1
fr ®eD:
eks 'n'
Sen i
L waren van hom en hun vorigen
jaan; nog was er in de uitwerking te
galet op stijl en dichterlijke woorden
ilivat jacht gemaakt op verrassende
liugcn, maar dat zou wel beteren, dat
P e raamde mooi-doen sleet er wel af,
meer practisch later na de dagelijk-
aanraking met de behoeften van het
;hie-leven.
j(je gekozen stof, ook: passend voor
iTeertig-uren-gebed met de vasten-
lagen, wel niet gewoon: „Kijk u eens,
r", had de jonge man voorgesteld,
-1 f Het Heilig Sacrament, over Mis-
(D. Communie-gaan, hebben de geloo-
p too dikwijls al gehoord: de hoofd
leden van Het Geloof kunnen ze
t: ik zal ze eens: inleiden lot de
liturgisch begrijpt u: over de Ge
in den Vastentijd, de Geschiede-
den Vastentijd, de Mystiek van
Vastentijd".
a met belangstelling had hij dien uit-
pvolgd: dat do Kerk in de komende
a baar kinderen wil laten voelen, dat
jer op de aarde maar voor een klein
j] Jaren vertoeven, eigenlijk ballingen
uit het Hemelsche Jeruzalem; Baby-
Je stad der zonden, symbool van de
jd, waar de Christen moet worden
jjefd; Jeruzalem, de stad van het ge-,
symbool van den hemel, waar de over
»endo Christen wordt beloond. Baby-
ij^ Jaarmee vergeleek de liturgie den
IfDfijd, en met Jeruzalem vergeleek
Paschen.
i, bij de middelen welke de Kerk
mdt om die stemming onder haar
ïcn ook door uiterlijke handelingen
girderen, toen, hij die beschrijving
bet Alleluja, dat tot Paschen toe de
verlaten zou onbeweeglijk recht
Je pastoor, klemde zijn knieën tegen
>air, hield zijn adem in, of vlak voor
oogen een ongeluk gebeuren ging.
aldoor keek hij naar den redenaar:
aaide die maar wat hij gezegd had,
hvam hij er wel weer op; maar na-
(ijk, kers-versch van het seminarie,
roerend bij do regels der welspre-
iheid, waagde die geen twee keer den-
ien zin.
pastoor zuchtte, keek naar de hoor
teen weer naar den redenaar: sprak
Jan toch door', alles hing er van af;
die jonge man niet door sprak, zou
misschien voorloopig niet durven,
meer durven; het was niet de eerste
dat iemand door zijn angst verloren
i TOor den kansel,
i «d, tot zijn schrik, hoorde hij: „In
des Vaders en des Zoons en des
Geestes. Amen.
het ongeluk was gebeurd; van het
thrikkelijke daarvan werd zich- ech-
kapelaan niet eerder bewust dan
hij werd afgehaald; op dat leege pad
pen al die menschen-ruggen, voelde
zich opeens zoo eenzaam als iemand
hier niet thuis hoorde en maar gauw
moest gaan; niemand keek van ter
en als hij het priesterkoor over-
pastoor keek ook niet naar hem,
verbeeldde zich zelfs, dat diens gezich
het-vaantje-wegzetten erg onvrien-
keek; en de sacristie, de misdie-
die hem had weggebracht, was ver
th
dwenen zonder op zijn zegen te wachten.
Do kapelaan vergat zijn superplie uil te
trekken, bleef voor do credens staan, de
ellebogen op het blad, de handen rond zijn
gezicht, bepeinzend: hoe dat mogelijk was
geweest!
Hij had zoo geducht aan zijn preek ge
werkt, zoo taai er op gestudeerd; en wat
zou er in de stad over hom gepraat wor
den; en wat zouden zijn sludiegenooten
er van zeggen als zij hoorden.en hooren
deden zij het zeker, zoo'n nieuwtje vloog
het diocees door.
Maar, de koster kwam binnen om het
velum to halen; dadelijk zouden de mis
dienaars komen, en de pastoor; en den
pastoor dorst hij niet ontmoeten, een brief
je zou hij hem schrijven, dat die de twee
andere preeken overnam.
