D
OM TE LACHEN.
REBUS.
'Aan de gewassen in den tuin doen ze be
slist schade èn omdat do wortels in den
goed bemesten grond dringen en daaruit
hun doel halen, wat aan onze tuingewas
sen wordt onttrokken, en omdat ze voor
al in 't vroege voorjaar de zon beletten
een groot deel van den tuin behoorlijk te
verwannen. Immers de zon staat dan
nog laag en de schaduwen zijn lang. Dit
is des te erger, naarmate de haag meer
op 't zuiden staat.
Een geheel open ligging van den moes
tuin is misschien ook niet goed; voor een
haag van pl.m. 1 M. hoogte aan den
Noordkant is wel wat te zeggen.
In de streek, waar do beroepstuinders
wonen, b.v. in Loosduinen, waar vooral
gewerkt wordt om vroege opbrengsten te
krijgen, ziet men de rieten schuttingen
voor een groot deel verdwijnen. Dit komt
eensdeels, omdat die schuttingen en de
daar langs liggende paadjes vrij veel
ruimte in beslag namen en de Noord
kant ervan heelemaal geen zon kreeg;
anderdeels omdat de teelt in kassen en
bakken nog veel vroeger groenten geeft.
Trouwens wanneer in een warm gele
gen moestuin in 't voorjaar 'n paar weken
of 'n maand te laat gezaaid of geplant
Avordt, dan zal die gunstige ligging toch
alléén nog niet in staat zijn ons A'roeg
oogstbare groenten te leveren. In dezen
tijd van duur stookmateriaal zouden we
daarom goed doen, vooral de aan Oost
en Zuidkant gelegen heggen op te rui
men, terwijl ook de aan de Westzijde ge
legene, gevoegelijk zouden kunnen ver
dwijnen. Is de hof aan den Noorderkant
erg open gelegen en er staat een heg,
dan zou ik daar erg voor zijn, die te
behouden, ofschoon inzonderheid voor do
teelt van alle soorten kool, een geheel
open ligging de meest beste is.
Een behoorlijke omheining met vlecht
werk, kippengaas, is veel voordeeliger.
Wenscht ge echter een hof bij uw huis,
die u volop groenten oplevert, waarvan
het gebruik ook op 't platte land gaande-
Aveg toeneemt, dan dient ge te bedenken,
dat dikwijls niet de grootte, maar Avel
de ligging en het onderhoud, bepalen of
ge daarop zult kunnen rekenen.
Voor kippenhouders.
Wij lazen in„de Kleinveetcelt":'
In de koude maanden \'an het jaar
komt legkramp meer voor dan anders.
Plotseling verliest een hen het gebruik
van haar pooien, meestal wanneer ze reeds
eenigen tijd aan den leg is. Het zijn dan
ook meestal de beste legsters, die door
deze lastige, maar niet ernstige kwaal
worden overvallen. Behalve dit ongemak
zien zulke hennen er als een toonbeeld
A*atf" gezondheid uit-, frisch roode kara,
meestal nogal zwaar in de liand, goede
eetlust ontbreekt niet. Zoodr» men nu b.v.
bij het A'ceren opmerkt, dat een lien slap
op do beenen is, zondert men haar af in
een lokker warme ruimte, op een laag
stroohaksel, hooi of dergelijke, alles droog
en warm. Het is niet kwaad haar eenige
oogcnbh'kken met de pooten in warm wa
fer to houden, daarna goed af to drogen
en desnoods in t-e wrijven met wat ka in
fers pirï bus. Wat haar voeding betreft die
moet bestaan uit liaver in hoofdzaak, ver
der een weinig tarwe maar volstrekt geen
mais en nog minder zacht-voer. Behalve
dat dc liocA-eellieid graan wat beperkt is,
moet het frïssche droge groenvoer volop
gegeven Avorden. Het gevoelen van de
meeste liefhebbers is dan. ook, dat een
zekere over\-oeding de aanïeidendo oor
zaak is tot do legkramp. Soms is bet on
mogelijk legkramp en legnood van elkaar
te onderscheiden.
Meermalen bemerkt men do vlugste be
terschap van legkramp door het dier in
een goed gevuld broedlicekj© te plaatsen,
zoodat het als het ware genoodzaakt is
te blijven zitten.
Voorbijgangers.
Doèrloopen! do blauwe lucht stond
boven do groot-c stad. der menschen, en
•daaronder Avas bet een gewriemel \-an
•driïkkerige wezentjes in de nauwe sple.t-en
der straten, in de open gaten der pleinen,
en een loop-en aldoor, zonder even her
ademend opkijken naar dtat blauw, maar
inot straf oogeu naar iets recht vóór ben,
iets dat tevens nog al ver van hen af
stond, want allen liepen haastig, als bang.
dat zij het niet tijdig zouden bereiken.
