Tweede Blad.
Woensdag 30 Mei 1917
Uit de Pers.
Uit de Omgeving
Gemengde Berichten.
Be jAAkoano.
No. 2325
3)e (£ou<ïcml
De crisis aan Oorlog.
De Nieuwe Rolt. Crt. betoogt, dat de
oorzaken, die tot het aftreden van den
minister van Oorlog hebben geleid, voor
een deel in zijn persoonlijkheid, maar
voor een'groot deel ook moeten worden
gezocht in de omstandigheden, waarin
de minister zich sedert den eersten
Augustus van het rampjaar geplaatst
zag.
van die moeilijke omstandigheden
noemt het blad alleen de macht naast
die van den minister, de macht van den
opperbevelhebber.
„De werkzaamheid van het depar
tement van Oorlog werd feitelijk on
dergeschikt aan die van het alge
meen hoofdkwartier; in de bureeien
van Oorlog ging rust heerschen, de
bedrijvigheid was verplaatst naar
die van het z.g. beheer-landmacht,
een onderdeel van het hoofdkwar
tier."
Het blad trekt dan deze gevolgtrek
king: Aan een bevredigende oplossing
van de crisis aan Oorlog valt niet te den
ken, zoolang de omstandigheden, waar
onder minister Bosboom heeft moeten
werken, blijven voortbestaan, m. a. w.
het opperbevel gehandhaafd blijft.
Aan een nieuwen bewindsman,
hetzij dan een ad interim of een met
eigen portefeuille, wacht dan im
mers het lof van zijn voorganger en
dit te sneller, naarmate hij zich
meer tot het opperbevel neigt. Mi
nister Bosboom heeft het opperbevel
met voorbijzien van persoonlijk be
lang beschermd, doch een onafhan
kelijke nieuwe minister van Oorlog
zal deze rol onmogelijk kunnen en
willen overnemen en de legertoe
standen nog langer onttrokken wil
len zien aan den kritischen blik der
volksvertegenwoordiging. Wij stel
len ons althans op dit standpunt en
kunnen het van een nieuwen be
windsman niet anders denken. Men
moet in het oog houden dat de toe
standen van het oogenblik niet lan
ger buiten de kritiek mogen blijven,
omdat het gedane en te doene werk
in hoofdzaak van organiekcn aard 13.
Minister Gort van der Linden zal
dan ook bij de overdenking van de
tot opheffing van de crisis te nemen
maatregelen ter dege de vraag heb
ben te overwegen, of continueering
van het opperbevel al dan niet nood
zakelijk is. Mocht tot handhaving
ervan worden besloten, dan zal de
premier verzekerd kunnen zijn, dat
een gezonde oplossing van de crisis,
waardoor aan het hoofd van Oorlog
ee frissche, krachtige, onafhankelij
ke minister zal treden, uitgesloten
is. Toch noodzaken onze legertoe
standen er toe, om in dezen zin de
oplossing na te streven.
De „Nieuwe Rott. Crt.", die eerst mi
nister Bosboom wilde handhaven, wil
'dus, nu deze weg is, óók nog den opper
bevelhebber naar huis sturen!
Deze houding lijkt ons niet Keel erg
consequent!
De goedkeuring van het beleid van
minister Bosboom was immers practisch
een goedkeuring van de theoriën van
den opperbevelhebber, zooals het blad
zelf in het bovenstaande erkent.
BOSKOOP.
Rede van Pater fr. Sigefridus EMerbeck
O.F.M., uit het klater te Nieuwe
Nisdorp.
Hier volge een uitgebreider verslag
van de schoone rede door pater Eller-
beck op den Roomschen districtsdag al
hier gehouden.
Het onderwerp, door den Z.Eerw. spre
ker uitgekozen, begon met de inleidende
vraag: Waaraan ontbreekt het ons?"
Door deze vraag te beantwoorden, wil
de spreker wijzen op een geestelijke
kwaal, op het gebrek aan godsdienstken
nis onder de Katholieken. Ongetwijfeld
is voor onze Kerk niets meer gewenscht
dan de degelijke, godsdienstige ontwik
keling, maar ook niets meer te duchten
dan de onwetendheid harer kinderen.
