5
De LeÉcle toni"
I011
Derde Blad.
SGhoomeiDi
Zaterdag 2 Juni 1923
ggasgnfa] mwTsai
KALENDER DER WEEK
1.
ZONDAG, 3 Juni. Zondag onder het
Octaaf v. H. Sacramentsdag. 2e
Zondag na Pinksteren. Mis: Factus est.
|2e gebed v. h. Octaaf v. h. Allerh. Sacra-
Iment. Geen Sequens. Prefatie v. Kerst-
in is. Kleur der Misgewaden: Wit.
N.B. Deze week alle dagen Gloria en
Credo, tenzij anders aangegeven. Tot en
net Donderdag Prefatie 'v. Kerstmis.
Door een voortdurend herhalen van de
grooto levenslessen, welke de Leeraar der
Waarheid, de groote Menschenkenner, en
Zijne Apostelen hebben nagelaten, tracht
'do H. Kerk het in ons door den H. Geest
uitgestorte genadeleven tot bloei te bren
gen. Vandaag wijst zij ons de liefde, „het
eerste en voornaamste gebod in de Wet".
Uit liefde heeft de Heer ons verlost uit den
geestelijken dood en ons geschonken het
bovennatuurlijk zieleleven. (Introitus;
Epistel). Om dat leven te voeden wil Hij
zelf onze Spijze zijn in het Allerh. Sacra
ment en hoezeer verlangt Hij dat wij die
fi Spijze nuttigen! (Evangelie). Geven wij
johcor aan dien liefdevollen aandrang
E. door als aanzittenden aan den Goddelijken
gran Liefdemaaltijd Zijn huis te vullen. Daar
U Hi
God
roor
zullen wij genezen worden van onze ge
breken (Graduale: Alleluja-vers. Offerto
rium); daar zal ons gebed verhoord wor-
„Wij willen U voortdurend beminnen,
orta Heer. (Introitus). Geef ons Uwe altijd-
Nc durende liefde" (Gebed); daar zullen wij
heren zingen het lied der liefde voor Hem,
I die zoo goed is voor ons (Gommunio);
laar ook zullen wij leeren beoefenen de
H» he rlijke daadwerkelijke naastenlief-
waarloe ons de H. Apostel der liefde
opwekt (Epistel).
HAANDAG, 4 Juni. 5e dag onder het
aaf v. h. Allerh. Sacrament.
Cibavit, als op H. Sacramentsdag. 2e
gebed v. d. H. Franciscus Caracciolo. In
gelezen H.H. Missen is de Sequens: „Lau-
Sion" niet verplichtend. Kleur de Mis
gewaden: Wit.
Eerst Ascanius geheeten, nam de heili-
van dezen dag later, uit diepe vereering
den H. Franciscus v. Assisië, den
Jj iaam aan van Fransiscus, wiens navolger
Bb iij ook geweest is, vooral in zijn geest
.Roi an boelvaardigheid.
1IMSDAG, 5 Juni. 6e dag onder het
IcUaf v. h. Allerh. Sacrament,
aria (Concede). 3e voor Kerk of Paus.
III fleur der Misgewaden: Wit.
WOENSDAG, 6 Juni. 7e dag onder
t Octaaf v. h. Allerh. Sacra-
n t. Mis als gisteren. 2e gebed v. d. H.
forbertus. Kleur der Misgewaden: Wit.
In zijn jongelingsjaren, levende aan het
yan Koning Hendrik V van Duitsch-
ind, gehecht aan de wereld, werd Norher-
lot inkeer gebracht, door het inslaan
don bliksem in zijne onmiddellijke na-
ijlieid, en begon een leven van gebed en
iterving. Hij trad op als boeteprediker
Duitschland en Frankrijk en stichtte,
licht door een visioen in het dal van
lijk rimonfr<^ Orde der Premonstratensers
I Norbertijnen. Norbertus stierf als Bis-
bon v. Maagdenburg, den 6en Juni 1134.
ONDERDAG 7 Juni. Octaafdag v.
Allerh. Sacrament. Mis als gis-
rcn. Geen gedachtenis. De Sequens is
allo H.H. Missen verplichtend. Kleur
Misgewaden: Wit.
