EN SEN ie 551 )de king. ,j naar "beneden gegaan; in andere jjtsen niet. Wat betreft de opmerkingen den beer v. Eek, vroeger werd bet ,01. cijfer reeds bij do begrootii^g vast heid. Later dan nu, kan het niet. jje heèr Eerdmans heeft mooie beschou wen gegeven, maar we moeten letten den reëelen toestand. Wo hebben pre- j naSeSaan wa^ we no°dig hebben. Wo r,en er nu door gebruik te maken van ^ere saldi. We toeren eigenlijk al in. geeft '22 e<en aanzienlijk saldo, dank de andere regeling door den heer 3e 5ge ingevoerd. In dat saldo is echter ^grepen de opbrengst van dc navorde- jsbelastingen. Volgen we nu het plan u den heer Eerdmans, dan houden we lis over voor '25, terwijl wij 'n belangrijk tl van het saldo van '22 zeker noodig •bben voor '24, daar heb vast staat dat jnkomsten dalen. We verteren nu eigen bal 4 ton te veel. Het lijkt spr. zeer ver bid, thans tot verlaging over te gaan. ffat de oninbare posten betreft, die zijn nauwkeurig berekend, naar do zes e maanden van het vorig jaar. floewel het economisch eigenlijk ver- prd is, is toch reeds het uiterste gedaan de lasten zoo gering mógelijk te ma- Be heer de Lange sluit zich aan bij |B Voorzitter. Hij zou ook gaarne lager belasten, evenals dit in andere ge iten gedaan wordt. belastbaar inkomen is hier echter el kleiner dan in andere gemeenten met gevolg dat de belastingdruk hier zeer «ar is. Toch kan spr. niet de poging van Prof. edmans steunen. De toestand is nu ge el anders dan het vorig jaar. Spr. kan grond vinden om zich tegen het voor aan B. en W. te verzetten. De Voorz. vestigt er nog de aandacht dat het belastbaar inkomen is ver- ïgd van 48 tot 32 millioen, terwijl ook percentage verlaagd werd van 1.2 op 1. De heer do Lange zegt nog, er geen iwaar tegen te hebben dat gebruik rdt gemaakt van saldi van vorige dienst t heer Eerdmans meent dat belas- verlaging zeer noodzakelijk is. Hoewel Voorzitter theoretisch gelijk heeft, dat jaar zichzelf moet bedruipen, is het gegeven omstandigheden toch niet renscht het batig saldo van '22, dat zeer ingrijk is, te reserveeren. Spr. heeft ook ir dit jaar goede verwachtingen. Ie Voorz. ontkent dat hij batige sal- wil sparen. Als '22 een groot saldo ft, dan is dat een gevolg van het feit, toen de toestand zeer gunstig was. irdt dit saldo verteerd, dan zullen we '24 reeds het veim. cijfer moeten verhoo- Spr. vestigt er nog de aandacht op, in andere steden de H. O. wel lager maar dat men daar andere heffingen ift^ b.v. straatbelasting, die wij hier niet men. Iet voorstel-Eerdmans in stemming gc- cht, wordt verworpens met 24 tegen 2 Voor Mevr. v. Itallie en Prof. idmans. [et voorstel van B. en W. wordt aange- n. ma komen aan de orde vragen den heer Sijtsma gesteld, heer Sijtsma zegt dat hij op de .uit rping van roet door de vuilverbranding lallatie reeds vroeger de aandacht heeft restigd. De heer Bots verklaarde toen. maatregelen zouden worden genomen, is echter een jaar geleden, maar nu is toestand nog erger geworden. Vandaar spr. vraagt welke maatregelen zullen idea genomen. Wat betreft het gevaar- i punt bij dc Utreehtschc brug zegt dat daar onlangs een ongeluk 13 ge- rd. Nu hebben B. cn W. toegezegd dat ring zou komen, en daarom igt spr. of spoedig maatregelen zijn te "achten. Voorz. antwoordt dat, wat dit siste betreft, de voorbereidingen zoo -1 als afgeloopen zijn. k heer