5 De LeÉcle toni" I011 Derde Blad. SGhoomeiDi Zaterdag 2 Juni 1923 ggasgnfa] mwTsai KALENDER DER WEEK 1. ZONDAG, 3 Juni. Zondag onder het Octaaf v. H. Sacramentsdag. 2e Zondag na Pinksteren. Mis: Factus est. |2e gebed v. h. Octaaf v. h. Allerh. Sacra- Iment. Geen Sequens. Prefatie v. Kerst- in is. Kleur der Misgewaden: Wit. N.B. Deze week alle dagen Gloria en Credo, tenzij anders aangegeven. Tot en net Donderdag Prefatie 'v. Kerstmis. Door een voortdurend herhalen van de grooto levenslessen, welke de Leeraar der Waarheid, de groote Menschenkenner, en Zijne Apostelen hebben nagelaten, tracht 'do H. Kerk het in ons door den H. Geest uitgestorte genadeleven tot bloei te bren gen. Vandaag wijst zij ons de liefde, „het eerste en voornaamste gebod in de Wet". Uit liefde heeft de Heer ons verlost uit den geestelijken dood en ons geschonken het bovennatuurlijk zieleleven. (Introitus; Epistel). Om dat leven te voeden wil Hij zelf onze Spijze zijn in het Allerh. Sacra ment en hoezeer verlangt Hij dat wij die fi Spijze nuttigen! (Evangelie). Geven wij johcor aan dien liefdevollen aandrang E. door als aanzittenden aan den Goddelijken gran Liefdemaaltijd Zijn huis te vullen. Daar U Hi God roor zullen wij genezen worden van onze ge breken (Graduale: Alleluja-vers. Offerto rium); daar zal ons gebed verhoord wor- „Wij willen U voortdurend beminnen, orta Heer. (Introitus). Geef ons Uwe altijd- Nc durende liefde" (Gebed); daar zullen wij heren zingen het lied der liefde voor Hem, I die zoo goed is voor ons (Gommunio); laar ook zullen wij leeren beoefenen de H» he rlijke daadwerkelijke naastenlief- waarloe ons de H. Apostel der liefde opwekt (Epistel). HAANDAG, 4 Juni. 5e dag onder het aaf v. h. Allerh. Sacrament. Cibavit, als op H. Sacramentsdag. 2e gebed v. d. H. Franciscus Caracciolo. In gelezen H.H. Missen is de Sequens: „Lau- Sion" niet verplichtend. Kleur de Mis gewaden: Wit. Eerst Ascanius geheeten, nam de heili- van dezen dag later, uit diepe vereering den H. Franciscus v. Assisië, den Jj iaam aan van Fransiscus, wiens navolger Bb iij ook geweest is, vooral in zijn geest .Roi an boelvaardigheid. 1IMSDAG, 5 Juni. 6e dag onder het IcUaf v. h. Allerh. Sacrament, aria (Concede). 3e voor Kerk of Paus. III fleur der Misgewaden: Wit. WOENSDAG, 6 Juni. 7e dag onder t Octaaf v. h. Allerh. Sacra- n t. Mis als gisteren. 2e gebed v. d. H. forbertus. Kleur der Misgewaden: Wit. In zijn jongelingsjaren, levende aan het yan Koning Hendrik V van Duitsch- ind, gehecht aan de wereld, werd Norher- lot inkeer gebracht, door het inslaan don bliksem in zijne onmiddellijke na- ijlieid, en begon een leven van gebed en iterving. Hij trad op als boeteprediker Duitschland en Frankrijk en stichtte, licht door een visioen in het dal van lijk rimonfr<^ Orde der Premonstratensers I Norbertijnen. Norbertus stierf als Bis- bon v. Maagdenburg, den 6en Juni 1134. ONDERDAG 7 Juni. Octaafdag v. Allerh. Sacrament. Mis als gis- rcn. Geen gedachtenis. De Sequens is allo H.H. Missen verplichtend. Kleur Misgewaden: Wit. Met Engelenspijze hebt Gij Uw volk d en Brood van den hemel hebt Gij gegeven. Alleluja. (Kerkelijk Getij- gaap irii-.: (ie rijd! ff( 111 b) Miss hol H1JDAG, 8 Juni. Feestdag v. h. Al- heiligst Hart van Jezus. Miserebilur. (Zie in het Misboek, Mor de maand Mei). Geen gedachtenis. Malic v. h. H. Kruis. Kleur der Mis raden: W-it. 