schort der broodbezorgstcrs. Hare staan mat en zij is vermoeid, want' h eft al geruimen tijd hare zware brood voortgetrokken, ia vele verdiepingen ieiklommen om hare klanten te bedie- eD zij is nog nuchter om te Com- 't,0 kunnen gaan. vanaf Zijn Kruis ziet Christus op -i':. ;s;e tl ïjc ffelkom, gij vrouw uit het volk, gij in ivoud de eerste, en dat bijna iederen Keen, gij zijt Mij niet vreemd [tienhonderd jaren geleden zag ik u in een tempel als dezen, toen gij in uw weduwenpenninkske liet vallen ae offerbus der armenGij bezit do ii Seidenheid van het goede, zooals de schaamteloosheid van het ado hebben. Zalig de armen. jon: enen. edi •ypi leven uur Je deur gaat open, met forschen ruk. mbi [aplaarzen met sporen klinken op de enen, gouden knoopen blinken in de [tendschemcring, en de rechte lijn van sabel. De man treedt nader, met afge- len pas, dc kepi in de hand. Hij knielt, kort gebéd en ziet op naar het 'jj Jj,!- hem herkent de Christus: Kapitein, Ik heb u gezien, negentien- >rd jaren geleden, als Romeinsch hon- jman aan den voet van ditzelfde Herinnert gij u, welk een walging toen eerlijke ^soldatenziel vervulde, bij het van al die gezichten vol haatbij hooren dier beschimpingen Het vragenden blik hebt gij naar Mij ezien; en toen alles voorbij was, hebt uitgeroepen met een stem, die door dfl sen weerklonken heeft: „Waarlijk, deze Gods Zoon was ook Anna, de profetes.... en moeder van Mariaen 'zoovele ande- Blocmen, welke rich neigen naar de igheid Heden zult gij met Mij zijn in het Pa- uur wordt de deur geopend maar lang- als met minder liefde. En door de ning hoort men soms het ronken van of de rinkelende belletjes van 'n •-spanhet knallen van de zweep of oneerbiedig gelach van wachtende iffears waarlijk, daar komt de rijke jonge- het EvangelieHonderdvijf- uizend gulden inkomen's Zondags kort Misjemet Paschen te Com- dat is alles. Hij schijnt gebukt de verdrietige onvoldaanheid van al ;ede dat hij den moed niet heeft te ïer is de vrouw van een die zich ver ten koste der gesloten kerken, torst eon last van bonten en juweelen ruit men het bloed der armen zou kun- persen. Honderden kloosterzusters :cn in ballingschap, om haar de weel- verschaffen van een vorstelijke wo- waar de fauteuils bekleed zijn met olen koorkappen en kazuifelsEn «rbeeldt zich nu met een Wcesge- lie en een kaarsje dat alles weer goed laken ;n. ook zij is voor Christus geen on- pde. Zii is de voorzichtige vrouw van is: „Bemoei u niet met dezen Recht- dige wen uur et wordt weer stil in de kerk. Christus, aan het kruis genageld, jut nog te zoeken Weer wordt de deur geopend, 't Is een man, oud en gedecoreerd. Hij ziet rond of niemand hem bespiedt. Hij heeft behoefte aan een gebed.... Hij heeft behoefte aan eene verzekering, dat de groove Christus daar boven alleen bevrediging kan geven aan zijn geest, tot walgens toe verzadigd van de wijsheid dezer wereld. Twijfelend, vragend, ziet hij op naar de Gekruiste: „Heer, wat wilt Gij, dat ik doe?" „Zacheus, daal af!Daal af van uw hoogmoed. Nog lager.... "Wordt als do kleinenKniel neder!Want Ik moet bij u mijn intrek nemen!" „Maar wanneer, Heer 1" „Nog dezen dag!" „Bij u moet Ik mijn intrek nemen!...." Dit is de kreet van Christus op dezen Paaschdag. Hij is gericht aan iedereen, aan reine en bedorven harten. Hij is gericht zelfs tot hen, die geestelijk dood zijn. „Lazarus, kom naar buiten!...." 