Sanders weth. i antwoordt dat range week de oude stokerij nog even ast meest deen. Teem is er inderdaad stofregen geweest, die zich wel niet 'kien zal. Wat de constante stofregen beft, zijn maatregelen in voorbereiding, f. heeft goed vertrouwen dat de stof- »g spoedig tot het verleden zal behoo- Öc heer Sijtsma is dankbaar voor de gen en dringt op spoed aan. De heer Wilbrink heeft gehoord dat nu en dan het leggen van electriciteits- ingen aanbesteed wordt, zonder dat do Rn gesteld wordt, dat Leidsche werk en te werk gesteld worden. Dn lieer Sanders weth. zou deze H gaarne schriftelijk ontvangen. BEGHTZ&KEN Gerechtshof. haagsche gerechtshof. e belastingnavordering voor het 'e gemeente Leiden in beroep tegen het vonnis der Haagsche Rechtbank. ons blad van gisteren meldden wij in tweede instantie, namelijk ,j0r het Gerechtshof te 's-Gravenhage, is ïtót iu de bekende zaak van de belas t-navordering. Voor deze zaak was veel «ingstolling; ook van het,in Den Haag eö* ^tichte Comité van Actie tegen de be- •''Dg-navordering. waren eenige leden r^zig, alsmede hun rechtsgeleerdè Nhnan Mr. Coops. Ook verschillende *"L ig-autoriteiten woonden de zitting -» kwart over twee trad het Hof bin- Jk resiflent was Jhr. Mr. R. O. Holthe 1 J^hten; Advocaat-Generaal Mr. B. R. jjj1 en overigens werd het college ge- n v ir (*00r de heeren Mr. P. Polvliet en \C «ftPolak, v. Cosmai Cosman, procureur der gemeente, ^rst het woord verkrijgende, bracht -^■^'etinïlering dat de heer Kokxhoorn, lf-; der gemeente, die als de ambte- f(1ie het dwangbevel uitvaardigde en daarom namens dc gemeente partij was in deze zaak, was overleden. Naar spr. me dedeelde, interesseerde de heer Kokxhoorn zich bijzonder voor deze zaak en hij be treurt het dat de ontvanger den afloop van deze zaak niet meer heeft mogen he ieven. Pleiter vraagt acte dat het proces thans wordt gevoerd op naam van den heer J. W. Lau, die als tijdelijk ontvan ger optreedt, waarmede de tegenpartij, naar het spr. gebleken is, zich kan ver eenigen. Komendo tot zijn pleidooi wijst spreker er op dat dit proces niet alleen in Lei den, maar ook daarbuiten veel belangstel ling heeft gewekt en spreker gaat daarna in den breede na het verloop der zaak tot en met het vonnis van de Haagsche Recht bank. In dit vonnis werden een tweetal gronden, door de tegenpartij aangevoerd, behandeld: lo. dat de verordening wegens liet bepaalde in art. 33, het navorderings- artikel, vernietigbaar was omdat zij niet wettig was, en 2o. dat het recht tot navor dering was verjaard krachtens artikel 262 der Gemeentewet. De gemeente heeft de vordering der tegenpartij bestreden en daaran doen voorafgaan den eiscli tot on- bevoegdbaarverklaring door de Rechtbank Spreker doet hierbij uitkomen dat de ge meente erkent de bevoegdheid van de Rechtbank voor zoover de vordering der tegenpartij was gericht tegen de verjaring der belasting, doch waar deze vordering gericht was tegen het recht van de ge meente om na te vorderen, achtto de ge meente de Rechtbank niet bevoegd. Spr. herinnert er aan dat het vonnis besliste dat de aanslag berustte op een wettige ver ordening, doch het vonnis luidde in het nadeel van de gemeente, omdat het recht om de belasting te vorderen was verjaard op den dag waarop het aanslagbiljet was gedateerd. De Rechtbank heeft het vonnis ten deze getoetst aan art. 