'ie zou het liefhebbend Hart van Jezus wederliefde schenken? Wie der ver- ka niet naar Jezus' Hart verlangen en dut doorboorde goddelijk Hart voor al- 1 zijn verblijf kiezen? (Vrij naar de "lelijke Getijden). flERDAG, 9 Juni. Mis v'. d. H.H. B o- ius en Gezellen. Martelaren, Patroon van ons Bisdom. (Wegens Octaaf v. h. Allerh. Sacrament' van 5 jü verplaatst naar 9 Juni). Sapientiam. in het Eigen der Heiligen van het be« jdom Haarlem op 5 Juni), (in stille Missen). 2e gebed v. d. H.H. Pri- 5 en Felicianus. Geen Credo. Gewo- Prefatie. Kleur de Misgewaden: Wit. ftfboren te Kyrton in Engeland, stak 0 jMcd, later Bonifacius geheeten, vol Rijver, over naar ons Vaderland en ™'e te Wijk-bij-Duurstede in 716. 't zijn arbeid zonder vrucht bleef keer- :hm3U Jij nog in hetzelfde jaar naar Enge- j' lerug. Onder gunstiger omstandig- en met pauselijke zendin predikte Waciqa een paar jaren laten in het land Germanen. Na den dood van den hci- 1 Bisschop Willibrord, n;im Bonifa- m,is' Z01'g op zich van het Utrechtsche om. Op een Vormreis werd hij met gezellen nabij het tegenwoordige door een bende heidenen over- e& gedood 5 Juni 755. heer ïlleri „di [hio HET ZUIVERE EVANGELIE. Volgens de Protestanten heeft de Her vorming uit het begin der zestiende eeuw, ingeleid door Luther en voortgezet door Calvijn, de Kerk van Christus gezuiverd van allerlei dwalingen, welke in den loop der eeuwen ingang hadden gevonden. Volgens hen was de Kerk uitgegroeid tot een boom, die bij de sappige vruchten, als eigen voortbrengsel, was opgetuigd met allerlei kunstproducten, zooals bij een kerstboom. Maar evenmin als kaarsjes en staniool en geschenkjes, die men elkander cadeau doet, als echte vruchten van een boom worden aangezien, evenmin konden al die leerstellingen, welke de Kerk op haar algeraeene Concilies had vastgesteld, beschouwd worden als echte menschelijke inzettingen, die met de eigenlijke leer van Christus niets te maken hadden. Geluk kig werd, aldus verder de protestantsche gedachtengang, in dien tijd de Bijbel teruggevonden, en nu zag men, wat tot nu toe aan bet volk onthouden was; een ver gelijking met -het Evangelie toonde dui delijk aan, hoezeer de Kerk was ontfiard. Daarom namen de Hervormers bet werk ter, bancl en reformeerden de Kerk van Christus en brachten haar terug tot het zuivere Evangelie. Hiermee hebben we de protestantsche opvatting en haar zelfvaardiging ge schetst. Of die rechtvaardiging den toets der critiek kan doorstaan? Tegenover de protestanten zijn wij voor betoog aangewezen op den Bijbel, daar zij dezen aanzien voor de eenige bron van openbaring met terzijdestelling van het kerkelijk leergezag. Vooreerst nemen de protestanten aan, dat de Kerk van Christus tot aan de zes tiende eeuw allengs meer en meer in dwa ling geraakte. Maar kan men dat één minuut met den Bijbel in de hand volhou den? Wat hebben dan de woorden te be- teekenen bij St. Mattheus: En de poorten der hel zullen haar niet overweldigen? En de woorden: Zie, Ik ben met u tot aan het uiteinde der wereld. (Mat. 28. 