TI. tt. TT. TT. tt. TT.
m OM TE LACHEN. kas
REBUS. -i
IE HES HKj
is
HES
ONS KENT ONS.
„Mooie jas". c
Is -van Burgerseri.
„Wat is dat voor een zaak, een restaurant1?"
MODERNE KUNST.
„Is dat je meisje of je schoonmoeder?"
Niet precies, 't is het loeien van de zee.
ALTIJD DIPLOMAAT.
Juffrouw Jansen, je bent werkelijk een aardig en
vriendelijk kind, en je stem heeft een prettige klank. Je
bent beleefd, en je bent altijd keurig gekleed
O mijnheer, u.
„Waoht nog evon, juffrouw Jansen. Ik wilde je alleen
maar zeggen, dat jo Engelsche handelscorrespondentie van
dien aard is, dat als je je niet hard betert, ik genood
zaakt zal zijn, naar een andere correspondente om te zien.
vriendin van haar is. Zoo ver ik kan na
gaan heeft zo geen verwanten. „Ik" en
zij spreidde haar vingers in wanhoop uit
.,ik doe wat ik kan."
„Daar u haar vriendin is", ging mevrouw
van Duyno voort, „kunt u mij misschien
zeggen wat ik doen moet. Ik praat niet
over dc naaste toekomst. Zij zijn hier, heb
zijn lieve kinderen al is Martha wel eens
stout; maar dc toekomstWant na ja
ren en jaren?"
Anna beefde alsof zo door een ijzïgen
wind werd geschokt. "VVeer zag ze Mario
Bergveld, maar dezen keer scheen ze haar
niet met haar eigen cogen to zien. Een
illusie zag ze, de moeder gebogen over die
kleine onbewuste kopjes, zo aanrakende,
ze kussende, ze omlielende als oen vogel
die op zijn nest zit. Weer zag ze Mario
van aangezicht tot aangcicht niet met een
medelijdend verzoek om barmhartigheid,
veeleer was het een bevel.
„Lieve Mevrouw van Duyne", zei Anna,
trachtende zich te beheerschen. Marie
Bergveld weet dat ik bereid ben haar
plaats in to nemen; - zij weet dat ik naar
beiden meer dan naar iets anders in de
wereld verlang.
Uit zee kwam een zuchtje wind dat was
als een diepe zucht van iemand die ia
lange rusteloosheid eindelijk in slaap valt.
EEN PANTOFFEL-HUWELIJK.
In het pension »vas een nieuwe bewoon
ster gekomen. Een juffrouw met li. b. b.
h. li., zooals do advertentietekst had ge
luid, had de zijkamer gehuurd als zit-
slaapkamer. Ze was een knappe verschij
ning en haar optreden bewees, dat zij
niet voor het eerst op kamers woonde.
Den eersten dag had zij haar koffer uit
gepakt, en den tweeden dag was zij reeds
met alles klaar en noemde zij zich „ge
ïnstalleerd". Zooals het in pension ge
bruikelijk is, was de hospita legen deze
nieuw aangekomen gast allerliefst. Zelf
kwam zij hooren naar de gewoonten en de
verlangens van juffrouw Brouwer en zij
beloofde dat het dienstmeisje er voor zou
zorgen, dat ze 's morgens cm zeven uur
gewekt werd, enzoovoorts. Kortom, zij
maakte op de hospita's geen uitzondering
en de eerste dagen werd de nieuwe juf
frouw vertroeteld.
In dit pension woonden ook nog ande
re menschen. Het heele bovenhuis was,
kamer voor kamer, verhuurd en de hos
pita had zoo terloops al verteld, dat in
do kamer naast de hare mijnheer Cijfer
woonde en in de achterkamer die en die
en boven juffrouw Zus en zoo, maar juf
frouw Brouwer toonde weinig belangstel
ling, zoodat zij op dit punt maar niet ver
der doorging.
