schort der broodbezorgstcrs. Hare
staan mat en zij is vermoeid, want'
h eft al geruimen tijd hare zware brood
voortgetrokken, ia vele verdiepingen
ieiklommen om hare klanten te bedie-
eD zij is nog nuchter om te Com-
't,0 kunnen gaan.
vanaf Zijn Kruis ziet Christus op
-i':. ;s;e
tl
ïjc
ffelkom, gij vrouw uit het volk, gij in
ivoud de eerste, en dat bijna iederen
Keen, gij zijt Mij niet vreemd
[tienhonderd jaren geleden zag ik u
in een tempel als dezen, toen gij in
uw weduwenpenninkske liet vallen
ae offerbus der armenGij bezit do
ii Seidenheid van het goede, zooals de
schaamteloosheid van het
ado hebben.
Zalig de armen.
jon: enen.
edi
•ypi
leven uur
Je deur gaat open, met forschen ruk.
mbi [aplaarzen met sporen klinken op de
enen, gouden knoopen blinken in de
[tendschemcring, en de rechte lijn van
sabel. De man treedt nader, met afge-
len pas, dc kepi in de hand. Hij knielt,
kort gebéd en ziet op naar het
'jj Jj,!- hem herkent de Christus:
Kapitein, Ik heb u gezien, negentien-
>rd jaren geleden, als Romeinsch hon-
jman aan den voet van ditzelfde
Herinnert gij u, welk een walging toen
eerlijke ^soldatenziel vervulde, bij het
van al die gezichten vol haatbij
hooren dier beschimpingen
Het vragenden blik hebt gij naar Mij
ezien; en toen alles voorbij was, hebt
uitgeroepen met een stem, die door dfl
sen weerklonken heeft: „Waarlijk, deze
Gods Zoon
was ook Anna, de profetes.... en
moeder van Mariaen 'zoovele ande-
Blocmen, welke rich neigen naar de
igheid
Heden zult gij met Mij zijn in het Pa-
uur
wordt de deur geopend maar lang-
als met minder liefde. En door de
ning hoort men soms het ronken van
of de rinkelende belletjes van 'n
•-spanhet knallen van de zweep of
oneerbiedig gelach van wachtende
iffears
waarlijk, daar komt de rijke jonge-
het EvangelieHonderdvijf-
uizend gulden inkomen's Zondags
kort Misjemet Paschen te Com-
dat is alles. Hij schijnt gebukt
de verdrietige onvoldaanheid van al
;ede dat hij den moed niet heeft te
ïer is de vrouw van een die zich ver
ten koste der gesloten kerken,
torst eon last van bonten en juweelen
ruit men het bloed der armen zou kun-
persen. Honderden kloosterzusters
:cn in ballingschap, om haar de weel-
verschaffen van een vorstelijke wo-
waar de fauteuils bekleed zijn met
olen koorkappen en kazuifelsEn
«rbeeldt zich nu met een Wcesge-
lie en een kaarsje dat alles weer goed
laken
;n. ook zij is voor Christus geen on-
pde. Zii is de voorzichtige vrouw van
is: „Bemoei u niet met dezen Recht-
dige
wen uur
et wordt weer stil in de kerk.
Christus, aan het kruis genageld,
jut nog te zoeken
Weer wordt de deur geopend, 't Is een
man, oud en gedecoreerd. Hij ziet rond of
niemand hem bespiedt. Hij heeft behoefte
aan een gebed.... Hij heeft behoefte aan
eene verzekering, dat de groove Christus
daar boven alleen bevrediging kan geven
aan zijn geest, tot walgens toe verzadigd
van de wijsheid dezer wereld.
Twijfelend, vragend, ziet hij op naar de
Gekruiste:
„Heer, wat wilt Gij, dat ik doe?"
„Zacheus, daal af!Daal af van uw
hoogmoed. Nog lager.... "Wordt als do
kleinenKniel neder!Want Ik moet
bij u mijn intrek nemen!"
„Maar wanneer, Heer 1"
„Nog dezen dag!"
„Bij u moet Ik mijn intrek nemen!...."
Dit is de kreet van Christus op dezen
Paaschdag.
Hij is gericht aan iedereen, aan reine en
bedorven harten. Hij is gericht zelfs tot
hen, die geestelijk dood zijn.
„Lazarus, kom naar buiten!...."