Wil ons geloof oprecht bemind en goed
beoefend worden, dan is het noodzake
lijk, dat het goed worde gekend.
En nu is het een treurige, maar niet
te loochenen waarheid: in het algemeen
gesproken, ondervindt de beoefening
der geloofsleer onder de Katholieken
niet die belangstelling, welke zij ver
dient. En vandaar groote oppervlakkig
heid en onvolledigheid in geloofskennis.
Betrekkelijk klein is het getal van
zulke Katholieken, die zich van hun ge
loof en geloofsleven degelijk rekenschap
weten te geven. En nu kwam spreker
tot de beschouwing van dit feit met zijn
oorzaken en gevolgen.
Meerdere oorzaken, zoo zeide spreker,
grijpen hier innig in elkander.
Gebrek aan kennis heeft gemis aan
waardeering ten gevolge: en omgekeerd:
met wat men niet hoogacht, wordt geen
nadere kennismaking verlangd.
Als eerste oorzaak van te weinige
waardeering van onze Roomsche ge-
loofs- en zedeleer noemde spreker de
gewoonheid. Waaraan we gewoon zijn,
dat achten wij niet. Waren wij tegen
woordig bij een wonder, gelijk wij er
op het Pinksterfeest nog een hoorden
voorlezen in de kerk, wij zouden stom
staan van bewondering, doch de wonde
ren van Gods schepping en de wonderen
der natuur, die ons hier in Boskoop zoo
schitterend getoond worden, laten ons
koud en gevoelloos.
Zoo ook in ons geloofsleven en in de
Roomsche praktijken. Wij zijn er van
jongs af te zeer aan gewoon geraakt en
er te zeer mee vertrouwd, om op lateren
leftijd hun grootheid en schoonheid
nav waarda to- laoooffov».
Als tweede oorzaak noemde spreker
de goedkoopte. Wie in weelde is gebo
ren en opgevoed, acht den rijkdom en
zijn gemakken lang niet zoo hoog, als
wie door harden arbeid, uit nijpenden
nood zich tot zekeren welstand moest
opwerken.
En juist omdat wij verzadigd zijn, zon
der ooit door honger en dorst te zijn ge
kweld; omdat wij wandelen in het volle
licht des geloofs, zonder eerst in bange
duisternis te hebben rondgetast; omdat
wij Roomsch zijn, zonder dat wij eenige
moeite moesten doen, om het te worden,
daarom achten wij dat Roomsch-zijn
niet.
Als derde oorzaak wees spreker op
den sleur, als een oorzaak van gebrek
aan waardeering.
De sleur is zoo'n gevaarlijke, verrader
lijke ziekte. Wij zijn er slachtoffers van,
voordat wij 't weten. Als een tering, zoo
zacht sluipt hij bij ons in, zoo zacht
sloopt hij ons neer. Haar bacillen zitten
ons in het bloed: de meest actieve, de
meest krachtige naturen hebben soms
oogenblikken, waarop zij niet geheel vrij
zijn van sleur. Ook onze opvoeding tot
het Roomsch-godsdienstig leven was ge
heel geëigend, om de ontwikkeling dier
sleurbacillen te bevorderen.
Toen dan ook ons verstand rijp ge
noeg was, om iets te gaan begrijpen,
toen onze begrippen het kompas konden
worden tot richting van den wil, hadden
wij den sleur of liever: had de sleur ons
al danig te pakken.-
Ziedaar dan de drie oorzaken van ons
te kort aan waardeering der Roomsche
leer. Door dit gemis aan hoogachting
worden wij niet tot nadere kennisma
king gedreven, zijn wij niet naar dieper
inzicht begeerig. Ten anderen kant
komt* die oppervlakkige en gebrekkige
kennis wederom aan onze geringschat
ting en ons sleurleven ten goede. Zoo
grijpen meerdere oorzaken in elkaar.
Kunnen wij nu daarmede ons te-kort
verklaren, tot zekere hoogte verontschul
digen als gij wilt, wegredeneeren gaat
toch niet. En om den nood der aanvul
ling van dit te-kort wèl te beseffen, be
schouwt de gevolgen. Het naaste gevolg
van ons gebrek aan diepe kennis en hoo-
ge waardeering der Roomsche leer is:
veruiterlijking van het Roomsch-gods
dienstig leven.
