velb'ereialng en Vecleelt" wordt gêwêzêïï
v. op de grootc voordcelen van het houden
van geiten en liet blad doet dat dos te
h dringender, nu de behoefte aan veevoe-
8 de het houden van een koe bemoeilijkt.
Het Weekblad wijst op de meening van
n, Pr. Klempenauer, leeraar in veeteelt te
Ailcnstein (Duitschland) dat vooral voor
•n de kleine boeren er aan de geitenhoude-
rij groo'te voordeelen verbonden zijn, die
l. aan de geit do voorkeur cloen geven bo
ven de koe.
Do genoemde auloriteit wijst op de
volgende punten:
'6 io. De benoodigde stalruimte is uit
den aard der zaak veel minder groot;
2o. Vergelijkt men de aanschaf fings-
lrn kosten van één koe en de melkopbrengst
cr van met die van het aantal geiten dat
lnt men kan houden met de zelfde hoeveel-
beid veevoeder, dan is het voordeel aan
•v dc zijde van de geilen;
3o. Wordt een geit ziek, dan is slechts
l een klein deel van de totale melkop-
mfengst of een kleiner deel van de rente
e' van 't kapitaal verloren; sterft een geit,
dan is het verlies kleiner; ook de verze
keringspremie is geringer;
•io. De geit lust groenvoeder, dat de
n koe versmaadt en geeft zelfs de voorkeur
aan plantenvoedscl, dat op mageren
grond groeit;
5o. Bij de geit komt tuberculose zel-
den of nooit voor; de melk zal dus in dat
opzicht do voorkeur verdienen boven
1 die van de koe, vooral voor kinderen.
Al wordt hierbij in de eerste plaats
gedacht aan die talrijke kleine boertjes,
wier heele veestapel uit één koe bestaat,
een Amsterdamsch blad maakt bij het
vermelden van het bovenstaande de op
merking dat het ook een zaak kan zijn
voor de eigenaars of gebruikers van de
volkstuintjes; zooals die in later jaren bij
onze groole steden zijn lot stand geko-
1 men.
6j C. B.
Werken in zorgvol ten tijd.
De RijikaIian.dibOfui\vleeraar van Liraburg,
de heer De Gier, geef', oixdietr bovenstaand
opschrift in ..Land en Vee" een artikel,
waaraan, wij het voègend;e oaitleeareu:
Zaait lupinen op Tand, diat ge door ge-
feseik aan kunstmest onbebouwd wilt laten!
Verscheidene landbouwers zuilllen door
het niet voorradig heibben vatn genoeg
j lounslmest noo d,gedwongen er toe beslui tan
-een id'eeü hunner 'Ontginningen braak te
laten ligger. Ik veroorloof mij de vrijheid
hiun denj we'geraeonidien ra.ad te geveai al
die perceelen te (bezaaien met lupinen
voor groeaic bemesting.
Ik weet dat er in Nederland nog hon-
derder HektoTrters aaai-upinen zijn en dat
I dezen tegen den prijs van ongeveer f 15
Dj per II.L. vei-krijghaar -gesteld kunnen wor-
11 den, d. a. circa f20 per 100 K.G.
di Zaait men 150 K.G. gele lupinen per
ai Ilekitare, clian^n de kosten, aan zaad oon-
U Stro eiks f 30.
Bijna zeker verzamelt het lupineng;ewa&
h( stikstof genoeg -voor een g-oed' roggegewas
h fin 1017—1918.
Vcrtnoede'ijk ia or a.& herfst genoeg kali-
0 eout lio krijgen en het as to hopen, cBat
it; d<e graanbouw voorgetnoilvkeji wordt bij
de levering van Superfosfaat.
Zaait boekweit 0$ mager land!
in Van oiudis zaaiden dc landbouwers boek
weit op roggeilanid' waarojp de knollen of
spurrie. was 'verbouwde
Als dc grond behoorlijk goed omgewerkt
wondt, groeit daarop de boekweit nog heel
goed.