262 der Ge meentewet, hetwelk bepaalt dat belasting die niet binnen drie jaar waarop zij ver schuldigd was of waarop de laatste acte van vervolging beteekend was, is verjaard, en nu heeft de Rechtbank voetstoots, op grond van art. 24-5 der Gemeentewet aan genomen, dat de belasting op het oogen- blik van den aanvang van het belasting jaar verschuldigd was. Zij haalt in het vonnis evenwel geen gronden aan waarop zij de uitlegging van „verschuldigd zijn" grondt. Pleiter acht de beslissing voorts in strijd met het bekende rechtsbeginsel dat een vordering, die nog niet geboren is, kan verjaren. "Wanneer we rekening houden met dezen rechtsregel, die overeenkomt met het" ïechtsgevoel, dan kan de beslis sing van de Rechtbank niet juist zijn en dan kan men nooit beweren dat de vor dering, die op 6 Mei ontstond, reeds op 1 Mei te voren was te niet gegaan. Spr. vraagt zich af of de Rechtbank zich in deze uitsluitend heeft laten leiden door do beschouwingen van den laatsten tijd omtrent „verschuldigd zijn" van belasting Zijns inziens moet men zich hierbij laten leiden door de opvatting die daaromtrent bij bet tot stand komen van art. 263 der Gemeentewet gold. Volgens spreker moet onder „verschuldigd zijn" worden ver staan het „op het kohier gebracht of aan geslagen zijn", want van het oogenblik van aanslaan af kan de belasting ingevor derd worden en van dat oogenblik af kan ■de belasting eerst verjaren. Vervolgens gaat pleiter, na wat men met dat artikel 262 der Gemeentewet beeft bedoeld. Het artikel is in de Gemeentewet opgenomen omdat men meende dat aan de vervolging tot betaling ééns een einde moest komen en daaruit volgt, dat het hier uitsluitend gaat- om het recht van vervolging tot be taling en dit leidt er weer toe dat men eerst kan spreken van verjaring als het recht tot vervolging is geboren. Spr. be roept zich bierbij op art. 11 van de Wet op dc invordering van 1845, overeenko mende met cle bepaling vervat in art. 262 der Gemeentewef; men heeft dit laatste artikel uit de wet van 1845 overgenomen, alleen heeft men een ruimere redactie ge kozen, omdat men die bepaling ook wilde doen slaan op de gemeente-belastingen, waarvoor géén kohier werd opgemaakt. Bij het tot stand komen van artikel 262 der Gemeentewet is met geen enkel woord gezegd, dat men iets anders wilde dan in de wet van 1845 was neergelegd en vol gens die wet is het oogenblik waarop bet kohier wordt vastgesteld, ook het oogen blik waarop de belastingschuld ontstaat. Ook de historie bevestigt, volgens pl., de juistheid van de stelling dat bet tijdstip waarop de belasting verschuldigd is, niet is het begin van het belastingjaar, maar liet tijdstip genoemd in art. 11 van de wet van 1845. Spr. verwijst hierbij naar Op- penheim. Openhartig wil spreker zijn als hij het Hof mededeelt dat de Rechtbank haar vonnis blijkbaar heeft ontleend aan de opvatting van den Hoogen Raacl. Had dit college aanvankelijk bij arrest van 5 November 1913 uitgemaakt dat de belas tingschuld j;erst ontstond door- en tenge volge van bet brengen van den aanslag op het kohier, in tegenstelling daarmee heeft de Hooge Raad bij Arrest van 22 Fe bruari 1922 een ander systeem gevolgd en uitgemaakt dat de belastingschuld ont staat bij het begin van het belastiugjaar. Spreker laat in het midden of in verband met de Rijksbelastingen de beslissing van