Dit aftakelingsproces kunnen wij
waarnemen bij den mensch alleen en bij
geheel een volk.
Nu haalde de eerw. spreker feiten aan
uit zijn eigen ondervinding. Zes jaren
was hij werkzaam geweest in Duitsch-
land als missionaris van het St. Jozef
comité. In Düsseldorf had hij de geeste
lijke zorg over meer dan 400 Katholieke
Hollanders. Katholiek! Ja, dat waren ze
eens, toen ze zich nog bevonden onder
het waakzaam oog van ouders en pries
ters en overheden. Doch daar kwamen ze
naar Duitschland met heel, heel wreinige
kennis van hun godsdienst, met een
sleurleven van katholiciteit achter den
rug, met een prentenboekjes-idée van de
wereld, in een omgeving waaraan ze niet
gewoon waren. Was het dan wonder dat
die zwakkelingen en ongeschoolden in
hun godsdienst hét eerst bezweken?
Voor bewijzen behoeven we echter
niet naar het buitenland. Neemt onze
menschen van buiten, die naar de stad
trekken. Toch waren het vroeger geen
huichelaars. Zij meenden het oprecht.
Meedrijven op den stroom van den
roomschen sleur, d&t konden ze. Maar
vast het roer en recht den koers houden
in de wielende woeling van het zieden
de leven, dat konden ze niet. Hun oog
zag de bakenlichten niet, die alleen voor
heldere kennis zijn; hun hand miste de
kracht, die alleen een overtuiging geven
kan.
Zoo'n vuurproef echter is niet eens al
tijd nooaig. Laat de tiju nju D
gaan. Een gemeen-koperen, doch zwaar
vergulden ring is op het oog niet van een
echt-gouden te onderscheiden. Maar
werpt beide ringen in het vuur, en wel
dra blijkt het groot verschil. Zóó voldoen
op het oog nog een massa Katholieken.
Trouw zijn zij aan hun godsdienstplich
ten, wanneer er geen al te zware strijd
van hen gevorderd wordt, doch moeten
zij den vuurproef doorstaan in den groo-
ten strijd van het openbare leven, dan
zal spoedig hun katholicisme maar op
gelegd verguldsel blijken. Zij zijn niet
massief Katholiek.
Is dit verschijnsel waar te nemen bij
den eenlingook met een geheel volk is
het niet beter gesteld.
Naast al de teekenen van uitwendigen
bloei, zijn er ook onder ons volk teeke
nen van inwendig verval waar te nemen.
Verschillende feiten haalde de spreker
hiervoor aan en toen. Zoovele mannen
en vrouwen die voor hun persoon goede,
overtuigende, ja soms ijverige Katholie
ken zijn, houden zich afzijdig van het
Roomsche sociale leven in al zijn uitin
gen en geledingen. Soms, lang niet al
tijd, maar toch soms, willen ze nog wel
in hun beurs tasten om de Roomsche
beweging op verschillend gebied be
schermen, maar het persoonlijk meele
ven kennen ze niet. Vraag hen voor een
Roomsche vereeniging van welken naam
of strekking ook: R. K. Vrouwenbond,
Kruisverbond, „Voor Eer en Deugd", ze
passen ervoor. Zoek ze te winnen voor
het daadwerkelijk bevorderen der Kath.
Pers, het zelf persoonlijk meedoen aan
de Roomsche Charitas, Sint Elisabeth,
Sint Vincentius, het bevorderen der K.
S. A., het lidmaatschap van Kath. Kies-
vereenigingen, het bijwonen harer ver
gaderingen ze antwoorden steeds met
valsche nederighid: „anderen kunnen
dat beter dan ik!"
Wie als propagandist bijzonder wil
werken voor al wat edel is en schoon,
rnoet ook een meer dan oppervlakkige
kennis bezitten zijner godsdienstleer. Én
nu beweerde de spr. verder: Geen dege
lijk Roomsche actie echter in 't publieke
leven of de menschen van wie het uit
gaat moeten voor zich zelf en huisgezin
kern-Roomsche menschen zijn. Uit in
nerlijk diepe godsdienstigheid ont
springt de kracht van een vruchtbaar
publiek leven.
