AAKÜANG.
wacht mü na den Dood
uensch moet sterven. Als wezen,
de uit ziel en lichaam, blijft hij
le niet voortbestaan.
1 |deze ijzeren natuurwet ontkomt nie-
ii[ ei twijfelt ook niemand, zelfs de
1 ingeloovige niet.
der mensch vreest den dood. En hij
)oi die vrees met alle mogelijke mid-
icliten tie verdrijven, ze keert terug:
nen kan hij ze niet.
iar dan die vrees
weinigen laten zich kwellen door
eeklmg, dat sterven vergezeld gaat
li ütstaanbare pijnen en geweldigen
li:
No. 2276
ecne grove vergissmg.
ft sheeren van naam en rijke onder-
getuigen eenstemmig, dat het
sterven, de scheiding van ziel
am, gewoonlijk zonder pijn plaats
kerkelijk en hevig lijden is een
van het leven, niet van den dood.
te het lichaam verzwakt ien de
gevoelloozer worden, vermindert
ai tevigheid van pijn..De ziel verlaat
het lichaam, niet door een ge-
schok of doodsbenauwde inspan-
aar enkel en <Hleen, omdat het
geen werktuig meer voor haar
Gelijk de vlam eener lamp uitgaat
;,5! jrek aan olie, zoo ontvliedt ook
ip 'het lichaam door gemis aan
krachten. Sterven is als een in-
)e meeste stervenden zijn efcniglei
yQI 5r hun dood bewusteloos, en in
ame gevallen, dat het bewustzijn
iderd blijft tot eenige oogenblik-
het einde, moet de laatste ge
ling toch volmaakt kalm en rus-
hl larom meenten; dat sterven pijnlijk
b. Die meening is dan ook vol
ei ïalgemleen,. De vrees voor sterven
:L
ar dan die vrees
misschien, omdat men bij den
bcï idden moet van allen en alles:
ilsfdverwanten, vrienden en kermis
geld en goed, eer en waardig-
:sl zmaken en genoegens, van alles,
rinnen streelt en waaraan men
s?
die schteiding kan zwaar vallen
ienschelijfoe natuur, .Voor die be
un ran allen en alles schrikt men
dat cle ware reden dier vrees
Christenen immers wetenefcst-
ten te brengen.
BC le mensch vreest den dood, om-
a iet weet, wat hem na den dood
eze onzekerheid beangstigt eiken
en den ongeloovigen soms ge-
dan den geloovigen.
lichaam, de hoeveelheid stof,
dood een deel was van den
30 (verblijft, ontkent niemand. Maar
Is met den dood alles uit voor
sch, zooals dat gebeurt met de
verdort, met het dier, dat sterft?
het andere, edeler deel van d'éti
y le 'ziel, na den dood voortbestaan?
i ziel en lichaam eenmaal weer
,jj0 ir vereenigd worden en zal de
x>na den dood blijven leven? En,
aar? en hoe? en hoelang?
Hl ragen hebben door alle eeuwen
ch zóó geweldig aangegrepen en
tals deze. En geen wonder I Van
itwoording hangt de waarde en
kien 's m,enschen levensdoel
nu wacht ons na den dood?
dood is dood, met den dood is
De mensch komt en verdwijnt
ier, want hij is niets anders."
reeuwen en schrijven in hun .ver
en ongeloof vele socialisten en
ergoders.
Met die dwaze ten goddelooze bewering
trachten zij vooral het onnadenkend en
lichtgeloovig volk in hun ontevredenheid
ien ongeluk mee te sleepen en voor hun
hedllooze leer te winnen.
En velen helaas! laten zich door die
zoogenaamde volks ver lichters misleiden en
verdierlijken.
Maar, als de mensch niets anders is dan
een meer ontwikkeld dier, dan bestaan er
voor hiem ook geen rechten en plichten,
geen goed en kwaad, geen verantwoording
en vergelding. Dan zijn doodslag en dief
stal, dronkenschap en ontucht, dan is alles
geoorloofd. Dan is elk gezag en elke wet
slechts stoffelijke overmacht en geldt al
leen het recht van den sterkste. Dan is
het zingenot de eenige levenswet en heft
eenige levensdoel en kan de mensch in der-
dood niiets beters doen dan „zich uitleven,'*.