den Hoogen Raad juist is, maar al is juist wat do Hooge Raad oordeelt in verband met de nieuwe belastingwetgeving in Rijksbelastingzaken, dan beeft dit, zegt spr., op dezo zaak geen invloed. In de eer ste plaats mag men niet aannemen dat de wetgever van 1851 dezelfde opvattingen heeft gehuldigd als de moderne wetgever, maar al zou men dit aannemen, dan kan worden beweerd dat art. 262 een zeer spe ciale strekking beeft; nimmer evenwel kan het oogenblik van verschuldigdheid der belasting gelijk gesteld worden met het oogenblik waarop het belastingjaar aanvangt. Spr. heeft opzettelijk de nieuwe opvatting van den Hoogen Raad ter ken nis gebracht van het Hof, omdat deze ab soluut geen invloed kan hebben. Spreker betreurt het dat de Rechtbank dit vonnis heeft geveld, even goed en even gemakke lijk had zij een ander oordeel kunnen mo- tiveeren. Het oordeel van de Rechtbank heeft bij de belastingautoriteiten geen ge nade kunnen vinden en spreker verwijst bierbij naar een artikel in het Maandblad „De Gemeentc-Financiën", waarin op goede gronden betoogd wordt dat de be slissing van de Rechtbank niet houdbaar is. De Rechtbank heef^zegt spr., ook een beroep gedaan op art. 33 der verordening, waarm wordt bepaald, dat de aanslag tot navordering van een overledene ook aan diens erfgenamen kan worden opgelegd. De Rechtbank zegt, dat do verordening heeft willen uitdrukken, dat van het oogen blik af, dat men kan invorderen, de schuld ten laste van de erfgnamen moet bestaan. Zij beschouwt dus erfgenamen alleen aan sprakelijk voor een schuld van de erfge namen, die ten tijde van het leven van den erflater bestond. Het is lastig, meent spr te begrijpen wat de Rechtbank hiermee heeft bedoeld. Hij wil er het Hof op wij zen, dat artikel 33 der verordening nooit kan dienen om een bepaling uit te leggen van een wet, in dit geval de Gemeente wet; men kan wel een bepaling uit de wet gebruiken om een bepaling uit een veror dening uit te leggen, doch niet omgekeerd. Art. 33 handelt trouwens over iets anders dan over 't tijdstip van invordering, het handelt over den termijn, dien de verorde ning openlaat om na te vorderen. Ook de uitlegging die de Rechtbank van „erfge namen" geeft is onjuist. Artikel 33 is ont leend aan de wet op de Inkomstenbelas ting, in welke wet ook wordt genoemd bet opleggen van een navordering aan erfge namen. Spreker haalt dit aan, omdat bij het maken van dit artikel door den Mi nister een belangrijke toelichting is gege ven. De Minister heeft n.l. gezegd, dat een dergelijke bepaling in de wet niet voorkomt, omdat men anders aan een over ledene geen aanslag kan opleggen en dit bewijst, dat de Minister van oordeel was, dat de schuld van de erfgenamen niet be hoorde vast te staan tijdens het leven van den erflater. Men heeft alleen willen te kennen geven, dat als iemand overleden is en het blijkt, dat zijn aanslag te laag is geweest, de belasting nog kan worden na gevorderd. Dit spreekt te meer, omdat het hier niet betreft een gewonen aanslag, maar een aanslag tot navordering. Spreker acht op deze gronden dus onjuist en waar deloos wat de Rechtbank omtrent cle in vordering van de schuld van de erfgena men heeft overwogen. Hepft. spreker hier mede argumenten gegeven tegen 't vonnis, ook tegen hetgeen de tegenpartij in het midden heeft gebracht voor het appel zal spr. argumenten