Een man, die in het publiek Roomsch
wil werken, moet een man zijn van ge
bed. God alleen geeft groei en bloei en
wasdom aan het werk.
Moet verder een man zijn der veelvul
dige H. Communie. Daarvan >vordt ver
wacht de vernieuwing der wereld in
Christus. Spreker herinnerde hier aan
de leerlingen van Emmaus, wier oogen
geopend werden en die Jezus herkenden
bij het breken des Broods.
Moet verder het christelijk huwelijks
leven hooghouden. Hebt gij mannen on
der u die het woord van Vondel niet
begrijpen:
Waar werd oprechter trouw
Dan tusschen man en vrouw
Ter wereld ooit gevonden,
jaagt ze dan uit uw organisatie. „Maar
zij spreken zoo goed maar zij ijveren
zoo hard maar zij zijn zoo'n kracht."
God moet groei en bloei en wasdom ge
ven en zulke personen zjjn een pest voor
uw federatie. Moge het privaat leven aan
het publieke beantwoorden.
En nu gaf spreker verschillende mid
delen aan om onze geloofskennis te ver
meerderen, te ontwikkelen. Lectuur op
godsdienstig en kerkelijk gbied,
Roomsche couranten en tijdschriften,
apologetische cursussen, ontwikkelings
avonden, debatingclubs enz. enz.
Mocht toch ieder Katholiek er roem
op leeren dragen onder godsdienstig op
zicht degelijk onderwezen te zijn en
hoog te staan in de kennis van zijn ge-
bare gave van hét ware'gflooi'op^ougcn
prijs te stellen; zoo zal uw geloof zelf
winnen aan kracht en vruchtbaarheid;
zoo zult gij u tevens de beste wapenrus
ting verschaffen tegen de godsdienstige
onverschilligheid en het ongeloof. Op
uw actie zullen welgevallig neerzien God
en zijn goede Engelen.
Toen keizer Napoleon op het toppunt
van zijn macht zich zei ven de ijzeren
Lombardische kroon op het hoofd had
gedrukt, riep hij uit: „God heeft mij die
kroon gegeven, wee hem die de hand
ernaar uitsteekt." Aan ons heeft God
inderdaad een kroon gegeven, geheel
buiten onze verdiensten, een kroon, kost
baarder en rijker dan de ijzeren kroon
van Lombardije. Het is de kroon, waar
mee God ons gekroond heeft als kinde
ren van den Koning der Koningen, als
Roomsch-Ivatholieken. Draagt die kroon
met eere en verdedigt ge tot uw laat-
sten snik!
ZECWAART.
Electricteitsvoorzierving. De raad
heeft een commissie van 3 leden uirti zijn
midden benoemd' oim van advies te dienen
inzake elektriciteitsvoorziening door een
elektrische centrale in een der nabijzijnde
steden.
De veenbrand in Drenthe.
Door den herigen wind en de felle zonne-
schijn is het vuur in de venen ween' aan»-
gewakkerd' en woedt thans (Dinsdagmid
dag) in alle hevigheid. Het terrein van
den (brand) heeft zich echter tot nog. toe
niet uitgebreid'.
Eeni later bericht meUdlt:
De veenbrand in Drenhe heeft zich Dins,
dogt dioor den feilen wind een weinig naari
het westen uitgebreid). In verband daar
mede is die Haagse he stoomspuit ver
plaatst van Weerdinge naar Emmencon>
pascuum.
Vrouw Van der Leij te ValDhermond id
tengevolge van bekomen brandwonden nog
ale zestiende slachtoffer van den grooten
veenbrand) overleden.