Be dienstbode in dit pension was een
gans. Zij was braaf en gewillig, deed al
les wat haar gezegd werd, maar de wei
nige hersens die zij had, werkten traag en
vandaar dat ze altijd lachte, om te toonen
dat er leven in haar zat, wanneer ze oen
antwoord niet direct wist te- geven.
Den derden dag van haar verblijf in
dit pension, toen juffrouw Brouwer om
zes uur thuis was gekomen, rilde het bel
letje driftig door liet huis. Do dienstbode,
tippelde naar boven en klopte aan dc ka
mer van juffrouw Brouwer.
"VYat wenscht u juffrouw? vroeg de
meid.
Dientje, die pantoffels daar naast
mijn bed zijn niet van mij. Neem ze di-
rekt weg. Ik begrijp niet, dat je van die
grovo heerenpantoffels op mijn kamer kunt
zetten.
O, neem me niet kwalijk juffrouw,
lachte Dientje. Ze zijn net zoo groot als
de uwe en net zoo'n kleur.
Zóó, beet de juffrouw haar toe, zijn
ze net zoo groot? neem ze direkt mee.
De meid nam de pantoffels bij het bed
weg en verliet dom-lachend de kamer. Ze
zijn net zoo groot, mompelde Dientje en
net zoo'n kleur als die van mijnheer Cij
fer. Ze ging de kamer binnen van mijn
heer Cijfer en zette de pantoffels daar
neer.
Den anderen dag herinnerde Dientje
zich heel goed, dat ze gisteren een. standje
had gehad om die pantoffels. Maar juist
dat standje maakte haar zenuwachtig. Ze
besloot dus nu goed toe te zien. Dit bracht
haar juist van de wijs. Er was iets met
die pantoffels waarop zo goed moest let
ten. Maar wat, dat wist ze niet meer. Ze
deed het dien dag juist heelernaal verkeerd
en de pantoffels van den heer Cijfer wer
den weer gezet onder het bed van juf
frouw Brouwer. En de pantoffels van juf
frouw Brouwer, verhuisden naar de ka
mer van den heer Cijfer.
Mijnheer Cijfer, een man van een jaar
nf vijf en dertig, was nogal kort aangebon
den en gauw kwaad. Toen hij dien mid
dag thuis kwam, deed hij zijn nieuwe
schoenen uit, omdat ze hem knelden. Zijn
hand, die onder het bed greep, haalde
iwee groote damespantoffels voor den dag
Verdraaid? riep hij, wat een mop,
Wat een model Dat zijn bepaald de pan
toffels van de meid of van de hospita.
En driftig tingelde het belletje weer
Toor het huis en onbezorgd ging Dientje
:J? trap op en klopte aan bij mijnheer
Cijfer.
Neem je pantoffels mee, nijdigda
mijnheer Cijfer en zet ze voortaan op je
rigen kamertje. Waar heb je mijn pan
toffels neergezet?
Gunst mijnheer, lachte Dientje, zijn
■lie. niet van u? Dan zijn ze van juffrouw
brouwer van hier naast.
Zoo? heeft die zulke voeten? en
k-opt ze nu misschien op mijn pantoffels?
Haal ze direkt.
Dientje nam de pantoffels mee. Juf
frouw Brouwer was nog niet thuis. Zoo
kon zij de pantoffels weer gemakkelijk
-«•wisselen en mijnheer Cijfer kreeg zijn
eigen pantoffels.
Eenige dagen ging het nu goed. Maar
toen begon Dientje weer te twijfelen.
Rrrrrringg zoo klonk de bel door
het huis, toen eenige dagen latei' juffrouw
Brouwer was thuis gekomen. 1
Dientje, riep juffrouw Brouwer, en
met minachting keek ze naar den grond,
gooi dio pantoffels mijn kamer af! Dat is
nu voor den tweeden keer, dat ik van die
oude maunonpantoffels onder mijn bed
■vind. Bah, ik griezel er van"'.