ül 40 jaar geleden tee'ide men in Nederland
660(h) H.A. met boekweit en thans nog
H maar 10000 H.A.
fi Was er mest genoeg, dian zou ik niet
adi\ iise:ren tot die teelt van boekweit, die
nog a.1 onzeker lis, maar nu denk ik: beter
ia ofia Ih/afif ei, dan een ledigen dop!
'e' Zaait evene (-ovte) op mager land!
'ai Reeds jaren geboden adhreeif Pastoor
Roes in zijn nuttig boek „Rust Roest",
/J!'<3 geen geid' kan krijgen om kunstmest
5 te fcoopen, irioet soms evene in plaats van
haivei* verbouwen. Ook ik ge'oof dat bij
gebrek aan kunstmest op schrillen drogen
zcrjligremd beter is thans even© te telen
c dian haver.
Te?ft niet nieer koolraap dan .het ge-
mói'deijie van 1913, 1914 en 1915.
De landbouwers kunnen er van verze
eg kml (zijn. dat er .door de iregeènpig een
ëcherpo controle aait uitgeoefend worden
op oveitredtiiig der voorschriften over de
A. teelt- -van be-peikte gewassen,,, waarvan
koolraap een der voornaamste is.
jj Wie meent aan die cultuur van dit gewas
y dezen zomer goede winsten te behalen, zal
hoogstwaarschijiriliijk bedrogen uitkomen,
gl en wie oveitreding begaat, kan leeüjk met
den rechter in aanraking komen. C. B.
Onkruid'beslrijdiitg.
Vier proefjaren achtereen gaf men op
grasland bij J. Schep te Groot Ammers
r een krachtige bemesting met verschil-
ot lende kunstmeststoffen (kluitkalk. Tho-
masmeel, kaïniet, super, patentkali en
«ft Chili), om te trachten de bent, die er in
sterke mate optreedt, te doen verdwij-
ifi nen. Thans vertoonen alle bewuste per-
J ceelen minder willig zorggras dan vroe
ger. terwijl er meer en meer zaaigras
ei voor in de plaats komt. De vermindering
ie van het aantal bossen is op de bemeste
e! perceelen nog gering, doch jonge bent-
bossen komt er niet bij, daar zij den
strijd niet kunnen'volhouden met de
ilj welig groeiende betere grassen. Daar-
door onderscheiden de bemeste percee-
len zich gunstig van het onbemeste
Pf perceel. C. B.
en Hermoesbestirijdiivg.
Op een 4-tal proefvelden zijn sedert
sf' jaren proeven genomen met één of meer
d verschillende natuur- en kunstmeststof-
fen ter bestrijding van hermoes (unjer,
roobol, akkerpaardestaart, kattestaart).
Men wende zoowel slak als super,
kaïniet als pate-ntkali, koemest als var-
kensmest aan, als stikstofmest Chilisal-
3(1 peter. Op het veld van den heer Rama-
ker te Leiderdorp viel na 7 jaar nog
weinig vooruitgang le bespeuren; op dat
van den fieer Van Mi! te Maasland daar
entegen, na 6 jaar, voortdurend verbe
tering. Op een 3e veld bij Vollebregt te
Zegwaart bleken, na 7 jaar, de bemeste
perceelen, vergeleken bij de onbemeste,
wel vooruitgegaan te zijn, doch duide
lijk vast te stellen verschillen waren niet
aanwezig. Eindelijk, op het 4e veld, bij
J. Ruigrok te Pijnacker, viel na 8 jaren,
een langzame vermindering te constatee-
ren. Het perceel met de volledige bemes
ting staat het best. C. B.
Uit de Missie van Brazilië.
In het Maandschrift „St. Antonius"
schrijft pater G. v. Eijk O.F.M. den vol
genden brief:
Ai zoo dikwijls had de goede man 't
mij gevraagd, ik zou toch eens met hern
meerijden, om zijne mooie „fazenda" of
boerderij" te bezichtigen; !t moest er
dan ook maar eens van komen. Nu,
spijt heb ik er niet van, een middagje
doorgebracht te hebben op „Sumid-
ouro" zoo heette de fazenda, bewoond
door Anlonio Balbino Souz-a Laranjeira,
op een houten naambord, dat ik hier
voor 't eerst op een boerderij zag prij
ken, heel eenvoudig aangegeven met de
letters A. B. S. L.; de menschen wisten
immers toch wel wie daar woonde, 't
was enkel om te pronken. Om het adres
nog wat onduidelijker te maken, had
men daarachter geschilderd met zwarte
verf 5-5-1912; nu wist ik precies waar ik
was en hoeveel jaren de fazenda daar
stond. Dat de man „Laranjeira" heette
of „Sinaasappelboom" verklaarde zich
hierdoor, dat hij bij de verdeeling van
het vaderlijk erfdeel met 'n hoop sinaas-
appelboomen was begiftigd geworden.