Diefstal bij d© spoorwegen. De direc
tie der Staatsspoor beeft aan het perso-
necJ) (bekend gemaakt, dat voor het ont
dekken van diefstallen van eigendommen
der Maatschappij of van goederen, die
aan haar zorgen zijn toevertrouwd, of voor
't ontdekken van opzettelijke beschadiging
of onvreemding van voorwenpen, in de rij
tuigen voorhanden, of voor het materieel,
een premie tot een maximum van f 25,
afhankelijk van de 'belangrijkheid der ont
vreemding oi beschadiging, wordt toege
kend!, mits de dader o-f daders aan de poli
tie worden orvengeleverd en er genoegzame
(bewijzen zijin, waardoor een gerechtelijk©
vervolging mogelijk wordt. Ingeval die ont
dekking of aanhouding pilaats heeft door
meer dan één persoon, wordt de pro mi©
onder hen verdeeld.
Branden. Den laatsten tijd komen
kleine branden voor op de spoorbrug over
den Moerdijk,- verooraaakt door het vallen
van vuur op de ihouten dwarsliggers, welke
daar voor militaire doeleinden zijn gelegd.
Dezer diagen zij® meldt de „Dord. Crt."
inog eenge dwarsliggers over een lengte
van vijf meters verb rand-
Verdronken. Bij Ulft, gem. Gendrin-
gen, is Maandag de 'arbeider W. B., bij
het baden in den Ouden IJseL, verdronken.
Uit het Vedbindingskanaal tte Gro
ningen is Maandagmorgen het lijk opge
haald van den soMaalt G. S., uit de Ba/re-
straat aldaar.
Maamdiag is in de Ringvaart te Water
graafsmeer de 13-jarige J. L. W., uiit de
Leliedwarsstraat 'tie Amsterdam, bij het
zwemmen verdronken.
Gistermorgen is uit den Amstel, nabij
de Blauwbrug bij Amsterdam, het in ver
jon staat van ontbinding verkeerend lijk
opgehaaiu van. cc..
Berooving. Schipper W., uit Rotter
dam, is Zondagavond te Zutphen door een
of meer militairen, met wie hij een herberg
had (bezocht, op straat onverhoeds aange
vallen en van izijn partem ooi naie met 600
gulden beroofd. Twee verdachten zijn aan
gehouden; het göld is nog slechs voor een
zeer klein gedeelte terecht.
DC bliloem. Te Zaandam is Maandag
tijdens een vrij herig omveer de bliksem
in de oliemolen 'tKaar geslagen, staande
aan het Noorder Valdeurspad en toebehoo-
rande aan den heer J. Stuurman. De. te
Koog aan de Zaan. De molen, benevens de
drie bijbétooorende schuren en de aanwe
zige groote voorraad oliezaad', kar wei-
afval en koeken zijn in de vlammen opger
gaan. Gebouwen en goederen waren ver
zekerd op beurspoÜ9.
Afgebrand. Gisternacht is tijdens een
(hevig onweer het boerenhuis van de wed.
Dekker, in Büoemiberg, gem. Avereest, af
gebrand.
Maandagavond is te Napels, vlak bij
Winschoten, het huis van H. Wegman,
bewoond door H. Schuur, door den bliksem
getroffen en geheel afgebrand. Er is wei
nig gered, alles was verzekerd.
Doodgeschoten. Gisternacht is te Over-
FEUILLETON.
Het verloren boekje.
Braun, de afdedling-sehef, dead zijn best
zoo zwart magéLijlk te 'kijken. Met gefronst
voorhoofd zag hij - op zijn. horloge en
toomde:
,,'Vijf minuten over 'half tien! Ge zijt
al weer ite laat, mijnheer Fényes."
„Werkelijk? Och, och, waar blijft de
tijd!" antwoordde Fényes vroolijk, de aan.
weziigen met vriendeiijken lach groetend.
Enkelen namen hem vol leedvermaak op,
van anderen kreeg hij een somberen blik,
tnaar de ijverigste dienstkloppers, die klok
slag negen de pen al ter hand namen,
wenkten door, zonder op te zien. Geza
Féynes hing zijn hoed op, trok vervolgens
lanjgTzaam en. op zijn gemak de ge'Uileede
jas uit en verwisselde die voor een kan-
tcorjasja Eer hij aan zijn schrijftafel ging
zitten, bekeek hij zorgvuldig zijn nagels.