aanvoeren. De tegenpartij geeft toe, dat de beslissing van de Recht bank juist is, want als er gesproken wordt van „invorderen", dan moet dat in ruimen zin worden opgevat en valt daaronder elke daad, die gedaan wordt om te komen tot het innen van den aanslag. Daaronder val t dus ook liet vaststellen van het kohier of het aanslaan en zoolang zulks niet is ge schied, dan heeft artikel 262 der Gemeen tewet tof gevolg, dat op 1 Mei cle beslissing is verjaard. Spï\ gaat vervolgens de betee- kertis na van liet woord „invorderen", het welk bcteckent „incasseeren", cn als arti kel 262 der wet spreekt van invorderen, dan kan daarmee niet anders bedoeld wor den dan incasseeren. Do tegenpartij heeft beweerd, dat do. wet aan '„invorderen"een ruime beleekenis geeft, hetgeen zou blij ken uit de plaatsing van het artikel. In dc wet staat echter een hoofdstuk, dat han delt over het invorderen van plaatselijke belasting, doeli uit de plaatsing van bet artikel,' namelijk volgende op bepalingen waarin wordt omschreven jvat het werk is van don Gemeente-Ontvanger, blijkt, dat de uitlegging, die de tegenpartij geeft, in strijd is met de uitlegging, die belasting autoriteiten er aan hebben gegeven, en ook in siriid met elke logische uitlegging, -die men aan dit artikel moet geven. Pleiter, die thans gekomen is aan zijne door hem voor do Arr.-Rechtbank verde digde stelling, dat de Rechtbank onbevoegd zou 2ijn van de vordering kennis te nemen, vraagt hierop aan den President of deze wenscht, dat liij dit punt aan het vooraf gaande vast zal knoopen, dan wel of de tegenpartij eerst aan het woord zal komen. De President acht het beter, dat pleiter zijn pleidooi vervolgt. Indien, zegt spr., het Hof met de Ge meente van oordeel is, dat de Rechtbank onbevoegd was, dan zal het Hof ook moe ten beslissen over de wettigheid, doch dan alleen op grond van de wettigheid van de verordening. Is nu do zienswijze van de Rechtbank omtrent die bevoegdheid juist? vraagt spreker. Do Rechtbank heeft ge meend, dat zij bevoegd was omdat liet gaat om cle uitlegging van art. 15 der Wet op de Invordering en art. 235 der Ge meentewet; zij achtto het verzet tegen het dwangbevel mogelijk, maar alleen voor zoover het verzet niet gericht was tegen de wettigheid of hoegrootheid van den aanslag. Do vraag is dus: „Is dit verzet gedaan tegen de wettigheid van den aan slag?" Do Rechtbank zegt, dat dit niet bet ge val was. Zij zegt, aanslaan is het brengen van iemand op het kohier en hier geldt dus do vraag of de verordening wettig is, niet of do aanslag wettig is. Deze leer heeft de Rechtbank vermoedelijk ontleend aan een Arrest van cfen Hoogen Raad van 1913, waarbij het stelsel is aangenomen, dat wanneer men opkomt tegen de wettig heid van een verordening, men niet kan zeggen, dat men opkomt tegen de wettig heid van den aanslag. Deze beslissing is aangevallen door Mr. Oppenbeim, die dit een woordenspel noem de. Spr. meent, dat wanneer de belasting schuldige zegt: „gij hadt niet mogen na vorderen omdat do verordening niet wet tig is", dan valt hij tevens den aanslag aan. Als de Rechtbank werkelijk gevoegd zal zijn van een vordering ajs deze ken nis te nemen, zegt spr., dan moet die rechtsmacht haar uitdrukkelijk bij een wetsbepaling zijn toegekend. Hier geldt 't een administratief rechtelijk geschil en de Rechterlijke macht is