Het was
alsof me iemand de keel dicht kneep: ik
kon geen woord uitbrengen. Ilc stond als
vastgenageld aan den grond cn het Buisde
in mijn ooren, zoo klopten mijn slapen, dat
ik haast mijn zinnen verloor cn sprake
loos daar stond naast de kleine schreiende
zus, die zich angstig tegen mij aandrukte,
alsof ook zij voor Frits het ergste vreesde
enhem dood waande.
Nooit zal ik dat bleeke gezicht van Frits
vergeten. Het duurde een hecle poos, die
mij een eeuwigheid scheen, eer zachtkens
aan wat kleur begon te komen op de wan
gen cn wat beweging, in die armen, die
stijf naast zich lichaam hingen. Doch bij
het eerste teeken van leven bij Frits, kreeg
ik mijn zelf bel: eersching weer cn voelde ik
dat monster van mij wijken, dat mijn
knieën deed knikken, mijn keel dichtkneep
cn miin slapen deed kloppen.
iGoddank! hij was niet dood!
„Hij leeft" Dit schreeuwde ik uit, met
een kreet die mijn hart verluchtte.
„Hij leeft!" en wat er nu ook nog ge
beuren zou ik zou alles verdragen: hij
leefde.
Oh, mevrouw! men moet dat hebben
meegemaakt om zich een juist denkbeeld
tc kunnen vormen, van dien vreeselijken
toestand, waarin ik mij bevond.
Want al had ik er part. noch deel aan,
ik had en dat was mijn plicht op
Frits moeten passen.
Ik had hem geen verlof moeten geven
om alleen een toertje te maken, temeer
daar ik hem kende en mijnheer mij nog
zoo op 't hart gedrukt had, hem nooit op
straat alleen te laten.
Maar wat moest ik doen? Ik had van
angst en ontsteltenis wel willen wcgloo-
pen. Oh wat zouden Mijnheer en Me
vrouw zeggen? Deze gedachten pijnigden
mij al hoefde ik niet meer te vreezen
voor 't leven van Frits.
Honderden gedachten gingen mij door
het hoofd.
Wat' moëst ik zeggen, wat moest ik
doen?
Hoe dichter bij huis, hoe meer ik mij
schuldbewust voelde. Ik had reeds een ge
ducht standje te pakken van dien goeden
Mijnheer, die Frits uit het water gehaald
had. Wat kon ik tot mijn verdediging in
brengen. En als ik dan dadelijk voor m ij n
Mijnheer en m ij n Mevrouw staan zou,
als een beschuldigde, wat zou ik dan
moeten antwoorden?
Wat zou ik moeten en kunnen aanvoe
ren ter verdediging, waar ik het vertrou
wen geschonden had en mijn plicht niet
was nagekomen. Kijk! dat waren de ge
dachten, die mijn hart als deden breken
voor we in huis aankwamen. Ik zou de
waarheid zeggen en.... ik wist dat ilc in
Annette een goede voorspreekster had..
en.... straks, als Frits weer heelemaal be
komen was, dan zou hij ook wel zichzelf
aanklagen als de schuldige, zoover kende
ik hem wel.
Frits droop van 't water. Gusje zat op
den bok; broer achterin en ikik leid
de den bok bij den toom. Zooveel pleizier
als we hadden, toen we uittrokken, zoo
veel verdriet hadden wc hu. Ieder onzer
volgde den stroom zijner eigen gedachten,
zelfs Annette was stil en het kleurtje harer
wangen was weg en geen woord kwam
over haar lippen. Frits klappertandde af
en toe en dikke tranen rolden langs zijn
wangen, maar ook hij sprak geen woord
èn vermeed mijn blik, bang als hij was. dat
ik om hem misschien zou worden de straat
opgestuurd:. En.... zoo kwamen we thuis.
Do Redacteur,
x - - (Wordt vervolgd.)
Van drie jongens.
Jan, Piet en Kees hadden weer een af
spraakje gemaakt en wel, dat zij Zaterdag
middag om twee uur present zouden zijn.
Want zij zouden nu niet, als den anderen
keer, naar hot bosch gaan, maar zij zou
den gaan visschen. Piet had gezegd, dat
de heele sloot vol visschen zat: baarsjes,
aasje?, snoeken en zelfs palingen: zoo dik
als je arm. Maar daarvoor moesten zij
wormpjes hebben. „Neen hoor!" zei Piet,
gisteravond heb ik fn den grond een stok
gezet en daar heel hard op geslagen en
toen kwamen er allemaal wormpjes uit.
Eindelijk was het Zaterdag en de drie
gingen op stap. Piet met het snoer en de
vormpjes. Kees met den hengel en .Tan
met den emmer. De sloot lag wel een half
uur van het dorp af. De jongens waren
wel een beetje beangst, vooral Piet, die
verleden keer zoo mooi zijn broek had ge
scheurd. Op het land waren drie hekken
met prikkeldraad. Gelukkig kwamen allen
ei goed over. Nu begonnen zij te visseiieru
Maar zij konden geen enkel vischje opha
len want er zat er geen een in. Als Piet
ons nu maar weer nipt voor den gek ge
houden heeft als eerst. Wij hoopten het
niet. Maar jawel hoor, gecti enkel vischje
was er tc zien. O, da's niets, zei Piet, De
vischjes doen hun middagslaapje. Zij had
den al een half uur met den hengel in het
water gewezen, toen Piet zei: ,.Je moet er
eens wat in roeren, want zij zitten alle
maal onder den modder" Jan roerde erin
en daar kwam wat, Maar wat een teleur
stelling, liet was een beetje eendenkrccst.
Zoo hadden zij al een poosje gezeten, toen
zij opeens in de verte een gedaante hard
naar hun zag toekomen. Dat was dc boer.
Kees en Piet holden al weg en konden ge
lukkig gauw genoeg over het hek klimmen
Maar de ongelukkige Jan liep ook wel weg
maar hij had den emmer en die was
zwaar. Zoo holde hij voort tot bij het hek
en ongelukkig nam hij zijn draai te kort
enhoepla daar lag hij> in le sloot met
den modder tot zijn hals toe. Dc boer trok
hom er uit en zei: Nu Dc zal je maar seen
straf geven. Ga maar gauw naar huis. T^en
zijn moeder hem zag. riep ze: ..Zoo, daar
heb je ..Modder Janus" ook", en wat er
verder gebeurde weet men wel. Alleen toen
vader thuis kwam werd er op zijn broek
weer eens kermis gespeeld. Moeder hing
do klccren gauw in den tuin te drogen on
dien middag heugde ons Janusic nog lang
er na.
Willem Jansen,
Kort Rapenburg 14
38° GEDACHTEN.
Men leert best in 't leven
'fc Denken af cn 't klagen,
Maar 't voelen is een ballast,
Dien men nog lang blijft dragen.
O. E.