Het geveltje zag er allerliefst uit: licht
blauw, rose en helder wit wisselden el
kaar keurig af; vóór den ingafig een
groen trapje, versierd met welig-opge-
schoten varenkruit. De „sala" of „ont
vangkamer" zag er hier heel wat netter
uit dan op andere fazenda's die ik be
zocht: de vloer „beplankt" en bezet met
zes stoelen, drie tegenover drie andere,
naar Braziliaansche gewoonte; de wand
beschilderd en „beprent", in een ander
vertrek hetzelfde maar daarenboven nog
een soort rieten kanapee dwars van de
stoelen en een tafeltje in 't midden. Op
de heenreis had ik reeds van „Sinaas
appelboom" vernomen, dat hij Directeur
van het muziekkorps was; later bleek
mij, dat dit Directeurschap enkel een
eerebaantje was, hetwelk de man zich
had laten aanbieden, omdat hij nogal
van muziek hield en vooral omdat 'hij
misschien het muziekkorps financieel
aan-'t blazen hield; zelf kon de Direc
teur geen enkel instrument bespelen.
Wel konden dit zijne beide dochtertjes,
die vrij aardig viool speelden. Vóór het
diner mocht ik hare kunst even bewon
deren èn had tevens de gelegenheid een
gramaphone te hooren spektakelen.
Ik zeg „even", omdat de hongerige
magen van den gastheer en van mij
sterk verlangden naar het „jantan" of
„middagmaal". Koffie, macaronisoep,
kippenvleesch, desverkiezende met pe-
perbollen of olijven, tot dessert braam-
zoete honing met kaas en koffie zonder
suiker, ziedaar het menu. Alles smaakte
opperbest, zoodat ik de gastvrouw spoe
dig in de reden viel, toen zij hare veront
schuldigingen kwam aanbieden, niet
meer „doces" of „zoetigheden" te heb
ben kunnen klaarmaken, omdat zij niet
vooruit gewaarschuwd was. Na het mid
dagmaal gingen we de „suikermakerij"
zien: een draaimachine perste tusschen
twee cylinderrollen al het groene sap uit
het 3 4 cM. dikke suikerriet. liet sap
liep naar een grooten metalen pot,'waar
onder een gloeiend vuurtje zijn zuive-
ringswerk verrichtte; met een schuim
spaan werd het vuil afgeschept; twee
andere potten daarnaast evenzoo met
vuur eronder, maakte de zuivering com
pleet; nu moest het gezuiverde sap in
langwerpige steenen vormen gegoten
worden om af te koelen; na de afkoeling
werden de suikerblokken begraven on
der met water gedrenkt uitgeperst sui
kerriet; door dit proces verkreeg de nog
bruinachtige suiker haar witte kleur.
Het uitgeperste suikerrit diende echter
nog voor iets anders; de koeien en var
kens mochten er eerst naar hartelust
van snoepen en daarna dienden de sten
gels nog voor „mest".
De boter- en kaasmakerij leek mij te
Hollandsch om er nog over te schrijven.