Met Engelenspijze hebt Gij Uw volk
d en Brood van den hemel hebt Gij
gegeven. Alleluja. (Kerkelijk Getij-
gaap
irii-.:
(ie
rijd! ff(
111
b)
Miss
hol
H1JDAG, 8 Juni. Feestdag v. h. Al-
heiligst Hart van Jezus.
Miserebilur. (Zie in het Misboek,
Mor de maand Mei). Geen gedachtenis.
Malic v. h. H. Kruis. Kleur der Mis
raden: W-it.
'ie zou het liefhebbend Hart van Jezus
wederliefde schenken? Wie der ver-
ka niet naar Jezus' Hart verlangen en
dut doorboorde goddelijk Hart voor al-
1 zijn verblijf kiezen? (Vrij naar de
"lelijke Getijden).
flERDAG, 9 Juni. Mis v'. d. H.H. B o-
ius en Gezellen. Martelaren,
Patroon van ons Bisdom. (Wegens
Octaaf v. h. Allerh. Sacrament' van 5
jü verplaatst naar 9 Juni). Sapientiam.
in het Eigen der Heiligen van het
be« jdom Haarlem op 5 Juni), (in stille
Missen). 2e gebed v. d. H.H. Pri-
5 en Felicianus. Geen Credo. Gewo-
Prefatie. Kleur de Misgewaden: Wit.
ftfboren te Kyrton in Engeland, stak
0 jMcd, later Bonifacius geheeten, vol
Rijver, over naar ons Vaderland en
™'e te Wijk-bij-Duurstede in 716.
't zijn arbeid zonder vrucht bleef keer-
:hm3U Jij nog in hetzelfde jaar naar Enge-
j' lerug. Onder gunstiger omstandig-
en met pauselijke zendin predikte
Waciqa een paar jaren laten in het land
Germanen. Na den dood van den hci-
1 Bisschop Willibrord, n;im Bonifa-
m,is' Z01'g op zich van het Utrechtsche
om. Op een Vormreis werd hij met
gezellen nabij het tegenwoordige
door een bende heidenen over-
e& gedood 5 Juni 755.
heer
ïlleri
„di [hio
HET ZUIVERE EVANGELIE.
Volgens de Protestanten heeft de Her
vorming uit het begin der zestiende eeuw,
ingeleid door Luther en voortgezet door
Calvijn, de Kerk van Christus gezuiverd
van allerlei dwalingen, welke in den loop
der eeuwen ingang hadden gevonden.
Volgens hen was de Kerk uitgegroeid tot
een boom, die bij de sappige vruchten, als
eigen voortbrengsel, was opgetuigd met
allerlei kunstproducten, zooals bij een
kerstboom. Maar evenmin als kaarsjes en
staniool en geschenkjes, die men elkander
cadeau doet, als echte vruchten van een
boom worden aangezien, evenmin konden
al die leerstellingen, welke de Kerk op
haar algeraeene Concilies had vastgesteld,
beschouwd worden als echte menschelijke
inzettingen, die met de eigenlijke leer van
Christus niets te maken hadden. Geluk
kig werd, aldus verder de protestantsche
gedachtengang, in dien tijd de Bijbel
teruggevonden, en nu zag men, wat tot nu
toe aan bet volk onthouden was; een ver
gelijking met -het Evangelie toonde dui
delijk aan, hoezeer de Kerk was ontfiard.
Daarom namen de Hervormers bet werk
ter, bancl en reformeerden de Kerk van
Christus en brachten haar terug tot het
zuivere Evangelie.
Hiermee hebben we de protestantsche
opvatting en haar zelfvaardiging ge
schetst. Of die rechtvaardiging den toets
der critiek kan doorstaan?
Tegenover de protestanten zijn wij voor
betoog aangewezen op den Bijbel, daar zij
dezen aanzien voor de eenige bron van
openbaring met terzijdestelling van het
kerkelijk leergezag.