krachtens art. 154 van de Grondwet alleen bevoegd van zoo danig geschil kennis te nemen als zij als administratief college bevoegd is verklaard dus alleen als er een bepaling daartoe krachtens art. 154 van de Grondwet be staat. Waar een dergelijke bepaling niet bestaat, berust de bevoegdheid uitsluitend bij den Raad en Gedeputeerde Staten en valt zij buiten de competentie van de Rechtbank. Deze opvatting wordt ook ge volgd door Mr. Opponheim. Ten slotte wijst spr. op een beslissing van den Hoogen Raad van recentcn datum nopens de vraag of de Raad van Beroep bevoegd is to oor- deelen over de wettigheid van verorde ningen, en betoogt hij, dat dit recht vóór de wet van 30 December 1920 aan Gedepu teerde Staten toekwam. De heer Romijn, thans het woord ver krijgende, deelde mede, dat zijn collega, Mr. De Haan, eerst de verjaring zal be handelen, terwijl hij daarna de bevoegd- beid zal behandelen. Mr. De Haan vangt zijn pleidooi aan met de opmerking, dat er te Leiden groote verontwaardiging is geweest over het feit, dat over inkomens, genoten in 1918, eerst in 1922 een aanslag werd opgelegd. De Rechtbank ging, zegt spr.,' geheel accoord met de stelling van geïntimeerde. Voor de beoordeeling van de vraag of de vordering al dan niet was verjaard, moet men twee artikelen beschouwen: artikel 262 der Ge meentewet en artikel 34 dor belastingver ordening. In art. 34 is neergelegd bet standpunt van de gemeente Leiden ten op zichte van het tijdstip, waarop de schuld ontstaan is. Van de zijde der gemeente is wel betoogd, dat een bepaling van de wet niet kan worden getoetst aan de be paling der verordening, doch wel omge keerd, maar de Rechtbank heeft op die wijze niet beslist. De tegenpartij maakt er dit College een grief van dat de Recht bank het „verschuldigd zijn" niet beeft gemotiveerd, doch spr. achtte de beslis sing heel duidelijk en zal het Hof verschil lende motieven aan de hand doen. Spre ker gaat vervolgens den inhoud van art. 254 der Gemeentewet na en stelt het ge val, dat iemand zich in een bepaalde ge meente op 1 Januari vestigt en twee maan den later zijn hoofdverblijf overbrengt naar een andere gemeente. De verplichting om in de belasting bij te dragen vloeit voort uit art. 245 der Gemeentewet. Gp 't oogenblik dus, dat hij zijn hoofdverblijf van de eene gemeente overbracht naar de andere, deed hij zich zelf de belasting schuld aan in die gemeente. Spr. haalt vervolgens eenige arrosten aan, welke de Hooge Raad nog niet zoo lang geleden heeft gewezen. En naar aan leiding van lietgeen.de raadsman der ge meente betoogde, namelijk dat oude be slissingen gelden, wijst spreker er op, dat er juist een algeheele ommekeer in de ju risprudent'? heeft plaats gehad, in dit ver band beroept spr. zich op eenige artike len van Mr. v. d. Dries. Vervolgens bestrijdt spreker hetgeen namens cje gemeente werd betoogd, name lijk, dat geen verzet te^en het dwangbevel bad moeten worden gedaan, doch dat men zich tot den Raad en Gedeputeerde Staten had moeten wenden. Hij wijst dit terug met te zeggen, dat de gemeente geen dwang bevel had moeten laten beteekenen voor een schuld, die niet meer invorderbaar was. Ook hee.ft de tegenpartij volgens spr. aan „invorderen" een andere beteekenis gegeven, namelijk dat het aanslagbiljet een daad van invordering zou zijn. Artikel 262 der Gemeentewet heeft