't Is de stervende, gemartelde Christus,
die roept.... Wie weet, misschien voor den
laatsten keer
„Heden moet Ik bij u mijn intrek ne
men." - -
„Maar Heer...."
„Nog heden!" R.
„Ctr."
HET PAASCHE'.
Kobus Verhallen staat voor 't raam van
het voorhuis, z'n handen, in zijn zalcken,
tusschen z'n lippen gekneld een pijpke.
Kobus, men kan het thans nog zien, was
in zijn tijd een struische boer. had blijk
baar hard gewerkt. Maar nu zou hij er niet
meer toe in staat zijn; zijn rug is gebogen,
stram zijn z'n leden, vergrijsd is z'n haar.
Hij is oud.
Zijn kinderen zijn op cén na van hem
heen .gegaan. Sommigen hebban een eigen
hoeve in naburige dorpen, één dochter is
getrouwd met Evert van Bakel en woont
op de boerderij naast de zijne.
Kobus tuurt door het venster naar die
hoeve en denkt aan 't verleden. Wat een
verschil! Vooral 's avonds bij den haard
en dan. des Zondags. Was dat niet een
echte „dag des Heeren"? Maar thans..
Kobus maakt een afwerende beweging mot
zijn hand cn schokschouderend keert hij
zich om, binnensmonds mompelende.
Jans, de ecnige ongetrouwde dochter, die
zijn huishouden bestuurt, komt juist bin
nen en vader reeds meer in zulk een stem
ming ziende, spreekt zij goedig: „Och, va
der, al weer kwade zin!"
Kobus schrikt, hij meende alleen te zijn
en zegt: „Wat! kwade zin? Is het soms
mijn schuld?"
„Nu ja" sust Jans, die direct begrijpt
waarover het gaat „het is wel Evert's
schuld, maar laat dat nu rusten, 't Is al
zoo lang geleden en hij meent het niet
zoo
„Wel ja, jc moet hem nog voorspreken.
Ik zeg je, hij was altijd tegen den draad
in, altijd meende hij het beter te weten."
„Ja", sprak Jans. „ik weet 't wel. ik weet
't wel. maar die jongen is toch te veran
deren."
„Niet te veranderen! dat zult ge eens
zien!onthoud wat ik zegals die
eenden en kippen van den zemer weer op
mijn erf komen, dat schiet ik zo neer.
Versta je
„Och vader
„Wel zeker-' onderbrak Kobus, zich meer
opwindend, „ik zal al mijn koren laten ver
nielen, die rakkefs!Je moet ze zion
springen naar de halmen en heele stukken
trappen die eenden plat. Krabben die hen
nen niet den heclcn grond ten onderste
boven?"
„Maar vader! is dat nu zoo erg?"
„Zoo erg? ik zeg maar, ze blijven van
mijn erf, al moest ik
Jans meent van onderwerp te moeten
veranderen om erger te voorkomen. Ze
zegt: „Zeker vader, ge hebt gelijk. Ik denk
zoo dikwijls, hoe is het toch mogelijk, dat
Evert's kinderen heel anders zijn dan hun
vader. Is Lieske geen lief kind? En is ze
niet bij de hand voor zes jaar?"
Kobus drift schijnt bij het hooren van
den naam van z'n kleinkind verdwenen en
glimlachend zegt hij zacht: „Lieskeja,
Lieske"Zich tot Jans wendend ver
volgt hij, weer ietwat bitter: „Maar waar
om komt ze den laatsten tijd hier zoo wei
nig? Zeg eens, zit hij daar niet achter?
Ja, natuurlijk, als hijIn ziph zelf
trommend, gaat Kobus bij het vuur zitten
en stopt zijn pijp.
„Toe, Evert", spreekt Mina, z'n vrouw,
wees nu wijzer. Waarom zult ge vader's
laatste levensjaren nu verdrietig maken?
Ik ken er toch genoeg, die hun kippen en
eenden vasthouden. Daar heb je, om maar
enkelen te noemen
„Zeg, schei er mee uit" onderbreekt
Evert „.begin je weer over die lamme kip-
pengeschiedenis- Bah. wat een kleingees
tigheid om over zoo'n enkelen korenhalm
te vallenJe zegt, dat ik hem ziek
maak? Wil ik je eens wat zeggen: als liij
ook maar eieren kon rapen, dan, ja, dg,n
zou hij wel gauw beter zijn."