Vooreerst nemen de protestanten aan,
dat de Kerk van Christus tot aan de zes
tiende eeuw allengs meer en meer in dwa
ling geraakte. Maar kan men dat één
minuut met den Bijbel in de hand volhou
den? Wat hebben dan de woorden te be-
teekenen bij St. Mattheus: En de poorten
der hel zullen haar niet overweldigen? En
de woorden: Zie, Ik ben met u tot aan het
uiteinde der wereld. (Mat. 28. 20). Zegt
de Bijbel.daarzelf niet klaar en duidelijk,
dat Christus er voor zal zorgen, dat de
Kerk niet in dwaling zal geraken? Hoe zou
het ook mogelijk zijn, dat een door Chris
tus ingestelde Kerk, een goddelijk insti
tuut, om lj,et volk te onderwijzen, zou
kunnen dwalen? Dwalen is menschelijk,
maar-de Kerk is Gods' werk en zoodra
men de Kerk van Christelijk als iets
goddelijks beschouwt, zooals zij toch in
werkelijkheid is, dan moet dwaling zijn
uitgesloten. Wie u hoort, hoort Mij, wie
u versmaadt, versmaadt Mij. (Luc. 10, 16),
zegt de goddelijke Zaligmaker, gelijk Hij
ook zegt: Gelijk do Vader Mij gezonden
heeft, zoo zend Ik ook u. (Jo. 20 21).
Ook al zou aangaande de onfeilbaarheid
iu den ï3ijDel met geen
enkel woord gerept worden, dan nog zou
men liaar moeten aanvaarden als logische
consequentie uit het feit van de stichting
zelf. Het is eenvoudig niet in te denken,
dat Christus, door het stichten van zijn
Kerk allo menschen zou verplichten, naar
haar prediking te luisteren, en tegelijker
tijd' zou kunnen toelaten, dat diezelfde
prediking door dwaling zou worden bedor
ven. Als men dus op vele plaatsen van den
Bijbel de stichting van de Kerk kan be
wijzen, dan bewijst men tevens haar on
feilbaarheid.
Wij voor ons aarzelen niet te zeggen,
dat God onmogelijk iemand kan verplich
ten, om iets als zekere waarheid te aan
vaarden, zoolang er nog kans op dwaling
bestaat. Maar de dwaling wordt uitgeslo
ten door de onfeilbaarheid.
Hier komt nog iets bij. Veronderstelt
dat de Kerk van Christus in dwaling was
geraakt, dat dus de Kerk van Christus de
onfeilbaarheid miste, waarop konden zich
dan de Hervormers beroepen, om hun
zuiveringswerk te rechtvaardigen? Dwaal
den zij dan met vele dogma's der Kerk
af le schaffen misschien niet nog veel
erger dan do Kerk zelf? Men ziet het,
zoo moest noodzakelijk de zekerheid, de
onwankelbaarheid der geloofsovertuiging
ten grónde gaan, om te ontaarden in een
strijd van losse meeningen.
De eerste opzet, als zou de Kerk in
dwaling geraakt zijn, houdt derhalve geen
steek.
Maar is het dan niet waar, dat de Kerk
verschillende dingen leert, welke toch
heusch niet in den Bijbel staan? Zeer ze
ker. Ge moet maar eens een eatechismus-
boek naast den Bijbel leggen. Dit zegt
echter niet veel. Laat een protestant het
zelfde doen met zijn Heidelhergsche cate
chisatie, en hij zal zien, dat b.v. het ant
woord op vraag 80, dat de Paapsche Mis
een afschuwelijke afgoderij is, ook niet
uit den Bijbel is overgenomen. De Bijbel
is nu eenmaal geen cateckisatieboek.
Een oppervlakkige lezing reeds maakt
duidelijk, dat in den Bijbel de waarheden
niet naar volgorde, volgens systeem ziju
gerangschikt, zooals dat met godsdienst-
leerboeken wel het geval is.
Terwijl men van catechismusboeken met
roden mag veronderstellen, dat daarin de
heele loer vervat is, om haar systemati
sche rangschikking en kennelijke bedoe
ling, om de leer in haar héélen omvang te
geven, ligt het juist bij den Bijbel, een
hoek, dat bij occasie een of andere waar
heid ten beste geeft, voor de band, dat
daar niet de heele leer in staat vervat.
En wat als voor de band liggend mag
worden verondersteld, is ook in werke
lijkheid zoo. De Bijbel is n.l. niet de eenige
bren van openbaring; we hebben daarom
ook nog do goddelijke overlevering, of te
wel de mondelinge prediking der Aposte
len, voor welke prediking uit den Bijbel
zelf vele bewijzen kunnen worden aam
gehaald.
Maar is er dan in den loop der eeuwen
door de Kerk niet veel nieuws bijge
maakt? En hadden de Hervormers niet
gelijk, met al die nieuwigheden 'e schrap
pen?