echter twee tijd stippen van aanvang van de verjaring ge noemd, namelijk het verschuldigd zijn en de beteckening van de laatste acte van vervolging. Ware het juist, dat het zenden van het aanslagbiljet reeds „invorderen" is, dan zou de gemeente 20 a 30 jaren en langer kunnen laten verloöpen vóórdat de verjaring zou zijn ingetreden. Dit systeem is dus niet in de wet bedoeld. Mr. Romijn zal hetgeen namens de ge meente nopens de bevoegdheid is gezegd, trachten te weerleggen. De gemeente, zegt spr., -stelt dat niet het Hof bevoegd is, maar wel Gedeputeerde Staten. Spr. daar entegen acht Gedeputeerde Staten niet be voegd, omdat dit college de verordeningen beoordeelt en ze daarna doorzendt aan de Kroon. Spr. toont vervolgens aan dat do positie van Gedeputeerde Staten als rechtsprekend lichaam niet mogelijk is; dit college is dus niet bevoegd; geen an der is bevoegd dan de burgerlijke rechter. Spr. behandelt daarna het verschil tus- schen den Raad van Beroep en Gedepu teerde Staten en concludeert dat het Hof competent is. Overgaande tot de wettigheid van de verordening betoogt spr., dat de navorde ring in strijd is met het stelsel der inkom stenbelasting. Dit stelsel brengt mee dat de belasting betaald moet worden op het oogenblik waarop de gelden beschikbaar zijn, waarover men de belasting moet be talen. De gemeente Leiden heeft getoond het met dit stelsel eens te zijn, hetgeen blijkt uit art. 32 der verordening, dat ont heffing van belasting in uitzicht stelt bij vermindering van inkomsten. Spr. be licht vervolgens de zijns inziens bestaande inconsequentie van de navordering door de gemeente waar zij, als do Rijks-ac countantsdienst, een winst geboekt op 1919 terugbrengt op 1918, geen teruggaaf ver leent, wanneer de aanslag over 1919 reeds is vastgesteld en de termijn voor reclame verstreken is. Volgens spreker past het stelsel van navordering niet in de belastin gen en uitvoerig staat spr. stil bij het ont staan van de navordering die, aanvanke lijk bedoeld als straf, later van karakter is veranderd en beoordeeld is geworden als vergoeding voor geleden verlies. Tenslotte betoogt spr. het onlogische van navorde ring, dat naar zijne meening ook aan de uitspraken van Gedeputeerde Staten bare waardo ontneemt. Nadat Mr. Cosman nog uitvoerig heeft gerepliceerd, zien de heeren De Haan en Romijn van repliek af. Op 4 Juni a.s. zal de Advocaat-Generaal conclusie nemen. LUCHTyflflaT Ernstig vliegongeluk in Frankrijk. Z.eb dooden. Een vliegtuig is te Monsures nabij Conty te pletter gevallen. Zes personen werden gedood. Land- en Tuinbouw Besmettelijke veeziekten. Een bijvoegsel tot de St.crt. no.. 82 bevat een staat van de gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland, voorgekomen ge durende de maand April. Daaraan ontlee- nen wij de volgende opgave (de cijfers tus- schen haakjes duiden het aantal eigenaren aan, onder wier veo de ziekte voorkwam):' mond- en klauwzeer bij de herkauwend© dieren en de varkens (37); kwade droes en huidworm bij de eenhoevige dieren )j schurft bij de eenhoevige dieren cn schaper; 209 (18); rotkreupel bij schapen vlek ziekte bij varkens trichinen-ziekte bij varkens miltvuur onder alle vee (33); hondsdolheid Veiling, gehouden 'te O e g s t g e e s t 055 14 dezer, onder directie van Holland'? Bloembollenhuis. D.T Murillo f0.12; D.T. Rubra Max. f 