Evert", zegt z'n vrouw, „je mocht ge
rust wat eerbiediger over vader spreken
Hij is altijd goed voor ons geweest: gaf
hij ons niet, toen we trouwden, het beste
land van zijn boerderij?
Lieske, die tot nu toe druk met haar pop
had gespeeld, komt bij haar moeder staan,
nu ze over grootvader hoort praten. Naar
haar moeder opziende zegt ze: „Ja, hu,
moeder, grootvader is zoo goed?"
„Wat praat iii ook al mee!" zegt Evert
barsch. „Jc gaat cr niet meer heen, begrs-
pen?"
Wrevelig over ziel» zelf verlaat Evert
door den stal het huis....
„Is 't hier niet te koud, rader?" vraagt
Jans bezorgd. ..wil ik den stoel wat dichter
bij 't vuur zetten?"
..Neen, laat maar" antwoordt Kobus, „ik
zit. hier goed bij 't raam".
Jans begrijpt wel. waarom hij aan het
raam wil zitten, ofschoon het daar trekke
rig is. Hij heeft daar het gezicht op de
hoeve van Evert. Hoe gaarne zou hij naar
Evert gegaan zijn! Maar kan hij liet eerst
de hand uitsteken? Och.! kwam Lieske nog
maar, ja, dandan zou hij alles willen
vergeten en vergeven. Maar Lieske komt
niet meer. Als zij er was, dan scheen het
huis vol zonnelicht, vol warmte. Tusschen
grootvader en Lieske bestaat de hartelijk
ste genegenheid, het is alsof de grijsaard
teert op de liefde van z'n kleinkind. Nu
Lieske niet meer komt, lijdt de oude méér
dan men weet; hij kwiint weg als een plant
die men de zonnewarmte onthoudt.
Soms zit bij, weggedoken in ziin grooten
stoel, te droomen; herinnering na herinne
ring komt hem dan voor den geest, en als
hij dan is gekomen aan den tijd, dat Lies
ke haar mollige armpjes om z'n moe-gebo
gen hals slaat en hem tegenlacht, dan
vloeien er tranen langs zijn verweerd ge
laat. Jans kent haar vader, stoort hem dan
niet. Zij weet, dat het tranen zijn. van
zalige vreugde, tranen, die als het ware uit
zijn gevoelig hart wellen.
't Loopt naar Paschen, 't is „goede
week". Kobus zit dicht bij den haard, in
eengedoken in z'n leuningstoel. Jans zit-
tegenover hem, schilt aardappelen. Geen
woord wordt gewisseld. De oude man
schijnt te slapen, hij wordt met den dag
zwakker. Jans bidt in stilte; zij weet, dat
dit alleen hier kan helpen: Evert zachter
te stemmen en vader en Lieske.... Jans
bidt, bidt met haar hartWas Gods
hulp in den hoogsten nood niet het meest
nabij
Eensklaps een zacht geschuifel voor de
gesloten deur, dan een zachte klop met
een klomp er tegen.
Jans schrikt, staat op en opent de deur:
„Lieske! gij hier?" Zij dacht aan haar ge
bedWas dit dan Gods hulp?Wa
ren Zijne wegen vaak niet onnaspeurlijk?
Grootvader is ontwaakt. Opmerkelijk is
de verandering op z'n gelaat. Zooeven mat,
droevig, thans vol leven. Zijn mond be
weegt zich, z'n oogleden trillen, hij rijst als
't ware in z'n stoel overeind.
„Zoo Lieske", zegt Jans, „komt ge nog
eens bij grootvader? Dat heeft hij graag,
hoor!"
Lieske loopt naar grootvader, beide
handjes achter haar rug houdend.
De oude glimlacht, hij voelt zich beter.
Zijn stem beeft van geluk: „Dag lief kind,
kom toch eens bij je grootvader. Waar ben
je toch zoo lang gebleven?
Lieske staat nu vlak voor groptvader,
kijkt hem guitig aan, begrijpt niet zijn
weelde en zegt geen woord.
„Foei!" zegt Jans, zich tot Lieske voor
overbuigend, „geef eens gauw een mooi
handje aan grootvader!"
Lieske lacht ook haar schalks toe.
Eensklaps steekt dc kleine haar rechter
hand uit en toont een eendenei, grooter
dan haar handje. Ze legt het in grootvi-
ders vereelte hand en zegt, lief lachend:
„Eén ei is géén ei." Dan brengt Lieske ook
haar linkerhandje naar voren, waarin ook
een reuzenei en zegt lachend: „Twee ei
is een half ei!"