20). Zegt de Bijbel.daarzelf niet klaar en duidelijk, dat Christus er voor zal zorgen, dat de Kerk niet in dwaling zal geraken? Hoe zou het ook mogelijk zijn, dat een door Chris tus ingestelde Kerk, een goddelijk insti tuut, om lj,et volk te onderwijzen, zou kunnen dwalen? Dwalen is menschelijk, maar-de Kerk is Gods' werk en zoodra men de Kerk van Christelijk als iets goddelijks beschouwt, zooals zij toch in werkelijkheid is, dan moet dwaling zijn uitgesloten. Wie u hoort, hoort Mij, wie u versmaadt, versmaadt Mij. (Luc. 10, 16), zegt de goddelijke Zaligmaker, gelijk Hij ook zegt: Gelijk do Vader Mij gezonden heeft, zoo zend Ik ook u. (Jo. 20 21). Ook al zou aangaande de onfeilbaarheid iu den ï3ijDel met geen enkel woord gerept worden, dan nog zou men liaar moeten aanvaarden als logische consequentie uit het feit van de stichting zelf. Het is eenvoudig niet in te denken, dat Christus, door het stichten van zijn Kerk allo menschen zou verplichten, naar haar prediking te luisteren, en tegelijker tijd' zou kunnen toelaten, dat diezelfde prediking door dwaling zou worden bedor ven. Als men dus op vele plaatsen van den Bijbel de stichting van de Kerk kan be wijzen, dan bewijst men tevens haar on feilbaarheid. Wij voor ons aarzelen niet te zeggen, dat God onmogelijk iemand kan verplich ten, om iets als zekere waarheid te aan vaarden, zoolang er nog kans op dwaling bestaat. Maar de dwaling wordt uitgeslo ten door de onfeilbaarheid. Hier komt nog iets bij. Veronderstelt dat de Kerk van Christus in dwaling was geraakt, dat dus de Kerk van Christus de onfeilbaarheid miste, waarop konden zich dan de Hervormers beroepen, om hun zuiveringswerk te rechtvaardigen? Dwaal den zij dan met vele dogma's der Kerk af le schaffen misschien niet nog veel erger dan do Kerk zelf? Men ziet het, zoo moest noodzakelijk de zekerheid, de onwankelbaarheid der geloofsovertuiging ten grónde gaan, om te ontaarden in een strijd van losse meeningen. De eerste opzet, als zou de Kerk in dwaling geraakt zijn, houdt derhalve geen steek. Maar is het dan niet waar, dat de Kerk verschillende dingen leert, welke toch heusch niet in den Bijbel staan? Zeer ze ker. Ge moet maar eens een eatechismus- boek naast den Bijbel leggen. Dit zegt echter niet veel. Laat een protestant het zelfde doen met zijn Heidelhergsche cate chisatie, en hij zal zien, dat b.v. het ant woord op vraag 80, dat de Paapsche Mis een afschuwelijke afgoderij is, ook niet uit den Bijbel is overgenomen. De Bijbel is nu eenmaal geen cateckisatieboek. Een oppervlakkige lezing reeds maakt duidelijk, dat in den Bijbel de waarheden niet naar volgorde, volgens systeem ziju gerangschikt, zooals dat met godsdienst- leerboeken wel het geval is. Terwijl men van catechismusboeken met roden mag veronderstellen, dat daarin de heele loer vervat is, om haar systemati sche rangschikking en kennelijke bedoe ling, om de leer in haar héélen omvang te geven, ligt het juist bij den Bijbel, een hoek, dat bij occasie een of andere waar heid ten beste geeft, voor de band, dat daar niet de heele leer in staat vervat. En wat als voor de band liggend mag worden verondersteld, is ook in werke lijkheid zoo. De Bijbel is n.l. niet de eenige bren van openbaring; we hebben daarom ook nog do goddelijke overlevering, of te wel de mondelinge prediking der Aposte len, voor welke prediking uit den Bijbel zelf vele bewijzen kunnen worden aam gehaald. Maar is er dan in den loop der eeuwen door de Kerk niet veel nieuws bijge maakt? En hadden de Hervormers niet gelijk, met al die nieuwigheden 'e schrap pen? Wij antwoorden, dat al de „nieuwe" waarheden, welke in den loop der tijden door de pausen en door de concilies