't Is de stervende, gemartelde Christus, die roept.... Wie weet, misschien voor den laatsten keer „Heden moet Ik bij u mijn intrek ne men." - - „Maar Heer...." „Nog heden!" R. „Ctr." HET PAASCHE'. Kobus Verhallen staat voor 't raam van het voorhuis, z'n handen, in zijn zalcken, tusschen z'n lippen gekneld een pijpke. Kobus, men kan het thans nog zien, was in zijn tijd een struische boer. had blijk baar hard gewerkt. Maar nu zou hij er niet meer toe in staat zijn; zijn rug is gebogen, stram zijn z'n leden, vergrijsd is z'n haar. Hij is oud. Zijn kinderen zijn op cén na van hem heen .gegaan. Sommigen hebban een eigen hoeve in naburige dorpen, één dochter is getrouwd met Evert van Bakel en woont op de boerderij naast de zijne. Kobus tuurt door het venster naar die hoeve en denkt aan 't verleden. Wat een verschil! Vooral 's avonds bij den haard en dan. des Zondags. Was dat niet een echte „dag des Heeren"? Maar thans.. Kobus maakt een afwerende beweging mot zijn hand cn schokschouderend keert hij zich om, binnensmonds mompelende. Jans, de ecnige ongetrouwde dochter, die zijn huishouden bestuurt, komt juist bin nen en vader reeds meer in zulk een stem ming ziende, spreekt zij goedig: „Och, va der, al weer kwade zin!" Kobus schrikt, hij meende alleen te zijn en zegt: „Wat! kwade zin? Is het soms mijn schuld?" „Nu ja" sust Jans, die direct begrijpt waarover het gaat „het is wel Evert's schuld, maar laat dat nu rusten, 't Is al zoo lang geleden en hij meent het niet zoo „Wel ja, jc moet hem nog voorspreken. Ik zeg je, hij was altijd tegen den draad in, altijd meende hij het beter te weten." „Ja", sprak Jans. „ik weet 't wel. ik weet 't wel. maar die jongen is toch te veran deren." „Niet te veranderen! dat zult ge eens zien!onthoud wat ik zegals die eenden en kippen van den zemer weer op mijn erf komen, dat schiet ik zo neer. Versta je „Och vader „Wel zeker-' onderbrak Kobus, zich meer opwindend, „ik zal al mijn koren laten ver nielen, die rakkefs!Je moet ze zion springen naar de halmen en heele stukken trappen die eenden plat. Krabben die hen nen niet den heclcn grond ten onderste boven?" „Maar vader! is dat nu zoo erg?" „Zoo erg? ik zeg maar, ze blijven van mijn erf, al moest ik Jans meent van onderwerp te moeten veranderen om erger te voorkomen. Ze zegt: „Zeker vader, ge hebt gelijk. Ik denk zoo dikwijls, hoe is het toch mogelijk, dat Evert's kinderen heel anders zijn dan hun vader. Is Lieske geen lief kind? En is ze niet bij de hand voor zes jaar?" Kobus drift schijnt bij het hooren van den naam van z'n kleinkind verdwenen en glimlachend zegt hij zacht: „Lieskeja, Lieske"Zich tot Jans wendend ver volgt hij, weer ietwat bitter: „Maar waar om komt ze den laatsten tijd hier zoo wei nig? Zeg eens, zit hij daar niet achter? Ja, natuurlijk, als hijIn ziph zelf trommend, gaat Kobus bij het vuur zitten en stopt zijn pijp. „Toe, Evert", spreekt Mina, z'n vrouw, wees nu wijzer. Waarom zult ge vader's laatste levensjaren nu verdrietig maken? Ik ken er toch genoeg, die hun kippen en eenden vasthouden. Daar heb je, om maar enkelen te noemen „Zeg, schei er mee uit" onderbreekt Evert „.begin je weer over die lamme kip- pengeschiedenis- Bah. wat een kleingees tigheid om over zoo'n enkelen korenhalm te vallenJe zegt, dat ik hem ziek maak? Wil ik je eens wat zeggen: als liij ook maar eieren kon rapen, dan, ja, dg,n zou hij wel gauw beter zijn." Evert", zegt z'n vrouw, „je mocht