Grootvader zit, in iedere hand een ei.
roerloos, zwijgend. Kinderlijk blij be
schouwt hij de eieren als was het een kost
baar geschenk. Lieske dringt zich tusschen
de knieën van den oude en zich tegen
z'n breede borst vleiend, zegt ze, z'n gelaat
met beide handjes streelend: „En drie ei
is een Paaschei". Vlug laat ze er glim
lachend op volgen: „Maar dat krijgt groot
vader Zondag!"
Nog zit de oude sprakeloos, onbeweeglijk
totdat Lieske zegt: „Dat zijn eieren groot
vader!.... voor uvoor u alleen!"
„Voor mij?voor mij?-'.... stamelt.
de grijsaard. „Van wie?van Lieske?"
„Van vader", jokt Lieske in haar on
schuld. Zeker, moeder had haar wel de
eieren medegegeven, maar had ze zelf va
der niet hooren zeggen: „als grootvader
maar eieren had, dan zou hij wel gauw
beter worden?"
Grootvader legt voorzie'.tig de eieren op
tafel en Lieske naar zich' toetrekkend
vraagt hij za-cht: „Van je vader? voor mi]?
och. wat dat eens waar, lieve engel!"
„Ja wel", zegt Lieske, „wezenlijk waar!
Mooder zei ook, dat u altijd zoo héél goed
voor ons geweest zijt
Dc oude streelt ontroerd Licslre's haren,
terwijl haar hoofdje in z'n armen rust. Van
aandoeuing haast niot' kunnopdo spreken,
stamelt hij: „En krijg ilc van Lieske Zon
dag het Paaschei?"
Lieske slaat haar armpjes om zijn hals
kust dc verweerde wangen cn zegt, heel
zacht aan z'n oor: „Grootvader krijgt Zon
dag een heel, héél groot Paaschei...."
„Moet jc nog niet naar kuis!-' vraagt
eensklaps Jans. „Jc vader weet zeker niet,
dat jc hier zijt?"
„Och ja," zegt Lieske, van rrrc' vaders
knie glijdend, „moeder zei, <lr., ik gauw
moest terug komen."
Ontstemd ziet de oude naar Jans. Was
dat nog te veel geluk voor hem?
Lieske streelt nog eenmaal do ruwe han
den van den grijsaard, maar ongevoelig
schijnt hij weer te zijn geworden. weg
gedoken in z'n stoel, staart hij dof voor
zich uit.
Den volgenden dag voelt grootvader zich
zoo ziek, dat hij to bed blijft. Tegen den
avond wordt zijn toestand van dien aard,
dat Jans het ergste gaat vreezen. Een
buurman zal Pastoor en dokter waarschu
wen. Hij loopt cok bij Evert aan en zegt,
dat de zieke hem nog wil spreken.
„Mij spreken!" roept Evert verwonderd
uit. „Mijdat kan niet zijn. Je bedeelt ze
ker mijn vrouw?"
„Neen", antwoordt de buurman, „ik heb
zelf gehoord, dat de zieke aan Jans vroeg:'
„Zou ik dan toch zoo moeten sterven..
komt Evert- niet? Och. Jans! hoe droevig
zonder kinderen, zonder...-, Lieske."
„Is.'t waar?" zegt Evert getroffen. „Zeg
maar dat ik kom
Als buurman weg is, denkt Evert: „Zou
ik wel gaan? Js het nu toch niet te laat?"
Evert kan zich maar niet 'voorstellen, dab
de zieke naar hem verlangt.
Waarschijnlijk zou hij dan ook niet tre-
gaan zijn, als z'n vrouw niet had gezegd:'
„Kom mee Evert! Je zoudt e,r je. leven
lang spijt van hebben, als je den laatsten
wensch van mijn, van jouw vader niet vol
daan hadt. Lieske.... die zoo zielsveel van
hem houdt, zou het jc kunnen verwijten."
Evert, gaat mede. Met looden tred na-,
dert hij het bed van den zieke, terwi*1 rijn
vrouw troost.zoekt bij Jans.
Lang staat Evert, zonder een woord te
zeggen, te staren naar het was-blceke re-
laat van den grijsaard, die roerloos rr.ct
gesloten eo?on. als 't war* den dood af
wacht.