Mijnheer Cijfer, die dien middag thuis
was, hoorde dit. Als bij instinct en bla
kend van vijandschap legen dc onbeken
de medebewoonster, liep hij naar zijn
bed Koek er onderen rood als een
i smc-et hij de deur open:
Dientje? brulde hij, Dientje? waar
ben je Smijt direkt die zeven-mijIs-pan-
toffels mijn kamer af. Hoe kan jij je ver
gissen, uil van een meid, heb ik dan voe
ten met verlengstukken?
De kamerdeur van juffrouw Brouwer
ging open, en Dientjo verscheen op het
portaal. Achter haar stond juffrouw Brou
wer, minstens even strijdvaardig als haar
kamerbuurman. De vlammende oogen van
Cijfer kregen plotseling contact met do
minstens even schitterende oogen van juf
frouw Brouwer.
Het is een feit, dat een vrouw, die mid
delmatig is van schoonheid, mooi is wan
neer zij kwaad is. Het alledaagscho ge
zicht krijgt een forsche en energieke uit
drukking, de grijze, bruine of blauwe
oogen, anders weinigzeggend, worden
mooi door de tinteling, die de woede er
in legt. Het vel, soms sproetig, geplooid
of zanderig van kleur krijgt een mooie en
verleidelijke tint door het bloed, dat door
de kwaadaardigheid naar het hoofd
schiet. Kortom, een gewone, allcdaagsche
vrouw wordt mooi wanneer zij vlammen
de van drift en kwaadheid voor je staat.
En zoo was iic-t, dat de heer Cijfer plotse
ling getroffen werd door iets, wat hij niet
had opgemerkt, toen hij een paar dagen
geleden de nieuwe gast van het pension
op het portaal had ontmoet. Zijn woede
zakte direkt. Hij boog en verontschuldig
de zich.
Neem mij niet kwalijk, zoo loog hij. ik
wist niet, dat u thuis was. Het meisje
heeft zich vergist en ik riep het wel wat
al te luid.
Direct daarop trok de heer Cijfer zich
terug in zijn kamer.
Het meisje verwisselde intusschen dc
pantoffels en toen de rust in huis was
weergekeerd, begon do onrust in Gijfer's
hart. Hij had het werkelijk te pakken ge
kregen. Zijn buurvrouw, juffrouw Brou
wer, had zich voor hem geopenbaard als
een wonder van schoonheid. Cijfer kon
zich wel de haren uit het hoofd trekken
bij de gedachte, dat die verwenschte pan
toffels een dikken muur hadden opgetrok
ken tusschen zijn buurvrouw en hem. Nu
was het toch wel heel moeilijk geworden
om een toenadering te krijgen.
Juffrouw Brouwer was ook onder den
indruk gekomen. Toen zij Cijfer trillende
van woede in de post van de kamerdeur
had zien staan, was het als een schilde
rijtje, van mannelijke kracht cn flink
heid. Ook zij had baar buurman nog
nooit zoo flink en mooi gezien. En na die
herrie, helaas, zou Dientje zich wel niet
meer vergissen en ja, zou Cijfer nu
werkelijk zoo kwaad zijn op haar?
Do eerste^week was vöörTbëiciën ver
schrikkelijk.
Cijfer stond telkens te luisteren aan de
deur of hij „haar" niet hoorde. En hij
beefde van aandoening en verliefdheid,
wanneer hij de kamerdeur vau juffrouw
Brouwer hoorde opengaan en zij het por
taal op liep. En juffrouw Brouwer stond
dikwijls te luisteren wanneer „hij" moest
thuis komen. Ontmoetten zij elkaar op de
trap dan dacht zij, dat „liij" kwaad
was en durfde zij n'.et opkijken. En hij
was vol angst, dat „zij" hem haatte en
keek ook niet Zoo „vermeden" zij elkaar
en beiden „popelden" voor elkaar.
De toestand was hachelijk. Die twee
menschenkinderen leden er werklijk on
der en de hospita begreep er niets van
dat juffrouw Brouwer en mijnheer
Cijfer de laatste dagen zoo weinig aten.