Het is wel treurig, dat zoovelen nog
durven beweren, dat met den dood alles
u/i)t is (voor den mensch. Verwonderen moet
dat echter diet. En waarom niet Omdat
men zóó leeft, dat men een voortbestaan
na den dood vreezen moet. Men wenscht,
dat met den dood alles uit is. En wat men
wienscht, geloof men gaarne, al is het
ook nog zoo onredelijk en goddeloos als
die bewering: „Dood is dood!"
Terwijl alles, wat leeft, strijdt voor het
voortbestaan en zich verzet tegen algeheel®
vernietiging, zou de mimisch, de koning
der zichtbare schepping, wenschen in het
niet terug te zinken?
Wat leen ontzettende, onmens chelijke,
duivelsche wensch!
Alleen eien rampzalige verblinding of
luet knagend zelfverwijt, niets gedaan te
hebben, wat de onsterfelijkheid waardig
is, kunnen daarvan de reden zijn.
Doch die schandelijke wensch is niet
altijd ernstig gemeend.
Die levensmoede, die de hand aan zich
zelf slaat, mag, zooals de H. Augustinus
aanmerkt, wei. aan algeheele vernieti
ging denken, zijn hart verlangt ze echter
volstrekt niet, het wil slechts den vrede
vinden, dien het op aarde tevergeefs zoekt.
Misschien ook ten gevolge van de ver
schrikkingen van den Europeeschen oor
log, nu zoovele duizenden in den bloei
des levens worden weggerukt, overmees
tert de gedachte aan den dood de mensch-
heid thans sterker dan ooit ten uit zich
de belangstelling in de geheimen des grafs
al meer en meer. Dringender dan ooit
_zoekt men antwoord op Se vraag; -,Wat
vacht mij r.n .-Ion riood 1
De leer der onsterfelijkheid, vroeger
door stofvergoders gebrandmerkt als on
wetenschappelijk en dwaas, wint lang
zamerhand terrein. Velen beginnen zelfs
partij te kiezenvoor een leven na den
dood. Als men hun echter vraagt, hoe
dat leven eigenlijk zijn zal, dan blijven
zij, óf het antwoord schuldig, óf komen
met beweringen aandragen, die recht
streeks strijden met het natuurlijk gezond
verstand en het geloof.
Eenige maanden geleden hield Dr.
Frederik van Eeden voor de intellectu-
leele Hagenaars een lezing over het leviejn
na den dood.
Blijkens een verslag in ;,De Maasbode"
vertelde hij wat spiritistischen onzin. Hoe
laigenlijk dat leven zijn zal, daar wist hij
niet veel van te zeggen, of beter nog, hij
wist er volstrekt niets van. Hij sprak wel
over spiritistische verschijningen van over
ledenen, maar hij meende toch zijn ge
hoor te moeten waarschuwen, dat men
ier zeer voorzichtig mee dient te zijn.
Ook zonder spiritistische bewijzien ge
looft. hij1 voor zich aan een leven na den
doodj
Dat Leven, leieren de Boeddhisten en
hun vele aanhangers onder de hedendaag-
sche ongeloovigen, is een leven zonder
bewustheid, als een eeuwige slaap.
Maar, dan heeft de rechtvaardige na
den dood niets te verwachten en de booze
FEUILLETON.
vrouw in het wit.
percival", ging hij voort, en wat
in geval van dien dood uwer
geen kinderen nalaat.
ij waarsohijnfijik wel zal doen?"
1 ij zeer zieker niet zal do een...''
dan krijg ik de twintigduizend
gelid?"
gelid."
stiiltte. Ik hoorde der rieten
faken ondier die (bewegingen der
annen. De graaf hervatte het ge-
'all Geeft ge iéts om uw
uv ge vraagt nogal op dien man
altijd op den main af en vraag
1 nogmaals,"
1(l fan kijkt gij mij o(p die manier
r den drommel?"
itwoordlt nieit? Wefltmi, 3laat cn»
uw vrouw, sterft, voor de zomer
1«V
:bff Fosco.'
c ons zeggen uw vtroiuw eter ft..."
