1 fr ®eD: eks 'n' Sen i L waren van hom en hun vorigen jaan; nog was er in de uitwerking te galet op stijl en dichterlijke woorden ilivat jacht gemaakt op verrassende liugcn, maar dat zou wel beteren, dat P e raamde mooi-doen sleet er wel af, meer practisch later na de dagelijk- aanraking met de behoeften van het ;hie-leven. j(je gekozen stof, ook: passend voor iTeertig-uren-gebed met de vasten- lagen, wel niet gewoon: „Kijk u eens, r", had de jonge man voorgesteld, -1 f Het Heilig Sacrament, over Mis- (D. Communie-gaan, hebben de geloo- p too dikwijls al gehoord: de hoofd leden van Het Geloof kunnen ze t: ik zal ze eens: inleiden lot de liturgisch begrijpt u: over de Ge in den Vastentijd, de Geschiede- den Vastentijd, de Mystiek van Vastentijd". a met belangstelling had hij dien uit- pvolgd: dat do Kerk in de komende a baar kinderen wil laten voelen, dat jer op de aarde maar voor een klein j] Jaren vertoeven, eigenlijk ballingen uit het Hemelsche Jeruzalem; Baby- Je stad der zonden, symbool van de jd, waar de Christen moet worden jjefd; Jeruzalem, de stad van het ge-, symbool van den hemel, waar de over »endo Christen wordt beloond. Baby- ij^ Jaarmee vergeleek de liturgie den IfDfijd, en met Jeruzalem vergeleek Paschen. i, bij de middelen welke de Kerk mdt om die stemming onder haar ïcn ook door uiterlijke handelingen girderen, toen, hij die beschrijving bet Alleluja, dat tot Paschen toe de verlaten zou onbeweeglijk recht Je pastoor, klemde zijn knieën tegen >air, hield zijn adem in, of vlak voor oogen een ongeluk gebeuren ging. aldoor keek hij naar den redenaar: aaide die maar wat hij gezegd had, hvam hij er wel weer op; maar na- (ijk, kers-versch van het seminarie, roerend bij do regels der welspre- iheid, waagde die geen twee keer den- ien zin. pastoor zuchtte, keek naar de hoor teen weer naar den redenaar: sprak Jan toch door', alles hing er van af; die jonge man niet door sprak, zou misschien voorloopig niet durven, meer durven; het was niet de eerste dat iemand door zijn angst verloren i TOor den kansel, i «d, tot zijn schrik, hoorde hij: „In des Vaders en des Zoons en des Geestes. Amen. het ongeluk was gebeurd; van het thrikkelijke daarvan werd zich- ech- kapelaan niet eerder bewust dan hij werd afgehaald; op dat leege pad pen al die menschen-ruggen, voelde zich opeens zoo eenzaam als iemand hier niet thuis hoorde en maar gauw moest gaan; niemand keek van ter en als hij het priesterkoor over- pastoor keek ook niet naar hem, verbeeldde zich zelfs, dat diens gezich het-vaantje-wegzetten erg onvrien- keek; en de sacristie, de misdie- die hem had weggebracht, was ver th dwenen zonder op zijn zegen te wachten. Do kapelaan vergat zijn superplie uil te trekken, bleef voor do credens staan, de ellebogen op het blad, de handen rond zijn gezicht, bepeinzend: hoe dat mogelijk was geweest! Hij had zoo geducht aan zijn preek ge werkt, zoo taai er op gestudeerd; en wat zou er in de stad over hom gepraat wor den; en wat zouden zijn sludiegenooten er van zeggen als zij hoorden.en hooren deden zij het zeker, zoo'n nieuwtje vloog het diocees door. Maar, de koster kwam binnen om het velum to halen; dadelijk zouden de mis dienaars komen, en de pastoor; en den pastoor dorst hij niet ontmoeten, een brief je zou hij hem schrijven, dat die de twee andere preeken overnam. Gauw zijn superplie uit, zijn zakboek, een velletje, en