..Dóórloopende mcnschen liepen;
de lijnen die zij volgden waren recht,
mochten niet etuitenrechte lijnen zijn de
kortste, dus die van tijd, dus die van geld:
„Dóórloopen
Er dwaalden er tusschen, wier levens
lijnen gebroken lagen zoo maar her en
dei-dat waren mens-chen met bleoke,
smalle vervelingag-eziohten, wier Janter-
fantearige gang ging, zij wisten zelf niet
goed waarheen, slenterend door dc be
drijvige volte van dat algaan, en liet was
een hinderend stooten telkens, en een on
geduldig roepen, van..DóórloopenDóór
loopen 1"
Hein liep door toch voelde hij een
zenuwachtige knikking in zijn anders*
krachtpg-va-sten stap, oen da ministers ndo
vaagheid rond de scherp© blikken van zijn
zelfbewustheid, zelfs een begin wan ver-
waarkozing in zijn correcte houding van
mensch-bij-alles-in-de-puntjeshij geraakte
ieder oogenblik van de stoep op het
asphalt en van het asphalt op de stoep;
•toen ging hij oen Bodega binnen.
Er had een dag bestaan, dat hij ook
draafde tusschen de haastige mcnschen
der drukke straten en pleinen, en graag.
Toen had hij een doel, van een groot
heids waarde als die van het leven zelf, dat
doel. een middelpunt, waarnaar hij ge
trokken had alle stralen van zijn manne
lijk etrevcn, een A-eld zoo breed en zoo
Avijd; ieder ideaal wordt 's menschen
tweede horizon.
Hij had missie-broeder willen worden,
daarvoor had hij gewerkt, jaren; talen
had hij geleerd, ambachten had hij ge
leerd.
Toen naar het noviciaat.... in die
stilte,... zóó had hij zijn voorbereiding
zioh niet gedroomdbij had vroeger wol
jrebedea, m: a o oral gewerkt en geleerd;
daar Averd ook wel gewerkt en geleerd,
maar vooral gebeden, en dat viel hem
tegen, en zonder verzet gaf hij toe aan
zijn opwellingom weer te draA-en tus
schen de ha-aslige menschen.
Weer een paar dagen in de wereld
terugwat Avas hij stom geweest....
had hij tooh maar meer geduld gehad
God» hij voeldehij kon niet meer met
graagte draven tusschen de haastige men
schen
Hij staardeonafgebroken
De kellner draaide om zijn tafeltje: hij
zat te lang a-oot één glaasje.
Hij lette echter niet op die zijn spin-
bewegingen, staarde onafgebroken door
de glanzing van de breede spiegelruit,
waar voorbijtrokken, én heen én weer, als
een diobte muggcn-woik die do wind oens-
klaps naar rechts, naar links blies in a-in-
nigrcohle strepen: aldoor al maar men-
sóhen.getingel van fietsen, gotoettoet
van auto's, geting-ting van eïeotrisohe
trams, geklik-klak van rijtuigen herriede
door liun dof asphalt-geschuifel, beschaafd
stras-t-gefluister,waartoe dat alles..
Avaarheen die allen.... zij hadden een
doelhij niet.
De kedlner liet zijn servet vallen, vlak
naast zijn tafeltje en bukte.
„Aannemen!'' tikte Hein.
Aan dien dag kwam maar -geen eind.
Vroeger gunde hij zijn geest en zijn hart
en zijn lichaam geen rust.
Ook in het noviciaatdie stilte, die
hij zich leeg verbeeld had, hij voelde nu:
dat bez ig-z ij n-me t-God, dat vulde het
leven.
De tijd word hem nu zoo ruimof hij
een nieuw pak aan-had, dat hem te wijd
zat, zoo ongemakkelijk en vreemden oi
hij stond, en of hij liep, en oï hij zat, dat
pak blééf te wijd.
Zoo Averd het eindelijk avond.
Ring, rrnritig! een electrischc-schel-
ruk; het scherm ging weer op, de muziek
zette weer in, hunkerende oogen begonnen
Aveer te glanzen uit die honderden ge
zichten die vooruitstaken in roerlooze op
lettendheid
Op en neer zwaaiden er dansende hon
den over het tooneelop de achterpooten
liepen die. hadden fladdorige lapddeêren
aan, strekkend de voor-pooten wijd-uit,
hoog toeen dan naar voor, dan naar
achter, naar links, en naar rechts, zwen
kend, draaiend in niets-zeggende, effoct-
alleen booogen.de dans-kringen, door een
schitterend Houren-gcplas wadend
het violet, bet oranje, het- rood en het wit
der om en-neerspuitende lichtstralen.
