velb'ereialng en Vecleelt" wordt gêwêzêïï v. op de grootc voordcelen van het houden van geiten en liet blad doet dat dos te h dringender, nu de behoefte aan veevoe- 8 de het houden van een koe bemoeilijkt. Het Weekblad wijst op de meening van n, Pr. Klempenauer, leeraar in veeteelt te Ailcnstein (Duitschland) dat vooral voor •n de kleine boeren er aan de geitenhoude- rij groo'te voordeelen verbonden zijn, die l. aan de geit do voorkeur cloen geven bo ven de koe. Do genoemde auloriteit wijst op de volgende punten: '6 io. De benoodigde stalruimte is uit den aard der zaak veel minder groot; 2o. Vergelijkt men de aanschaf fings- lrn kosten van één koe en de melkopbrengst cr van met die van het aantal geiten dat lnt men kan houden met de zelfde hoeveel- beid veevoeder, dan is het voordeel aan •v dc zijde van de geilen; 3o. Wordt een geit ziek, dan is slechts l een klein deel van de totale melkop- mfengst of een kleiner deel van de rente e' van 't kapitaal verloren; sterft een geit, dan is het verlies kleiner; ook de verze keringspremie is geringer; •io. De geit lust groenvoeder, dat de n koe versmaadt en geeft zelfs de voorkeur aan plantenvoedscl, dat op mageren grond groeit; 5o. Bij de geit komt tuberculose zel- den of nooit voor; de melk zal dus in dat opzicht do voorkeur verdienen boven 1 die van de koe, vooral voor kinderen. Al wordt hierbij in de eerste plaats gedacht aan die talrijke kleine boertjes, wier heele veestapel uit één koe bestaat, een Amsterdamsch blad maakt bij het vermelden van het bovenstaande de op merking dat het ook een zaak kan zijn voor de eigenaars of gebruikers van de volkstuintjes; zooals die in later jaren bij onze groole steden zijn lot stand geko- 1 men. 6j C. B. Werken in zorgvol ten tijd. De RijikaIian.dibOfui\vleeraar van Liraburg, de heer De Gier, geef', oixdietr bovenstaand opschrift in ..Land en Vee" een artikel, waaraan, wij het voègend;e oaitleeareu: Zaait lupinen op Tand, diat ge door ge- feseik aan kunstmest onbebouwd wilt laten! Verscheidene landbouwers zuilllen door het niet voorradig heibben vatn genoeg j lounslmest noo d,gedwongen er toe beslui tan -een id'eeü hunner 'Ontginningen braak te laten ligger. Ik veroorloof mij de vrijheid hiun denj we'geraeonidien ra.ad te geveai al die perceelen te (bezaaien met lupinen voor groeaic bemesting. Ik weet dat er in Nederland nog hon- derder HektoTrters aaai-upinen zijn en dat I dezen tegen den prijs van ongeveer f 15 Dj per II.L. vei-krijghaar -gesteld kunnen wor- 11 den, d. a. circa f20 per 100 K.G. di Zaait men 150 K.G. gele lupinen per ai Ilekitare, clian^n de kosten, aan zaad oon- U Stro eiks f 30. Bijna zeker verzamelt het lupineng;ewa& h( stikstof genoeg -voor een g-oed' roggegewas h fin 1017—1918. Vcrtnoede'ijk ia or a.& herfst genoeg kali- 0 eout lio krijgen en het as to hopen, cBat it; d<e graanbouw voorgetnoilvkeji wordt bij de levering van Superfosfaat. Zaait boekweit 0$ mager land! in Van oiudis zaaiden dc landbouwers boek weit op roggeilanid' waarojp de knollen of spurrie. was 'verbouwde Als dc grond behoorlijk goed omgewerkt wondt, groeit daarop de boekweit nog heel goed. ül 40 jaar geleden tee'ide men in Nederland 660(h) H.A. met boekweit en thans nog H maar 10000 H.A. fi Was er mest genoeg, dian zou ik niet adi\ iise:ren tot die teelt van boekweit, die nog a.1 onzeker lis, maar nu denk ik: beter ia ofia Ih/afif ei, dan een ledigen dop! 