plechtig als geloofsleer werden vastge steld zoo oud zijn als de Kerk zelf. Toen b.v. het dogma der pauselijke on feilbaarheid door Pius IX werd afgekon digd, begon de paus niet van dien stonde af onfeilbaar te worden, dat was hij al toos geweest. De heele kerkelijke geschie denis is daar, om te bewijzen, dat men zich practisch aan de leer hield, welke later haar preciese formuleering zou ont vangen. En zoo is Het met alle waarheden, door de Kerk gepreekt. Oud als de Kerk zelf, werden zij allengs in juister termen uitgedrukt, met meer nadruk vastgesteld, duidelijker bewezen, en zoo de eene waar heid in de andere vervat was, daarvan afgescheiden en als afzonderlijke waar heid bewezen. Maar dit alles is ten slotte oude waarheid in een nieuw kleed. Iets wezenlijk-nieuws heeft de Kerk echter nooit geleerd. De Hervormers deden dus niet goed met de „nieuwigheden" te schrappen. Daarom werd de Hervorming een misvorming. Daardoor werden de vooruitstrevende geesten der toenmalige verlichting, reac tionairen van bedenkelijke soort. Terug naar het „Zuivere Evangelie", jawel, maar zij vergaten, dat de Kerk een levend or ganisme is, dat zich in den loop der tij den ontwikkelt, gelijk een stekje uitgroeit tot een reusachtigen boom. Zij vergeten, dat die gestage ontwikkeling plaats grijpt onder bescherming van den H. Geest, die zijn Kerk voor dwaling bewaart; en nu zij in don Bijbel de Kerk ontdekten als een jong boompje, wilden zij, heel reac tionair, den groot-uitgegroeiden boom der Kerk weer klein maken als dat jonge boompje. En werd de Protestantsche Kerk aan dat jonge boompje gelijk? of zij er in slaagde, weten we niet, maar wel weten we, dat er geen leven inzat; en dat in plaats van gestadige ontwikkeling, zooals elk levend organisme noodzakelijk door maakt, de Protestantsche Kerk gelijk werd aan een verdorden boom. Een ver gelijking tusschen de Katholieke Kerk en het Protestantisme levert dan ook het sprekend bewijs, hoe het snoeimes der Hervorming verwoesting heeft aange richt. J. J. VAN SANTÉ, Pr WSS8S—X/AMKwfL JUNI-ZANGEN VOOR HET H. HART Eduard Brom, met wiens prachtige Mei zangen we onze bloemlezing uit de Mei en Marialicderen beëindigden, schreef om streeks denzelfden tijd (pl.m. 1900) een viertal Juni-zangen, waarmee het ons goed dunlet <1g> ruouwo ma^incl to openen. Bloemen, zoo roept hij uit, opent alle uw kelken, opent uw harten, zendt uw geuren uit in de volle heerlijkheid van de zomernatuur. Laat de adem .van uw hart jes een grocte zijn aan het wonderbaar Liefdehart van Christus, dat wijd zich opene in de glorie Zijner eeuwige dageraad schoonheid. Om dat Hart spelen de bo- venaardsche lichtglansen van den hemel. Uit deze Goddelijke hartebloem stijgen geuren op, zoeter dan die van de bloemen uit Edens ongerepte lusthof. Jezus H. Hart gedenken wij in de Junimaand, ver eeren wij dan op bijzondere wijze. Schoo ner is het dan al de volheid van den man- nelijken zomer. Komt, laten we ons ver blijden in de mystieke Bctioonheid van deze Godsbloem. Laat de bloem onzer ziel Jezus H. Harte haar zachtste geuren tegenademen; brengen wij onze hulde aan de schoonste Hemel-kelk. O. Ha-rt van Jezus, laaf ons altijd ook in den winter met uw zomergeuren, uw Juni-zegen. Wilt uw harten alle ontsluiten, Bloemen, in het zomertij, Ademt uit uw weelden vrij In de alheerlijkhcid daarbuiten! 