SGH OOme I DIIliliaQg
lllll J jJIIIMB 1(11 lllijFH I Ij
VOOR DE VRO
Het nieuwe voorjaarscosfuum.
gebeurd? "Wel, daar krijschte een parkiet
buiten op een boom en die moest gevangen
worden. Dat was de eerste proeve eener
Dajakschool. Dan in 't lange Da jakbuis,
waar dag in, dag uit de goede Priester
zich inspaudo een paar woorden te be
grijpen en 't vólk te winnen met een glim
lach of een presentje van tabak. Wat cl
tafereelen vocht hij daar moedig door. De
mooie dikke jas, die uit Europa was mee
gebracht, werd uitermate bewonderd door
drommen van toeschouwers, die in extase
uitriepen: Wat een prachtige huiden moe
ten die Europeesche dieren toch wel heb
ben! Deze jas nu had zijn dienst gedaan
en was voor onzen missionaris absoluut
nutteloos- daar wegens de ondraaglijke
hitte. Welnu dan. onze goede missionaris
gaf dit prachtstuk cadeau aan het opper
hoofd Apai Sebie (vader van Sebie). die
in 't Sarisehe een geweldigen invloed be
zat en heinde en verre bekend stond als
een dapper en bekwaam regent en rijk
eigenaar van een dertigtal menscli.ensche-
dels. De bedoeling was goed. Dit groot
opperhoofd trachtte hij goed te stemmen
voor hem en de nieuwe leer en tevens tot
goed gedrag en matiging der lieerschende
heidensche misbruiken aan te sporen.
Maar verbeeldt u de ontnuchtering van
dien pionier te Sari, toen hij bij gelegen
heid van een hoidensch duivelsfeest Apai
Sebie zag offeren rijst en kip en arak en
eieren aan de diverse afgoden, en ten
slotte zelf bovenmate boven zijn theewater
door 't feestbier, een triumphdans zwier
de voor 's Priesters oogen, uitgedost met
den onlangs aangekomen jas en daarbo
ven een velum bezet met vergulde sterren,
hetwelk hij steelsgewijze geleend had van
den nieuw aangekomen blanke. Lezer,
nog eens, het kost taaie volharding en on
verwrikbaar godsvertrouwen om zich te
werken door zulke omstandigheden. En*
dit is gedaan in Borneo niet alleen in Sa
ri, maar nog in tallooze andere districten,
onder allerlei rassen en talen, door slechts
een handvol, laat ons zeggen 50 Priesters-
missionarissen, die dikwerf volstrekt niet
van ijzer gestel geweest zijn, waarvan
enkelen slechts eenige jaren, één zelfs
slechts 12, zegge twaalf volle dagen, in
Borneo heeft gewerkt. (Deze laatste n.l.
verdronk reeds op den eersten dag van
zijn aankomst in zijn nieuwe standplaats)
te midden van dergelijke toestanden, ook
zonder een penny op zak. 1 Lezer! ge
kunt weer voor de zooveelste maal
trotsch zijn op uw vaderland en uwe na
tie, want de meerderheid der Borneosche
missionarissen, is Hollander, zooals gij.
Maar zult ge zeggen, wat een getobWaar
coe toch al die ontbering en opoffering,
lezer' dat alles heeft met God's hulp ge
leid tot 'n on geloof elijke feit, dat thans,
na slechts 40 jaren, Borneo is veranderd
van een wild heidensche bevolking van
itreede koppensnellers tot een inderdaad
prachtig ingedeeld missiegebied, waar dui
zenden goede Katholieken thans zijn, en
aog duizenden anderen slechts wachten
tol hun de genade en de gelegenheid gebo-
ien wordt. Het is geen kleine hulde ook
*oor u. Katholieke lezers, die weÏÏicht ook
vaak deze zware missie hebt gesteund
ioor gebed en aalmoes, te bodenken dat
ook door uwe hulp, die wireede moordpar-
-i-jen. die onbeschrijflijke heidensche uit
spattingen thans sterk zijn verminderd;
*it reusachtige eiland ingedeeld is in dis
tricten, nog wel veel te groot, maar toch
■co goed als 't kan bereisd wordt door een
Katholieken missionaris, dat, zeg ik, de
?chifterende kroon der eenige ware Ka-
.'holieke Kerk verrijkt is met een 20-tal
nog nooit gekende cdelsteenen, een 20-tal
heidensche menschenrassen nit Borneo's
duistere bosschen, flie nog zaten in de
schaduwen des doods. Zoo ooit, dan is op
Borneo bewaarheid het spreekwoord: Per
a.spera ad Astra Door moeielijkheden
en kruisen bereikt men het ideaal'
L. v. d. BERGH.
Miss. Apostolicus.