Gauw zijn superplie uit, zijn zakboek,
een velletje, en hij schreefen onder
het schrijven dat was de duivel zelf die
kwelde duidelijk kwam hem zijn preek
voor den geest, to beginnen precies waar
hij was blijven steken; en hij wilde er
riet aan denken, schreef haastig af, schoof
het velletje onder pastoor's brevier op de
credens, maar de preek bleef hem tergend
bij; nog op zijn kamer voor zijn lesse
naar vielen hem letterlijk in die oude
hymnen die hij vertaald had, en: „Gij ver
laat ons, Alleluja; uw reize zij voorspoe
dig, Alleluja; maar zij zult met uw vreug
de bij ons terugkeeren, Alleluja!" hij
greep zijn bevrier, hij had om zijn preek
de Uurtjes laten staan, en kreeg biddend
langzaam-aan'zijn rust; tot er geklopt
werd: dat zou voor het souper zijn i
maar hij had geen trek; tot er nog eens ge
flopt werd, toen. met een vinger tusschen
de bladen ke^k hij op: „Binnen!"
Do pastoor! hij liet het boek zakken
op zijn knieën, keek naar den grond.
Bij het binnenkomen begon de pastoor
opgewekt luid: „Flink zoo, er al overheen?
Zoo aan het brevieren? Natuurlijk: met
bidden zet je je over alles heen", maar
toen do kapelaan zoo neergezonken in
zijn stoel bleef zitten, voelde hij het ge
wilde van zijn opgewekten toon, vervolgde
zachter: „Beste vriend, ik heb je briefje
gevonden; hen je mal, zoo erg is 't niet;
laat mij je eerlijk eens iets vragen: heb je
't zoo voor zoo'n eersten keer niet te mooi
willen doen? Je hebt talent en belooft veel,
en als je je in 't begin bepaalt tot het uit
leggen van meer de eenvoudige waarhe
den, loop je zeker geen gevaar, probeer 't
morgen zoo eens".
Moedeloos schudde de kapelaan met
het hoofd: „neen morgenneen i
nooit meer-"
„Maar je moet je er overheen zetten, als
je eenmaal aan je vrees toegeeft"
„U weet niet wat het is".
..Kom, kom: je verbeelding speelt je
parten, zoo moet 't je niet aantrekken,
daar is geen reden voor; je heb je door 't
vreemde laten afleiden, dat is alles; trou
wens, denk je dat er nooit iemand heeft
vastgezeten; ik heb er gekend die later
wat goed preekten".
„Ik heb nog nooit iemand vast hooren
zitten."
Even zweeg de pastoor, kreeg de ge
dachte: als hij eens iemand vast hoorde
zitten, zou dat hem misschien weer moed
geven? dan het gesprek afbrekend, nu
haalde in ieder geval praten met hem
toch niets uit, zei hij nog bij de deur,
zacht, hang dat het zou kwetsen als een
verwijt en dat bedoelde hij toch niet: „Wat
geeft 't op slot van rekening, al zitten we
honderd keer vast, wij preeken niet voor
ons zelf, maar voor Hem; je moet maar
denken: Hij moet grooter, maar ik kleiner
worden".
Maar ook den volgenden dag haalde
praten met den kapelaan niets uit, en zoo
zagen 's avonds de parochianen, met
eenigo verwondering, dat het triduum
door hun pastoor werd voortgezet, en on
der het omdraaien van him stoel konden
velen der eerste rijen niet nalaten te kij
ken naar het priesterkoor, waar nu de
kapelaan in de kussenstoel zat; en zij za
gen hem kleuren bij hun kijken.
Do pastoor begon; het was wel niet zoo
mooi als gister, maar eenvoudiger, duide
lijker, en de kapelaan voelde: die preekte
niet voor zichzelf, maar voor Hem, dat
Zijn rijk zich in de harten zou uitbreiden
als hij ook meer in dien geest gepreekt
had misschienmaar weifelend,
kreeg hij zijn moed niet terug; ook den
volgenden avond liet hij den pastoor pree
ken, dorst: naarna in de Vasten ook de Lij-
densmeditatie's niet op zich nemen.