Daarna opende hij zijn 'loodje en nam er
eenige penhouders uit. De bode bracht hem
een gewéldigen stapel brieven. Fényes las
de verschillende adressen met een opmerk
zaamheid1, alsof 'hiij voor he>teerst op de
Rijksbank was, en toog toen langzaam
aan het werk.
Om 11 uur bleef het hoofd der afdeeiling
bij zijn tafel .staan. Hij trok een ontzettend
érnstig gezicht.
,,'Hebt ge de él-ectrioiteits-werken al ge
antwoord?"
„Neem, mijnheer, ik ben nog niet klaar
meüj de berekening. Ik kan dat niet zoo
gauw doen, anders maak ik fouten." Dit
zei hij op zoo vriendéMjken en oprechten
toon, alsof de Rijksbank zijn hoogst en
bnigst leve nadoel vertegenwoordigde*
..Kan ik u misschien dienen' met een
cigarette? Een uitstekend merk! ging. hij
voort. Hij wist, dat Braun de diepste ver
achting koesterde voor al wat rooker was.
Braun antwoordde niet.. Woedend, zon
der een woord te spreken, keea-de hij zich
af. Fényes istak e?n cigarette op en begon
gezellig ba dampen.. Om half één bracht die
bediende hém zijn ontbijt. In de zaak
zaten allen te werken; de telefoon schelde,
voor het loket verdrong men sich. Maar
Fényes trok er zich niets van aan., hij
verorberde met kennélijken smaak do zorg
vuldig gekozen spijzen. Juist wilde hij een
havana opsteken, toen de bode hem kwam
melden, dat. de chef hem wenschte te spre
ken. Géza trad vergenoegd het heiligdom
binnen on zette zich ongegeneerd1 in den
grooten leeren fauteuil' naast de schrijf
tafel.
„Wat was er van uw dienst, mijnheer?"
vroeg hij zoo lief mogelijk.
Het uitgedroogde, geelbleek mannetje
begon met huilerige stern:
„Van mijn dienst is er niets. Maar eer
ik mijn rapport bij den directeur inzend*
zou >ik u in de eenste plaats wél willen
verzoeken niet meer hier op het bufeel te
ontbijten. In de kantooruren moet er ge
welkt worden. Bovendien die akelige etens.
lucht bederft de geheel© atmosfeer.
Doe ine hot genoegen en eet in 't vei-volg
een broodje met ham, ailisublieft. Of een
gewone boterham, tsooails ik bijvoorbeeld."
,,'t Spijt me. mijnheer, maar diat is on-
-mogeCajk," hernam Fényes, 'op een toon,
die diep leedwezen uitdrukte. „Daar kan
ntijm maag wiet tegetn. Om 1 uur 's mid
dags moet ik beslist iets warms hebben.
Oip voorschrift van den dokter,"
Ket 'hoofd, der afdoe'ing ging Chans
strenger voort:
,,Ik maak u verder nogmaals opmerk
zaam, dat ge hier 's mongerus precies
negien uur aanwezig moet zijn. Dat te-
laat-komen duld ik niet langer. Ge komt
hier om te werken. Van 9 tot 4 uur. Et
komt zoo goed ails niets meen uiit uw han
den. Alls ge u niet, andens verkiest te ge
dragen, zal ik er rapport van maken.
Antwoord nu maar niet: ge weet nu waar
hef op staat."
Fényes rees op, boog en ging lachend
naar zijn schrijftafel terug. Op zeer uit
voerige wijze stak hij zijn sigaar op, en
na de eerste trekjes was hij den „uitbran
der" totaal vergeten. Daartégen was hij
al gehord. In den regel werd bij zoo eens
,per maand onder het mes genomen.
En in de afdeeling gold hij dan ook als
afschrikwekkend voorbeeld van nalatig
heid, a's de onnauwkeurige, onbetrouw
bare ambtenaar, die nooit zal vooruiten
men. Deze slechte meeting had hij aan
ziin luchthartige tevensorlvatting te dan
ken. Benijden? had' hij niet, evenmin werd
hij met werk overladen
Om kwartier voor vieren, terwijl de an
deren nog ijverig over hun schrijfwerk
gebogen zaten, pakte Fényes zijn brieven
ibij el'kaar, borstelde zorgvuldig jas en.
hoed en nam met eon vriendehjken, ietwat
neerbuigende groet afscheid van zijn col
lega's. Een kwartier lang liep hij den
Donau-oever op en nwr o<m de frissche,
zachte buitenlucht in te ademe-i. Toen trad
hij oen bloemenwinkel binnen en zocb
eem eenvoudig,, smaakvol bloementuül' uit.