ge rust wat eerbiediger over vader spreken Hij is altijd goed voor ons geweest: gaf hij ons niet, toen we trouwden, het beste land van zijn boerderij? Lieske, die tot nu toe druk met haar pop had gespeeld, komt bij haar moeder staan, nu ze over grootvader hoort praten. Naar haar moeder opziende zegt ze: „Ja, hu, moeder, grootvader is zoo goed?" „Wat praat iii ook al mee!" zegt Evert barsch. „Jc gaat cr niet meer heen, begrs- pen?" Wrevelig over ziel» zelf verlaat Evert door den stal het huis.... „Is 't hier niet te koud, rader?" vraagt Jans bezorgd. ..wil ik den stoel wat dichter bij 't vuur zetten?" ..Neen, laat maar" antwoordt Kobus, „ik zit. hier goed bij 't raam". Jans begrijpt wel. waarom hij aan het raam wil zitten, ofschoon het daar trekke rig is. Hij heeft daar het gezicht op de hoeve van Evert. Hoe gaarne zou hij naar Evert gegaan zijn! Maar kan hij liet eerst de hand uitsteken? Och.! kwam Lieske nog maar, ja, dandan zou hij alles willen vergeten en vergeven. Maar Lieske komt niet meer. Als zij er was, dan scheen het huis vol zonnelicht, vol warmte. Tusschen grootvader en Lieske bestaat de hartelijk ste genegenheid, het is alsof de grijsaard teert op de liefde van z'n kleinkind. Nu Lieske niet meer komt, lijdt de oude méér dan men weet; hij kwiint weg als een plant die men de zonnewarmte onthoudt. Soms zit bij, weggedoken in ziin grooten stoel, te droomen; herinnering na herinne ring komt hem dan voor den geest, en als hij dan is gekomen aan den tijd, dat Lies ke haar mollige armpjes om z'n moe-gebo gen hals slaat en hem tegenlacht, dan vloeien er tranen langs zijn verweerd ge laat. Jans kent haar vader, stoort hem dan niet. Zij weet, dat het tranen zijn. van zalige vreugde, tranen, die als het ware uit zijn gevoelig hart wellen. 't Loopt naar Paschen, 't is „goede week". Kobus zit dicht bij den haard, in eengedoken in z'n leuningstoel. Jans zit- tegenover hem, schilt aardappelen. Geen woord wordt gewisseld. De oude man schijnt te slapen, hij wordt met den dag zwakker. Jans bidt in stilte; zij weet, dat dit alleen hier kan helpen: Evert zachter te stemmen en vader en Lieske.... Jans bidt, bidt met haar hartWas Gods hulp in den hoogsten nood niet het meest nabij Eensklaps een zacht geschuifel voor de gesloten deur, dan een zachte klop met een klomp er tegen. Jans schrikt, staat op en opent de deur: „Lieske! gij hier?" Zij dacht aan haar ge bedWas dit dan Gods hulp?Wa ren Zijne wegen vaak niet onnaspeurlijk? Grootvader is ontwaakt. Opmerkelijk is de verandering op z'n gelaat. Zooeven mat, droevig, thans vol leven. Zijn mond be weegt zich, z'n oogleden trillen, hij rijst als 't ware in z'n stoel overeind. „Zoo Lieske", zegt Jans, „komt ge nog eens bij grootvader? Dat heeft hij graag, hoor!" Lieske loopt naar grootvader, beide handjes achter haar rug houdend. De oude glimlacht, hij voelt zich beter. Zijn stem beeft van geluk: „Dag lief kind, kom toch eens bij je grootvader. Waar ben je toch zoo lang gebleven? Lieske staat nu vlak voor groptvader, kijkt hem guitig aan, begrijpt niet zijn weelde en zegt geen woord. „Foei!" zegt Jans, zich tot Lieske voor overbuigend, „geef eens gauw een mooi handje aan grootvader!" Lieske lacht ook haar schalks toe. Eensklaps steekt dc kleine haar rechter hand uit en toont een eendenei, grooter dan haar handje. Ze legt het in grootvi- ders vereelte hand en zegt, lief lachend: „Eén ei is géén