Eindelijk vc--breek-: .Tans de pijnliikc
stilte: „Vader, daar is Evert" en iels lui
der: „Vader, Evert is hier".
Na een wiil opent de zieke z'n pogen,
wendt het gelaat naar Evcrt, ziet hem lang
aan en zegt dan heel zacht met rrebroken
stem: Evert't is mooi van ik
dank je
Evert weet niet, wat te zeggen. Wat is
nïooi? Dat hij is gekomen? Maar had z'n
vrouw dan niet gezegd: ..Dat is je plicht."
Na een poos vraagt hij: „Vaar vader,
wat heb ik dan vcor gedaan? waarvoor
dank?"
„Wat! waarvoor?" stamelt de sterven Ie
met zwakke stem, trachtend zich op te
richten. Ziin bevende hand zoekt die van
Evcrt, drukt zo harteliik en, wijzende op
de eieren, die op het tafeltje naast z'n bod
liggen, zegt hij zacht: Daardat
dank!
De ontroering is hem te machtig c:i op
hot kussen terugvallend, «Jïspelt de sterven**,
de: „LieskeZondagPaaschei....*
EIND GOED, AL GOED.
III.
Eerst dacht ik er aan voor moedertje
te koopen en u gelukkig en blij te
maar toen herinnerde ik me weer
*oord, wat voor mij een bevel is:
moet r.ooit stelen kind of het gevon-
achter houden. De heler is zoo slecht
'o steler. Gij moet altijd het gevon-
üan do politie brengen en zoo komt
*el terecht." Zoo sprak u altijd, niet
'moedertje? en mijn Engelbewaarder-
'hnsterde me geloof zoo heel zacht-
mts in, van braaf zijn en gehoorza-
soodat ik op een draf naar een po-
S®ut liep en do tasch met inhoud
over reikte. Wat keek die lange man
'onderd moeder, toen ik hem die tasch
aand stelde! Zou hij dat van zoo'n
mnd niet verwacht hebben, moeder?
streef ook alles netjes op in een
boekje, dat hij uit zijn binnenzak
le en zei toen: „nou zus, je zult er
van hooren."
uiW *'3ar, moeder, wat mij overkomen is.
goed gedaan of niet? Heb ik naar
naar mijn Engelbewaarder goed ge-
Ctil of niet?
v'.'>m.de m°oder? Wat voelt zij zich rijk
ti' ntonde! Hoe trotsch is zij op
nd en hoe prijst zij zich gelukkig
•r woord bewaard is gebleven in
|tf °t dig® harer dochterEn
1 trekt haar Marietje naar zich toe,
l8r kleine ding aan haar hart, dat
Pb van moederweelde, over-
nar met kussen en zegt tusschen
tanen door, als sprak zij tot zich
li Qk" dat mijn kindje is staan-
»blovf
'en» brots alles, dat zij niet ge-
3 waar de verleiding zoo groot
rjets 0 zal niet onbeloond blijven,
e t" »»|u- zal op dien stonde met
hebben neergezien op Ma-
oor wier eerlijkheid de Engeltjes
Jtucht hebben in den hemel,
waar iedere deugd liaar loon zal vinden.
Goddank! Thans is een zorg minder op
mijn schouders gelegd; het vertrouwen in
mijn kind zal ook in de toekomst niot
beschaamd worden
Kom hier, mijn schat, waardiger dan
goud en zilver ben jij thans voor mij. Kom
hier dat ik jou hoofdje tusschen mijn han
den omknel en blikken kan in je lieve,
zwarte kijkers, die zonder te blozen of te
blilcken vrij rond kunnen zien in de we
reld. Blijf zoo braaf en eerlijk en lief en
de goede God zal ons niet verlaten...
Het was laat voor moeder en kind dien
avond ter ruste giDgen. Er was ook zoo
veel te bespreken geweest. De kleine zus
was er nog onder den indruk van en tel
kens en telkens weer vertelde ze van al
het moois dat ze gezien en bewonderd
had en van den rijkdom, dien het kleine
beursje bevatte. Arm kindHoe weinig
reeds beteekende voor haar veel. Er
was voor haar niet veel noodig om zich
rijk te noemen. In hare kinderlijke ver
beelding zag zij daar voor zich, wat zij
gekocht zou hebben, zoo die tasch met in
houd haar eigendom was geweest en
vermoeid van het spreken en van de emo
ties van dien dag zakt haar hoofdje
zachfckens neer op haar borst en dommelt
zij in, voordat moeder uit haar overpein
zingen is opgeschrikt.