Alphen aan den Rijn.
n
In „De Wegen", een der eerste werken
tan Marie Koenen, vond ik een klein stukje
■rtemmings-poëzie in fijn geciseleerd proza,
■«en genre-stukje van brooze schoonheid.
Het gegeven is heel eenvoudig. Een klein
ïieisje ontwaakt in den vroegen morgen
van den dag, waarop zij haar eerste H.
Communie zal doen. Baar kamertje staat
tol van het vroege zonlicht, dat alles: de
wanden, de platen, haar witte bedje over-
glanst met oen innige vréugde van licht en
^chtspelingen.
Het is wonderlijk stil in het vroege uur;
?en suizende stilte, waarin zij meent te
iiooren het geruisch van onzichtbare en-
jelen-wieken. Het kleine meisje is vol van
peinzende verwondering, dat zij nu is een
Bruidje, dat straks geheel Kindje van
iezus zal zijn.
En dan hoort ze, hoe de vogelen in den
^iln hun veelstemmig lied aanheffen en
aoe daar bovenuit een merel jubileert, de
/ogel die zulke raadselachtige strophen
verzint en wiens lied soms ruischt als een
orgeltoon. Zonder het zelf goed te weten
Ss ze opgestaan en ziet ze naar buitèn,
waar de natuur baadt in het milde vroege
conlicht en waar alles zindert van gouden
blijdschap. En het is haar, of alles alleen
soo heerlijk en zoo mooi is alleen om haar,
zij, de kleine uitverkorene, die geheel
staat in Gods groot© aldoorgloeiende liefde
Dan wendt ze zich naar het beeld van
iwt Heilig Hart en in vrome gepeinzen
gaat ze op de knietjes en bidt stil en innig
tot bijna gertaschloos de kamerdeur open
gaat en moeder binnenkomt met een arm-
rol reine, witte kleertjes
Zeer mooi heeft Marie Koenen de ziels
gesteldheid van het ontwakende kindje
beschreven, dat eerst nog even een bang
heid gevoelt, omdat zij, een gewoon kindje
maar, heden zulk een onbegrijpelijk geluk
sal genieten.
Zeer schoon is de overgang, hoe het
angstgevoel plaats maakt voor een won
derlijke blijdschap die ten slotte overgaat
in den grooten vrede van het devoot-innig
kindergebed.
Zij verklankt het stemmingsleven van
dit engelreine Bruidje in een voor dit on
derwerp zoo passende brooze taal, die
klinkt als fijne verre muziek van harpen
en cithers.
Zij beluistert de geluiden der stille met
het gevoelig oor van een toonkunstenaar.
Zij schildert het licht en de kleuren-
vrcugde van den vroegen ochtend met het
sensitief bestuurd penseel van een genre
schilder, of misschien nog beter, met dat
van een Middeleeuwsch miniatuur-schil
der.
Nu wij nog pas in ons midden zoovele
lieve bruidjes en kleine vriendjes van Je
sus hadden, zal dit mooie stukje mijme
rend proza voor ons groote menschen zijn
vriendelijke bekoring niet missen.
HET BRUI01E.
Toen Annetje uit den slaap de oogen
opendeed, was het kamertje vreemd en
stil.
Een blauwe verzweeming, een diepe
blauwe verheimelijking, doorvloeide het
ochtendlicht, en ieder ding witte kast,
witte tafel, witte stoel, al wat groot en
vast was, ook het beeld van Jezus'
hart en het roodo bidlichtje, al wat lief
en het stilste was, ieder ding stond alleen,
in de blauwe vroegte en wachtte verlegen.