Totdat juffrouw Brouwer een lumineus
idee kreeg. Ik moet weten, zoo bepeinsde
zij, of Cijfer woedend op mij is of niet.
Ik moet en ik wil het weten. Wordt mijn
liefde niet beantwoord.dan verhuis ik
direct.
Zij kwam dien middag vroeg thuis, zoo
dat zij cr zeker van was, dat haar buur
man nog niet op zijn kamer was. Toen,
vlug, nam zij hare pantoffels op, sloop
voorzichtig naar de kamer van Cijfer,
zette haar pantoffels onder zijn bed en
nam de zijne mee naar haar kamer. Zie
zoo, dacht ze, nog één keer een relletje
ofliet tegendeel.
In nerveuze spanning wachtte zij.
Toen Cijfer thuis kwam, behoefde zij
niet lang meer te wachten. Cijfer zelf
was zoo'n beetje de wanhoop nabij en als
van zelf staarde hij naar zijn pantoffels
en als een gelukkig kind, zoo dansto
hij een oogenblik later, met de pantoffels
van zijn buurvrouw aan zijn hart ge
drukt. Ziezoo, dacht hij, nog één keer een
relletjeof het tegendeel:
Bescheiden werd er op de kamerdeur
van juffrouw Brouwer getikt.
Neemt u mij niet kwalijkuw pan
toffels misschien een kleine vergissing
O, hoe vriendelijk van u om ze zelf
to komen brengenik had liet nog niet
gemerkt, mijnheer.
Cijfer stond in de kamer van zijn buur
vrouw, idioot grinnekend, met „haar"
pantoffels. Ze wisten beiden één oogen
blik niet wat te zeggen. Maar dat oogen
blik was voor alle twee juist „de" oplos
sing.
U vindt het toch niet erg? vroeg Cij
fer en hij stond nog steeds met „haar"
pantoffels.
Toen kreeg Cijfer een helder en ver
standig oogenblik. Hij wierp de pantof
fels neer cn greep onstuimig haar handen.
Vindt je het goed, dat we.maar
met elkaar gaan trouwen? Dan kunnen
jouw pantoffels en de mijne naast elkaar
blijven staan, en behoeven wo ze elkaar
niet telkens te brengen.
Zij vond het goed. Zo zeidc het niet,
maar sloeg liare armen om zijn hals.
En weldra kwam er nu een pantoffel-
huwelijk tot stand.
Bij dc spiritisten.
„Do omstandigheden schijnen ongun
stig to zijn," zei het medium. „Ik ben niet
in staat cenig teeken te krijgen van uw
overleden echtgenoot."
„Nou, 't verwondert me niets," zei de
weduwe, ,,'t Is pas tien uur nu en Bart
verscheen nooit voor twee uur 's nachts."
Sport!
Negérmoeder (tot haar zoon):' „Je hebt
weer gebokst, Sam! Je hebt twee tandon
verloren!"
Sam: „Neen, heusch niet, moeder. Ik hob
zo niet verloren, ze zitten in m'n zak!"
Modern.
A. „Zeg, is dat waar wat zo van jo ver
tellen, dat jij je laatste twintig duizend
gulden verloren hebt?"
B. „Helaas ja en. het ergste as, dat en
vijf-en-twintig gulden van mc zelf bij was."
Wat hij zou doen?
Een pakjesdrager liep vrij onzacht
iemand tegen het lijf: „Ik zal jo wel vin
den, mannetje", zei deze. „En wat zou
jo dan doen!" riep de pakjesdrager driftig
cn liem te lijf willende. «Als het weer
mocht gebeuren, op zij gaan, antwoordde
de andere."
Enfant terrible.
Gastvrouw, tot Karei, die met zijn
ouders op oen diner is: „Maar goed eten,
jongen, je moet er nog van groeien."
Karei: „Ja, pa heeft gezegd eor wij hier
naar toegingen: Je moet maar voor tweo
eten, jongen; als die lui bij ons zijn, eten
ze voor vijf."