'e' Zaait evene (-ovte) op mager land! 'ai Reeds jaren geboden adhreeif Pastoor Roes in zijn nuttig boek „Rust Roest", /J!'<3 geen geid' kan krijgen om kunstmest 5 te fcoopen, irioet soms evene in plaats van haivei* verbouwen. Ook ik ge'oof dat bij gebrek aan kunstmest op schrillen drogen zcrjligremd beter is thans even© te telen c dian haver. Te?ft niet nieer koolraap dan .het ge- mói'deijie van 1913, 1914 en 1915. De landbouwers kunnen er van verze eg kml (zijn. dat er .door de iregeènpig een ëcherpo controle aait uitgeoefend worden op oveitredtiiig der voorschriften over de A. teelt- -van be-peikte gewassen,,, waarvan koolraap een der voornaamste is. jj Wie meent aan die cultuur van dit gewas y dezen zomer goede winsten te behalen, zal hoogstwaarschijiriliijk bedrogen uitkomen, gl en wie oveitreding begaat, kan leeüjk met den rechter in aanraking komen. C. B. Onkruid'beslrijdiitg. Vier proefjaren achtereen gaf men op grasland bij J. Schep te Groot Ammers r een krachtige bemesting met verschil- ot lende kunstmeststoffen (kluitkalk. Tho- masmeel, kaïniet, super, patentkali en «ft Chili), om te trachten de bent, die er in sterke mate optreedt, te doen verdwij- ifi nen. Thans vertoonen alle bewuste per- J ceelen minder willig zorggras dan vroe ger. terwijl er meer en meer zaaigras ei voor in de plaats komt. De vermindering ie van het aantal bossen is op de bemeste e! perceelen nog gering, doch jonge bent- bossen komt er niet bij, daar zij den strijd niet kunnen'volhouden met de ilj welig groeiende betere grassen. Daar- door onderscheiden de bemeste percee- len zich gunstig van het onbemeste Pf perceel. C. B. en Hermoesbestirijdiivg. Op een 4-tal proefvelden zijn sedert sf' jaren proeven genomen met één of meer d verschillende natuur- en kunstmeststof- fen ter bestrijding van hermoes (unjer, roobol, akkerpaardestaart, kattestaart). Men wende zoowel slak als super, kaïniet als pate-ntkali, koemest als var- kensmest aan, als stikstofmest Chilisal- 3(1 peter. Op het veld van den heer Rama- ker te Leiderdorp viel na 7 jaar nog weinig vooruitgang le bespeuren; op dat van den fieer Van Mi! te Maasland daar entegen, na 6 jaar, voortdurend verbe tering. Op een 3e veld bij Vollebregt te Zegwaart bleken, na 7 jaar, de bemeste perceelen, vergeleken bij de onbemeste, wel vooruitgegaan te zijn, doch duide lijk vast te stellen verschillen waren niet aanwezig. Eindelijk, op het 4e veld, bij J. Ruigrok te Pijnacker, viel na 8 jaren, een langzame vermindering te constatee- ren. Het perceel met de volledige bemes ting staat het best. C. B. Uit de Missie van Brazilië. In het Maandschrift „St. Antonius" schrijft pater G. v. Eijk O.F.M. den vol genden brief: Ai zoo dikwijls had de goede man 't mij gevraagd, ik zou toch eens met hern meerijden, om zijne mooie „fazenda" of boerderij" te bezichtigen; !t moest er dan ook maar eens van komen. Nu, spijt heb ik er niet van, een middagje doorgebracht te hebben op „Sumid- ouro" zoo heette de fazenda, bewoond door Anlonio Balbino Souz-a Laranjeira, op een houten naambord, dat ik hier voor 't eerst op een boerderij zag prij ken, heel eenvoudig aangegeven met de letters A. B. S. L.; de menschen wisten immers toch wel wie daar woonde, 't was