En ook over Annetjes gezicht was de
vroegte koel en vreemd. Maar nu ze de
oogen weer zacht sloot, kwam ineens de
morgen open. Ze voelde, zonder zien, al-
gouden schijn wijd-om en ten laatste
bleef niets van haar zelve daarin over,
dan het Weesgegroet in haar hoofd. Maar
dit ook waren glansen, die bewogen. Ze
wist: ..Het is nu goed met mij ik bid in
Gods liefde".
Maar nu ze weer moest opzien he
melsblauw stonden de muren van het kla
re kamertje te stralen, en alle bonte pla
ten wemelden van zon nu werd ze ver
legen, omdat ze maar Annetje was, die
gisteren in het duister veel kwade zonden
had moeien biechten.
Het kamertje was niet meer dan een
klein blauw hokje ergens weg-verhorgen
in het groote huis, ergens hoog weg in de
vroegte. En zij, Annetje, lag maar in het
witte bed verstopt als een strak poppetje
met kijkende oogen. Niet eens konden
haar oogen meebidden en meebegrijpen,
dat ze vandaag Gods bruidje zou worden.
Do bangheid kwam diep in haar hart, als
een honger die pijn deed.
„God in haar, en zij in God?".
Tintelsterren schoten uit haar oogen
naar het waakvlammetje bij het beeld, een
roode bloem bij het beeld, een bloem van
vuur die bad, die bloeide midden in zwe
vende gondsterretjes, als zij zóó keek, al
maar keek, zonder verroeren, bandjes ge
vouwen. Tot ze, schrikvreemd, zichzelve
kreunen hoorde van ■—r „o, o" en zij
waarts schokte, het gezichtje blozend in
het kussen verbergend.
Heel langzaam, uit een groot suizend ge
ruisch, kwam toen de stilte, zoo stil,
dat ze durfde niet meer ademen. Waren
engelenvleugelen open? was hemel
schijn open? er zou zich een heilige
hand kunnen heffen
Maar er bleef niets dan het klare ven
ster. Het stond heelemaal en hoog in gor
dijnen als in sluiers, en de morgenzon
blonk er doorheen. Het maakte de kamer
blij voor een bruidje. En Annetje lachte
stilletjes, want het bruidje was zij zelf.
Het leek in eenmaal het diep geheim van
een wonder, dat zij alleen weten kon. Een
gouden feest ging open ze moest heel
stil zijn en wachten bidden met heilige
handjes fot moeder zou komen roepon.
Zouden er ook vandaag in de zon stem
men spreken? Klokken zouden luiden.
Annetje luisterde en hoorde ineens al
de vogels in den tuin. En ze kwam
stilletjes rechtzitten, want het was zoo
groote muziek van honderd fluiters, die
tierden luid, al luider. Maar één, 1
dat was een merel, die ze wel kende,
één, die wist alleen een liedje boven alles
uit, die hield telkens op, alsof ze na
dacht en begon weer opnieuw, en riep
haar liedje als een orgelklank, veel lui
der en toch veel stiller dan alle luide ge
fluit.
Waar zat die merel toch?
Zonder het zelve goed te weten was An
netje opgestaan. Ze had de vensterkmk
neergetrokken en voor het open raam
stond ze,
De zon was over haar oogen.
De merel riep het liedje als een vraag.
Annetje werd ineens heel blij. De blijd
schap was binnen in haar hart, en over
al om haar heen. Midden in de lichte
blijdschap kon ze staan en kijken en blij
zijn. Ook iedere boom van den tuin stond
in luwe lichte blijdschap iedere bloem,
en alle bloemen. Het was volop feest.
Kleurig en goud en licht wemelde het
feest voor Annetjes oogen uit den tuin
omhoog, bloesemgeuren over haar ge
zicht.
Ze wist: „Ik sta in Gods liefde!"
Maar zoodra ze dat wist, werd het heel
stil en ze moest omzien naar het kleine
lichtje bij het beeld.
Waarom toch leek dat lichtje nu ineens'
zoo heel droevig?
Ze naderde voet voor voet naar dat bid-
vlammetje. Waarom toch leek het, of het
uit zou waaien van droevigheid?