Wij antwoorden, dat al de „nieuwe"
waarheden, welke in den loop der tijden
door de pausen en door de concilies
plechtig als geloofsleer werden vastge
steld zoo oud zijn als de Kerk zelf.
Toen b.v. het dogma der pauselijke on
feilbaarheid door Pius IX werd afgekon
digd, begon de paus niet van dien stonde
af onfeilbaar te worden, dat was hij al
toos geweest. De heele kerkelijke geschie
denis is daar, om te bewijzen, dat men
zich practisch aan de leer hield, welke
later haar preciese formuleering zou ont
vangen. En zoo is Het met alle waarheden,
door de Kerk gepreekt. Oud als de Kerk
zelf, werden zij allengs in juister termen
uitgedrukt, met meer nadruk vastgesteld,
duidelijker bewezen, en zoo de eene waar
heid in de andere vervat was, daarvan
afgescheiden en als afzonderlijke waar
heid bewezen. Maar dit alles is ten slotte
oude waarheid in een nieuw kleed. Iets
wezenlijk-nieuws heeft de Kerk echter
nooit geleerd.
De Hervormers deden dus niet goed met
de „nieuwigheden" te schrappen. Daarom
werd de Hervorming een misvorming.
Daardoor werden de vooruitstrevende
geesten der toenmalige verlichting, reac
tionairen van bedenkelijke soort. Terug
naar het „Zuivere Evangelie", jawel, maar
zij vergaten, dat de Kerk een levend or
ganisme is, dat zich in den loop der tij
den ontwikkelt, gelijk een stekje uitgroeit
tot een reusachtigen boom. Zij vergeten,
dat die gestage ontwikkeling plaats grijpt
onder bescherming van den H. Geest, die
zijn Kerk voor dwaling bewaart; en nu
zij in don Bijbel de Kerk ontdekten als
een jong boompje, wilden zij, heel reac
tionair, den groot-uitgegroeiden boom der
Kerk weer klein maken als dat jonge
boompje. En werd de Protestantsche Kerk
aan dat jonge boompje gelijk? of zij er in
slaagde, weten we niet, maar wel weten
we, dat er geen leven inzat; en dat in
plaats van gestadige ontwikkeling, zooals
elk levend organisme noodzakelijk door
maakt, de Protestantsche Kerk gelijk
werd aan een verdorden boom. Een ver
gelijking tusschen de Katholieke Kerk en
het Protestantisme levert dan ook het
sprekend bewijs, hoe het snoeimes der
Hervorming verwoesting heeft aange
richt.
J. J. VAN SANTÉ, Pr
WSS8S—X/AMKwfL
JUNI-ZANGEN VOOR HET H. HART
Eduard Brom, met wiens prachtige Mei
zangen we onze bloemlezing uit de Mei
en Marialicderen beëindigden, schreef om
streeks denzelfden tijd (pl.m. 1900) een
viertal Juni-zangen, waarmee het ons goed
dunlet <1g> ruouwo ma^incl to openen.
Bloemen, zoo roept hij uit, opent alle
uw kelken, opent uw harten, zendt uw
geuren uit in de volle heerlijkheid van de
zomernatuur. Laat de adem .van uw hart
jes een grocte zijn aan het wonderbaar
Liefdehart van Christus, dat wijd zich
opene in de glorie Zijner eeuwige dageraad
schoonheid. Om dat Hart spelen de bo-
venaardsche lichtglansen van den hemel.
Uit deze Goddelijke hartebloem stijgen
geuren op, zoeter dan die van de bloemen
uit Edens ongerepte lusthof. Jezus H.
Hart gedenken wij in de Junimaand, ver
eeren wij dan op bijzondere wijze. Schoo
ner is het dan al de volheid van den man-
nelijken zomer. Komt, laten we ons ver
blijden in de mystieke Bctioonheid van
deze Godsbloem. Laat de bloem onzer
ziel Jezus H. Harte haar zachtste geuren
tegenademen; brengen wij onze hulde aan
de schoonste Hemel-kelk. O. Ha-rt van
Jezus, laaf ons altijd ook in den winter
met uw zomergeuren, uw Juni-zegen.
Wilt uw harten alle ontsluiten,
Bloemen, in het zomertij,
Ademt uit uw weelden vrij
In de alheerlijkhcid daarbuiten!