enkel om te pronken. Om het adres nog wat onduidelijker te maken, had men daarachter geschilderd met zwarte verf 5-5-1912; nu wist ik precies waar ik was en hoeveel jaren de fazenda daar stond. Dat de man „Laranjeira" heette of „Sinaasappelboom" verklaarde zich hierdoor, dat hij bij de verdeeling van het vaderlijk erfdeel met 'n hoop sinaas- appelboomen was begiftigd geworden. Het geveltje zag er allerliefst uit: licht blauw, rose en helder wit wisselden el kaar keurig af; vóór den ingafig een groen trapje, versierd met welig-opge- schoten varenkruit. De „sala" of „ont vangkamer" zag er hier heel wat netter uit dan op andere fazenda's die ik be zocht: de vloer „beplankt" en bezet met zes stoelen, drie tegenover drie andere, naar Braziliaansche gewoonte; de wand beschilderd en „beprent", in een ander vertrek hetzelfde maar daarenboven nog een soort rieten kanapee dwars van de stoelen en een tafeltje in 't midden. Op de heenreis had ik reeds van „Sinaas appelboom" vernomen, dat hij Directeur van het muziekkorps was; later bleek mij, dat dit Directeurschap enkel een eerebaantje was, hetwelk de man zich had laten aanbieden, omdat hij nogal van muziek hield en vooral omdat 'hij misschien het muziekkorps financieel aan-'t blazen hield; zelf kon de Direc teur geen enkel instrument bespelen. Wel konden dit zijne beide dochtertjes, die vrij aardig viool speelden. Vóór het diner mocht ik hare kunst even bewon deren èn had tevens de gelegenheid een gramaphone te hooren spektakelen. Ik zeg „even", omdat de hongerige magen van den gastheer en van mij sterk verlangden naar het „jantan" of „middagmaal". Koffie, macaronisoep, kippenvleesch, desverkiezende met pe- perbollen of olijven, tot dessert braam- zoete honing met kaas en koffie zonder suiker, ziedaar het menu. Alles smaakte opperbest, zoodat ik de gastvrouw spoe dig in de reden viel, toen zij hare veront schuldigingen kwam aanbieden, niet meer „doces" of „zoetigheden" te heb ben kunnen klaarmaken, omdat zij niet vooruit gewaarschuwd was. Na het mid dagmaal gingen we de „suikermakerij" zien: een draaimachine perste tusschen twee cylinderrollen al het groene sap uit het 3 4 cM. dikke suikerriet. liet sap liep naar een grooten metalen pot,'waar onder een gloeiend vuurtje zijn zuive- ringswerk verrichtte; met een schuim spaan werd het vuil afgeschept; twee andere potten daarnaast evenzoo met vuur eronder, maakte de zuivering com pleet; nu moest het gezuiverde sap in langwerpige steenen vormen gegoten worden om af te koelen; na de afkoeling werden de suikerblokken begraven on der met water gedrenkt uitgeperst sui kerriet; door dit proces verkreeg de nog bruinachtige suiker haar witte kleur. Het uitgeperste suikerrit diende echter nog voor iets anders; de koeien en var kens mochten er eerst naar hartelust van snoepen en daarna dienden de sten gels nog voor „mest". De boter- en kaasmakerij leek mij te Hollandsch om er nog over te schrijven. Het tuighuis was rijk voorzien-: ieder kind had een eigen tuig; fier wees mij een klein meisje van 9 jaar het hare aan; het mooiste was echter voor de oudste dochter die stom was, zooals ook hare twee broertjes. De fazendeiro was ge trouwd met zijne nicht: een waarschu wing dus tegen familiehuwelijken. Daar het reeds avond begon te worden, maakten Antonio en mijn persoontje