hij schreefen onder het schrijven dat was de duivel zelf die kwelde duidelijk kwam hem zijn preek voor den geest, to beginnen precies waar hij was blijven steken; en hij wilde er riet aan denken, schreef haastig af, schoof het velletje onder pastoor's brevier op de credens, maar de preek bleef hem tergend bij; nog op zijn kamer voor zijn lesse naar vielen hem letterlijk in die oude hymnen die hij vertaald had, en: „Gij ver laat ons, Alleluja; uw reize zij voorspoe dig, Alleluja; maar zij zult met uw vreug de bij ons terugkeeren, Alleluja!" hij greep zijn bevrier, hij had om zijn preek de Uurtjes laten staan, en kreeg biddend langzaam-aan'zijn rust; tot er geklopt werd: dat zou voor het souper zijn i maar hij had geen trek; tot er nog eens ge flopt werd, toen. met een vinger tusschen de bladen ke^k hij op: „Binnen!" Do pastoor! hij liet het boek zakken op zijn knieën, keek naar den grond. Bij het binnenkomen begon de pastoor opgewekt luid: „Flink zoo, er al overheen? Zoo aan het brevieren? Natuurlijk: met bidden zet je je over alles heen", maar toen do kapelaan zoo neergezonken in zijn stoel bleef zitten, voelde hij het ge wilde van zijn opgewekten toon, vervolgde zachter: „Beste vriend, ik heb je briefje gevonden; hen je mal, zoo erg is 't niet; laat mij je eerlijk eens iets vragen: heb je 't zoo voor zoo'n eersten keer niet te mooi willen doen? Je hebt talent en belooft veel, en als je je in 't begin bepaalt tot het uit leggen van meer de eenvoudige waarhe den, loop je zeker geen gevaar, probeer 't morgen zoo eens". Moedeloos schudde de kapelaan met het hoofd: „neen morgenneen i nooit meer-" „Maar je moet je er overheen zetten, als je eenmaal aan je vrees toegeeft" „U weet niet wat het is". ..Kom, kom: je verbeelding speelt je parten, zoo moet 't je niet aantrekken, daar is geen reden voor; je heb je door 't vreemde laten afleiden, dat is alles; trou wens, denk je dat er nooit iemand heeft vastgezeten; ik heb er gekend die later wat goed preekten". „Ik heb nog nooit iemand vast hooren zitten." Even zweeg de pastoor, kreeg de ge dachte: als hij eens iemand vast hoorde zitten, zou dat hem misschien weer moed geven? dan het gesprek afbrekend, nu haalde in ieder geval praten met hem toch niets uit, zei hij nog bij de deur, zacht, hang dat het zou kwetsen als een verwijt en dat bedoelde hij toch niet: „Wat geeft 't op slot van rekening, al zitten we honderd keer vast, wij preeken niet voor ons zelf, maar voor Hem; je moet maar denken: Hij moet grooter, maar ik kleiner worden". Maar ook den volgenden dag haalde praten met den kapelaan niets uit, en zoo zagen 's avonds de parochianen, met eenigo verwondering, dat het triduum door hun pastoor werd voortgezet, en on der het omdraaien van him stoel konden velen der eerste rijen niet nalaten te kij ken naar het priesterkoor, waar nu de kapelaan in de kussenstoel zat; en zij za gen hem kleuren bij hun kijken. Do pastoor begon; het was wel niet zoo mooi als gister, maar eenvoudiger, duide lijker, en de kapelaan voelde: die preekte niet voor zichzelf, maar voor Hem, dat Zijn rijk zich in de harten zou uitbreiden als hij ook meer in dien geest gepreekt had misschienmaar weifelend, kreeg hij zijn moed niet terug; ook den volgenden avond liet hij den pastoor pree ken, dorst: naarna in de Vasten ook de Lij- densmeditatie's niet op zich nemen. Alleen 's Zondags