't Is een grocte in zoete tale Tot het Hart zoo wonderbaar, Dat, in schoonheid morgenklaar, Plots verrukkend openstrale! Gouden henïelglansen strooken. 't Bloeiend Harte rozerood, Uit geen paradij shart sproot Zulk een schat van balsemrookenl Dat is Jezus! Heilig Harte, In zijn wondren Juni-bloei, In den rijken. Juni-gToei, Die al zomer volbloei tartel Allen komt, wilt u vermeien In die JuDi-blijkeid gaan, Schouwt het Juni-wonder aan! Gaat dan op in breode reien! Gij, ons hart, Gij zooveel zegen, Open u in 't zomertij, Als oen vat van specerij Geur nu Jesus' Harte tegen! Hart van Jesus, Hemel-kelke Ach! wen: 't dra weer winter is, Om Uw dierbro lafenis Niet uw Juni-bloei verwelkel In de volgende stropben laat de dichter zijn symbolischen bloemenbeeldspraak va ren en zingt een hymne op het Goddelijk Hart. Eerst vraagt hij, waar ergens een hart te vinden is, dat zooveel leed en smart gekend heeft en nochtans zoo be wogen werd door bet wee der zondige menschheid. Dan betoogt hij, hoe in den droeven nacht der smarten het lijdend Hart van den Verlosser zich voor eeuwig aan onze weedom heeft verpand. Toen werd het onze troost, onze balsem, onze ziclemedicijn. En tenslotte dicht hij een strophe van innige toewijding, een Leer- lijk Benedicimus Te! Waar is een hart, zoo smartenrijk, Waar is oen hart, dat Hart gelijk In liefelijk meedoogen? Dat Hart, dat weet wat lijden is, Dat Hart, dat weet wat strijden is 't Werd door ons wee bewogen! Eens, in dien zwarten smartem-nacht, Toen 't brak schier door loodzware macht Van angsten onuitspreeklijk, Toen werd dat Hart verpand der smart, Voor eeuwig aan ons smarten-hart Verbonden onverbreeklijk! Toen werd het balsem voor onz' pijn, Voor krankheid kostbre medicijn, Een schuts ons, hoog en heilig De wanhoop wijkt, bange angst vervaagt De liefde bloeit era vrede daagt, Door Jezus' harte heilig! O kostljjk Hart, onz' Toeverlaat, Dat louter liefde, erbarming slaat, Van goddelijke waarde! Hart Jesu, wees gebenedijd, Geloofd, geliefd, nu en altijd, In hemel en op aarde! Toen Christus aan het kruishout hing, zoo vervolgt hij in weer ander rhythme, toen Zijn Hart gebroken was van smart, toen werd het ten overvloede nog door boord met den pont der speer. De drup pen dropten naar beneden van het kost baar bloed, liefdedroppen voor Zijn moor denaars. Maar toen de Heer ten 'leven rees, werd opnieuw het hart doorstoken; en eiken dag opnieuw wordt het doorwond door de halsstarrigheid der zondaren die im mer weer Zijn liefde beledigen, kwetsen. Dan uit de dichter de bange vraag: „O Hart, zult Ge niet gansch en al verbloe den, zoodat Uw groote liefde sterft! Maar Jesus antwoordt: Om liefdeloosheid bloedt Mijn Hart eindeloos. Maar terwille Mijner groote liefde zal het blijven bloe den, en bloedend blijven leven en liefde geven aan hen, die het in wreede liefde loosheid immer weer pijnigen." O, moge toch de smartenklacht, de lief deklacht van Jesus' Hart ons roeren, opdat wij door onze liefde en toewijding Jesus' pijnen verzachten; zoo besluit de dichter deze klacht. Wen hing aan 't schandhout onze Heer, Zijn Harte was gebroken, Toen werd dat Hart doorstoken Meedooglooe met vlijmscherpe speer! Een bloedgulp aan Zijn Hart ontsprong, Dan drup na drup, bleekroode, Leekte uit Zijn Hart, het doode, Uit wonde, waar de Bpeervlijm drong. Wen rees ten leven onze Heer, Ook 't Hart, aan kruis