ei." Dan brengt Lieske ook haar linkerhandje naar voren, waarin ook een reuzenei en zegt lachend: „Twee ei is een half ei!" Grootvader zit, in iedere hand een ei. roerloos, zwijgend. Kinderlijk blij be schouwt hij de eieren als was het een kost baar geschenk. Lieske dringt zich tusschen de knieën van den oude en zich tegen z'n breede borst vleiend, zegt ze, z'n gelaat met beide handjes streelend: „En drie ei is een Paaschei". Vlug laat ze er glim lachend op volgen: „Maar dat krijgt groot vader Zondag!" Nog zit de oude sprakeloos, onbeweeglijk totdat Lieske zegt: „Dat zijn eieren groot vader!.... voor uvoor u alleen!" „Voor mij?voor mij?-'.... stamelt. de grijsaard. „Van wie?van Lieske?" „Van vader", jokt Lieske in haar on schuld. Zeker, moeder had haar wel de eieren medegegeven, maar had ze zelf va der niet hooren zeggen: „als grootvader maar eieren had, dan zou hij wel gauw beter worden?" Grootvader legt voorzie'.tig de eieren op tafel en Lieske naar zich' toetrekkend vraagt hij za-cht: „Van je vader? voor mi]? och. wat dat eens waar, lieve engel!" „Ja wel", zegt Lieske, „wezenlijk waar! Mooder zei ook, dat u altijd zoo héél goed voor ons geweest zijt Dc oude streelt ontroerd Licslre's haren, terwijl haar hoofdje in z'n armen rust. Van aandoeuing haast niot' kunnopdo spreken, stamelt hij: „En krijg ilc van Lieske Zon dag het Paaschei?" Lieske slaat haar armpjes om zijn hals kust dc verweerde wangen cn zegt, heel zacht aan z'n oor: „Grootvader krijgt Zon dag een heel, héél groot Paaschei...." „Moet jc nog niet naar kuis!-' vraagt eensklaps Jans. „Jc vader weet zeker niet, dat jc hier zijt?" „Och ja," zegt Lieske, van rrrc' vaders knie glijdend, „moeder zei, <lr., ik gauw moest terug komen." Ontstemd ziet de oude naar Jans. Was dat nog te veel geluk voor hem? Lieske streelt nog eenmaal do ruwe han den van den grijsaard, maar ongevoelig schijnt hij weer te zijn geworden. weg gedoken in z'n stoel, staart hij dof voor zich uit. Den volgenden dag voelt grootvader zich zoo ziek, dat hij to bed blijft. Tegen den avond wordt zijn toestand van dien aard, dat Jans het ergste gaat vreezen. Een buurman zal Pastoor en dokter waarschu wen. Hij loopt cok bij Evert aan en zegt, dat de zieke hem nog wil spreken. „Mij spreken!" roept Evert verwonderd uit. „Mijdat kan niet zijn. Je bedeelt ze ker mijn vrouw?" „Neen", antwoordt de buurman, „ik heb zelf gehoord, dat de zieke aan Jans vroeg:' „Zou ik dan toch zoo moeten sterven.. komt Evert- niet? Och. Jans! hoe droevig zonder kinderen, zonder...-, Lieske." „Is.'t waar?" zegt Evert getroffen. „Zeg maar dat ik kom Als buurman weg is, denkt Evert: „Zou ik wel gaan? Js het nu toch niet te laat?" Evert kan zich maar niet 'voorstellen, dab de zieke naar hem verlangt. Waarschijnlijk zou hij dan ook niet tre- gaan zijn, als z'n vrouw niet had gezegd:' „Kom mee Evert! Je zoudt e,r je. leven lang spijt van hebben, als je den laatsten wensch van mijn, van jouw vader niet vol daan hadt. Lieske.... die zoo zielsveel van hem houdt, zou het jc kunnen verwijten." Evert, gaat mede. Met looden tred na-, dert hij het bed van den zieke, terwi*1 rijn vrouw troost.zoekt bij Jans. Lang staat Evert, zonder een woord te zeggen, te staren naar het was-blceke re- laat van den grijsaard, die roerloos rr.ct gesloten eo?on. als 't war* den dood af wacht. Eindelijk vc--breek-: .Tans de pijnliikc stilte: „Vader, daar is Evert" en iels