natuurlijk, onder de vroegmis, gaf hij Catechismus-voor-groote- menschen, hoefde dan trouwens slechts zeven minuten aan den praat te blijven, want zijn uitleg gingen, vooraf: het bidden van Onze-Vader en Weesgegroet, Twaalf Artikelen des Geloofs, Tien Geboden Gods en Vijf Geboden der H. Kerk, alsmede: het lezen van Epistel en Evangelie. En de pastoor drong verder niet aan. begrijpend, dat hier een wond van jonge ijdelheid zoo maar niet zou dichttrekken; door ondervinding moest de jonge man eerst leeren: minder zich zelf te zoeken, en meer te werken voor Hèm; en leeren zou die dat wel, was uiterharte edelmoedig ge noeg, bereid om van dienst te zijn waar hij maar kon; zoo toen de pastoor liet doorschemeren, dat het hem met al die preeken wel wat te druk werd, nam hij dadelijk voor heel de Vasten over: bij zijn eigen jongens-en-meisjes-leerlingen die van den pastoor. En juist dat geven van die vele leerin gen duwde hem over zijn moeilijkheid heen eer hij het wist; toen op het einde van de Vasten de pastoor eens luisteren ging, hoorde hij met voldoening, dat de kape laan met het grootste gemak een vol half uur door kon praten. Ook zijn kijk op: wat de gewone men- schen bij hun onderrichting het meeste noodig hadden, werd er zuiverder door; sprekend met den pastoor over zijn nieu we bevindingen, kon hij daar vooral niet over uit: hoe herhaaldelijk de eenvoudig ste waarheden moesten worden uitgelegd. En toen hij eens van dien man-op-leef tijd vertelde.Drie Goden zijn er, had de man geantwoord Drie?? maar de man begreep zijn verwondering verkeerd, wildo herstellen en zeiöe: Ik vergis me, er zijn er twee natuurlijk, want de Zoon is dood!toen achtte de pastoor het gun stig, wat duidelijker tc laten doorscheme ren, dat het hem te druk werd: over eeni go dagen was het Paschen, en dat gaf 's Zondags twee preeken en 's Maandags twee preeken. Maar de kapelaan kleurde wel, maar Wat kon dien jongen man nog één stootje geven tot zijn vroegeren moed? Als hij eens iemand vast hoorde zitten1- dat was die gedachte van toen, steeds bij den pastoor teruggekeerd, steeds voor een andero mogelijkheid geweerd, en die zich nu zette tot, een plan: hij zou ook eens vast blijven zitten, vond het heele- maal geen bijzondere daad; hij was oud, had geen naam van redenaar te verliezen, de parochianen kende hem en zijn waarde en zijn kapelaan werd er door genezen.voor Hèm. Maar 's morgens, neen, dan zou hij het niet doen, waarom wist hij zelf niet, neen 's morgens niet, maar 's avonds; en onder het werken, zoo genoot hij van de troos tende Verrijzenis-gedachte, dat hij zijn opzet vergat om na het eerste punt op te houden en dat afmaakte en ook het tweede en het derde en zoo heel de preek; toen toch, ergens in het eerste een dikke -streep gezet: daar zou hij blijven steken. Daar zou hij blijven steken, maar dien avond, toen hij aan die streep gekomen was, hakkelde hij even, maar bezweek voor do verleiding: wat volgde was zoo mooi hij zou na het eerste punt ophou den; en na het eerste punt toen hij rustte nu maar blijven zwijgen maar dat tweede punt sloot zoo aan bij het eerste, zeker de volgende zinnen. die nog ge zegd en hij zeide die en.was eer hij het wist aan het derde punt. Weer wachtte hij; het geschikte oogen- blik nu lang beveegde hij zijn gezicht met zijn zakdoek, kreeg het opeens gloed- warm, want allerlei onrustige gedachten sprongen