Alleen 's Zondags natuurlijk, onder de
vroegmis, gaf hij Catechismus-voor-groote-
menschen, hoefde dan trouwens slechts
zeven minuten aan den praat te blijven,
want zijn uitleg gingen, vooraf: het bidden
van Onze-Vader en Weesgegroet, Twaalf
Artikelen des Geloofs, Tien Geboden Gods
en Vijf Geboden der H. Kerk, alsmede:
het lezen van Epistel en Evangelie.
En de pastoor drong verder niet aan.
begrijpend, dat hier een wond van jonge
ijdelheid zoo maar niet zou dichttrekken;
door ondervinding moest de jonge man
eerst leeren: minder zich zelf te zoeken, en
meer te werken voor Hèm; en leeren zou
die dat wel, was uiterharte edelmoedig ge
noeg, bereid om van dienst te zijn waar
hij maar kon; zoo toen de pastoor liet
doorschemeren, dat het hem met al die
preeken wel wat te druk werd, nam hij
dadelijk voor heel de Vasten over: bij zijn
eigen jongens-en-meisjes-leerlingen die
van den pastoor.
En juist dat geven van die vele leerin
gen duwde hem over zijn moeilijkheid heen
eer hij het wist; toen op het einde van de
Vasten de pastoor eens luisteren ging,
hoorde hij met voldoening, dat de kape
laan met het grootste gemak een vol half
uur door kon praten.
Ook zijn kijk op: wat de gewone men-
schen bij hun onderrichting het meeste
noodig hadden, werd er zuiverder door;
sprekend met den pastoor over zijn nieu
we bevindingen, kon hij daar vooral niet
over uit: hoe herhaaldelijk de eenvoudig
ste waarheden moesten worden uitgelegd.
En toen hij eens van dien man-op-leef
tijd vertelde.Drie Goden zijn er, had
de man geantwoord Drie?? maar de
man begreep zijn verwondering verkeerd,
wildo herstellen en zeiöe: Ik vergis me, er
zijn er twee natuurlijk, want de Zoon is
dood!toen achtte de pastoor het gun
stig, wat duidelijker tc laten doorscheme
ren, dat het hem te druk werd: over eeni
go dagen was het Paschen, en dat gaf
's Zondags twee preeken en 's Maandags
twee preeken.
Maar de kapelaan kleurde wel, maar
Wat kon dien jongen man nog één
stootje geven tot zijn vroegeren moed?
Als hij eens iemand vast hoorde zitten1-
dat was die gedachte van toen, steeds
bij den pastoor teruggekeerd, steeds voor
een andero mogelijkheid geweerd, en die
zich nu zette tot, een plan: hij zou ook
eens vast blijven zitten, vond het heele-
maal geen bijzondere daad; hij was oud,
had geen naam van redenaar te verliezen,
de parochianen kende hem en zijn
waarde en zijn kapelaan werd er door
genezen.voor Hèm.
Maar 's morgens, neen, dan zou hij het
niet doen, waarom wist hij zelf niet, neen
's morgens niet, maar 's avonds; en onder
het werken, zoo genoot hij van de troos
tende Verrijzenis-gedachte, dat hij zijn
opzet vergat om na het eerste punt op te
houden en dat afmaakte en ook het tweede
en het derde en zoo heel de preek; toen
toch, ergens in het eerste een dikke -streep
gezet: daar zou hij blijven steken.
Daar zou hij blijven steken, maar dien
avond, toen hij aan die streep gekomen
was, hakkelde hij even, maar bezweek
voor do verleiding: wat volgde was zoo
mooi hij zou na het eerste punt ophou
den; en na het eerste punt toen hij rustte
nu maar blijven zwijgen maar dat
tweede punt sloot zoo aan bij het eerste,
zeker de volgende zinnen. die nog ge
zegd en hij zeide die en.was eer hij
het wist aan het derde punt.