zich klaar voor de afreis, doch niet, al vorens bij een aan het bamboe-plafond opgehangen flinke olielamp (voor 't eerst zag ik zoo'n meubel in een fazenda: ge woonlijk stelt men zich tevreden met. een klein walmend oliepitje) een tas lek kere koffie gedronken te hebben en hartelijk afscheid te hebben genomen van de zoo vriendelijke, uiterst zinde lijke boerderij ('n voorbeeld voor alle Braziliaansche boeren) en deszelfs gulle bewoners. Langs dichte boschpartijen, afgewisseld door rijst-, suiker- en mais- velden trokken we verder in de frissche avondlucht op S. Joao d'El Rey aan, waar de fazendeiro zou overnachten, om den volgenden morgen naar Prados te rijden 5 uur ver. Bij de stad gekomen, nam ik afscheid van mijn vriendelijken gast heer en geleider, die mij heelhuids door het donkere woud had gebracht, zonder z'n revolver of dolkmes noodig gehad te hebben tegen gevaarlijke menschen of dieren. Spoedig stond ik met mijn paard je voor de reeds gesloten kloosterpoort ('t was wat laat geworden) doch mijn: „in naam van Oranje doe open de poort" ontsloot fluks de deur. en deed mij zeer voldaan over mijn uitstapje binnenrij den. Ik had een prettig en nuttig mid dagje gehad. Hef kleine kerkboek. Naar Pierre l'Eirmi/ts. En iik diaeht: ,,Kijk, die ken ik? Zoo van ajoMeren ge zien zou ik zeggen, dart het tja, hoe hoert ze ook weer?" Ik schoof stlliekenrs een stap nraar voren om op zij haar gezicht te zaen, toen haar jongen droogjes een ruik giaf aaiT haar jopon en zei: „Daar is m'neer pastoor." Ilk was giosoapt. Aap van 'n jongen. „Mijnheer piastoor." „Mevrouw." „U karnt prrachtag van pars.... ik was net bezig een kerkboek, uliit te zoeken en ilk weet niet welk ik nemen. zal: dat zacht- blauwe of dat roode? Ik werp een blik op de beide dingen en zwijg.... Het is een giroote vrouw, deze een heel giroote En die boekjes zijn zoo klein, zoo bit lier klein en dun! „Kijk", aei ze, „hoe gemakkelijk heft is. Je steekt het zoo in een gleuf van je handtascihje. En je kunt Zondags na de Mis boodschappen gaan doen zonder dat het ding je hindert.... Waarom lacht u?" „Ik?" „U doet of u mij een beetje bedachtelijk vindt." „Ie 't mogelijk?" „Dat gelooft u zelf mliieit? Maar in elk geval zou ik graag uw raad hebben „Welnu,,, ik gaf u reeds mijn raad,... door te glimlachen." Op dat oogerrbük kwam de tip-top ge kapte winkelbediende het potlood ach ter zijn oor en de gedachten ik weeti niet waar met een nieuwen voorraad kerk boeken. „Kijk 'ns, mevrouw, wij zijn ;n staat dat airtike! tie leveren in de kleinst moge lijke veiihoudlimigentwaalf bladzijden tekst SlechtsMen heeft een kerkboek en men heeft er geen.... Niemand ziet het.. Zonder eeaiig bezwaar kan men het in eiken zak steken.... wij houden het in voorraad met of zonder spiegeltje.... met of zonder porteraanniaiie of kaartjeshou der.... zalm- of ma/uveklewen.in alle nuance.... En hier hebt u ze in geplet kalfsleer, in marokijnmet of zonder spiegeltje.... ik zou u aanraden dat zonder spiegeltje te nemen.... het glijdt makke lijker in den zak Dan ils er nog een soort in krokodillenleer, maar dat is duurder. Ik pakte mijn biezen. „Welnu?" riejp zij. „Bedank don winkelbediende voor zijn moeite, maar koop nietis." Zij voldeed -aan mijn ven-zoek, maar zag er gestoord uit, toen wij built en kwamen. En zij vroe^ mij