door zijn hoofd: wat zouden de menschen zeggen.die en die.hij kende ze zoo goed en zij kenden hem zoo goed.dat het zoo'n moeite kostte om uit te scheiden had hij nooit vermoed.voor al stuitte hem: dat hij wist wat hij zeggen moest; en in een drong iets: dat dan ook te zeggen, uit gewoonte om zijn gedachten to ontwikkelen achtereen, uit vrees dat ieder begreep: zijn comedie-spelen eigen lijkreeds zei hij eenige woorden. nog eenige woorden.of hij voor een af grond stond waarin hij vrijwillig zou neerspringen toen sprak hij gewoonweg door tot het Amen toe. ->v Niemand in de kerk was het opgeval len, wel den kapelaan; wit was die gewor den bij het eerste hakkelen al 1 God, zou de pastoor ookmaar dat was onmo gelijk die reeds zooveel jaren preekte neen, de pastoor had het te druk met al dat preeken, had zich niet goed kunnen voorbereiden, dat was het, en dat was zijn schuldgelukkig de pastoor maar dat wachten telkens noen: hij sprak door. En later aan het souper: de pastoor zei weinig, b^ng door eenig woord te verra den, wat hij van plan was geweest, en zich zelf verwijtend, dat hij zich niet op geofferd had maar van den anderen kant zich gelijk gevend, dat hij er zijn paro chianen niet aan had gewaagd en de ka pelaan zei weinig, omdat hij eigenlijk slechts' één ding te zeggen had waarvoor hij door dat zwijgen van den pastoor nog maar geen gelegenheid kreeg: „Morgen avond, dan preek ik". JOH. VAN DINTER S.J. LIEFDE?! Het was al een heel eind tusschen hen, toen hij eindelijk tot de ontdekking kwam: ze is niet katholiek. Van te voren had hij dat nooit als een bijzondere omstandig heid gevoeld; maar nu pijnigde het hem, als een lastig iets. Hij had het van zich afgezet een tijd onwillekeurig was hij langer dan gewoonte was, weggebleven van biecht en heilige Communie. Hij voel de wel, dat er iets in zat, wat niet met zijn beginselen strookte. Maar thuis wis ten ze toch nog van niets, het was niet eens officieel; samen hadden ze er nog nooit over geboomd; wie weet, als hij er eens over sprak, wilde zij wel bekeeren; want zoo goed was ze en zoo lief en zoo onschuldig En hij vergeleek ze weer met anderen uit zijn omgeving, die hij kende als katholiek. Wat een verschil! In het katholieke zat: het hem toch óók niet, formuleerde zich zijn eigen mee-i ning. En hij bemerkte niet den verkeer den invloed, dien hij onwillekeurig n on derging, zijn oordeelen gignen r®0(iö üOTl verkeerden kant uit: teeken van zijn ge vaarlijke neiging. Eindelijk, hij wist niet meer Hoe - waren ze op dat thema gekomen een keer. Zij vond: dat liefde het hoogste was, eigenlijk het eenige; daar zat alles in want wat was de eigenlijke reden, dat iemand geen offer kon brengen? Dat zij^1 liefde niet groot genoeg was of de persoou niet karakter genoeg had om zich op te offeren. En hij, hij vond het óók. Ja, natuur lijk, als je 't maar goed begreep. En toen ze hem vragend en lachend aankeek, had hij herhaald: Ja, liefde was eigenlijk alles. De rest was huichelarij En hij had niet gedurfd, door te gaan; te komen op zijn geloof. Ze was zoo onschuldig, zoo kinderlijk eenvoudig, dat ze daaraan niet eens dacht, peinsde hij. Hoe zou zoo iemand dan een verkeerden invloed kun nen uitoefenen? 