,eti daarover, Fosoo."
Ofj zoudt gdj twintigduizend! pemd
>rdi en gd zoudt verliezen..."
Uns op drie duizend pond per
Makke kanis, PercivalEn gij
1 noodog, een flinke som ineens.
De winst is zeker, het verlies tvijfeUr
adhitig."
„Gij zij:t. wed slim, Fosoo, maar sclijnt
toch te vergeten, dat die dood van mijn
vrouw voor uw vrouw .eon. winst van
tienduizend pond is. Daarover apuv. ,/ki.
niet. Kiik mij niet zoo aan! Op: mijn eer,
gij dioet mij het Moed in de aderen atot-
Ien."
„Uw bloed? Wil Moed in het Engelseh
ook zeggen geweten? Ik spreek over don
dood van uw vrouw en een mogelijkheid.
Waarom niet? Uw notarissen en advoca
ten. die testamenten maken. Kijken den
dood onder de oogen. Sfcoflt hun liet bloed
ook in de aderen? Ik moet u uw zaken
eens duidelijk voor oogen stillen. Het is
er zoo mee gelegen: blijft uw vrouw le
ven.', dan betaalt gij uw wissel met haar
handteekening ó:p dat perkament; sterft
zij, dian betaalt gij hem me haar
dood."
„Klets toch niet!" snauwde sar PeirclvaL
„Men zou -denken, ais men u hoorde, dait
ik de handteekening <al had"
„Gij hebt de zaak aan mij overgelaten;
welnu, wij hebben twee maanden den tijd,
genoeg voor mij cm raad te schaffen.
Hiermee zijn die geldzaken afgeloopen en
kunt gij mij om raad vragen in de andere
moealijklieden, die u schijnen te kwellen.
SpTeek, mijn vriend, en vergeef mij als ik
uw. deg.elijken EngeLsohen smaak beleodig
door nog een gil'as suikerwater k'liaar to
maken."
„Het is allemaal goed en wei om Le zeg
gen: „spreek", hernam sir Percival op een
veell rustiger en gematigder toon, dan hij
nog had aangesflagieu, maar het is niet
mets te vröezen.
En waarom zou men dan nog de zeden
wet onderhouden Dwaas ware de mensch,-
dse zich hier op aarde dan niet alle zin
genot veroorloofde en leefde als het dier.
Die toestand van eeuwige bewusteloos
heid is dan ook slechts een voortleven in
naam, en inderdaad gelijk aan niet-leven.;
Anderen, de Theosofen, die ook in ons
land vooral onder de meer ontwikkelden
(wel een pover getuigenis van ontwikke
ling!) aanhangers zoeken en helaas ook
vinden, beweren, dat de ziel, bij den dood
van bet lichaam, de herinnering aan haar
vroeger bestaan verliest; naar een ander
lichaam verhuist, ook dit weer voor een
ander verlaat en zoo, door een eindelooze
opeenvolging van nieuwe levens als zoo
vele proeftijden doorloopend, zich eeuwig
blijft ontwikkelen en volmaken.
Hoe ongerijmd deze leer „is, blijkt reeds
voldoende hieruit, dat de ziel onmogelijk
©en oneindig aantal overgangen kan
maken, wijl ze in dat geval, zooals wei
later zullen zien, den staat van volkomen
geluk, waarnaar zij van nature onweer
staanbaar gedreven wordt, nooit zou kun
nen bereiken.
Eindelijk worden er nog christenen ge-
vonden, die een leven na den dood wel
niet ontkennen, maar ijn sommige 05m!-
standigheden en vooral in dezen treurigen
oorlogstijd, nu er zoo ontzettend veel en
verschrikkelijks gebeurt, dat met een
voortbestaan na den dood in strijd schijnt
te zijn, door woord en daad toon en, dat
hun geloof in een hiernamaals niet leven
dig genoeg meer is,.