uitleg. „Maar, mevrouw, hoe wildot gij, dat ik ernstig' ajntwoordde oip hetgeen u zoo straks mij hebt gevraagd. Als ik u eens vroeg of ik zou kunnen leven van een koekje of een wafeltje daags, wat zou u dan zeggen?" „Ik weet niet, wat u bedoelt,...?" „Dan zal ik mij nader verklaren: wij leven in een veelbewogen tijd, waarin de ongel-oovige wereld zaclli inspant om God aan te vallen op allerlei wijze. Zich in spant, et daar goed op. Er wordt geen moeite gespaard om die menschen van het geloof af tie trekken en de zeden- ontaardang te bevorderen. In de kranten, boeken, tijdschriften, in schouwburgen en bioscopen, in den omgang met vrrendeai en kennissen, overal gluurt) bet gevaar. En bovendien blijft in ons de oude vijand, de zucht om af te glijden naai- het kwaad, in het bestrijden waarvan wij den hemel hebben te verdienen. Maar terwijl de vijanden van God buitensporige moeite doen om het kwaad in de wereld der christenen te brengen, zou er onzerzijds nliifit de minste inspanning mogen gevor derd worden, om goed te blijven en wel gewapend tegen de aanvallen, welke van al-Ie kanten op ons aanstormen. ....Ik, die priester ben, en eiken dag de genade van het H. Misoffer 1 ontvang en van alle voorgeschreven gebeden, ik ïees en studeer eiken dag. ...En hoe -zou ik niet glimlachen, als ik u. christen vrouw, belast met dte zielzorg voor uw kinderen, wier godsvrucht hael uw ge zin doorstralen moet wanneer ik zie, dat gij de plechtigheden uwer Kerk wilt volgen en begrijpen met het stukje speelgoed, dat in dien winkel een kerkboek wordt geh.ee- heeten!... Ik herhaal het, men kan evengoed een soldaat op marsch willen voeden met een lepeltje thee en een beschuitje." Er was 'n oogenblik van verlegen stilte. Zij brak deze het eerste: „Welk boek moet ik dan nemen?" „Maar mevrouw, wat moet een katholiek eerder bidden, dan de gebeden zijner Kerk? Welk boek gij koopen moet? Kort en goed. het missaal of misboek. Men veitkoopt er tegenwoordig allerlei goede soorten van, misboeken voor eiken dag en misboeken en kel vcor den Zondag Gij kunt ze goedkoop krijgen en duur, met rood of goud op snee. En bij 't gebruik voor deze kerkboeken glijdt uw geest dadelijk in de kern der plechtigheden, welke gij bijwoont... Gij hebt een gids... Gij volgt, begrijpt en bidt... Bidt met de Kerk mee... Bidt, zooals de Kerk, dat is, zooals God het wil... Bidt met duizenden en mii'llioenen mee, die op dien zelfden dag op datzelfde uur God eeren, diene, zoen brengen en smeeken door de zelfde plechtigheden en gebeden. En, gij laat uw kinderen volgen on begrijpen. Ge durende heel den Vastentijd vloeit onze Li turgie over van geloofswaarheden; zij o« roert, bjfdf en leer aart tegelijk... En deze overvloed van bovennatuurlijke vergezich ten zou aan u voorbijgaan, zonder dat gij er iets van bemerktet... gij zoudt langza merhand een vrouw worden met 'n katho liek uiterlijk alleen... een boom, welke slechte houdt op ziin schors, doch die door deai eersten den bestc-n storm wordt n er- gesmakt..." „Het boek is toch wel wat dik," schuch tere! e ei}, om haar terugtocht te dekken. „Dat meent u niet. Is de bontmantel, wel ke u cftnaagi, niet zwaar als één harnas? En dat is misschien nog het mooiste: gij kunt een missaal niet in uw zak steken!" „Wat 'n voordeel!... dat is een d' r rede nen waarom ik zooveel van