't Bestond gewoonweg niet. Zij en het geloof, „zijn" geloof, dat hij lief had, haten, belemmeren? Kom, hoe zou dat harmonieeren .met geen ze zei; zoo gevoelig, zoo gemeend zei, dat je kon hooren en proeven, hoe ze 't meende. Dan had ze immers geen lief de of karakter... Zij zou hem niet eens begrijpen; dat wist hij zeker. Voor zoo'n moeilijkheid zou ze haar oogen open doen, tegen haar voorhoofdje tikken, de schou ders eventjes ophalen en haar neusje duiken in de seringen, haar kindertjes, die mooi waren en geurden en niets vroe gen en niet zoo boomden; en hielden niet alle menschen van zulke schepseltjes? De menschen moesten óók zoo eenvou-ï dig, zoo tevreden zijn, zou ze zoggen. En nu voelde hij wel weer, dat zoo'n gezegde wel mooi, maar mis was; doch hoe dat zacht en gevoelig te zeggen? Hoo aan haar verstand te brengen, dat men schen wezens waren met een verstand, al EIND GOED, AL GOED. vin. En waarmee kan ik Mevrouw van :l zijn? Ja juffrouw, hier is zooveel schattigs looveel moois, dat ik er waarlijk ver- meewordt een keuze te doen. Maar aan, laten we samen eens kijken. a, a ze keken samen en ze zochten samen wnden eindelijk wat ze zooal noodig ittlde en toen ze in haar gedachte nog j i het lijstje naging van allen, die op rorprise rekenen mochten, toen meen- 8 niemand vergeten te hebben en un de winkeljuffrouw de kaartjes ter tl stellen die hij de bestelling moesten $ven worden en wilde maar liefst ït betalen, zoodoende kwam geen ver- i ty en dit was Mevrouw trouwens zoo "n;»a ook. 'ar wat was dat? Zij verbleekte eens yen zag angstig rond en liep naar divan, waar ze daar even rustte, zon- lo letten op de vragen harer vriendin baar scheelde. Ik ben mijn tasch met inhoud kwijt, Hij uit en zocht tevergeefs in den hoek, zo daar even zoo onbezorgd te ge- zat. u ze wel mee naar binnen ge- tol Mevrouw ?Ik zag u geen in de hand toen U binnenkwam. Heb jo ze soms in het rijtuig laten Jc> zei de vriendin, die deze situatie Verschrikkelijkst vond. Ik geloof het niet. Maar het is moge- laten wo dan even samen gaan zien. •twee dames liepen vlug naar 't rij- t°e, schudde Jan wakker, vertelde lot welke ontdekking zij gekomen to en terwijl hij zich den slaap uit %nwreef, sprong hij, zoo vlug hij tofloo vlug zijn stramme beenen het van den hoogen bok, wierp het •'open, haalde de lantaarn om bij te ■3 en zochten tevergeefs ook in het j Do tasch was weg. -jjr®n We naar 't politiebureau rijden, juuc Jiw. Een eerlijke vinder heeft zo J^Hcht gebracht. En is ze daar L Hunnen we meteen van het ge- 4 Politie in kennis stellen. is een goed idéé Jan. Laten we dan voortmaken want ik ben erg ongerust. Ik had er heel wat geld in en de tasch is een cadeau, waar ik zwak op heb. De twee dames keerden naar 't magazijn terug, gaven aldaar do noodige bevelen en weldra rolde het rijtuig voort, in de richting van het politiebureau waarop thans haar eenige hoop gevestigd was. i—Waarmee kan ik U van dienst zijn, Mevrouw, zei de dienstdoende Inspectie van politie, toen Mevrouw Wagner zooals we zo voortaan noemen zullen het bureau binnentrad. Ik heb mijn tasch met beurs en in houd verloren en dacht dat ze misschien hier bezorgd was geworden. Laat eens kijken! Wanneer is het zoowat gebeurd? Of zou zo U misschien ge rokl zijn? Do zakkenrollers en dieven van allerlei slag zijn tegenwoordig zoo ver bazend handig, en daarbij er zijn er zoo veel van dat soort. Dergelijke gevallen komen dagelijks voor en danbestaat er heel weinig kans zijn eigendom terug- te krijgen. Oh Mevrouw! U weet niet en hebt er geen vermoeden