Idioot-achtig star gingen aller blikken
aan het. glinsteren.
Hein zijn oogen bleven dof.
Hij liet zijn tooneelkijker zakken, keek
over de leuning van de galerij.
Waren dab nu de haastige menschen
van overdag, die daar onder hem genoten
in de onnatuurlijke AÜndihkjes van eenige
Jaag-b ij-d-en-giro udsche eenbenverdieners
De menschen waar hij naar had terug
verlangd
Hij was met hen mee-gcloopen. ook do
trappen op, de tochtdeuren door der
Variété, had aan het loket het geld neer
geteld, waarvoor anderen, even zoo goed
menschen als zij, als hijmaar hij kon
er niet op doordenken; de hunkerende
oogen der honderden vroegen altijd méér.
Bing' daar ging bet scherm weer op:
een met belletjes opgedirkte pony. en die
kon een pistool afschieten, cn e.en kaars
uit-snuitenHc-in a-oelde een stijgenden
drang om heen te gaan, zoo hijgde zijn ziel
naar natuur cn naar eenvoud zooals hij
die genoten had maar, ring! daar ging
het scherm weer omhoog:- een mensch
trad op in den af gesproken-netheids vorm
A-aneen gerokte heerleuk, geestig deed
die, vertellend, zingendzooveel en zoo
veel grappen, iederen avond evemreel,
iederen avond dezelfde.
Hoe Hein nu alles anders zag dan
ooit.
„Man met je laoh-niasker, trek eens af
dat ding. laat de plooien een3 zien die zor
gen en beroerdigheden in je voorhoofd
hebben geknepen; maar dat mag je niet
hè je mag niet wezen wie je eigenlijk bent
want dan betalen we je niet meer zooveel
en zooveel ©enten voor zooveel en zoo
veel gra.ppie's ik veracht je, maar daar
geef je met om, je veracht mij ook, al A-er-
dien je aan me ja toe maar, doe nu
maar niet of jo preutsch ben, gooi maar
naar ons t-oe dat halve zinnetje, met dat
knipoogjeóf zo je begrijpen, hoor zo
maar eens grinneken
Hein kon niet mee-grinniben, en hij
Avildo weer.... plots zonk alle geluid in,
tot een wachtende stiltecr verschenen
witte kunstemakers tegen zwarten soner-
men-achtergrondvan dc zaal uit filter
den reflectors hun doodslaken-wit licht op
de klimmende, slingerende, springende
mannen; in ddo zilver-.gloor flitsten do
trillende nikkelen rekstokken, onheilspel
lend die sprong.... dab kon dien een
7-ijn dood zijn, maar dio sprong moest ge
daan worden, Ava-nt er was a_oor betaald!
en honderden handen klapten, cn hon
derden voeten trappelden en honderden
monden riepen: „Bravo! Halen! Halen!"
Weer dio sprong
„Brav-oeen stemmengelcel slceg er
óp uit alle rangen, zóó wreed.
„Mijn God. mijn Gcdklaagde het in
hem; meest dat het nieuwe doel worden,
dat geschoven Averd in plaats van het
oude, meest hij daarom gaan draven voor
taan, mee met do menschen, om even te
rusben 'hier do oogehblikken die niets over
goten in hot leven, zoo leeg Avaren ze zelf?
Hij was heb zoo rijk gewend geweest,
had bet neg zoo rijk bunnen hebben.
Had hij maar geduld gehad.
Opstaanmaar walging greep hem
vast als bij dc knieën. In dio cirkelzaal
was hot hem, of hij ergens hing aan den
rand van een reuzen-kom met binnen-in
drukke wiebeiing van spokerïge sohaduw-
gestalben bij geheimzischemering, cq
dat hij daar hopeloos alleen hing, cn geen
hem helpen kon van al die gestalten, jcen
hem naar binnen duwen, geen lvm r>
binnen trekken, om mee te genieten die
schamele genietinkjesvreemdeling voelde
hij zich hier, en o, dat Avijdc nieuwe pak
hing over zijn rug en langs zijn armen in
breede, lange plooien van verveling.
Toen lieten de lichtkronen hun half-
aane peertjes weer opgloeien in Aiixige
kringen, Honk cr gekreuk A'an programma
papier, en klcèven-schuiven van opstaande
menschen, woei er tocht van openslaande
deuren: Pauze.
Hein trok zioh op en ging.