lui der: „Vader, Evert is hier". Na een wiil opent de zieke z'n pogen, wendt het gelaat naar Evcrt, ziet hem lang aan en zegt dan heel zacht met rrebroken stem: Evert't is mooi van ik dank je Evert weet niet, wat te zeggen. Wat is nïooi? Dat hij is gekomen? Maar had z'n vrouw dan niet gezegd: ..Dat is je plicht." Na een poos vraagt hij: „Vaar vader, wat heb ik dan vcor gedaan? waarvoor dank?" „Wat! waarvoor?" stamelt de sterven Ie met zwakke stem, trachtend zich op te richten. Ziin bevende hand zoekt die van Evcrt, drukt zo harteliik en, wijzende op de eieren, die op het tafeltje naast z'n bod liggen, zegt hij zacht: Daardat dank! De ontroering is hem te machtig c:i op hot kussen terugvallend, «Jïspelt de sterven**, de: „LieskeZondagPaaschei....* EIND GOED, AL GOED. III. Eerst dacht ik er aan voor moedertje te koopen en u gelukkig en blij te maar toen herinnerde ik me weer *oord, wat voor mij een bevel is: moet r.ooit stelen kind of het gevon- achter houden. De heler is zoo slecht 'o steler. Gij moet altijd het gevon- üan do politie brengen en zoo komt *el terecht." Zoo sprak u altijd, niet 'moedertje? en mijn Engelbewaarder- 'hnsterde me geloof zoo heel zacht- mts in, van braaf zijn en gehoorza- soodat ik op een draf naar een po- S®ut liep en do tasch met inhoud over reikte. Wat keek die lange man 'onderd moeder, toen ik hem die tasch aand stelde! Zou hij dat van zoo'n mnd niet verwacht hebben, moeder? streef ook alles netjes op in een boekje, dat hij uit zijn binnenzak le en zei toen: „nou zus, je zult er van hooren." uiW *'3ar, moeder, wat mij overkomen is. goed gedaan of niet? Heb ik naar naar mijn Engelbewaarder goed ge- Ctil of niet? v'.'>m.de m°oder? Wat voelt zij zich rijk ti' ntonde! Hoe trotsch is zij op nd en hoe prijst zij zich gelukkig •r woord bewaard is gebleven in |tf °t dig® harer dochterEn 1 trekt haar Marietje naar zich toe, l8r kleine ding aan haar hart, dat Pb van moederweelde, over- nar met kussen en zegt tusschen tanen door, als sprak zij tot zich li Qk" dat mijn kindje is staan- »blovf 'en» brots alles, dat zij niet ge- 3 waar de verleiding zoo groot rjets 0 zal niet onbeloond blijven, e t" »»|u- zal op dien stonde met hebben neergezien op Ma- oor wier eerlijkheid de Engeltjes Jtucht hebben in den hemel, waar iedere deugd liaar loon zal vinden. Goddank! Thans is een zorg minder op mijn schouders gelegd; het vertrouwen in mijn kind zal ook in de toekomst niot beschaamd worden Kom hier, mijn schat, waardiger dan goud en zilver ben jij thans voor mij. Kom hier dat ik jou hoofdje tusschen mijn han den omknel en blikken kan in je lieve, zwarte kijkers, die zonder te blozen of te blilcken vrij rond kunnen zien in de we reld. Blijf zoo braaf en eerlijk en lief en de goede God zal ons niet verlaten... Het was laat voor moeder en kind dien avond ter ruste giDgen. Er was ook zoo veel te bespreken geweest. De kleine zus was er nog onder den indruk van en tel kens en telkens weer vertelde ze van al het moois dat ze gezien en bewonderd had en van den rijkdom, dien het kleine beursje bevatte. Arm kindHoe weinig reeds beteekende voor haar veel. Er was voor haar niet veel noodig om zich rijk te noemen. In hare kinderlijke ver beelding zag zij daar voor zich, wat zij gekocht zou hebben, zoo die tasch met in houd haar eigendom was geweest en vermoeid van het spreken en van de emo ties van dien dag zakt haar hoofdje zachfckens