die misboeken houd! O, als ge eens wteit, hoe ik de predi king van de goede, brave dikke misboeken, rood, marmer of goud op snee liefheb. Zij prediken, ja. Op straat, in de trams, op den landweg, in de -handen van vrouwen, maar vooral in die der mannen prediken zij de ouide praktijk van het oude Geloof te mid den der lafheden van. het menschelijk op zicht. „Misboeken in de handen mijner geloovi- gen gij herinnert mij onze voorvaderen, die 't Geloof hebben bewaard en voortgeplant, doordat zij geheel in den geest der Room- gche Kerk waren, ingeleefd door de dagelijk. sche praktijk der H. Liturgie.. „Gij predikt op velerlei wijze... Hoevelen benijden hen, die u bij zich dragen, wijl zij van dezen weten, dat «ij hun plicht hebben gedaan... in het proza van het leven de god delijke poëzie van de H. Mis gezaaid. Misboeken, komt in a'e handen van al mijn parochianen. Blijft u zeiven Wordt noch portemonnaie, nooh kaartjes- houder, noch laat u pletten tot de dikte van een rijksdaalder." „Maar ik heb aan dat alles niet gedacht, zeide zij. „Helaas," „En ik ben de ©enige niet, die...'-* Drie werf hel aas En daarom roep is in dezen tijd, welke ons christenen leveren moet, die hun geloof te kennen en in staat zijn om het te verdedi gen, met de groote sitern van de krant het woord van den H. Augustinus: „Tolle!... lege!... Neemt het boek en leest... „Hsgz." De weggewaaide gans. Drie maanden lang had ze voor de extra-uitgave gespaard, want een kan toorklerk met vijf-en-twintig gulden tractement kan zijn vrouw niet veel huishoudgeld geven en al weet ze het nog zoo zuinig te plooien en te bedisse len, er blijft toch niet veel voor extratjes over. Haar man had haar eens verteld, dat op zijn verjaardag, die op den 4en December viel, er bij hém thuis altijd een gans op tafel kwam. Sinds zijn ouders gestorven waren en l)ij alleen op de wereld stond, had hij die attentie, hij hield zoo van ganzenbout, gemist. Van dat oogenblik liep zijn vrouw met het plan rond, hem op zijn verjaardag met een lekkere gebraden gans te ver rassen. lederen ochtend lei ze een stui ver op zij en toen het daags voor zijn verjaardag was, had ze vijf gulden op drie stuivers na bij elkaar. Ze ging naar de markt en kwam weldra met een lek kere zware gans thuis. Ze had gezorgd dat het een goede was, want ze wilde niet, dat het gebraad minder was dan hij vroeger thuis gewoon was te krijgen. Ze had nog een en twintig stuivers overge houden en besloot met dit geld het diner nog wat uit te breiden. Toen ze thuis kwam was haar eerste werk de gans in veiligheid te brengen, 't moest een verrassing blijven. Ze sloot alles, wat ze voor zijn verjaringsdiner gekocht had, achter slot en hing de gans buiten het venster. Haar man kwam eerst 's avonds thuis, dan waren de gor dijnen al neergelaten. Telkens als ze dien dag voorbij het raam kwam, bewon derde zij de gans, 't was een pracht exemplaar. Toen 's avonds mijnheer Rooyhoed thuis kwam, gebruikten ze onder vroo- lijken scherts het avondèten. Ze waren beiden opgeruimd van humeur, men schen, die zich door mets ontmoedigen lieten. nWordt daar niet geklopt", zei hij eensklaps. Zijn vrouw lachte. Ze had het al gehoord, 't Was de gans, die door den wind heen en weer geschud, tegen het raam tikte. ,,'t Verjaringsmannetje komt zeker vragen, of !t kind zoet is geweest" lachte ze. „Ja, dat gebeurde vroeger", zuchtte mijnheer Rooyhoed, „toen moedertje nog leefde, maar tegenwoordig met den slechten tijd." „Wacht het nou eerst eens af", zei hel jonge vrouwtje, en vond het toch beter hem naar de andere kamer te tronen. 