't Is een grocte in zoete tale
Tot het Hart zoo wonderbaar,
Dat, in schoonheid morgenklaar,
Plots verrukkend openstrale!
Gouden henïelglansen strooken.
't Bloeiend Harte rozerood,
Uit geen paradij shart sproot
Zulk een schat van balsemrookenl
Dat is Jezus! Heilig Harte,
In zijn wondren Juni-bloei,
In den rijken. Juni-gToei,
Die al zomer volbloei tartel
Allen komt, wilt u vermeien
In die JuDi-blijkeid gaan,
Schouwt het Juni-wonder aan!
Gaat dan op in breode reien!
Gij, ons hart, Gij zooveel zegen,
Open u in 't zomertij,
Als oen vat van specerij
Geur nu Jesus' Harte tegen!
Hart van Jesus, Hemel-kelke
Ach! wen: 't dra weer winter is,
Om Uw dierbro lafenis
Niet uw Juni-bloei verwelkel
In de volgende stropben laat de dichter
zijn symbolischen bloemenbeeldspraak va
ren en zingt een hymne op het Goddelijk
Hart. Eerst vraagt hij, waar ergens een
hart te vinden is, dat zooveel leed en
smart gekend heeft en nochtans zoo be
wogen werd door bet wee der zondige
menschheid. Dan betoogt hij, hoe in den
droeven nacht der smarten het lijdend
Hart van den Verlosser zich voor eeuwig
aan onze weedom heeft verpand. Toen
werd het onze troost, onze balsem, onze
ziclemedicijn. En tenslotte dicht hij een
strophe van innige toewijding, een Leer-
lijk Benedicimus Te!
Waar is een hart, zoo smartenrijk,
Waar is oen hart, dat Hart gelijk
In liefelijk meedoogen?
Dat Hart, dat weet wat lijden is,
Dat Hart, dat weet wat strijden is
't Werd door ons wee bewogen!
Eens, in dien zwarten smartem-nacht,
Toen 't brak schier door loodzware macht
Van angsten onuitspreeklijk,
Toen werd dat Hart verpand der smart,
Voor eeuwig aan ons smarten-hart
Verbonden onverbreeklijk!
Toen werd het balsem voor onz' pijn,
Voor krankheid kostbre medicijn,
Een schuts ons, hoog en heilig
De wanhoop wijkt, bange angst vervaagt
De liefde bloeit era vrede daagt,
Door Jezus' harte heilig!
O kostljjk Hart, onz' Toeverlaat,
Dat louter liefde, erbarming slaat,
Van goddelijke waarde!
Hart Jesu, wees gebenedijd,
Geloofd, geliefd, nu en altijd,
In hemel en op aarde!
Toen Christus aan het kruishout hing,
zoo vervolgt hij in weer ander rhythme,
toen Zijn Hart gebroken was van smart,
toen werd het ten overvloede nog door
boord met den pont der speer. De drup
pen dropten naar beneden van het kost
baar bloed, liefdedroppen voor Zijn moor
denaars.
Maar toen de Heer ten 'leven rees, werd
opnieuw het hart doorstoken; en eiken
dag opnieuw wordt het doorwond door
de halsstarrigheid der zondaren die im
mer weer Zijn liefde beledigen, kwetsen.
Dan uit de dichter de bange vraag: „O
Hart, zult Ge niet gansch en al verbloe
den, zoodat Uw groote liefde sterft!
Maar Jesus antwoordt: Om liefdeloosheid
bloedt Mijn Hart eindeloos. Maar terwille
Mijner groote liefde zal het blijven bloe
den, en bloedend blijven leven en liefde
geven aan hen, die het in wreede liefde
loosheid immer weer pijnigen."
O, moge toch de smartenklacht, de lief
deklacht van Jesus' Hart ons roeren, opdat
wij door onze liefde en toewijding Jesus'
pijnen verzachten; zoo besluit de dichter
deze klacht.
Wen hing aan 't schandhout onze Heer,
Zijn Harte was gebroken,
Toen werd dat Hart doorstoken
Meedooglooe met vlijmscherpe speer!
Een bloedgulp aan Zijn Hart ontsprong,
Dan drup na drup, bleekroode,
Leekte uit Zijn Hart, het doode,
Uit wonde, waar de Bpeervlijm drong.