Weer wachtte hij; het geschikte oogen-
blik nu lang beveegde hij zijn gezicht
met zijn zakdoek, kreeg het opeens gloed-
warm, want allerlei onrustige gedachten
sprongen door zijn hoofd: wat zouden de
menschen zeggen.die en die.hij
kende ze zoo goed en zij kenden hem zoo
goed.dat het zoo'n moeite kostte om uit
te scheiden had hij nooit vermoed.voor
al stuitte hem: dat hij wist wat hij zeggen
moest; en in een drong iets: dat dan ook
te zeggen, uit gewoonte om zijn gedachten
to ontwikkelen achtereen, uit vrees dat
ieder begreep: zijn comedie-spelen eigen
lijkreeds zei hij eenige woorden.
nog eenige woorden.of hij voor een af
grond stond waarin hij vrijwillig zou
neerspringen toen sprak hij gewoonweg
door tot het Amen toe. ->v
Niemand in de kerk was het opgeval
len, wel den kapelaan; wit was die gewor
den bij het eerste hakkelen al 1 God, zou
de pastoor ookmaar dat was onmo
gelijk die reeds zooveel jaren preekte
neen, de pastoor had het te druk met al
dat preeken, had zich niet goed kunnen
voorbereiden, dat was het, en dat was zijn
schuldgelukkig de pastoor maar
dat wachten telkens noen: hij sprak
door.
En later aan het souper: de pastoor zei
weinig, b^ng door eenig woord te verra
den, wat hij van plan was geweest, en
zich zelf verwijtend, dat hij zich niet op
geofferd had maar van den anderen kant
zich gelijk gevend, dat hij er zijn paro
chianen niet aan had gewaagd en de ka
pelaan zei weinig, omdat hij eigenlijk
slechts' één ding te zeggen had waarvoor
hij door dat zwijgen van den pastoor nog
maar geen gelegenheid kreeg: „Morgen
avond, dan preek ik".
JOH. VAN DINTER S.J.
LIEFDE?!
Het was al een heel eind tusschen hen,
toen hij eindelijk tot de ontdekking kwam:
ze is niet katholiek. Van te voren had hij
dat nooit als een bijzondere omstandig
heid gevoeld; maar nu pijnigde het hem,
als een lastig iets. Hij had het van zich
afgezet een tijd onwillekeurig was hij
langer dan gewoonte was, weggebleven
van biecht en heilige Communie. Hij voel
de wel, dat er iets in zat, wat niet met
zijn beginselen strookte. Maar thuis wis
ten ze toch nog van niets, het was niet
eens officieel; samen hadden ze er nog
nooit over geboomd; wie weet, als hij er
eens over sprak, wilde zij wel bekeeren;
want zoo goed was ze en zoo lief en zoo
onschuldig En hij vergeleek ze weer
met anderen uit zijn omgeving, die hij
kende als katholiek. Wat een verschil!
In het katholieke zat: het hem toch óók
niet, formuleerde zich zijn eigen mee-i
ning. En hij bemerkte niet den verkeer
den invloed, dien hij onwillekeurig n on
derging, zijn oordeelen gignen r®0(iö üOTl
verkeerden kant uit: teeken van zijn ge
vaarlijke neiging.
Eindelijk, hij wist niet meer Hoe -
waren ze op dat thema gekomen een keer.
Zij vond: dat liefde het hoogste was,
eigenlijk het eenige; daar zat alles in
want wat was de eigenlijke reden, dat
iemand geen offer kon brengen? Dat zij^1
liefde niet groot genoeg was of de persoou
niet karakter genoeg had om zich op te
offeren.
En hij, hij vond het óók. Ja, natuur
lijk, als je 't maar goed begreep. En toen
ze hem vragend en lachend aankeek, had
hij herhaald: Ja, liefde was eigenlijk alles.
De rest was huichelarij En hij had
niet gedurfd, door te gaan; te komen op
zijn geloof. Ze was zoo onschuldig, zoo
kinderlijk eenvoudig, dat ze daaraan niet
eens dacht, peinsde hij. Hoe zou zoo
iemand dan een verkeerden invloed kun
nen uitoefenen? 't Bestond gewoonweg
niet. Zij en het geloof, „zijn" geloof,
dat hij lief had, haten, belemmeren?
Kom, hoe zou dat harmonieeren .met
geen ze zei; zoo gevoelig, zoo gemeend
zei, dat je kon hooren en proeven, hoe ze
't meende. Dan had ze immers geen lief
de of karakter... Zij zou hem niet eens
begrijpen; dat wist hij zeker. Voor zoo'n
moeilijkheid zou ze haar oogen open doen,
tegen haar voorhoofdje tikken, de schou
ders eventjes ophalen en haar neusje
duiken in de seringen, haar kindertjes,
die mooi waren en geurden en niets vroe
gen en niet zoo boomden; en hielden niet
alle menschen van zulke schepseltjes?