Het tuighuis was rijk voorzien-: ieder
kind had een eigen tuig; fier wees mij
een klein meisje van 9 jaar het hare aan;
het mooiste was echter voor de oudste
dochter die stom was, zooals ook hare
twee broertjes. De fazendeiro was ge
trouwd met zijne nicht: een waarschu
wing dus tegen familiehuwelijken. Daar
het reeds avond begon te worden,
maakten Antonio en mijn persoontje
zich klaar voor de afreis, doch niet, al
vorens bij een aan het bamboe-plafond
opgehangen flinke olielamp (voor 't eerst
zag ik zoo'n meubel in een fazenda: ge
woonlijk stelt men zich tevreden met.
een klein walmend oliepitje) een tas lek
kere koffie gedronken te hebben en
hartelijk afscheid te hebben genomen
van de zoo vriendelijke, uiterst zinde
lijke boerderij ('n voorbeeld voor alle
Braziliaansche boeren) en deszelfs gulle
bewoners. Langs dichte boschpartijen,
afgewisseld door rijst-, suiker- en mais-
velden trokken we verder in de frissche
avondlucht op S. Joao d'El Rey aan, waar
de fazendeiro zou overnachten, om den
volgenden morgen naar Prados te rijden
5 uur ver. Bij de stad gekomen, nam ik
afscheid van mijn vriendelijken gast
heer en geleider, die mij heelhuids door
het donkere woud had gebracht, zonder
z'n revolver of dolkmes noodig gehad te
hebben tegen gevaarlijke menschen of
dieren. Spoedig stond ik met mijn paard
je voor de reeds gesloten kloosterpoort
('t was wat laat geworden) doch mijn:
„in naam van Oranje doe open de poort"
ontsloot fluks de deur. en deed mij zeer
voldaan over mijn uitstapje binnenrij
den. Ik had een prettig en nuttig mid
dagje gehad.
Hef kleine kerkboek.
Naar Pierre l'Eirmi/ts.
En iik diaeht:
,,Kijk, die ken ik? Zoo van ajoMeren ge
zien zou ik zeggen, dart het tja, hoe
hoert ze ook weer?"
Ik schoof stlliekenrs een stap nraar voren
om op zij haar gezicht te zaen, toen haar
jongen droogjes een ruik giaf aaiT haar
jopon en zei:
„Daar is m'neer pastoor."
Ilk was giosoapt.
Aap van 'n jongen.
„Mijnheer piastoor."
„Mevrouw."
„U karnt prrachtag van pars.... ik was
net bezig een kerkboek, uliit te zoeken en
ilk weet niet welk ik nemen. zal: dat zacht-
blauwe of dat roode?
Ik werp een blik op de beide dingen
en zwijg....
Het is een giroote vrouw, deze een heel
giroote
En die boekjes zijn zoo klein, zoo bit lier
klein en dun!
„Kijk", aei ze, „hoe gemakkelijk heft is.
Je steekt het zoo in een gleuf van je
handtascihje. En je kunt Zondags na de
Mis boodschappen gaan doen zonder dat
het ding je hindert.... Waarom lacht u?"
„Ik?"
„U doet of u mij een beetje bedachtelijk
vindt."
„Ie 't mogelijk?"
„Dat gelooft u zelf mliieit? Maar in
elk geval zou ik graag uw raad hebben
„Welnu,,, ik gaf u reeds mijn raad,...
door te glimlachen."
Op dat oogerrbük kwam de tip-top ge
kapte winkelbediende het potlood ach
ter zijn oor en de gedachten ik weeti niet
waar met een nieuwen voorraad kerk
boeken.
„Kijk 'ns, mevrouw, wij zijn ;n staat
dat airtike! tie leveren in de kleinst moge
lijke veiihoudlimigentwaalf bladzijden
tekst SlechtsMen heeft een kerkboek
en men heeft er geen.... Niemand ziet
het.. Zonder eeaiig bezwaar kan men het
in eiken zak steken.... wij houden het in
voorraad met of zonder spiegeltje.... met
of zonder porteraanniaiie of kaartjeshou
der.... zalm- of ma/uveklewen.in alle
nuance.... En hier hebt u ze in geplet
kalfsleer, in marokijnmet of zonder
spiegeltje.... ik zou u aanraden dat zonder
spiegeltje te nemen.... het glijdt makke
lijker in den zak Dan ils er nog een
soort in krokodillenleer, maar dat is
duurder.
Ik pakte mijn biezen.
„Welnu?" riejp zij.
„Bedank don winkelbediende voor zijn
moeite, maar koop nietis."