Ter weerlegging nu van genoemde dwa--
lingen en tevens ter versterking van het
verzwakte geloofsleven hopen we in enkel®
artikelen uiteen te zetten, wat het natuur
lijk gezond verstand en het geloof ons
Leeren omtrent een leven na den dood,
ien wat ons alzoo hiernamaals te wachten
staat.
Manresa, Venlo.-
P. Reijs, S. J3
Uit de Pers.
ONBEGRIJPELIJK GESCHRIJF.
Die Standaard driestart
'..Die Roomsche Staatspartij, die in de
Eerste Kamer de sterkste is, heeft zich
zonder ieenig sans gêne op die
Evenredige Vertegenwoordiging geworpen,
om| miet Cort van der Linden in heimelijk
in de Tweede Kamér. Reeds voor lange
jaren wees ons blad er op, dat het stelsel
van Evenredige Vertegenwoordiging dit
gevaar met zich bracht. Immers we aar
zelden geen oogenblik ten deze van een
gfevaar te gewagen, omdat, gelijk thans
dan ook de uitkomst zal zijn, de Room-
schie Staatspartij in beide kamers samien,-
over zulk iecn groot aantal stemmen zal
kunnen beschikken, dat zij bij elke vol
gende Groridwetsrevisiie de eindbeslissing
in haar hand heeft. Dit moest van zelf
aan de Roomsche Staatspartij in zulk een
mate toelachen, dat ze er alles voor
verzaakte, om dit haar voorgespiegel
de ld oei te bereiken. We merkten aan, en
doen dit nog, dat ze de Antirevolutionaire
partij hiervan op de hoogte had behooren
te stellen, gelijk men dit onder goede
vrienden bij afbreking van vroegere samen
werking steeds gewoon is; maar voegden
er steeds bij, dat men haar liet wijzigen
van haar vroeger standpunt niet euvel kon
duiden. Niet onwaarschijnlijk toch zouden
wij', bij gelijke casuspositie evenzoo ge
handeld hebben."
Dit moois staat in.-... een driestar van
De Standaard schrijft De Tijd, die dan
vtervolgt:
„En wel ten betooge, dat „nu de libe
rale partijen met de socialisten als één
man er zich voorspanden en de groote
Roomsche partij meeging" de Anti-revo
lutionairen in de Tweede en straks in de
Eerste Kamer moeilijk zich kunnen ver
zetten tegen de Revisie. ;,De Christelyk-
Historischen toch deden even goed als
de Rooms chen mede, zoodat wij geheel
op onszelf zouden gestaan hebben."
Wjj verbazen ons over deze driestar.
Dat de „Roomsche" staatspartij zich zon
der leenig sans gêne op de Evenredige Ver
tegenwoordiging geworpen( I) zou hebben,
kan bezwaarlijk worden volgehouden.
Reeds lang vóór er sprake was van deze
Grondwetsherziening verklaarden de Ka
tholieken zich voor invoering van de Even
redige Vertegenwoordiging. De uitspraak
van de Commissie, welke in 1907 aan
den Algemeenen Bond van R. K. Kies-
Vereenigingen rapport uitbracht omtrent
het kiesrechtvraagstuk, vertolkte zeer juist,
wat de overtuiging was bij de katholieke
kiezerseen oplossing van het kiesrecht-
vraagstuk zonder Evenredige Vertegen
woordiging moet onbevredigend heeten^
Wij zullen in dit verband niet gaan
ophalen al wat voor de E. V,. pleit de
schrijver van de driestar kan dit, kort
samengevat, vinden in de laatste aflevering
van „Antirevolutionaire Staatkunde" door.,
dr. A. Kuyper.
In 'elk geval is noch van een zich werpen
op de E. V. noch van sans-gène sprake.