De menschen moesten óók zoo eenvou-ï
dig, zoo tevreden zijn, zou ze zoggen.
En nu voelde hij wel weer, dat zoo'n
gezegde wel mooi, maar mis was; doch
hoe dat zacht en gevoelig te zeggen? Hoo
aan haar verstand te brengen, dat men
schen wezens waren met een verstand, al
EIND GOED, AL GOED.
vin.
En waarmee kan ik Mevrouw van
:l zijn?
Ja juffrouw, hier is zooveel schattigs
looveel moois, dat ik er waarlijk ver-
meewordt een keuze te doen. Maar
aan, laten we samen eens kijken.
a, a ze keken samen en ze zochten samen
wnden eindelijk wat ze zooal noodig
ittlde en toen ze in haar gedachte nog
j i het lijstje naging van allen, die op
rorprise rekenen mochten, toen meen-
8 niemand vergeten te hebben en
un de winkeljuffrouw de kaartjes ter
tl stellen die hij de bestelling moesten
$ven worden en wilde maar liefst
ït betalen, zoodoende kwam geen ver-
i ty en dit was Mevrouw trouwens zoo
"n;»a ook.
'ar wat was dat? Zij verbleekte eens
yen zag angstig rond en liep naar
divan, waar ze daar even rustte, zon-
lo letten op de vragen harer vriendin
baar scheelde.
Ik ben mijn tasch met inhoud kwijt,
Hij uit en zocht tevergeefs in den hoek,
zo daar even zoo onbezorgd te ge-
zat.
u ze wel mee naar binnen ge-
tol Mevrouw ?Ik zag u geen in de hand
toen U binnenkwam.
Heb jo ze soms in het rijtuig laten
Jc> zei de vriendin, die deze situatie
Verschrikkelijkst vond.
Ik geloof het niet. Maar het is moge-
laten wo dan even samen gaan zien.
•twee dames liepen vlug naar 't rij-
t°e, schudde Jan wakker, vertelde
lot welke ontdekking zij gekomen
to en terwijl hij zich den slaap uit
%nwreef, sprong hij, zoo vlug hij
tofloo vlug zijn stramme beenen het
van den hoogen bok, wierp het
•'open, haalde de lantaarn om bij te
■3 en zochten tevergeefs ook in het
j Do tasch was weg.
-jjr®n We naar 't politiebureau rijden,
juuc Jiw. Een eerlijke vinder heeft zo
J^Hcht gebracht. En is ze daar
L Hunnen we meteen van het ge-
4 Politie in kennis stellen.
is een goed idéé Jan. Laten we
dan voortmaken want ik ben erg ongerust.
Ik had er heel wat geld in en de tasch is
een cadeau, waar ik zwak op heb.
De twee dames keerden naar 't magazijn
terug, gaven aldaar do noodige bevelen en
weldra rolde het rijtuig voort, in de
richting van het politiebureau waarop
thans haar eenige hoop gevestigd was.
i—Waarmee kan ik U van dienst zijn,
Mevrouw, zei de dienstdoende Inspectie
van politie, toen Mevrouw Wagner
zooals we zo voortaan noemen zullen
het bureau binnentrad.
Ik heb mijn tasch met beurs en in
houd verloren en dacht dat ze misschien
hier bezorgd was geworden.
Laat eens kijken! Wanneer is het
zoowat gebeurd? Of zou zo U misschien ge
rokl zijn? Do zakkenrollers en dieven van
allerlei slag zijn tegenwoordig zoo ver
bazend handig, en daarbij er zijn er zoo
veel van dat soort. Dergelijke gevallen
komen dagelijks voor en danbestaat
er heel weinig kans zijn eigendom terug-
te krijgen. Oh Mevrouw! U weet niet en
hebt er geen vermoeden van, hoe uitge
slapen dat tuig is, en welk net ze gespan
nen hebben over de heele stad, want ik
verzeker U: er wordt veel gestolen en veel
gerold ener blijft nog heel veel de
politio onbekend, omdat niet elk geval
wordt aangegeven.