Ze wist in eenmaal, dat ze nu bidden
moest, en ze zei al haar gebeden met de
oogen over het stille vlammetje heen naar
Jezus' hart. Woord na woord zei ze we
tend en denkend, want ze wilde dat iedere
gedachte zou blijven branden in haar hart
zooals het gouden vlammetje in het ka
mertje.
En biddend wachtte ze. Want een groo
te lichtgloed moet het worden uit het ka
mertje van een bruidje naar den hemel,
uit haar hart naar Gods hart.
Toen ging de deur heel zacht open en
Annetjes moeder kwam binnen met een
armvol witte kleertjes.
0 0 0 MODEPRAATJE 0 0 0
ij hebben in de laatste.jaren opgemerkt, dat zich de grondtrekken van de raodefijn -
wij doelen thans op de losse kïelmode heel wat langer in de gun6t van deji'
vrouwenwereld hébben gehandhaafd dan eenige modelijn van vroeger jaren. Dit lag daaraap,
dat deze richting den vorm van het lichaam der vrouw uiterlijk geheel wijzigde. Waf
wij als schoonheid hadden erkend, was in den ban gedaan en in de plaats van de gevulde,
afgeronde vormen kwam een mannelijke slankheid, men mag haast zeggen: hoekigheid;
waaraan ons oog sleihts moeilijk wennen kon. Hierin lag grootendeels de bestendigheid-
der modelijn. En dit was goed, want de vrouwelijke figuur werkte van zelf op de nieuwe
mode in, en verbeterde datgene wat er aan te kort schoot, en het veranderde schoon
heidsideaal kon, zoo men den gulden middenweg ging, op zijn beurt het liehaam slechts
tot voordeel strekken, vooral in hygiënisch opzicht. Een uitzondering moet hierbij even
wel gemaakt worden voor den te korten rok.
V/ij staan thans aan den aanvang van een nieuwe ommekeer In de mode. De
rokken zijn wijder eu langer geworden. Dit is slechts natuurlijk, want korter worden
konden zij niet meer en de langere mode heeft vanzelf de wijdere snit tengevolge, want"
lang en nauw gaan niet samen. Met den .Iangeren rok wordt de taille korter en komt
weder op de normale hoogte, waardoor zij tevens slanker van lijn wordt Maar voor
wij zoo ver zijn zullen nog vele kleine wijzigingen moeten plaats hebben. Heden zien
wij hoe de beide grondvormen nauw en wijd, om de gunst der vrouwenwereld strijden
Natuurlijk hebben zij beiden groote voor-en nadeelen, ook hier geldt dat men rekening
moet houden met de figuur en het uiterlijk der draagster. Voor het wandelcostuuni met
half langen mantel blijft de nauwe rok bet meest geschikt, terwijl bij de manteljapon
beter een wijdere rok
gedragen wordt. Als
overgang kiest men een
slank silhouet met meer
rujmte aan de beide
zijkanten, of zelfs maar
aan een der zijkanten.
Eveneens als overgangs
vorm gedacht is de iets
grootere lengte van het
geplooide deel, terwijl
Nr. 101. Manteljapoo
met eenzijdige revers.
Nr. 102. Mantelcostuum.
Nr. 103.
Manteljapon met shawlkraag.
de rok zelt nog een weinig korter uitkomt. De mantel
japon is het kleedingstuk dat wij in dc lente voor het eerst
voor den dag halen. Het komt thans veel in princessvorm en wel
in strenge princessvorm voor, dus uit een stuk geknipt en met den
naad in de taillesluiting. Bij beide vormen concentreert zich de
ruimte aan de zijkanten, hetzij in doorloopende plisseering,
hetzij in enkele groote plooien. Zich aanpassend bij de ovale
halsuitsnede, die bij de japon zonder kraag zoo goed als alleen
heerscht, treedt weder de meer of minder groote eenzijdige
revers op den voorgrond, welke buitendien zoo voortreffelijk
past bij de zijwaartsche sluiting, welke zoo zeer gewild is. Als
stof komt in aanmerking wolrips, gabardine, laken c. d. in alle
donkere kleuren, zooals donkerblauw, negerbruin, grijs, en
groen, terwijl in het licht alleen de^'modekleur als voornaam
geldt.