Zij voldeed -aan mijn ven-zoek, maar zag
er gestoord uit, toen wij built en kwamen.
En zij vroe^ mij uitleg.
„Maar, mevrouw, hoe wildot gij, dat
ik ernstig' ajntwoordde oip hetgeen u zoo
straks mij hebt gevraagd. Als ik u eens
vroeg of ik zou kunnen leven van een
koekje of een wafeltje daags, wat zou u
dan zeggen?"
„Ik weet niet, wat u bedoelt,...?"
„Dan zal ik mij nader verklaren: wij
leven in een veelbewogen tijd, waarin de
ongel-oovige wereld zaclli inspant om God
aan te vallen op allerlei wijze. Zich in
spant, et daar goed op. Er wordt geen
moeite gespaard om die menschen van
het geloof af tie trekken en de zeden-
ontaardang te bevorderen. In de kranten,
boeken, tijdschriften, in schouwburgen en
bioscopen, in den omgang met vrrendeai
en kennissen, overal gluurt) bet gevaar.
En bovendien blijft in ons de oude vijand,
de zucht om af te glijden naai- het kwaad,
in het bestrijden waarvan wij den
hemel hebben te verdienen. Maar terwijl
de vijanden van God buitensporige moeite
doen om het kwaad in de wereld der
christenen te brengen, zou er onzerzijds
nliifit de minste inspanning mogen gevor
derd worden, om goed te blijven en wel
gewapend tegen de aanvallen, welke van
al-Ie kanten op ons aanstormen.
....Ik, die priester ben, en eiken dag
de genade van het H. Misoffer 1 ontvang
en van alle voorgeschreven gebeden, ik
ïees en studeer eiken dag.
...En hoe -zou ik niet glimlachen, als ik u.
christen vrouw, belast met dte zielzorg voor
uw kinderen, wier godsvrucht hael uw ge
zin doorstralen moet wanneer ik zie, dat
gij de plechtigheden uwer Kerk wilt volgen
en begrijpen met het stukje speelgoed, dat
in dien winkel een kerkboek wordt geh.ee-
heeten!... Ik herhaal het, men kan evengoed
een soldaat op marsch willen voeden met
een lepeltje thee en een beschuitje."
Er was 'n oogenblik van verlegen stilte.
Zij brak deze het eerste:
„Welk boek moet ik dan nemen?"
„Maar mevrouw, wat moet een katholiek
eerder bidden, dan de gebeden zijner Kerk?
Welk boek gij koopen moet? Kort en goed.
het missaal of misboek. Men veitkoopt er
tegenwoordig allerlei goede soorten van,
misboeken voor eiken dag en misboeken en
kel vcor den Zondag Gij kunt ze goedkoop
krijgen en duur, met rood of goud op snee.
En bij 't gebruik voor deze kerkboeken
glijdt uw geest dadelijk in de kern der
plechtigheden, welke gij bijwoont... Gij
hebt een gids... Gij volgt, begrijpt en bidt...
Bidt met de Kerk mee... Bidt, zooals de
Kerk, dat is, zooals God het wil... Bidt met
duizenden en mii'llioenen mee, die op dien
zelfden dag op datzelfde uur God eeren,
diene, zoen brengen en smeeken door de
zelfde plechtigheden en gebeden. En, gij
laat uw kinderen volgen on begrijpen. Ge
durende heel den Vastentijd vloeit onze Li
turgie over van geloofswaarheden; zij o«
roert, bjfdf en leer aart tegelijk... En deze
overvloed van bovennatuurlijke vergezich
ten zou aan u voorbijgaan, zonder dat gij
er iets van bemerktet... gij zoudt langza
merhand een vrouw worden met 'n katho
liek uiterlijk alleen... een boom, welke
slechte houdt op ziin schors, doch die door
deai eersten den bestc-n storm wordt n er-
gesmakt..."
„Het boek is toch wel wat dik," schuch
tere! e ei}, om haar terugtocht te dekken.
„Dat meent u niet. Is de bontmantel, wel
ke u cftnaagi, niet zwaar als één harnas? En
dat is misschien nog het mooiste: gij kunt
een missaal niet in uw zak steken!"