Vindt luet blad 't werkelijk een gevaar;
dat door de Evenredige Vertegenwoor
diging de Roomsche Staatspartij in heimte-
lijk verbond met Cort van der Linden
mieester zal worden van de positie in de
Tweede Kamer liet zij zoo. Vreemd
alleen is dan, dat de partijgenootien van
het blad hierop niet gewezen hebben bij
die openbare behandeling in de Kamer.;
Btestaat in anti-revolutionaire kringen in
derdaad de vreezie, dat de Katholieken
by' elke volgende Grondwetsherziening de
eindbeslissing in de hand hebben, waarom
ovterweegt men dan 'daar niet,- of het als
nog niet een landsbelang zoude zijn een
Verbond met den heer Van Houten aan
tia gaan, om de revisie te doen mislukken
Wanneer het de Standaard" er minder
om te doen is, de waarde van elke stem),
zlelfs van elke Roomsche stem, tot zijn
recht be laten komen, dan wel den invloed
der katholieke kiezers op het regeerings-
bleledd te belemmeren, het blad verklare
dit ronduit. Wij hebben er,- dunkt ons,-
©enigszins recht op, te weten met welke
gtevoelens onze politieke bondgenooten be
zield zijn.
Zeer zou het blad ons verplichten, wan
neer het dan tevens een opheldering gaf
partij in heimelijk verbond met'"-
der Linden."
.Wij begrijpen nl. deze woorden niet."
DE POT EN DE KETEL.
De Limburgsche Koerier schrijft
onder bovenstaande titel volgend stukje;
wat veel waarheid bevat
Oorlogvoerende partijen hebben de ge
woonte elkaar van allerlei leelijks te be
tichten onrecht, schending van verdragen,
barbaarschhedenenz. enz. Vaak is daar
iets van waar in eiken oorlog gebeuren
nu eenmaal verkeerde dingen, soms
niets, meestal is ter overdrijving. We maken
van al die wederzijds ophitsende beschul
digingen zoo min mogelijk gewag. Nu en
dan echter is vermelding wel noodig; zoo
over de verwoestingen, door de Duitschers
thans b.v.., nu de Fransche regeering een
protest aan de neutralen gereed maakt,-
aangericht in de door hen ontruimde
strook van Noord-Frankrijk. Iiavas laat
zich hierover bij voorbaat reeds in heftige
bewoordingen uit. Havas moest dit niet
doen, want het valt niet te ontkennen, dat
Wolff gelijk heeft, als het agentschap her
innert, hoe de Fransche en de Russische
pers in 1915, toen de Russten uit Oost-
Pruisen terugtrokken,- jubelend goedkeur
den, dat de Russen op hun terugtocht
alles verwoestten en den Duitschers slechts
puinan achterlieten,- zoodat dezen datzelfde
zouden ondervinden (dat meende men
toen) als Napoleon I op zijn tocht naar
Moskou.
Dit vergoêlijkt natuurlijk het wegnemen
ien vernielen yan bezittingen der burger*
bevolking in Noord-Frankrijk door do
Duitschers niet. De Duitsche regeering
heeft ook in 1915 tegen de handel wij Ine
der Russen geprotesteerd; ze had dus haar
troepen thans niet op het Westfront het
zelfde {moeten Jaten doen; wat ze zelvg
in dein vijand op het Oostfront afkeurde,
Maar zoo gaat het altijd, en in oorlog»
tijd op groot er schaal dan ooit: ieder ziet
den splinter in het oog zijns buurmans
ien bemerkt dien balk in het eigen niet»
Pro-Duitschers zien slechts de fouten der
Entente, pro Geallieerden enkel die dier
Gentralen. Beide groepen oordeelen een
zijdig aan dien eenen kant zoowed alA
aan den anderen wordt gezondigd. En
als onzijdige toeschouwers kunnen we niet
genoeg herhalen: kiest in zake de wjjza
van oorlogvoieren toch geen partei '1 li
werkelijk lood om oud ijzerl
WETENSWAARDIG.
GASBESPARING.