Hoe dankt zij de goede vrouw in
stilte den goeden God, dat Hij de- kleine
gered had van diefstal, die door een arm
kind onder zulke omstandigheden, zoo
gemakkelijk gedaan werd. Maar thans
was zij gerust! En deze gedachte hield
haar den slaap uit de oogen; dez© ge
dachte vervulde haar met zooveel blijd
schap, dat het haar voorkwam, alsof dat
arme zolderkamertje in eens herschapen
was in een keurige Balon, waaruit lieflijke
melodieën haar tegenruischten en waar
geen spoor was achtergebleven van ar
moede en van ellende. Entoen zij ein
delijk tot zich zelf kwam en tot dc ruwe
werkelijkheid weer teruggevoerd, was toen
zag zij Marietje ingeslapen op het
Iago stoeltje; ingeslapen met een glim
lach om den kleinen mond, alsof zij in
haar droom nogmaals doormaakte, wat
haar in werkelijkheid wedervaren was.
Wie zal het zeggen? Yast droomde zij
iets goeds. Een rein geweten wordt in
den slaap niet opgeschrikt door booze
droomen. Neende slaap is zacht en ver
kwikkend, wanneer men inslaapt met de
gedachte, dat ons werken en onzen arbeid
en onze daden niet tevergeefs geweest
zijn maar dat wij deden, wat enze plicht
ons gebood.
„Braaf kindzegt moeder en zij
neemt haar lieveling zachtkcns op; ont
kleedt haar en logt haar in haar ledikantje
waarin zij slapen zal tot den morgen toe,
zonder ook maar één keer wakker te wor
den. En kan het andersDe slaap is vast
bij een kind van dien leeftijd.
Do Red.
(Wordt vervolgd.)
VRAGENRUS.
Vraag 7. Ik las dat in Zuid-Afrika Hol-
landsch gesproken wordt. Is dat hetzelfde
Hollandsch dat wij spreken?
Antwoord. Neen, neon, beide talen zijn
wel van eenzelfden stam maar er is een
aanmerkelijk verschil èn in uitspraak, en
in schrijfwijze. Lees eens aandachtig deze
regels, die een couplet vormen van een
Z. A. lied, dan kunt go zelf eenigszins het
verschil opmaken.
Een ieder nasic heeft sijn reg,
Al is hij nog so swak cn sleg (sleg
[eenvoudig)
Daar is een oog, wat alles merk,
En set die onreg paal en perk.
Hij kijk ook ons verdrukkers na,
En waak ook voor Suid-Afrika.
Vraag 8. Wonen veel Hollanders in
Duitschland en omgekeerd?
Antwoord. Heb juiste getal zal heel
moeilijk te geven zijn en vookal wat het
aantal Duitschers betreft, die zich in Hol
land vestigen of gevestigd hebben. Er ko
men er geregeld bij. Deuk maar eens aan
de Duitscke dienstboden. Het lijkt wel of
heel Duitschland van dienstmeisjes leeg
loopt. Maargelijk hebben ze. Volgons
de nieuwste statistiek schrijft „het Duit-
ache weekblad voor Nederland" wonen in
Holland 5G.000 Duitschers; een klein ge
deelte van de ruim 60.000.000 inwoners;
in Duitschland daarentegen telt men ruim
200.000 aldaar wonende Hollanders; een
groot gedeelte van de ruim 7.000.000 in
woners.
Vraag 9. Mijn zusje en ik houden veel
van marsepijn. Vader weet niet waar dat
woord van daan komt. Zegt u het mij
eens
Antwoord. Zoo vriendjes houdt u zoo
veel van marsepijn? Ik vind het ook lek-
Tcer. Dat vader niet weet waar dit woerd
vandaan komt, geloof ik best. Daar zullen
wel meer vaders zijn en moeders er bij,
die het St. Nicolaasgebak eten zonder te
denken aan den oorsprong van dit lekkere
goedje. Dit woord marsepijn ontleend zijn
naam volgens sommige geleerden aan 't
woord „Marei panes, d.i. Marcusbrood."