„Wat 'n voordeel!... dat is een d' r rede
nen waarom ik zooveel van die misboeken
houd! O, als ge eens wteit, hoe ik de predi
king van de goede, brave dikke misboeken,
rood, marmer of goud op snee liefheb. Zij
prediken, ja. Op straat, in de trams, op den
landweg, in de -handen van vrouwen, maar
vooral in die der mannen prediken zij de
ouide praktijk van het oude Geloof te mid
den der lafheden van. het menschelijk op
zicht.
„Misboeken in de handen mijner geloovi-
gen gij herinnert mij onze voorvaderen, die
't Geloof hebben bewaard en voortgeplant,
doordat zij geheel in den geest der Room-
gche Kerk waren, ingeleefd door de dagelijk.
sche praktijk der H. Liturgie..
„Gij predikt op velerlei wijze... Hoevelen
benijden hen, die u bij zich dragen, wijl zij
van dezen weten, dat «ij hun plicht hebben
gedaan... in het proza van het leven de god
delijke poëzie van de H. Mis gezaaid.
Misboeken, komt in a'e handen van al
mijn parochianen. Blijft u zeiven
Wordt noch portemonnaie, nooh kaartjes-
houder, noch laat u pletten tot de dikte van
een rijksdaalder."
„Maar ik heb aan dat alles niet gedacht,
zeide zij.
„Helaas,"
„En ik ben de ©enige niet, die...'-*
Drie werf hel aas
En daarom roep is in dezen tijd, welke
ons christenen leveren moet, die hun geloof
te kennen en in staat zijn om het te verdedi
gen, met de groote sitern van de krant het
woord van den H. Augustinus:
„Tolle!... lege!... Neemt het boek en leest...
„Hsgz."
De weggewaaide gans.
Drie maanden lang had ze voor de
extra-uitgave gespaard, want een kan
toorklerk met vijf-en-twintig gulden
tractement kan zijn vrouw niet veel
huishoudgeld geven en al weet ze het
nog zoo zuinig te plooien en te bedisse
len, er blijft toch niet veel voor extratjes
over. Haar man had haar eens verteld,
dat op zijn verjaardag, die op den 4en
December viel, er bij hém thuis altijd
een gans op tafel kwam. Sinds zijn
ouders gestorven waren en l)ij alleen op
de wereld stond, had hij die attentie, hij
hield zoo van ganzenbout, gemist.
Van dat oogenblik liep zijn vrouw met
het plan rond, hem op zijn verjaardag
met een lekkere gebraden gans te ver
rassen. lederen ochtend lei ze een stui
ver op zij en toen het daags voor zijn
verjaardag was, had ze vijf gulden op
drie stuivers na bij elkaar. Ze ging naar
de markt en kwam weldra met een lek
kere zware gans thuis. Ze had gezorgd
dat het een goede was, want ze wilde
niet, dat het gebraad minder was dan hij
vroeger thuis gewoon was te krijgen. Ze
had nog een en twintig stuivers overge
houden en besloot met dit geld het diner
nog wat uit te breiden.
Toen ze thuis kwam was haar eerste
werk de gans in veiligheid te brengen,
't moest een verrassing blijven. Ze sloot
alles, wat ze voor zijn verjaringsdiner
gekocht had, achter slot en hing de gans
buiten het venster. Haar man kwam
eerst 's avonds thuis, dan waren de gor
dijnen al neergelaten. Telkens als ze
dien dag voorbij het raam kwam, bewon
derde zij de gans, 't was een pracht
exemplaar.
Toen 's avonds mijnheer Rooyhoed
thuis kwam, gebruikten ze onder vroo-
lijken scherts het avondèten. Ze waren
beiden opgeruimd van humeur, men
schen, die zich door mets ontmoedigen
lieten.
nWordt daar niet geklopt", zei hij
eensklaps. Zijn vrouw lachte. Ze had het
al gehoord, 't Was de gans, die door den
wind heen en weer geschud, tegen het
raam tikte.
,,'t Verjaringsmannetje komt zeker
vragen, of !t kind zoet is geweest"
lachte ze.