Ik zou er spijt van hebben, als ik
mijn eigendom niet weerom kreeg Mijn
heer. Maar ik betwijfel het sterk of wel
mijn tasch gerold is, temeer daar ik vast
en zeker weet, dat ik het taschje in de
hand had, toen ik het rijtuig uitstapte.
Wat daarna gebeurd is, weet ik .niet
maarin mijn buurt is niemand ge
weest, die mij onbetrouwbaar voorkwam.
Ik sprak met niemand, dan met mijn
vriendin en deze staat boven alle verden
king.
Als U het taschje verloren hebt en
het is in handen gekomen van een eer
lijk persoon, dan wordt het vast en zeker
vandaag hier bezorgd en zult U binnen
een paar dagen Uw eigendom terughebhen.
Maar, hoe laat was u zoowat voor die
galanteriezaak?
Laat eens kijken, het kan ongeveer
een uur geleden ziiru
Do Inspecteur noteerde de bijzonder
heden van tasch en beursje en verderen
inhoud, schreef tevens naam en straat op
van Mevrouw Wagner en ging voor alle
zekerheid nog even in de nabijgelegen
kamer, waar de gevonden voorwerpen ge
deponeerd werden.Om zich te vergewissen,
of een dusdanige tasch soms was bezorgd,
in dat uur, dat de dame had opgegeven.
Mevrouw, er is nog niets bezorgd! U
doet het beste, morgen vroeg nog even op
't kantoor te komen, misschien dat U dan
gelukkiger zult zijn. Gelieve persoonlijk te
komen. Een knecht of meisje weten vaak
geen voldoende beschrijving of inlichtin
gen te geven, zoodat we in dat geval het
gevondene niet mogen meegeven.
Goed Menheer! Ik zal persoonlijk
om een uur of elf komen en mij overtuigen
of mijn tasch er is of niet.
De Red.
-v - (Wordt vervolgd.
r - -
T Dikkie.
(d' Eenzaamheid).
III.
Nu vlug nog voor zijn slaapplaats zorgen,
In do keuken werd hij opgeborgen:
Eén aaitje nog op kop en snoet
„Nacht Dikkiebeest, nu slaap maar goed 1"
't Was laat geworden door de pret
Wij allen gingen vlug naar bed,
Maar 't duurde nog een kleine poos,
Voor dat we sliepen als een roos.
„Och Wim, toe luister even zeg!
Zei Paul Ije, angstig, en dook weg,
Zijn dekens trekkend over 't oor:
,,'t Is net of ik hier snurken hoor".
't Zal Guus zijn, geeuwde Wim komiek',
Die maakt bij 't. slapen weer muziek.
Als 't heel lang duurt met dat gegons,
Verschijn ik met een natte spons.
Kom, kom, Wim was reeds opgestaan
En wipte zachtkens naar de kraan:
Wel allemachtig! dat geluid,
Komt onder onze bedden uit!
De schrik sloeg heiden om het hart;
Ook Guus werd wakker, riep verward:
Wat maken julie voor 'n gespook,
Wacht even zeg, dan kom ik ook
Daar staan ze met hun drieën nu.
Halt, ik weet wat, do paraplu!
Als wij daar eens mee schuifelen gaan
Komt best daaronder iets vandaan l
Vóór dit ten uitvoer werd gebracht
Was 't stil, en wreef plots iets zacht
Om beurten aan ons been. Jawel
Nu wisten wij het. 't Was Dikkie's vel'
Hoe kom je hier zoo, jij schavuit,
Sloop jij heel slim de keuken uit,
Omdat je dacht: 't is niet erg fijn
Voor 'n hond om zoo alleen te zijn?
Voortaan sliep Dikkie altijd boven,
Dat moest ons Paatje vast beloven.
Zijn mand werd bij ons neergezet
En nooit kroop hij weer onder 't bed.
Goud-Elsje.
(Wordt vervolgd).
Mijn Huismusschen.
Ze komen luid sjilpend heel vroeg hij
[mij aan,
En kijken door 't venster naar binnen.
Ze kennen mij best en zien mij al staan
Om aan hun ontbijt te beginnen.
Zij wachten op 't schuurtje en sjilpen
[gerust,
En zeggen mij vast goeden morgen.