Nr. 101. (ongeveer 3.50 M. stof, 120 c. M. breed). Deze
vlugge manteljapon is uit donkerblauwe gabardine vervaardigd,
met ovale halsuitsnede, groot, eenzijdig revers en niet te wijde
mouwen. Het aangezette deel is aan den zijkant geplooid.
Nr. 102. (ongeveer 3.50 M. stof, 130 c. M. breed). Voor
deze elegante japon leverde donker cheviot het materiaal. Het
korte 6chootdeel is aan den voorkant aangeknipt, aan de
zijkanten en van achteren aangezet, waarbij de taille blous-
vormig ingeregen wordt. De lange mouw loopt blokvormig
toe. Een smalle shawlkraag.
Nr. 104 en 105. Buffet- en ólentafelkleed met Richelieuborduur9eL
Nr.103. (ongeveer 3.50 M.
stof, 130 c. M. breed). Met
het zwarte laken contrasteert
op ons voorbeeld de witte
smalle shawlkraag uit piqué,
Door middel van een klok-
vormigen zijbaan wordt de
rok wijder gemaakt. Een
smal ceintuur bedekt den naad.
In overeenstemming met dit
ceintuur is ook de naar beneden
wijder uitioopende mouw in
een bandje gevat.
Nr. 104 en 105. Het is
een verblijdend teeken, dat! )et
handwerk weder in de gü ist
der vrouwen is gekomen. Dit
is natuurlijk toeteschrijven aan
het genoegen, dat zulke arbeid
verschaft, maar zeker niet
minder aan het /erlangen, zijn
tehuis zoo mora mogelijk in te
richten. Ook als geschenken
begint men weder meer hand
werkjes te geven. Onder de
werken dte op linnen en batist
vervaardigd worden, moet in
de ee/ste plaatst genoemd
worden het Richelieuwerk.
Dit heeft ten opzichte van het
wrt borduursel het voordeel
van luchtiger te zijn, maakt
daardoor een veel eleganter
Indruk.
Wij geven hier een kleedje
voor het buffet en een voor de
dientafel. Het bestaat uit een
hoekmotief, dat ccti apart
patroon toont. Het hoekmotief
is ook in het midden aangewend, en wordt met de beide
anderen door dubbele bogen verbonden, terwijl enkele bogen
do zijranden begrenzen. Aangezien het motief afgesloten Is, kan
het patroon op elke grootte worden toegepast, zooals men ook
aan het kKnere kleedje zien kan. Nadat men het patroon op
de stof heeft geeppieerd, begint men met de verbindings-
V.V'i-
Nr. 106. Kleedje met Richelieuborduursel.
Nr. 107-110. Waschtafelgarnituur.
steken, welke men met of
zonder picot kan uitvoeren.
Nadat de omtrekken op de
gebruikelijke wijze in Ian-
gettensteek zijn uitgevoerd,
knipt men met een scherpe
schaar onder de verbindings-
steken de stof weg. Het
hoekmotief is 30 c. M. groot.
Nr. 106. Ook dit voor
beeld, dat als kleedje of kussen-
bekleeding kan worden aange
wend, geeft een apart Richelieu
borduursel te zien. In het
midden van het kleedje is een
langgerekte krans met wijn-
druivenmotief aangebracht. De
in groote bogen gevormde
buitenrand is gefestonneerd.
Voor de kleinere perforaties
wordt de stof slechts kruis
gewijze ingesneden en naar
binnen omgevouwen, waarop,
na het omnaaien, de nog
resteerende stof wordt weg
geknipt
Nr. 107. Onze afbeelding
stelt een aardig waschtafel
garnituur voort, welk uit vier
dcelen bestaat. Als stof kan
flanel, frotté c. d. worden ge
bruikt. De verschillende declen
meten 30, 20 en 15 c. M. i"1
middenlijnhet langwerpige
Is 14 c. M. breed en 26 c. M.
lang. De randen zijn ge
festonneerd met waschbaar borduurgaren. De kleur wordt
evenals die van het middenborduursel gekozen in overeen
stemming met de kleur van het waschstel. Daar het patroon
uit verschillende motieven bestaat,'kan men het ook zeer goed
voor elk ander kleedje gebruiken. Men verwerke het in
een steel-en opvulstcek.
Nr. 104 en 105.