„Ja, dat gebeurde vroeger", zuchtte
mijnheer Rooyhoed, „toen moedertje
nog leefde, maar tegenwoordig met den
slechten tijd."
„Wacht het nou eerst eens af", zei hel
jonge vrouwtje, en vond het toch beter
hem naar de andere kamer te tronen.
's Nachts ontaarde de wind in een he-
vigen storm. Huilend loeide hij langs de
straten, dakpannen werden afgeslingerd.
schoorsteenen neergeworpen. Maar hoe
de storm ook razen mocht, het echtpaar
Rooyhoed sliep den slaap der recht
vaardigen. Hij sliep erg vast en zij dezen
keer bijzonder lekker, omdat ze droom
de van de gans, waarmede ze hem ver
rassen zou.
Intusschen raasde de storm voort, ook
toen de dag begon aan te breken. Me
neer Rooyhoed was al opgestaan en
stond in de keuken zijn schoenen te
poetsen, toen juffrouw Rooyhoed ont
steld bij hem kwam; ze had voor 't eerst,
sinds ze getrouwd waren, haar lijd ver
slapen.
Haar eerste gedachte had de gans ge
golden. Ze was naar 't venster gegaan,
enwas toen naar haaV man geloopen,
denkend dat hij haar eens foppen wilde.
„Henri!" riep ze.
„Nu, wat is er?"
„Ach ja, je hebt 'm weggestopt."
„Ik begrijp je niet. Wat weggestopt?'-'
„vVel, wel, ik had 'm toch aan het
raam gehangen."
Toen ging zé weer de kamer in, sliet '1
raam open en keek naar buiten. Het was
nog te donker om wat te zien.
„Wat moet dat beteekenen, maak lie
ver mijn boterham klaar, ik moet direct
weg."
„Ja, ja, ik zal het direct doen, maar zeg
me dan waar je hem gelaten hebt?"
„Maar wat wil je dan toch", riep hij
ontstemd uit. „Waar praat je toch over?"
„Ik wou je verrassen, Henri, op je ver
jaardag. Ik wou je,.je....,"-
„Nou?" - -
„Een gans geven cn nou is die weg."
Zij begon te schreien.
„Maar ik weet van geen gans af", zef
hij met zooveel oprechtheid, dat ze niet:
twijfelen kon aan de waarheid.
„Dus is-ie weg", klaagde ze, „aan dit
touwtje had ik hern opgehangen.
„Hoe kan je ook zoo dom zijn", zei hij
nu, spijtig over de gans, „aan terugkrij
gen is niet te denken. Had je me er nu
maar liever niets van gezegd, dan had
ik er ook geen spijt van gehad."
Ontstemd ging hij naar zijn kantoor,
voor !t eerst sinds ze getrouwd waren.
Op de eerste verdieping naast hen
woonde advocaat Berger, bij wien Rooy
hoed op 't kantoor was. Hij was dien
nacht vrij laat thuis gekomen en had
zijn hoed in den storm verspeeld. Zijn
vrouw, die om het ..noodweer" was op
gebleven, was alles behalve in haar
schik, dat hij zoo laat thuis kwam.
Hij vond 't veilig maar zoo gauw mo
gelijk in bed te kruipen en liet den storm
zoo hard waaien als hij wilde, 's Mor
gens kwam mevrouw niet aan het ont
bijt, omdat ze hoofdpijn had. Hij kende
dit en wist, dat dit 's middags weer be
ter zou zijn. Toen hij weg was ging me
vrouw Berger ontbijten, ze was nog al
tijd uit haar humeur over zijn late thuis
komst. Mistroostig liet ze haar blik uit
het venster dwalen en sprong eens
klaps op.
Wat was dat? In een hoek van het
balkon lag iets; 't leek een mooie vette
gans te zijn. Die goeie man daar, heeft
me nou weer, zooals hij dat zoo dikwijls
doet, willen verrassen. Ja, ze was boos
op hem en daarom legde hij de gans er
stilletjes neer. En dan liet ze hem nog
zonder morgengroet heengaan. Ze zou
het goed met hem maken als hij terug
kwam en de gans vandaag nog laten
braden. De keukenmeid werd geroepen,
en al gauw puttelde de gans in de pan.