's Nachts ontaarde de wind in een he- vigen storm. Huilend loeide hij langs de straten, dakpannen werden afgeslingerd. schoorsteenen neergeworpen. Maar hoe de storm ook razen mocht, het echtpaar Rooyhoed sliep den slaap der recht vaardigen. Hij sliep erg vast en zij dezen keer bijzonder lekker, omdat ze droom de van de gans, waarmede ze hem ver rassen zou. Intusschen raasde de storm voort, ook toen de dag begon aan te breken. Me neer Rooyhoed was al opgestaan en stond in de keuken zijn schoenen te poetsen, toen juffrouw Rooyhoed ont steld bij hem kwam; ze had voor 't eerst, sinds ze getrouwd waren, haar lijd ver slapen. Haar eerste gedachte had de gans ge golden. Ze was naar 't venster gegaan, enwas toen naar haaV man geloopen, denkend dat hij haar eens foppen wilde. „Henri!" riep ze. „Nu, wat is er?" „Ach ja, je hebt 'm weggestopt." „Ik begrijp je niet. Wat weggestopt?'-' „vVel, wel, ik had 'm toch aan het raam gehangen." Toen ging zé weer de kamer in, sliet '1 raam open en keek naar buiten. Het was nog te donker om wat te zien. „Wat moet dat beteekenen, maak lie ver mijn boterham klaar, ik moet direct weg." „Ja, ja, ik zal het direct doen, maar zeg me dan waar je hem gelaten hebt?" „Maar wat wil je dan toch", riep hij ontstemd uit. „Waar praat je toch over?" „Ik wou je verrassen, Henri, op je ver jaardag. Ik wou je,.je....,"- „Nou?" - - „Een gans geven cn nou is die weg." Zij begon te schreien. „Maar ik weet van geen gans af", zef hij met zooveel oprechtheid, dat ze niet: twijfelen kon aan de waarheid. „Dus is-ie weg", klaagde ze, „aan dit touwtje had ik hern opgehangen. „Hoe kan je ook zoo dom zijn", zei hij nu, spijtig over de gans, „aan terugkrij gen is niet te denken. Had je me er nu maar liever niets van gezegd, dan had ik er ook geen spijt van gehad." Ontstemd ging hij naar zijn kantoor, voor !t eerst sinds ze getrouwd waren. Op de eerste verdieping naast hen woonde advocaat Berger, bij wien Rooy hoed op 't kantoor was. Hij was dien nacht vrij laat thuis gekomen en had zijn hoed in den storm verspeeld. Zijn vrouw, die om het ..noodweer" was op gebleven, was alles behalve in haar schik, dat hij zoo laat thuis kwam. Hij vond 't veilig maar zoo gauw mo gelijk in bed te kruipen en liet den storm zoo hard waaien als hij wilde, 's Mor gens kwam mevrouw niet aan het ont bijt, omdat ze hoofdpijn had. Hij kende dit en wist, dat dit 's middags weer be ter zou zijn. Toen hij weg was ging me vrouw Berger ontbijten, ze was nog al tijd uit haar humeur over zijn late thuis komst. Mistroostig liet ze haar blik uit het venster dwalen en sprong eens klaps op. Wat was dat? In een hoek van het balkon lag iets; 't leek een mooie vette gans te zijn. Die goeie man daar, heeft me nou weer, zooals hij dat zoo dikwijls doet, willen verrassen. Ja, ze was boos op hem en daarom legde hij de gans er stilletjes neer. En dan liet ze hem nog zonder morgengroet heengaan. Ze zou het goed met hem maken als hij terug kwam en de gans vandaag nog laten braden. De keukenmeid werd geroepen, en al gauw puttelde de gans in de