van, hoe uitge slapen dat tuig is, en welk net ze gespan nen hebben over de heele stad, want ik verzeker U: er wordt veel gestolen en veel gerold ener blijft nog heel veel de politio onbekend, omdat niet elk geval wordt aangegeven. Ik zou er spijt van hebben, als ik mijn eigendom niet weerom kreeg Mijn heer. Maar ik betwijfel het sterk of wel mijn tasch gerold is, temeer daar ik vast en zeker weet, dat ik het taschje in de hand had, toen ik het rijtuig uitstapte. Wat daarna gebeurd is, weet ik .niet maarin mijn buurt is niemand ge weest, die mij onbetrouwbaar voorkwam. Ik sprak met niemand, dan met mijn vriendin en deze staat boven alle verden king. Als U het taschje verloren hebt en het is in handen gekomen van een eer lijk persoon, dan wordt het vast en zeker vandaag hier bezorgd en zult U binnen een paar dagen Uw eigendom terughebhen. Maar, hoe laat was u zoowat voor die galanteriezaak? Laat eens kijken, het kan ongeveer een uur geleden ziiru Do Inspecteur noteerde de bijzonder heden van tasch en beursje en verderen inhoud, schreef tevens naam en straat op van Mevrouw Wagner en ging voor alle zekerheid nog even in de nabijgelegen kamer, waar de gevonden voorwerpen ge deponeerd werden.Om zich te vergewissen, of een dusdanige tasch soms was bezorgd, in dat uur, dat de dame had opgegeven. Mevrouw, er is nog niets bezorgd! U doet het beste, morgen vroeg nog even op 't kantoor te komen, misschien dat U dan gelukkiger zult zijn. Gelieve persoonlijk te komen. Een knecht of meisje weten vaak geen voldoende beschrijving of inlichtin gen te geven, zoodat we in dat geval het gevondene niet mogen meegeven. Goed Menheer! Ik zal persoonlijk om een uur of elf komen en mij overtuigen of mijn tasch er is of niet. De Red. -v - (Wordt vervolgd. r - - T Dikkie. (d' Eenzaamheid). III. Nu vlug nog voor zijn slaapplaats zorgen, In do keuken werd hij opgeborgen: Eén aaitje nog op kop en snoet „Nacht Dikkiebeest, nu slaap maar goed 1" 't Was laat geworden door de pret Wij allen gingen vlug naar bed, Maar 't duurde nog een kleine poos, Voor dat we sliepen als een roos. „Och Wim, toe luister even zeg! Zei Paul Ije, angstig, en dook weg, Zijn dekens trekkend over 't oor: ,,'t Is net of ik hier snurken hoor". 't Zal Guus zijn, geeuwde Wim komiek', Die maakt bij 't. slapen weer muziek. Als 't heel lang duurt met dat gegons, Verschijn ik met een natte spons. Kom, kom, Wim was reeds opgestaan En wipte zachtkens naar de kraan: Wel allemachtig! dat geluid, Komt onder onze bedden uit! De schrik sloeg heiden om het hart; Ook Guus werd wakker, riep verward: Wat maken julie voor 'n gespook, Wacht even zeg, dan kom ik ook Daar staan ze met hun drieën nu. Halt, ik weet wat, do paraplu! Als wij daar eens mee schuifelen gaan Komt best daaronder iets vandaan l Vóór dit ten uitvoer werd gebracht Was 't stil, en wreef plots iets zacht Om beurten aan ons been. Jawel Nu wisten wij het. 