neer op haar borst en dommelt zij in, voordat moeder uit haar overpein zingen is opgeschrikt. Hoe dankt zij de goede vrouw in stilte den goeden God, dat Hij de- kleine gered had van diefstal, die door een arm kind onder zulke omstandigheden, zoo gemakkelijk gedaan werd. Maar thans was zij gerust! En deze gedachte hield haar den slaap uit de oogen; dez© ge dachte vervulde haar met zooveel blijd schap, dat het haar voorkwam, alsof dat arme zolderkamertje in eens herschapen was in een keurige Balon, waaruit lieflijke melodieën haar tegenruischten en waar geen spoor was achtergebleven van ar moede en van ellende. Entoen zij ein delijk tot zich zelf kwam en tot dc ruwe werkelijkheid weer teruggevoerd, was toen zag zij Marietje ingeslapen op het Iago stoeltje; ingeslapen met een glim lach om den kleinen mond, alsof zij in haar droom nogmaals doormaakte, wat haar in werkelijkheid wedervaren was. Wie zal het zeggen? Yast droomde zij iets goeds. Een rein geweten wordt in den slaap niet opgeschrikt door booze droomen. Neende slaap is zacht en ver kwikkend, wanneer men inslaapt met de gedachte, dat ons werken en onzen arbeid en onze daden niet tevergeefs geweest zijn maar dat wij deden, wat enze plicht ons gebood. „Braaf kindzegt moeder en zij neemt haar lieveling zachtkcns op; ont kleedt haar en logt haar in haar ledikantje waarin zij slapen zal tot den morgen toe, zonder ook maar één keer wakker te wor den. En kan het andersDe slaap is vast bij een kind van dien leeftijd. Do Red. (Wordt vervolgd.) VRAGENRUS. Vraag 7. Ik las dat in Zuid-Afrika Hol- landsch gesproken wordt. Is dat hetzelfde Hollandsch dat wij spreken? Antwoord. Neen, neon, beide talen zijn wel van eenzelfden stam maar er is een aanmerkelijk verschil èn in uitspraak, en in schrijfwijze. Lees eens aandachtig deze regels, die een couplet vormen van een Z. A. lied, dan kunt go zelf eenigszins het verschil opmaken. Een ieder nasic heeft sijn reg, Al is hij nog so swak cn sleg (sleg [eenvoudig) Daar is een oog, wat alles merk, En set die onreg paal en perk. Hij kijk ook ons verdrukkers na, En waak ook voor Suid-Afrika. Vraag 8. Wonen veel Hollanders in Duitschland en omgekeerd? Antwoord. Heb juiste getal zal heel moeilijk te geven zijn en vookal wat het aantal Duitschers betreft, die zich in Hol land vestigen of gevestigd hebben. Er ko men er geregeld bij. Deuk maar eens aan de Duitscke dienstboden. Het lijkt wel of heel Duitschland van dienstmeisjes leeg loopt. Maargelijk hebben ze. Volgons de nieuwste statistiek schrijft „het Duit- ache weekblad voor Nederland" wonen in Holland 5G.000 Duitschers; een klein ge deelte van de ruim 60.000.000 inwoners; in Duitschland daarentegen telt men ruim 200.000 aldaar wonende Hollanders; een groot gedeelte van de ruim 7.000.000 in woners. Vraag 9. Mijn zusje en ik houden veel van marsepijn. Vader weet niet waar dat woord van daan komt. Zegt u het mij eens Antwoord. Zoo vriendjes houdt u zoo veel van marsepijn? Ik vind het ook lek- Tcer. Dat vader niet weet waar dit woerd vandaan komt, geloof ik best. Daar zullen wel meer vaders zijn en moeders er bij, die het St. Nicolaasgebak eten zonder te denken aan den oorsprong van dit lekkere goedje. Dit woord marsepijn ontleend zijn naam volgens sommige geleerden aan 't woord „Marei panes, d.i. Marcusbrood." De Marcipanes zouden kleine broodjes geweest sijn op St. Marcusdag (25 April) op vele plaatsen