pan. Toen mijnheer Berger klokslag vjjf uur thuis kwam, werd hij zeer hartelijk ontvangen. „Beste man, ben je niet meer boos? Neen? Ach je bent veel beter dan ik. Maar kon nu, het gebraad is zoo klaar." Hij laat zich deze ontvangst als een pasja welgevallen en neemt aan tafel plaats. Hij was niet gewoon aan tafel veel te zeggen en zijn vrouw, vandaag vooral zeer inschikkelijk gestemd, zweeg ook, maar nam hem aandachtig waar. Wat kon hij zich toch goed houden, hij deed net of hij van den prins geen kwaad wist. „Nu, ventje, hoe smaakt het?" „Uitstekend." „Je verstaat het werkelijk inkoopen te doen als de beste keukenmeid", schert ste zij. „Nu, de gans, 't had best kunnen ge beuren, dat ik 'm niet gevonden had, in den winter kom je niet zoo op 't balkon." „Maar ik begrijp heusch niet...." „Ja, ik weet er alles van, hou je nu maar zoo goed niet. Je had de gans in een hoek van :t balkon gelegd." Mijnheer sprong plotseling van zijn stoel op en liep naar de telefoon. Hij belde zijn bureauchef op. „Woont Rooyhoed in mijn nabijheid? Welk nummer. Goed, goed en van nacht zijn vrouw haar gans kwijt ge raakt. Dank je. Schelt af." „Hm", zei hij, toen hij weer op zijn stoel zat, „die geschiedenis kon leuk zijn, als ze maar niet zoo spijtig was." „Maar zeg me dan eens?" begon zijn vrouw, die met open mond had zitten luisteren. „De zaak is deze, dat we met veel smaak een gans zitten op te peuzelen, die mijn arme schrijver, die naast ons woont boven, vannacht met den storm kwijt raakte. Waarschijnlijk is-ie op ons balkon gewaaid." „Als dat geen aardigheid van je is, zou het treurig zijn." ,,'t Is zoo; ik hoorde vandaag op het kantoor van het geval. In elk geval moe ten we het goed met hem maken. We zullen ons verontschuldigen." „Doe dat niet. Je zoudt me belachelijk maken. Laten we er liever wat anders op vinden." Juffrouw Rooyhoed had den geheelen dag getreurd, 't Was of met de gans haar levensgeluk weggewaaid was. En !t was ook geen kleinigheid, als men drie maanden er voor gespaard heeft. En 't meest hinderde het haar, dat het haar eigen schuld was, ze had de gans beter vast moeten binden. En toen haar man 's middags thuis kwam, 't goed maakte, dat hij 's ochtends boos weg was gegaan, liep de maat ha- rer smart over. „Vrouwtje, we zullen een andere koo pen", riep hij in een lichtzinnige opwel ling uit. „Daar heb ik ook al aan gedacht, maar het zal een heel gat in onze beurs maken, en 't echte plezier hebben wij er toch niet meer van." Er werd gebeld. „Ga jij kijken, Henri, verbeeld je dat het de gans eens was." „Kom, hoe zou dat nu kunnen. Gan zen waaien wel weg, maar niet meer terug." Hij ging naar voren, kwam een oogen blik later juichend terug, een groote vet te gans boven zijn hoofd zwaaiend. Er was een brief bij: Beste Rooyhoed. Ik heb toevallig van het ongelukje van je vrouw gehoord, vergun me je een kleine compensatie aan te bieden.- Opdat de vogel echter weer niet weg zou waaien, heb ik zijn vleugels wat bezwaard, hetgeen ge als een kleine erkenning voor uw trouwe plichtsbe trachting, wel als 'n verjaringsge schenk zult willen aanvaarden. Met hartelijke gelukwenschen, BERGER. Met bevende vingers maakte Rooy hoed de papiertjes van de vleugels der gans los. In elk zat een gouden tientje.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1917 | | pagina 3