De vereenigingen van gasfabrikanteo
zendt ons eenige wenken voor gasbespa*
ring, waarvan we het volgende overnemen!
aVerlichting.
le. Brand in niet meer dan de werk»
1 ij k n o o d z a k e 1 ij k licht vereischend®
vertrekken een licht. Trek zooveel mogelijk
alle leden van heit gezin en alle bezigheden
in een enkel vertrek samen. Geen
afzonderlijk lichtverbruik dus in studeer*
of andere speciale vertrekken.
2ie. Gebruik bij kronen met meer dan
een licht slechts één pit.
3e. Vervang zoo mogelijk de gewond
branders tijdelijk door branders van g»
ringere lichtsterkte en geringer gasveafc
bruik of
4e. Open branderkranen slechts zooverj
dat juist voldoende licht verkregen wordt
en open de kraan alleenlijk geheel voor
meer licht vereis che 11 d werk of voor lees
tuur.
By kousjes voor staand g'loeilicht kaa
men het Licht bij half geopende kraan
veel yexbleteren door twee of drie van dq
vier gaatjes voor luchttoevoer, onderaan
den brander, met een stakje hechtpleister
dicht te plahlwv.
Mien bSTerVja®#!*"*™"'5'"01»
TiïTïp ut bfa 1181 erniu_k.ei 1dcrartoe neemt men
aan ieen haakpen het kousje voorzichtig
van den brander, kort het magniesiastaafj«
tot op 2/s van de vroegere lengte in en
plaatst het kousje er weer voorzichtig op»
Hiet onderste gedeelte van het kousje plukt
men voorzichtig af, tot de onderkant ongen
veer gelijk komt miet den bovenrand van
den brander. Men regelt kraan en lucht*
toevoergaatjes vervolgens zoodanig dat heit
geheel© kousje gloeit en geien vlanï
daarboven lUitbrandt-
Hangend licht kan men op halve kracht
laten branden door de regeldoes (met het
schroefje bovenaan den brander) nam
wer te stellen. Ook hier wordt de vlani
beter wanneer men de luchttoevoer in den
gasstroom minder maakt door de lucht*
gaatjes nagenoeg geheel te sluiten (met
den daarvoor aan den brander aanwezigen
sluitring).
5e. Verricht alle bezigheden, die goed
oï veel licht vergen, bij daglicht.
6e. Gebruik geen gang- of vestibule^
verlichting.
7e. Doof alle dag- of aansteekvlammeiiii
b. Verwarming.
Te. Geef gascomforen niet zooveel gasi
toevoer, dat de vlam om ketel of pan heen*
spoelt. De bodem van het vaatwerk moet
hoogstens voor drie vierde gedeelte doos
de gasvlam worden bestreken.
- tmakikelijk om te weiten, hoe' te be
ginnen."
„Zal; ik ai helpen?" vnoeig de graaf. Zal
ik <die particuliere veffilegenlheid van u een
naam geven? Als iik haar eeriis noemde
Anna Catrijn?"
Fosoo, gij eoii iik (hebben tot nog toe
elkaar als vrienden geholpen, gij met uw
aliimheid en overleg, ik u, zoover ik kon,
met ge-'id. Wij hebben ons van weerszij dan
opofferingen getroost, zoo ver wij dit ala
vriandiem doen kondien, maair wij hebben
tegenover elkaar geheimen gehad Ls
het niet zoo?"
„Gij voor mij, ja. In de Laatste dagen
heb ik duidelijk gezien, dat en* een ie."
„Verondiea-sfteld, dat het zoo ia, dan be
hoeft gij u toch, als het u niet betreft, niet
nieuwsgierig naar te zijn."
„Schijn iik er dan nieuwsgierig naar?"
„Zeiken"
„Zoo, zoo! mijn geiliaat spreekt dus de
waaithedd? Wat oen vaste grondslag van
goedls moet er niet in mij liggen, dat op
diozetn leeftijd mijn gelaat nog de waarheid
spreekt! Kom, Glyde, laat ons openhartig
zijn tegenover elkaar; ik heb uw geheim
nieit. opgezocht, maar uw geheim heeft mij
gezocht. Aangenomen, dat ik nieuwsgie
rig ben -vraagt gij mij als uw oud vriend
uw geheim te eerbiedigen?"