0.17D.T. Couronne d'Os f 0.26; D.T. Mr. v. d. Hoeff f0.44; D.T. Lucretia f 0.1G; D.T. Salvator Rose f 0.29; D.T. Vuurbaak f 0.32; D.T. Thournesoll f0.20; E.V.T. Roi Cramoisie f 0.10; E.V.T. Herman Schlegel f 0.11E.V.T. Scarlet Due f 0.20; E.V.T. Witte Due. Max f 0.10; E.V.T. Flamingo f 0.37; E.V.T. Keizers kroon f 022; E.V.T. Couleur Cardinal* f 0.37E.V.T. Pink Beauty f0.44; E.V.T'. Prins v. Oostenrijk f 0.25: E.V.T. Hobbema 0.50; E.V.T. Rose huisante f 0.33: E. V. T. Rose Luisante f0.33; E.V.T. Gele Prins f 0.14; E.V.T. Cram. Brillant f0.20: E.V.T. Artis f 0.13: E.V.T. Fred. Moore fO.lS; E V.T. Rose Grisdelin f 0.16; Dw. La Tul.no Noir f 0.19; Dw. Sir Trecor Laurens f 0.12; Dw. Valentin f 0.23; Dw. Rev. Ewbank f0.07; Dw. Tak v. Poortvliet f 0.16; Dw Sophrosine f 0.15: Dw. Bartigon f0.40; Dw. Zulu fO.lö; Dw. Dream fO.10: Dw. Sieraad v. Flora f0.24; Dw. Mr. Fame. Sanders f 0.37Dw. Gretchen f 0.12: Dw. Copland f0.22; Dw. Feu d'Artofice f0.13; Dw. Clara Butt f0.13: Dw. Pride of Haar lem f 0.12; Dw. Prof. Rauvenhoff f0.3S. Alles per regel. Gewas lamel ijk goed. Stoomvaariberichten .1 STV. MIJ. NEDERLAND. CELEBES arr. 14/' te Amsterdam. JAN PIETERSZ. CO EN vertr. 12/5 - Batavia. KONINGIN DER NEDERLANDEN (thuisr.) vertr. 12/5 v. Periïn. -• NlAjS arr. Ï3/5 to Amsterdam. KON. NED. STB. MIJ. JDNO arr. 14/5 n. Hamburg. MEROPE vertr. 12/5 v. Malta. TELLUS vertr. 13/5 van Hamburg HQLLAND-AMERIKA LIJN. VOLENDAM arr. 10/5 te Rotterdam. HOLL. BRITSCH-INDIë LiJN. HOOGKERK arr. 13 Mei te Rotterdam. KOUDEKERK (thuisr.) vertr. 13/5 van Suez. 8LOTEKDÏJK (uitr.) arr. 13/5 tc Port Said. J HOLL. OOST-AFRIKA LIJM. MERAUKE arr. 13/5 te Amsterdam. HOLLAND WEST-AF RIKA LIJN. HERCULES arr. 13/5 te Amsterdam. HOLLAND OOST-AZIE LIJN. BANKA (thuisr.) vertr. 14/5 van Sabang. OUDERKERK (uitr.) vertr. 14/5 van Shanghae. SALEIER arr. 13/5 te Rotterdam. RGTTERD. LLOYD. MEDAN arr. 14/5 te Rotterdam. WILIS (thuisr.) vertr. 12/5 v. Colombo'. ROTTFRD. ZIMD-AMERIKA- LIJN- ALBIREO (thuisr.) vertr. 10/5 v. R10 Janeiro. STOOMV. MIJ. OCEAAN. PERSEUR vertr. 10 '5 van Shanghai. PYRRHUS arr. 13/5 tc Rotterdam. BURGERLIJKE STAND HILLEGOM. Ondertrouwd: A. A. van der Vin en M. Schol te. Getrouwd: F. H. de Groot en C- Lijten P. Lommer se en J- P> Verhoeven A, 'Oibdam en M. Lnbcrl W. Knik en B Frsilink K. Nieuwenhuis en M. Matter J- Ouds hoorn en J. C. Huisman. Geboren: dochter van F- A. Sclliorst 1 "Weijers dochter van A. .T. Mandenmaker— Langraa dochter van A. G. Aanganburg— Kruijff dochter van J. VersteegKlinken berg dochter van J. C. C. Eldcrforoek— Bekkers. 1 Overleden: M. Tibbocl *Vr. wed. D. Wat- ter 68 jaar. NIEUWKOOP. Geboren: Alberlus, zoon van C. Vork en H. C. de Heij. Overleden: Krijn Tcrstecg, 65 jaar. Getrouwd: C. A. Stravér tc Rietveld, 2t jaar met W. E. den Beer, 25 jaar A. Kwak- kentbos 24 jaar en P. H. van der Laan 23 jaar T. Uithol te Zwammerdam, 23 jaar en H. van Geest, 23 jaar. *J OEGSTGEEST. Geboren: Apolonia Maria, dochter van F. M. van der Hoeven en Pa. J- Berbec. Ondertrouwd: P. van Egmond to Rijnsburg en A. Roos te Oegstgecst Z. Bijl te Wijmbritseradeel en E. Verhaar le Oegst- geest. Gehuwd: C. van Klaveren te Lisse en M. C. van Y/cerden te Oegstgecst. Overleden: M. L. K. Herlaar 72 jaar wede. J. Erkclens AR van Spall 63 jaaic

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1923 | | pagina 5