Mét doze bloemen ging hij naar eem
bescheiden, vredige woning, waar hij ze
met éen allervriendelijkst lachje aan juf
frouw Klara Lantos overhandigde. Sinds
drie jaar was dit gevoelig en verstandig
meisje zijn verloofde. Ze was trouw, lief
en woOlijk; en zelfs de gedachte was hem
vreemd* dat hij ooit aan een rijk meisje
de voorkeur zou kunnen geveu boven
haar. De trouwdag echter, waarnaar
beiden sinds jaren verlangden, bleef .in
het onzekere. Intu&schen wachtten ze:
Ktara met het gedu'd, der liefde, Fényes
met onverstoorbaar optimisme,
„Eénis zal ik toch wel een goede betrek
king krijgen..." troostte hij Klara. Vervol
gens vertelde hij, zoo terloops, dat Braun
hem weer de nooddge onaangename din
gen had gezegd.
Het meisje antwoordde: „Dan zuit ge
zeker wél weeir mi et bevorderd worden!"
„Ik wordtt wel Iberorderdgeloof me!"
verzekerde Fényes. Hij had er inder
daad hot. grootste vertrouwen in, en begon
met den heiligste® ernst te bespreken, hoe
ze hun woning zouden inrichten*
Hij 'had juist zijn bhee op, toen hij aan
de deur werd gemepten. De bod© van de
Bank was .er.
„Mijnheer Braun zen..." hdjtgdie dezio,
„diat ik u hier kon vinden,. Of ge dadelijk
aan de Bank zondI wiLletn komen."
„Wat is er dan?"
„Dat weet ik niet. Kom onmiddellijk,
want de éhef wacht op u. De directeur
is er ook."
Fényes nam haastig afscheid van zijn>
meisje. In alle groote lokalen van de
Bank was heb al donker, maar in zijn af-
dieediing brandde nog licht. De ambtenaren
stonden op eeav hoopje, dicht bij elkaar.
Het scheen, diat rij juist over hem hadden
gesproken, want toen hij binnenkwam,
verstomden allen en keken hem aan. Eer
hdj tijd had be vragen wat er gaande was,
zei de kleine Barros:
,,Ga maar gauw binnen. Braun wacht
op u."
In de kamer van zijn chef vond hij
Laky, den, directeur van de Bank, wierva
ontoagboezemend voorkomen en eerwaar
dige witte baard zich slechts zelden in
de kantoren vertoonden. Braun liep op
gewonden van den eenen hoek naar den
anderen. Toen Fényes binnenkwam, wild©
hij tegen hem uitvaren, maar Laky wenk
te hem met de hand te zwijgen.
„Ge herinnert u, mijnheer Fényes,"
begon hij op verdachten koel-beleetfden
toon, „dat ge vandaag ter behandeling
hebt' ontvangen een brief van de Crediet-
bank voor het mijnwezen."
„Ja."
„Bij dien brief wae als bijlage -ten
spaarbankboekje met 25.000 kronen.
„Dat heb ik niet gezien."
„Wel een bewijs, dat ge dien brief niet
al te oplettend hebt afgedaan. In elk geva^
het boekje was er bij. en teen gé die®
brief teruggaf, was het, volgens mijnheer
Braun, verdwenen. Zoudt ge, eer we ver
der gaan uw schirijiffoafeL eens 'heel nauw
keurig willen nazien?"
„De geheele afdoéling is al doorzocht.
Fényes keerde zaeh snel om, göag d&
kamer uit en was na enkele minuten
terug.
„Het boekje is er niet Trouwens, w. (ver
zeker u, at ik geeri boekje heb geaien."
Laky sprak daarna op vaderlijkje® toom;
„Kijk eens. joigmenooh. hét betrtót hi«0