Toen mijnheer Berger klokslag vjjf
uur thuis kwam, werd hij zeer hartelijk
ontvangen.
„Beste man, ben je niet meer boos?
Neen? Ach je bent veel beter dan ik.
Maar kon nu, het gebraad is zoo klaar."
Hij laat zich deze ontvangst als een
pasja welgevallen en neemt aan tafel
plaats. Hij was niet gewoon aan tafel
veel te zeggen en zijn vrouw, vandaag
vooral zeer inschikkelijk gestemd, zweeg
ook, maar nam hem aandachtig waar.
Wat kon hij zich toch goed houden, hij
deed net of hij van den prins geen
kwaad wist.
„Nu, ventje, hoe smaakt het?"
„Uitstekend."
„Je verstaat het werkelijk inkoopen te
doen als de beste keukenmeid", schert
ste zij.
„Nu, de gans, 't had best kunnen ge
beuren, dat ik 'm niet gevonden had, in
den winter kom je niet zoo op 't balkon."
„Maar ik begrijp heusch niet...."
„Ja, ik weet er alles van, hou je nu
maar zoo goed niet. Je had de gans in
een hoek van :t balkon gelegd."
Mijnheer sprong plotseling van zijn
stoel op en liep naar de telefoon. Hij
belde zijn bureauchef op.
„Woont Rooyhoed in mijn nabijheid?
Welk nummer. Goed, goed en van
nacht zijn vrouw haar gans kwijt ge
raakt. Dank je. Schelt af."
„Hm", zei hij, toen hij weer op zijn
stoel zat, „die geschiedenis kon leuk
zijn, als ze maar niet zoo spijtig was."
„Maar zeg me dan eens?" begon zijn
vrouw, die met open mond had zitten
luisteren.
„De zaak is deze, dat we met veel
smaak een gans zitten op te peuzelen,
die mijn arme schrijver, die naast ons
woont boven, vannacht met den storm
kwijt raakte. Waarschijnlijk is-ie op ons
balkon gewaaid."
„Als dat geen aardigheid van je is,
zou het treurig zijn."
,,'t Is zoo; ik hoorde vandaag op het
kantoor van het geval. In elk geval moe
ten we het goed met hem maken. We
zullen ons verontschuldigen."
„Doe dat niet. Je zoudt me belachelijk
maken. Laten we er liever wat anders
op vinden."
Juffrouw Rooyhoed had den geheelen
dag getreurd, 't Was of met de gans
haar levensgeluk weggewaaid was. En
!t was ook geen kleinigheid, als men drie
maanden er voor gespaard heeft. En 't
meest hinderde het haar, dat het haar
eigen schuld was, ze had de gans beter
vast moeten binden.
En toen haar man 's middags thuis
kwam, 't goed maakte, dat hij 's ochtends
boos weg was gegaan, liep de maat ha-
rer smart over.
„Vrouwtje, we zullen een andere koo
pen", riep hij in een lichtzinnige opwel
ling uit.
„Daar heb ik ook al aan gedacht,
maar het zal een heel gat in onze beurs
maken, en 't echte plezier hebben wij er
toch niet meer van."
Er werd gebeld.
„Ga jij kijken, Henri, verbeeld je dat
het de gans eens was."
„Kom, hoe zou dat nu kunnen. Gan
zen waaien wel weg, maar niet meer
terug."
Hij ging naar voren, kwam een oogen
blik later juichend terug, een groote vet
te gans boven zijn hoofd zwaaiend.
Er was een brief bij:
Beste Rooyhoed.
Ik heb toevallig van het ongelukje
van je vrouw gehoord, vergun me je
een kleine compensatie aan te bieden.-
Opdat de vogel echter weer niet weg
zou waaien, heb ik zijn vleugels wat
bezwaard, hetgeen ge als een kleine
erkenning voor uw trouwe plichtsbe
trachting, wel als 'n verjaringsge
schenk zult willen aanvaarden.
Met hartelijke gelukwenschen,
BERGER.
Met bevende vingers maakte Rooy
hoed de papiertjes van de vleugels der
gans los. In elk zat een gouden tientje.