gebroken, Werd dra weer 't Hart doorstoken Meedoogenloos met nog scherper speer! De droeve druppen droppen traag Nog immer., blijven droppen, Een bloedwel niet to stoppen Hoe klagelijk die bange vraag; „Wat bloedt Ge, o Harte Jesu, zoo „Ach! wil toch niet verbloeden! „Wie kan bet wee bevroeden, Werd laatste drop des doodes boo!" En 't antwoord klinkt zoo zielsbedroefd: „Staag bloedt Mijn harte-wonde Door liefdloosheid en zonde, Wijl 't liefde, liefde alléén behoeft! „Toch, 't sterft niet meer, om liefdeswil.. 't Blijft, immer bloedend, leven, In pijnen liefde geven 'Aan wie 't doen bloera, versteend en kil." Dierst Hart, dat klaagt door droeven [mond, Tref ons door smarte-klachte, Onz' liefde Uw smart verzacht, 't Bloed stelpe, een weinig heele Uw [wond O! blijve Uw kostbaar Harte-bloed Dat we in ons Hart opvangen, Als milde dauw daar hangen, Doortinteld van Uw liefde gloed! De strophen, dio nu volgen, bevatten een adoratie, een hymne, een laudamus Te, zoo mooi, dat elke toelichting er de schoonheid van kwetsen zou. Ik schrijf ze dus over zonder commentaar, U en mij zelf gelukwenschend dat wij zoo'n fijn besnaard en edel dichter hebben als Eduard Brom. O! Goddelijk Hart, Door liefde verteerd, Dat liefde begeert, En smartlijk ontbeert.... O! Goddelijk Hart! O! Hart, dat boog brandt, En laaiende gloeit, In vuur-rozen, bloeit, En vuurspranken sproeit Naar allen kant! O! Hart, steek nu aan Die harten droef-stil, Die harbera zoo kil, Dien ijskouden wil. Verkillenden waan! Dat glorie-ing rijz' Van vlammende pracht, Met machtige kracht Uit deez' aarde-nacht, Ten lof U en prijs! De hemel gcmcet Op vlamjubel de aard, In liefdebrand paart. Zóó leven, herbaard, Verrijze uit dien gloed! Do Liefde regeer Door 't Godlelijk Hart, Door Godlijke Smart Aan 't Hoog-Heilig Hart In eeuwigheid eer! ONS HOEKJE OVER OPVOEDING. VROEG-GROGT. „Jan", zegt de ijverige onderwijzer, „ja mag aan vader zeggen, dat ik over je vlijt en gedrag tevreden ben." „Nu, meester," zegt Jan, die nauwelijks onder en boven de broek uitkomt, „u is ook achterlijk. Denkt u, dat de jongehee- ren van tegenwoordig van mijn leeftijd (3 jaar!) zulke snoezige lummeltjes zijn als de achtjarige niets-weters van'uw jongen tijd. Ik zal u in vertrouwen vertellen: ik heb mij als vaste medewerker verbonden aan het bekende groot-tijdschrift van onzen Jeugdbond: ,,H(elp) U Z(elf)". Ik publiceer daarin mijn dagboek, waarin ik mijn erva ring-van-jaren heb neergelegd over het meer of minder bruikbare van het oude systeem van ouderlijk gezag" Voorwaar 'n snoezig^ ventje van 8 jaar. De onderwijzer had misschien maar heb beste gedaan den jongen een oogenblik steun te geven op zijn knie en zichzelf een weinig te oefenen in de kunst van volle trefffcrs makenHo, ho, meester! maar dat gaat bij iedereen van uw leerlingen zoo maar niet. Gij hebt het recht niet (volgens de moderne opvatting van jeugdopvoeding) de doeltreffende middelen alle aan te wenden. In het gunstigste geval komt da verbolgen vader (of wat neg erger voor u is: de furieuze moeder) u in 't bijzijn van het „beleedigde" kind de huid volscheldenWant vele ouders doen er voortdurend hun best voor en zijn op hun vermeende resultaten wkfc trotsch om hun kinderen zoo vroeg mo gelijk groot te krijgen. Ep nu mogen wij de vroeg-rijpe antwoorden van zulke kin deren niet eigenwijs noemen!Als zulke kinderen, die „hun jaren vèr vooruit zijn" groote-menschen-praat zitten te houden en eigen oordeelen uitsprekenen tegen iedereen volhoudendan mogen wij dat niet potsierlijke eigenwijsheid noemen of dwazo opdringerigheid Ouders! houdt uw kinderen eenvoudig? dan zijn zij gelukkig. Maakt hen niet groo- ter dan hun leeftijd en ontwikkeling toe laat. Neen! het moeten geen „doetjes" of „sukkeltjes" zijn of vrorden! volstrekt niet. Ontwikkelt henmaar: geleidelijk! Da natuur werkt ook langzaam. Anders wor den ze topzwaar van eigenwijsheid, betwe terij: zij worden onuitstaanbaar en pe dant. En het gevolg van dat te-vroeg-rijp- zijn en te-vroeg-groot-zijn is, dat zij, wan neer zij eenmaal „groot" zijn, toonen var* volwassen levenskracht en degelijke levens kunde niet veel te hebben gekregen. Het staat zoo misselijk, zoo vervelend en het stoot zoo af, ah een kind met groote menschen bet gesprek meecloetof als het kind in eigen kringetje ronddraaiend, alles beter weet. Do ouders zijn echter vaak hiervan de schuldhet kind mag in moder ne gezinnen alles hooren, alles zien, overal bij zijn en bij elke partij voortdurend bij blijven. Men bespreekt met het kind firaancieele „boffers" %n „stroppen". Men brengt bet kind op de hoogte van al zijn eigen doen en laten. Het kind van moderne ouders heeft van oen kind niets anders meer dan den leeftijd en do gestalte: voor de rest wordt het al spoedig met groot o menschen gelijk gesteld. Ouders, wilt gij gelukkige kinderen en wilt gij pleizier beleven van uw l'efdesnan- den: houdt hen kind, zoolang bun leefGjd en ontwikkeling nog van een kind zijn. Hoé langer een kind „kind" is, hoe beter: want dan bezit het zulk een voorsprong op enr waarborg voor waar geluk: eenvoud, waar heidsliefde met oprechtheid, blijde levens zin en hoopvolle toekomstblik, levensillusie en I evredenheid „Zoo gij niet wordt als kinderen", sprak Jezus, onze Heer, „zult gij het B-tk der hemelen niet binnengaan!". Wü. groote' menschen, moeten dus, om 't Hemelrijk t© bekomen, de heerlijke eenvoudige en blij- godsdienstipe gesteltenissen van het kind hebbenlaten wij nu niet zoo dwaa-s zijn onze kinderen, die in hun oaschuldi- gen eenvoud en blijden levenszin den waar borg voor geluk bezitten, in zooveel min der conditie te bren een door hun te bezor gen onze onoprechtheid, levcnstcleurstel- ling, hartstochtelijke oordeelvellingen en licfdcloozen oorlogstoestand met de meeste even menschen. G. P. J. v. d. BURG, Pr. HageveldV oorhout. VOORHEEN EN THANS. 't Waren toch soms leuke lui, die ge- rechtsdienaars van vroeger! Mag ik u voorstellen: Francois van Bly- densteyn, in 't midden der 17e eeuw bal juw van het district Voshol, omvattende de dorpen Ter Aar, Langeraar, Raambcrg en Bod egravenZ wammerdam Deze waardige man werd 12 Maart 1653 opgeschrikt door een aanschrijving der Stalen van Holland, waarin naar aanleiding van synodale klachten de baljuws cn andere officieren werden aan gemaand, den aanwas van het Pausdom tegen te gaan. Dat was aan geen doovcmansdeur ge klopt! Onze baljuw nam terstond pen en inkt en kondigde zoo gauw hij klaar was men kende blijkbaar reeds toen den ,,bej kwamen spoed", waarmede bureaucratius nog vaak werkt volgende publicatie af: „Francois van Blydensteyn, baljuw der landen en heerlijkheden van Voshol, (laat weten)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1923 | | pagina 7