in Saksen gebakken, ter herinnering aan ccn hongersnood, toen dergelijke kleine broodjes zeer duur be taald werden. Langzamerhand mengde men er stoffen in, die dit brood tot een lekkernij maakten. Volgens een andere taalkundige (v. Dale) is de oorsprong van den naam niet met zekerheid bekend.' Vraag 10. Hoe lang is het Suezkanaal in vergelijking met het Noordzeekanaal Mijn oom die naar Indiö vertrokken is, schreef over dat lange kanaal cn vend de reis zoo verrukkelijk mooi Antwoord. Ik geloof liet nest, dat de reis naar Indië» zoo verrukkelijk mooi is en dat 't daar aan 't Suezkanaal verruk kelijk? warm begint to worden. Schreef dat oom cok niet? Dit kanaal heeft een lengte van 160 K.M. of ruim 30 uur gaans. De breedte wisselt van 58100 M. en is S M. diep. Heb werd gegraven van 18591869. Het Noordzeekanaal tusschen Amster dam en IJmuiden is 27 K.M. lang, 120 M. breed en 8 M. diep. Vraag 11. Zijn in ons land ook nog menschen, die tot geen enkele kerk behoo- ron? Antwoord. Wis cn zekeren nog wel bijna 8 van alle inwoners van ons va derland. Volgens de laatste volkstelling vraag ie meestor eens wanneer die heeft plaats gehad waren er zonder kerk 533.714. Dat is heel wat hè, als je dit getal gaat vergelijken met het aantal katholieken op dien datum. Tot do R. K. kerk behoorden er toen 2.444.5S2. Vraag 12. U zoudt vader een pleizier doen, als u hem eens zei, hoe groot dc le gers zijn van do verschillende staten, nu er vredo gesloten is? Antwoord. Zeker vriendje, jouw vader wil ik dat pleizier gaarne doen en ik ben heel blij ook, dat ik vadc.r kan zeggen, hoe groot de legers zijn, die ze in vredes tijd hebben. Wat echter in Dril schland op het oogenblik gebeurt, doet ons echter niet erg denken aan vrede uk.vaar. Maar daar zullen we niet verdev ca :r spreken cn zal ik vader eens gauw gaan vertellen» wat ik in een onzer bladen gevonden heb: Oostenrijk heeft nu 30000 man; België 11S000; Eulgarijo 33CC0; Tsjeclio-Slowc.kijr 150000; Denemarken 33000; Est-M.aud Finiand 121GG0; Frankrijk 7302C1Dri.sch- land (let op!) 100000; Hongarije 35000; Italië 210000; Japan 250000: Letland 25000, Li.tauen 13000; Nederland 291000 (onthou den); Noorwegen 60000; Polen 275000; Por tugal 40000; Roemenië 2C0090; Ri 1 1.300000; Biam 18.430 (waar ligt dat?); Spanje 215000; Zweden 120.000; Zwitser land 160000; de Vereonigde Staten 144000 (staand leger) cn 162000 (natior.rie garde.) De Red. Wat Agnes er van denkt. Bekroond antwoord. Mijnheer de Redacteur. Het plaatje van 't kindéfci tiran! si lü voor een kabouter en twee kinderen, 'een jongen en een meisje. Do kabouter spreekt door cle telefoon tegen z'n tweo lievelingen aan wie hij altijd alles zegt. Beiden ver langen sterk naar ccn grooten kinder vriend, die hun iedere week iets nieuws te vertellen heeft. De kabouter vertelt hun d!?t zc altijd en overal met mee moeten doen en hoe' zc 't best en 't mooist dc opstelletjes cn versjes maken moeten cn dab zo altijd al les zelf moeten doen en niets afschrijven van anderen. Zoo ook nu veer. Beiden zitten weer bij do telefoon. Dc kabouter zegt dat zc den moed maar niet moeten verliezen. Nu dat zullen zoo'n paar flinke kinderen niet gauw doen, geloof ik ten minste. Dit beloven zo cn, wat ze beloven, doen ze ook. Zoo wordt dc kinderrubriek een lust voor allo lrindercD. Agnes do Hosson, Jlaagschc Schouw.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1923 | | pagina 13