Mijnheer, pardon, maar vergeet ai niet
uw jas O, dank u
Loom beende hij de dons-zachte trappen
af, tusschen menschen-warmte, door odeu
ren-weeheid.
„Sortie, mijnheer?" ,.Neen, dank u
Buiten stond hijvóór hem waaide-aan
het lawaai A-an het avondleven der stad,
het leven bij kunstlicht, met een bijsmaak
van eterken drank, met een na-klank van
drenzende violen uit zwocl-volle café's.
„Waarheen?" zocht hij in zijn herinne
ring, onder het aantrekken van zijn jas,
maar v-ond niets.
„Pardon!" or liep iemand tegen hem
aandie aanraking mot do werkelijkheid
deed hem goed, oen ©ogenblik, al was het
ook een hard kontje dat zoo eensklaps uit
den schijn dier beschavingsséhoonheid zich
omhoog hief.
Toen stak hij de straat over; Hè!"
daar spoog een koetsier op hem een vloek
bijna was hij aangereden bij het over
steken.
Verbitterd nu door het armzalig restje
menscheli;kheid, dak hij door dit A'oorval
naar boA-en zag borrelen door de muffe
lagen heen dier gewildo wereld-beleefd
heid. schoot hij een zij-straat in, en nog
een in, en nog oen, vluchtend door de
bleeke stilte der lange, smalle straten
achter hem stortte de orvond-herrie in als
iets dat is opgebrand.
De lichtlooze ramen aan dio eentoonigo
rijen van zwijgende huizen staarden naar
hem, groot-open van steigendo verwonde
ring: hoe hij hier wel kwam zoo ver van
het leven daar ginder
Staan bleef hij af en toe, voelend zijn
ellendige leegheid, zijn doelloosheid Ham
likken aan zijn gezicht aan zijn handen,
niet de nacht-kou; huiverig 'liep hem
over den rug telkens.^
Zwaar hing dat nieuwe pak weer aan
hem, als was heb door en door nat, en hij
Avilde wel op den rand van een stoep gaan
zitten, om uit te huilen zijn verloren ge
luk, maar dan slapte hij weer door, stevig,
alsof hij dat pak wildo droogloopen, door
de straten met hier cn daar een lantaren,
met hoe langer hoe minder lantarens, door
de stegen die Avit lagen in maneschijn.
„Als ik n mag waarschuwen", zei hem
een agent op een hook, „deze shra-at..
Met nijdigen ruk draaido Hein zioh om,
begrijpend, zijn rug naar dat andere doel
veler haastige menschenzijn rug naar
die krotten, die ^wit stonden van den
schimmel der zonden.
Hij stapte weer aan en weer A-oortdaar
drensde hem weer te gemoet het avond
leven der hoofdstraten, maar hij wd/lo
naar dab zenuwachtig geroezemoes met
toe. wilde naar die beschimmelde buurten
niet terug, wildeer uit, die stomme stee-
nen omheiningen uitmaaT waarheen
JOH. VAK DINTEB SJ.
Professoraal.
Dienstmeisje: „Mijnheer de pro
fessor, d'r staal een arme man aan do
deur met houten beenen.
Professor: Vraag of de vent gek is
Als ik houten beenen noodig heb, ben ik
toch zeker mans genoeg om ze te bestel
len?"
Dat hielp.
Dokter: „Hebben de pillen, clio ik u
verleden week gaf voor Keesje, goed ge
holpen, juffrouw?"
Juffrouw: „Kostelijk, dokter, hij
flikkert er heelemaal van op. Hij heeft zo
allemaal nog en zit er den hcelen dag mee
te knikkeren. Zoo'n eenvoudig middel toch
hè
Afdoend bewijs.
Rechter: „Hebt gij vroeger alleen
,'onnïs gehad'.'?
Beklaagde: „Hm! In ieder geval de
laatste tien jaar niet.
Rechter: „Weet je dat zeker"
Beklaagde: Gewis, want dio heb ik
in de gevangenis doorgebracht."
Een slimmerd.
Papa vindt zijn vijfjarig dochtertje be
zig zeer handig de blaadjes van den'
scheurkalender af to scheuren.
„Wat doe je daar, zusje?"
„Ik scheur do blaadjes af, pa, om gau
wer jarig te zijn!" aldus de kleino Slim
merd.
Cavallerie.
Veldwachter: (tot een boer, die
rarkens voortdrijft) „Zeg, weet je niet, dat
hier sléchts voetgangers mogen ioopen?"
Boor (op de varkens Avijzend): „Noem
e dat soms cavallerie?"
Zuinig.
Sammetje: „Och toe Pappelo, gheef
me een stuifer om roomijs te koopen, hik
pon soo heet."