't Was Dikkie's vel' Hoe kom je hier zoo, jij schavuit, Sloop jij heel slim de keuken uit, Omdat je dacht: 't is niet erg fijn Voor 'n hond om zoo alleen te zijn? Voortaan sliep Dikkie altijd boven, Dat moest ons Paatje vast beloven. Zijn mand werd bij ons neergezet En nooit kroop hij weer onder 't bed. Goud-Elsje. (Wordt vervolgd). Mijn Huismusschen. Ze komen luid sjilpend heel vroeg hij [mij aan, En kijken door 't venster naar binnen. Ze kennen mij best en zien mij al staan Om aan hun ontbijt te beginnen. Zij wachten op 't schuurtje en sjilpen [gerust, En zeggen mij vast goeden morgen. Zij tripp'len cn hipp'len en hebben weer [lust En zijn dra vergeten haar zorgen. Zij hebben nu honger cn honger is naar, Dit zie ik en hoor ik waarachtig. Wij vergeten dit niet en moeten nietwaar? Ook de vogeltjes zijn steeds indachtig. Do deur gaat nu open: ze sjilpen nu blij En kijken heel glunder en oolijk. Daar regent het kruimels, geworpen door [mij, Ei, zieze zijn allen nu vroolijk Er zijn er een paar, heel gierig van aard, Die alles wel zouden begeeren, Die woest happen en pakken en dan met [een vaart Nog stelen en andere deren. De kleintjes, zij pakken zich stikum een [brok En vliegen dan vlug van het schuurtje. Zij zoeken fluks op nu een rustige plek En verdwijnen dan achter het muurtje. En komt cr al eens een heel enkele keer, Een vink of een spreeuw of een lijster, Dan is het gedaan met de rust van weleer, En raken ze hun zinnen al bijster. Dan is 't 'n ruzio en kwebbelen van geweld En de sterkste neemt zonder te schroomen, Het meesto en 't beste en toont zich een [held, Die de kleintjes verjaagt in de boomen. Soms komt ook de poes heel stil en heel [zacht, En sluipt dan verraderlijk nader. Zij lust ze zoo gaarne bij dag en bij nacht, Als zij ze zou vangen te gader. Maar dan verschijn ik op 't juiste moment En roef is ze weg uit mijn oogen. Ze springt van de schutting en, eer ze [zich wendt, Komen allen weer aangevlogen. Ze pikken nu verder, tot alles is op, En vliegen dan kalmpjes henen. Ze zijn nu tevreden en hun buikjes en krop Zijn voldoende gevuld, zou 'k meenen. Zoo gaat het dag-in en dag-uit met dit stel En 'k hoop, dat het blijft zoo, nog jaren. Want 't zou me heel vreemd zijn, geloof [je dat wel? Als mijn muschjes verdwenen eens waren Oom Wim. Oplossingen raadsels uit het blad van 28 April. No. 1. Een smeerpoes. No. 2. Vergeven. No. 3. Mark. No. 4. Vulpenhouder vul-pcn-hcer-oud No. 5. Elba Elbe No. 6 Wolk, wolf, wol. Nieuwe Raadsels. (Niet insturen.) No. 1. Wie kan uit deze woorden een spreekwoord maken? Kineel ptjsoe hbnbee grtooe rnooe. No. 2. Welke man draagt den grootsten hoed? No. 3. Wanneer men van een soort pa pier de 3e letter verandert, wordt het een stad in China. No. 4. Hoe kan men het getal 45 in 4 getallen verdeelen, zoo, dat wanneer men bij het eerste 2 optelt, van het tweede 2 aftrekt, het derde met 3 vermenigvuldigt en het vierde door 2 deelt, men hetzelfde getal krijgt? No. 5. In welk woord komt de E zeven maal voor, zonder een andere klinkletter? No. 6. Wat staat hier: M. A. Z. T.? Ingezonden door Ella. De Red. N.B. Wie andere raadseltjes weet, sture ze mij in. Bij voorbaat mijn dank. Eigen schuld. Pieter was naar school gegaan, Met een keurig broekje aan. 't Was wat ruim voor onzen Piet, Maar dat hinderde zoo niet. Moeder zei: ,,'t is juist wel goed, Omdat hij nog groeien moet". Piet kwam erg beteuterd thuis, 't Was met hem ook nu niet pluis, Weet je wat ér was gebeurd? Pieter had zijn broek gescheurd. 't Was een gat nee, als je 't zag, Schoot je waarlijk in den lach. Pieter hield zijn hand er voor, Want zijn hemdje kwam er door. Thuis werd gauw met draad en naald 't Reuzengat weer dicht gehaald, En naar school kreeg hij voortaan, Nooit z'n mooie broek weer aan. Adriaan Smit.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1923 | | pagina 11