Brandbaar.
„U wenscht u te verzekeren. Tegen
brandschade of op heb leven?"
„Tegen beide, want- ik heb een houten
boen."
De beste.
„Kijk eens, moeder, vandaag moesten
we den meester teekeenen." „En wie
deed het 't beste?" „Erits Kraus, want
dio heeft or klappen voor gekregen."
Menschl&vend.
Eerste student: „Ik begrijp niet, waar
om je nog zoo lang met dien kleermaker
over den prijs van je Dieuwe costuum
praat. Jo bent immers toen niet van plan
hem te betalen?"
Tweede student: „Nu ja, maar ik wil
toch niet, dat de man meer aan mij ver
liest dan strikt noodig is!"
Op de theorie.
Wachtmeester„Meijer, waarom zijn do
cavaleriesabels krom?"
Meijer: „Om meer kracht aan den slag
to geven."
Wachtmeester: „Geen idee. £ij moeten
krom zijn omdat de schede krom is, an
ders gingen zij er niet in."
Voor het lek.
„Waarom heb je een emmer aan het
gaslicht hangen, Mina?"
„Wel, mevrouw, u zei toch dat er een
lek in lic^gns was, dus. nu heb ik cr maar
een emmer onder gehangen."
De laatste trein.
Heer: „Kunt u mij ook zeggen, wanneer
do laatste trein van hier vertrekt?"
Dienstman, die nooit iets van hem te
doen krijgt: „Nu, meneer, dat zullen we
geen van beiden beleven."
Plichtsgevoel.
Patroon: „Hoe komt het toch, dat jij
er op kantoor altijd zoo slaperig uitziet?"
Bediende: „Dat komt door mijn plichts
gevoel, mijnheer."
Patroon: „Hé?"
Bediende: „Ja mijnheer, ik lig 's avonds
in bed altijd over mijn werk na te don
ken en daardoor krijg ik geen nachtrust
genoeg."
Niet genoeg.
„Als je mij een kus geeft," zei tante lot
Iiaar neefje, „krijg je een stuiver."
„Een stuiver," zei Jantje, „ik krijg al
een dubbeltje als ik 's avonds zoet rniju
levertraan in neem."
Het herkenningsteeken.
Heer uit den trein stappend kijkt lan
gen tjid rond tot eindelijk een huisknecht
op hem afkomt.
„Kende je me niet eerder. Jo lieer zal
tocli wel gezegd hebben hoe ik er uit zag?"
„Jawel m'nheer, maar er loopen zoovéél
heeren rond met een rooden neus."
ONZE JEUGD.
En vertel je oom nu 'ns, hoe je het op
school maakt.
„O oom, neemt u me niet kwalijk, maar
dat uithooren van u, kan ik niet uitstaan."
Zich zelf verraden.
Het was Zondag zooals gewoonlijk re
genweer en ze zaten met hun drieën voor
het raam naar de passeerende menschen
to kijken. Papa en mama werden wat
ouder en waagden zich niet meer in het
drukke stadsgewoel; terwijl de dochter
zich nooit met anderen bemoeide, en het
liefst haar ouders gezelschap hield.
Jo had nog nimmer aanzoek gehad, hoe
wel het volgende iets anders to denken
geeft.
Daar passeerde in de straat oen dame
en heer per fiets, die arm in arm door liet
drukke stadsgewoel reden.
Papa vol verbazen, slaakte den uitroep:'
„Nou, nou, dat is kunstigDat zal heusch
niet meevallen!" Waarop Jo antwoordde:
„O, pa, dat geeft niets hoor. Daar is niets
aan!"
Papa keek mama aandaarna zijn
dochterveegde zijn bril afen trok
zijn schouders op.
Deze week een zeer 'eenvoudige rebus, niet waar? Men zonde de oplossing in voor
Donderdagmiddag a.s, te 12 uur. Onder do goede oplossers zal een bloemvaar wor
den verloot.