Zij tripp'len cn hipp'len en hebben weer
[lust
En zijn dra vergeten haar zorgen.
Zij hebben nu honger cn honger is naar,
Dit zie ik en hoor ik waarachtig.
Wij vergeten dit niet en moeten nietwaar?
Ook de vogeltjes zijn steeds indachtig.
Do deur gaat nu open: ze sjilpen nu blij
En kijken heel glunder en oolijk.
Daar regent het kruimels, geworpen door
[mij,
Ei, zieze zijn allen nu vroolijk
Er zijn er een paar, heel gierig van aard,
Die alles wel zouden begeeren,
Die woest happen en pakken en dan met
[een vaart
Nog stelen en andere deren.
De kleintjes, zij pakken zich stikum een
[brok
En vliegen dan vlug van het schuurtje.
Zij zoeken fluks op nu een rustige plek
En verdwijnen dan achter het muurtje.
En komt cr al eens een heel enkele keer,
Een vink of een spreeuw of een lijster,
Dan is het gedaan met de rust van weleer,
En raken ze hun zinnen al bijster.
Dan is 't 'n ruzio en kwebbelen van geweld
En de sterkste neemt zonder te schroomen,
Het meesto en 't beste en toont zich een
[held,
Die de kleintjes verjaagt in de boomen.
Soms komt ook de poes heel stil en heel
[zacht,
En sluipt dan verraderlijk nader.
Zij lust ze zoo gaarne bij dag en bij nacht,
Als zij ze zou vangen te gader.
Maar dan verschijn ik op 't juiste moment
En roef is ze weg uit mijn oogen.
Ze springt van de schutting en, eer ze
[zich wendt,
Komen allen weer aangevlogen.
Ze pikken nu verder, tot alles is op,
En vliegen dan kalmpjes henen.
Ze zijn nu tevreden en hun buikjes en krop
Zijn voldoende gevuld, zou 'k meenen.
Zoo gaat het dag-in en dag-uit met dit stel
En 'k hoop, dat het blijft zoo, nog jaren.
Want 't zou me heel vreemd zijn, geloof
[je dat wel?
Als mijn muschjes verdwenen eens waren
Oom Wim.
Oplossingen raadsels
uit het blad van 28 April.
No. 1. Een smeerpoes.
No. 2. Vergeven.
No. 3. Mark.
No. 4. Vulpenhouder vul-pcn-hcer-oud
No. 5. Elba Elbe
No. 6 Wolk, wolf, wol.
Nieuwe Raadsels.
(Niet insturen.)
No. 1. Wie kan uit deze woorden een
spreekwoord maken?
Kineel ptjsoe hbnbee grtooe rnooe.
No. 2. Welke man draagt den grootsten
hoed?
No. 3. Wanneer men van een soort pa
pier de 3e letter verandert, wordt het een
stad in China.
No. 4. Hoe kan men het getal 45 in 4
getallen verdeelen, zoo, dat wanneer men
bij het eerste 2 optelt, van het tweede 2
aftrekt, het derde met 3 vermenigvuldigt
en het vierde door 2 deelt, men hetzelfde
getal krijgt?
No. 5. In welk woord komt de E zeven
maal voor, zonder een andere klinkletter?
No. 6. Wat staat hier: M. A. Z. T.?
Ingezonden door Ella.
De Red.
N.B. Wie andere raadseltjes weet, sture
ze mij in. Bij voorbaat mijn dank.
Eigen schuld.
Pieter was naar school gegaan,
Met een keurig broekje aan.
't Was wat ruim voor onzen Piet,
Maar dat hinderde zoo niet.
Moeder zei: ,,'t is juist wel goed,
Omdat hij nog groeien moet".
Piet kwam erg beteuterd thuis,
't Was met hem ook nu niet pluis,
Weet je wat ér was gebeurd?
Pieter had zijn broek gescheurd.
't Was een gat nee, als je 't zag,
Schoot je waarlijk in den lach.
Pieter hield zijn hand er voor,
Want zijn hemdje kwam er door.
Thuis werd gauw met draad en naald
't Reuzengat weer dicht gehaald,
En naar school kreeg hij voortaan,
Nooit z'n mooie broek weer aan.
Adriaan Smit.