Wen rees ten leven onze Heer,
Ook 't Hart, aan kruis gebroken,
Werd dra weer 't Hart doorstoken
Meedoogenloos met nog scherper speer!
De droeve druppen droppen traag
Nog immer., blijven droppen,
Een bloedwel niet to stoppen
Hoe klagelijk die bange vraag;
„Wat bloedt Ge, o Harte Jesu, zoo
„Ach! wil toch niet verbloeden!
„Wie kan bet wee bevroeden,
Werd laatste drop des doodes boo!"
En 't antwoord klinkt zoo zielsbedroefd:
„Staag bloedt Mijn harte-wonde
Door liefdloosheid en zonde,
Wijl 't liefde, liefde alléén behoeft!
„Toch, 't sterft niet meer, om liefdeswil..
't Blijft, immer bloedend, leven,
In pijnen liefde geven
'Aan wie 't doen bloera, versteend en kil."
Dierst Hart, dat klaagt door droeven
[mond,
Tref ons door smarte-klachte,
Onz' liefde Uw smart verzacht,
't Bloed stelpe, een weinig heele Uw
[wond
O! blijve Uw kostbaar Harte-bloed
Dat we in ons Hart opvangen,
Als milde dauw daar hangen,
Doortinteld van Uw liefde gloed!
De strophen, dio nu volgen, bevatten
een adoratie, een hymne, een laudamus Te,
zoo mooi, dat elke toelichting er de
schoonheid van kwetsen zou. Ik schrijf ze
dus over zonder commentaar, U en mij
zelf gelukwenschend dat wij zoo'n fijn
besnaard en edel dichter hebben als
Eduard Brom.
O! Goddelijk Hart,
Door liefde verteerd,
Dat liefde begeert,
En smartlijk ontbeert....
O! Goddelijk Hart!
O! Hart, dat boog brandt,
En laaiende gloeit,
In vuur-rozen, bloeit,
En vuurspranken sproeit
Naar allen kant!
O! Hart, steek nu aan
Die harten droef-stil,
Die harbera zoo kil,
Dien ijskouden wil.
Verkillenden waan!
Dat glorie-ing rijz'
Van vlammende pracht,
Met machtige kracht
Uit deez' aarde-nacht,
Ten lof U en prijs!
De hemel gcmcet
Op vlamjubel de aard,
In liefdebrand paart.
Zóó leven, herbaard,
Verrijze uit dien gloed!
Do Liefde regeer
Door 't Godlelijk Hart,
Door Godlijke Smart
Aan 't Hoog-Heilig Hart
In eeuwigheid eer!
ONS HOEKJE
OVER
OPVOEDING.
VROEG-GROGT.
„Jan", zegt de ijverige onderwijzer, „ja
mag aan vader zeggen, dat ik over je vlijt
en gedrag tevreden ben."
„Nu, meester," zegt Jan, die nauwelijks
onder en boven de broek uitkomt, „u is
ook achterlijk. Denkt u, dat de jongehee-
ren van tegenwoordig van mijn leeftijd (3
jaar!) zulke snoezige lummeltjes zijn als de
achtjarige niets-weters van'uw jongen tijd.
Ik zal u in vertrouwen vertellen: ik heb
mij als vaste medewerker verbonden aan
het bekende groot-tijdschrift van onzen
Jeugdbond: ,,H(elp) U Z(elf)". Ik publiceer
daarin mijn dagboek, waarin ik mijn erva
ring-van-jaren heb neergelegd over het
meer of minder bruikbare van het oude
systeem van ouderlijk gezag"
Voorwaar 'n snoezig^ ventje van 8 jaar.
De onderwijzer had misschien maar heb
beste gedaan den jongen een oogenblik
steun te geven op zijn knie en zichzelf een
weinig te oefenen in de kunst van volle
trefffcrs makenHo, ho, meester! maar
dat gaat bij iedereen van uw leerlingen zoo
maar niet. Gij hebt het recht niet (volgens
de moderne opvatting van jeugdopvoeding)
de doeltreffende middelen alle aan te
wenden. In het gunstigste geval komt da
verbolgen vader (of wat neg erger voor u
is: de furieuze moeder) u in 't bijzijn
van het „beleedigde" kind
de huid volscheldenWant vele ouders
doen er voortdurend hun best voor en
zijn op hun vermeende resultaten wkfc
trotsch om hun kinderen zoo vroeg mo
gelijk groot te krijgen. Ep nu mogen wij
de vroeg-rijpe antwoorden van zulke kin
deren niet eigenwijs noemen!Als zulke
kinderen, die „hun jaren vèr vooruit zijn"
groote-menschen-praat zitten te houden en
eigen oordeelen uitsprekenen tegen
iedereen volhoudendan mogen wij dat
niet potsierlijke eigenwijsheid noemen of
dwazo opdringerigheid
Ouders! houdt uw kinderen eenvoudig?