Va dor: „Wat Sammetje, een stuifer
voor roomijs! Wat 'n verkwisting! Ik zal
en spookgeschiedenis vertellen, waar-
je zoo koud wordt, dat het plocd stolt
in jo aderen
Hetzelfde.
Dame (tot 'r man, die een potje bior
drinkt: „Ik kan maar niet begrijpen, wat
men er aan heeft, als men geen dorst
heeft."
Hoor: „Welnu, 't hetzelfde als in den
spiegel to kijken zonder mooi te zijn."
tn den winkel.
Jochie: „Een pak lucifers van 20 cent
en 30 cent terug. Moeder brengt morgen
de twee kwarljes!
Zoo'.n bengel.
Een predikant, dio midden in zijn preek
zijn oogen omhoog sloeg, zag met verba
zing, dat zijn zoontje op dc galorij dc toe
hoorders met notendoppen smeet. 'Maar
terwijl de goede man berispend het voor
hoofd fronste, riep zijn veelbelovende
spruit: „Let u maar op uw preek, A-ader,
ik zal de lui wel Avakker houden!"
E00
KELLNER SLATIJN,
Ober, je vergeet ons toch niet?
„Noe, mijnheer, u cn mevrouw bennen de derde dubbele
biefstuk met hardgebakken aardappelen on spiegelei or
op."
EERLIJK ZULLEN ZIJ ALLES DEELEN.
„Ja, meneer Jansen, als de communis ten hier do baas
.worden, moet men \ran alles, wat men heeft, de helft af
geven."
„Mij is 't goed; ik heb vior niersteenen en zes rotte tan
den."
Eerlijk.
Werkgever (tot een landlooper)
„Het spijt me man, maar ik kan jo geen
Avorlc gc\ren. Ik ben al blij, dat ik voor
mijn andere werklui werk genoeg heb."
Bodelaar: „Nu, dat beetje, dat ik zal
uitvoeren, zal den andoren niet schaden".
Op de vischmarkt.
Dame, die gewoonlijk op alles wat aan
to merken heeft, tot vischvrouw: „Zeg eens
ATouwtje, zijn die palingen nog wel frisch?
Vischvrouw:- „Maar lieve mensch,
nou wordt het nog mooierZie je dan niet,
dat de vischjes nog leven en d'r eigen'be
wegen? Wou je soms hebben, dat ze nog
een buiging Aroor je maakten en tegen jo
zeiden; „Dag mevrouw 1"
Berekend.
Dienstmeisje: „Een mooie japon
mevrouw, dio u daar aan heeft. Daar mag
u wel zuinig op zijn".
Mevrouw "(verbaasd)„Hoe zoo, Betje
Dienstmeisje: „Nu, dan heb ik er
nog wat aan als ik na do schoonmaak
die japon van u krijg!
Halt, wie daar?
Schildwacht: „Halt, Avie daar?"
Boerenvrouw (met een grooten
mand onder den arm): „Nou, wees maar
niet bang, ik zal je geen kwaad doen!"
Snugger.
Gastheer: „Willem, waarom vul je
mijnheer Bernstein's glas niet?"
Willem: (die pas in dienst is cn alles
behalve slim is): „Dat helpt niets, mijn
heer de baron. Zoo gauw kan ik niet in
schenken, of mijnheor Bernstein heeft
zijn glas al weer leeg.
De een na den ander.
Baas (schoenmaker): „Ben je nog niet
klaar met schoenen poetsen luie rekel 1'
Leerjongen: „Terstond baas, ik ben
al aau do tweede."
Baas: „Waar i3 de eerste dan?"
Leerjongen: „Dio poets ik na den
tweede."
Bij den schilder.
Dorpsslager: „Ge schildcirt dui
mijn naam daar op: „Jacob Spek", en dan
een vot zwijn daarnaast, opdat do men
schen kunnen zien, wat ik ben."
Voor den rechter.
Rechter: „Hoe oud zjib gij?"
G' e t u i g e(Zwijgt.)
£eohter: Bedenk, dat ge elk oogen*
blik ouder wordt."
Altijd beleefd.
Oplichter (geboeid aan een anker)!
„Pardon, met wien heb ik eigenlijk öa
eer
liê
it
ILL
T6
3x2
I Êf V? ^cidóche (Sou/do/stt
|A 2*^
R
Bovenstaande rebus word ons ter plaatsing toegezonden 'dooi' een' onzfcr
werker s.
Onder do goede oi! es zal worden verloot een boekwerk naar kinzo t®'
wc arde van ongeveer 5 gulden.
Do oplossingen moeten vóór Vrijdag 9 Maart binnen zijn.