„Ja, dat wou ik juist doen."
„Dan is mijn nieuwsgierigheid verdwe
nen".
„Meent ge dat, Fosco, of wilt ge het
toch ziern uit te visschen?"
Ik hoorde een stoel beneden geweldig
kraken en voelde, dat een pilaar der ve
randa Vlak ouder mij hevig schudde; de
graaf was opgesprongen en had; in zijn
verontwaardig mg die pilaar met woe sten
greep omvat.
„Percival! Percival! riep hij hartstoch
telijk uit, „kent gij mij nog zoo slecht?
Weet gij nog zoo weinig van mijn karak
ter? Ik ben geen miain van den ouden stem
pel. Ik iben in staat tot .groote deugden
ails de kans mij wordt geboden. Het is oiv
gelijik mijns levens geweest, dat ik zoo
weinig kans héb gehad. Mijn gevoel van
vriendschap is veihewen. Waarom beken
ik u mijn iüeuwsgienigheid? Om u tevzns
mijn zelibeheersching te toonen. Ik zcu
uw geheim uit u weten te krijgen, zoo ge
makkelijk als ik hier dien vinger uit den
palm mijner hand trek dat weet gij zelf
wet. Maar gij hebt een beroep gedaan (ip
mijn vriendschap en mijn vriendschap is
mij heiiljg. Erken mijn gevoelens,. Perci
val, en volg ze nat Geef mij de hand, ik
vergeef het u."
„Neen!" zedide hij. „Ik kan u vergeven
zonder verontschuldiging. Zeg mij nu
ronduit, hebt gij mijn hulp noodig?
„Ja. Ik zeide u vandaag, diat ik ge
tracht had Anna Gatrijh te vangen en mijn
doei rtiat bereikt heb. Fosco, als ik haar
niet vind, hen ik een vertonen man."
De graaf wachtte even en zei de toen:
„Ditmaal spreekt uw gelaat de waar
heid; dait zie ik. Is die eaak zoo ernstig
als de geldzaak?"
„Nog ernstiger. Ik heb u dien brief voor
mijn vrouw luien zien. Fosco, die vrouw
weet het geheim; "zij heeft heit wan haar
mioedex."
„Tweewouwen in het bezit ervan
dat ziet er slecht uit, waarde vriend! Voor
we verder gaan, 'een waag. Ik begrijp nu
de beweegreden, waarom gij de dochter
hebl opgesloten, maar ik begrijp niet, boe
zij ontsnapt is."
„Och, zij was nogal kalm. en daarom
hebben zij haar vertrouwd. Zij is juist gek
g©noeg om te worden opgesloten en juist
verstandig genoeg om mij te ruineeren, al#
zij vrij looipit."
„Een oogcniblik, Percival. Als Lady Gly
de het gelhrim weot, moet zij ook weten,
dat. het voor u een gevaarlijk geheim is.
Als uw vrouw, heeft zij er zeker ook be
lang bij te zwijgen."
„Daar kom ik juist aan. Dat zou het, alk
zij zich een stroobreed aan mij gelegen
liet liggen. Maar ik sta iemand anders ia
den weg Zij was, voor zij trouwde», en na
nog, verliefd op een teekenmeester, op een
schooier van een teekenmeester, genaamd
Hartmond. Wie denkt gij, dat Anna Ca
trijn voorthielp, boen haar bewakers ban*
vervolgden? Hartmond. Wie zag haar in
Cumberland? Hartmond. Beide keereo
heeft hij alleen met haar gesproken.,
Wacht! onderbroek mij niet De ker»l If
even gek op mijn vrouw, ale zij op hem.
Mijn vrouw -alleen kan misschien onach»
delijk genoeg zijn, maar als zij dien vag»
bond...."
„Ja, ja, ik begrijp u. Waar ia hij?"
„Buitenlands. Als hij een heele huid ove*
aijn gebeentft wil houden* raad ik. hmm
aan, niet te gauw terug te komen
„Zijt «.rij zeker, dat hij niet in lïug»
land i
iWui'dt vervolgd).