dan zijn zij gelukkig. Maakt hen niet groo-
ter dan hun leeftijd en ontwikkeling toe
laat. Neen! het moeten geen „doetjes" of
„sukkeltjes" zijn of vrorden! volstrekt niet.
Ontwikkelt henmaar: geleidelijk! Da
natuur werkt ook langzaam. Anders wor
den ze topzwaar van eigenwijsheid, betwe
terij: zij worden onuitstaanbaar en pe
dant. En het gevolg van dat te-vroeg-rijp-
zijn en te-vroeg-groot-zijn is, dat zij, wan
neer zij eenmaal „groot" zijn, toonen var*
volwassen levenskracht en degelijke levens
kunde niet veel te hebben gekregen.
Het staat zoo misselijk, zoo vervelend en
het stoot zoo af, ah een kind met groote
menschen bet gesprek meecloetof als
het kind in eigen kringetje ronddraaiend,
alles beter weet. Do ouders zijn echter vaak
hiervan de schuldhet kind mag in moder
ne gezinnen alles hooren, alles zien, overal
bij zijn en bij elke partij voortdurend bij
blijven. Men bespreekt met het kind
firaancieele „boffers" %n „stroppen". Men
brengt bet kind op de hoogte van al zijn
eigen doen en laten. Het kind van moderne
ouders heeft van oen kind niets anders
meer dan den leeftijd en do gestalte: voor
de rest wordt het al spoedig met groot o
menschen gelijk gesteld.
Ouders, wilt gij gelukkige kinderen en
wilt gij pleizier beleven van uw l'efdesnan-
den: houdt hen kind, zoolang bun leefGjd
en ontwikkeling nog van een kind zijn. Hoé
langer een kind „kind" is, hoe beter: want
dan bezit het zulk een voorsprong op enr
waarborg voor waar geluk: eenvoud, waar
heidsliefde met oprechtheid, blijde levens
zin en hoopvolle toekomstblik, levensillusie
en I evredenheid
„Zoo gij niet wordt als kinderen", sprak
Jezus, onze Heer, „zult gij het B-tk der
hemelen niet binnengaan!". Wü. groote'
menschen, moeten dus, om 't Hemelrijk t©
bekomen, de heerlijke eenvoudige en blij-
godsdienstipe gesteltenissen van het kind
hebbenlaten wij nu niet zoo dwaa-s
zijn onze kinderen, die in hun oaschuldi-
gen eenvoud en blijden levenszin den waar
borg voor geluk bezitten, in zooveel min
der conditie te bren een door hun te bezor
gen onze onoprechtheid, levcnstcleurstel-
ling, hartstochtelijke oordeelvellingen en
licfdcloozen oorlogstoestand met de meeste
even menschen.
G. P. J. v. d. BURG, Pr.
HageveldV oorhout.
VOORHEEN EN THANS.
't Waren toch soms leuke lui, die ge-
rechtsdienaars van vroeger!
Mag ik u voorstellen: Francois van Bly-
densteyn, in 't midden der 17e eeuw bal
juw van het district Voshol, omvattende de
dorpen Ter Aar, Langeraar, Raambcrg en
Bod egravenZ wammerdam
Deze waardige man werd 12 Maart
1653 opgeschrikt door een aanschrijving
der Stalen van Holland, waarin naar
aanleiding van synodale klachten de
baljuws cn andere officieren werden aan
gemaand, den aanwas van het Pausdom
tegen te gaan.
Dat was aan geen doovcmansdeur ge
klopt! Onze baljuw nam terstond pen en
inkt en kondigde zoo gauw hij klaar was
men kende blijkbaar reeds toen den ,,bej
kwamen spoed", waarmede bureaucratius
nog vaak werkt volgende publicatie af:
„Francois van Blydensteyn, baljuw der
landen en heerlijkheden van Voshol,
(laat weten)