De Marcipanes zouden kleine broodjes
geweest sijn op St. Marcusdag (25 April)
op vele plaatsen in Saksen gebakken, ter
herinnering aan ccn hongersnood, toen
dergelijke kleine broodjes zeer duur be
taald werden. Langzamerhand mengde
men er stoffen in, die dit brood tot een
lekkernij maakten. Volgens een andere
taalkundige (v. Dale) is de oorsprong van
den naam niet met zekerheid bekend.'
Vraag 10. Hoe lang is het Suezkanaal
in vergelijking met het Noordzeekanaal
Mijn oom die naar Indiö vertrokken is,
schreef over dat lange kanaal cn vend de
reis zoo verrukkelijk mooi
Antwoord. Ik geloof liet nest, dat de
reis naar Indië» zoo verrukkelijk mooi is
en dat 't daar aan 't Suezkanaal verruk
kelijk? warm begint to worden. Schreef
dat oom cok niet?
Dit kanaal heeft een lengte van 160
K.M. of ruim 30 uur gaans. De breedte
wisselt van 58100 M. en is S M. diep.
Heb werd gegraven van 18591869.
Het Noordzeekanaal tusschen Amster
dam en IJmuiden is 27 K.M. lang, 120 M.
breed en 8 M. diep.
Vraag 11. Zijn in ons land ook nog
menschen, die tot geen enkele kerk behoo-
ron?
Antwoord. Wis cn zekeren nog wel
bijna 8 van alle inwoners van ons va
derland. Volgens de laatste volkstelling
vraag ie meestor eens wanneer die
heeft plaats gehad waren er zonder
kerk 533.714. Dat is heel wat hè, als je
dit getal gaat vergelijken met het aantal
katholieken op dien datum. Tot do R. K.
kerk behoorden er toen 2.444.5S2.
Vraag 12. U zoudt vader een pleizier
doen, als u hem eens zei, hoe groot dc le
gers zijn van do verschillende staten, nu
er vredo gesloten is?
Antwoord. Zeker vriendje, jouw vader
wil ik dat pleizier gaarne doen en ik ben
heel blij ook, dat ik vadc.r kan zeggen,
hoe groot de legers zijn, die ze in vredes
tijd hebben. Wat echter in Dril schland
op het oogenblik gebeurt, doet ons echter
niet erg denken aan vrede uk.vaar. Maar
daar zullen we niet verdev ca :r spreken
cn zal ik vader eens gauw gaan vertellen»
wat ik in een onzer bladen gevonden heb:
Oostenrijk heeft nu 30000 man; België
11S000; Eulgarijo 33CC0; Tsjeclio-Slowc.kijr
150000; Denemarken 33000; Est-M.aud
Finiand 121GG0; Frankrijk 7302C1Dri.sch-
land (let op!) 100000; Hongarije 35000;
Italië 210000; Japan 250000: Letland 25000,
Li.tauen 13000; Nederland 291000 (onthou
den); Noorwegen 60000; Polen 275000; Por
tugal 40000; Roemenië 2C0090; Ri 1
1.300000; Biam 18.430 (waar ligt dat?);
Spanje 215000; Zweden 120.000; Zwitser
land 160000; de Vereonigde Staten 144000
(staand leger) cn 162000 (natior.rie garde.)
De Red.
Wat Agnes er van denkt.
Bekroond antwoord.
Mijnheer de Redacteur.
Het plaatje van 't kindéfci tiran! si lü
voor een kabouter en twee kinderen, 'een
jongen en een meisje. Do kabouter spreekt
door cle telefoon tegen z'n tweo lievelingen
aan wie hij altijd alles zegt. Beiden ver
langen sterk naar ccn grooten kinder
vriend, die hun iedere week iets nieuws
te vertellen heeft.
De kabouter vertelt hun d!?t zc altijd
en overal met mee moeten doen en hoe'
zc 't best en 't mooist dc opstelletjes cn
versjes maken moeten cn dab zo altijd al
les zelf moeten doen en niets afschrijven
van anderen. Zoo ook nu veer. Beiden
zitten weer bij do telefoon. Dc kabouter
zegt dat zc den moed maar niet moeten
verliezen. Nu dat zullen zoo'n paar flinke
kinderen niet gauw doen, geloof ik ten
minste. Dit beloven zo cn, wat ze beloven,
doen ze ook. Zoo wordt dc kinderrubriek
een lust voor allo lrindercD.
Agnes do Hosson,
Jlaagschc Schouw.