Derde Blad.
Het Weeldevraagstuk.
8e JAARCMhrö.
No. 2240
e Ceicboke (Bou/ta/nt
Zaterdag 17 Februari 1917
II.
II. Beo or deeling der weelde.
Uit de gegeven begripsbepaling hebben
vve reeds begrepüp, dat wij de weelde af
keurend beoordeelen, en dus moeten be
strijden. Tegenover ons staat vooral de
school van het economisch liberalisme, die
de weelde verdedigt). Wij zullen dit wat na
der-toelichten.
Katholiek opgevat is de weelde een mo-
•reel en economisch kwaad en moet der
halve worden bestreden. Reeds in de
H. Schrift wordt met duidelijke woorden
dit kwaad veroordeeld. En de geschiedenis
der H. Kerk sluit daarbij volkomen, aan.
Hoe interessant het ook »zijn zou dit wat
breeder na te gaan: de plaatsruimte laat
het niet toe; bovendien wordt in die bestrij
ding meer gelet op het immoreele dér
weelde, terwijl wij vooral de ethisch-eco no.
mische zijde belichten willen en de weelde
te bestrijden hebben ook als sociaal kwaad.
.Vandaar dat wij zullen aantoonen, dat de
weelde èn in zich èn in haar gevolgen ver
keerd is, en dus bestreden moet worden.
Opmerking verdient het echter, dat) onze
gronden niet zuiver-eoonomisoh, maar te
vens ethisch zijn, wijl van christelijk stand,
punt de sociale en economische orde steunt
op zedelijken grondslag, en dus elk sociaal
vraagstuk getoetst moet worden aan de
christelijke zedenwetten.
Vooreerst dus is de weelde verkeerd
in zich, daar zij een omkeering is der
natuurlijke orde. Immers het onredelijk
gebruik van de aardsche goederen ter vol
doening aan zinnelijkheid of praalzucht
maakt onze handelwijze dienstbaar aan
twee fundamenteels ondeugden, en dus im
moreel; terwijl bovendien op dwaze wijze
de overvloed verspild) wordt, die door de
natuur bestemd was om daarmee de armen
te helpen, gelijk St. Thomas duidelijk leert;
De zaken, welke eenigen in overvloed
hebben, moeten volgens de natuurwet be
steed wonden tot ondersteuning der ar-
jnen'1. 8) Om deze dubbele reden is der
halve de weelde reeds in zich verkeerd.
Bovendien is zij verder fel ij k in
haregevolgen. Wij zullen er slechts
enkele noemen.
Op de eerste plaats iheeft zij tengevolge,
dat de armoede vermeerderd wordt, daar
de aalmoezen ophouden en de arbeid door
het vernietigen der kapitalen verminderd
wordt. En onmiddellijk hieruit vloeit voort
een zekere wrok en ontevredenheid, vooral,
onder de arbeidende klasse, tegenover de
genen, die in overdaad leven. Daardoor
wordt de weelde een machtig wapen in de
hand van het socialisme. Zoo lapt Mevr.
Roland-Holst in haar hartstochtelijk treur
spel ,,De opstandelingen", met cïe toespe
ling op een dergelijk leven, Petroff aldus
spreken: „Wij1 hebben geen leugens van
Boode om ons te bevleugelen met enthou
siasme gelijk de bourgeoisie in haren sbrijd.
Wij drinken moed genoeg uit de naakte
waarheid". Zeer juist zijn dan ook de,
woorden van Pater Bruin: „Het is (voor
den arme) onmogelijk zonder afgunst de
weelde der rijken te blijven aanzien, waar
aan hij nooit eenig deel heeft. Mocht hij
zelf nu en dan aanzitten aan den welvoor-
zienen disch, hij zou misschien kunnen be-
rusten, maar hem worden ternauwernood
de kruimels gegund, die van de tafel val
len. Men acht hem nauwelijks een blik,
veel minder een goed woord waardig. En
daar zou geen afgunst ontstaan in zijn
hart? En deze zou niet plaats maken voor
haatf/ En die haat zou niet onverzoenlijk
worden?"
Niet alleen van armoede en ontevreden
heid, vooral der arbeiders, is weelde
oorzaak, ook meerdere gefortuneerde.men-
echen en huisgezinnen gaan door haar dik
werf teax gronde. Hoe menigmaal cal het
niet gebeuren, dat een weelderig leven het
met zooveel moeite verdiende of bespaar
de geld langzaam zal doen verminderen en
zelfs geheel zal doen verdwijnen. Men wil
zijn stand nog ophouden, en maakt aldus
allerlei schulden, met het gevolg, datgroote
ellende en diepe armoede binnentreden en
het geluk en de tevredenheid uit het huis
gezin verdwijnen.
Een derde gevolg van de weelde is, dat
zij dikwerf de menschen aandrijft, om zich
op ;ilie mogelijke, ook oneerlijke, wijzen te
verrijken. We staan er verbaasd van, als
we hooren, hoeveel er dikwijls in groote
winkels gestolen wordt door de bedienden,
om aldus „hun stand te kunnen ophou
den". De verklaring van dit feit is gemak
kelijk te vatten: want weelde kweekt in den
me mach allerlei nooit gekende behoeften,
en die zucht naar weelderig leven deinst
tenslotte voor geen middel meer terug om
te worden voldaan.
En ook dit noodlottig gevolg, hetwelk we
zoo dikwerf ook bij de lagere klassen aan
treffen, wordt eveneens door het socialis
me behendig uitgebuit. De socialisten-apos
tel Lasalle sprak het duidelijk uit voor de
Duitsche arbeiders: „Zoolang gij slechts
een stuk slechte worst hebt en een glas
bier, rnerkt gij uwen treurigen toestand
niet, en weet gij niet eens, dat u iets ont
breekt. Dat komt echter van uw vendoekt
gebrek aan behoeften".
Tenslotte is de weelde de bron van vele
ondeugden. Immers, zelf in zinnelijkheid en
hoogmoed geboren, sleept zij met zich een
lange rij van ondeugden, van ongerech
tigheid, hardvochtigheid, overdaad, zelf
zucht, vooral van wellust; denk maar eens
aan het rampzalige Nieuw-Malthusianismel
We sluiten hiermee onze positieve bestrij
ding der weelde. Onze conclusie ligt voor
de hand: de weelde moet onvoorwaardelijk
worden verworpen en bestreden. Nog een
enkel woord ter weerlegging van
hen, die de weelde durven verdedigen. We
zofudian diit het negatief gedeelte van ons
betoog kunnen noemen.
De liberale school maakt een scherpe
scheiding tuslschen ethische en zuiver-eco
nomische beginselen, en (beweerd,, dat het
sociale loven alleen foaheersdht wordt door
-IcNUter-eopjnomische watten, wetten derhal
ve, welke alleen stofitelijlke belangen be-
*00gen. En eoo noemt men dan onder zuivar-
eooniomisoh opzicht die weelde goed. Im
mers, allldfus ongeveer gaat hun reclenee-
rirg, al ,on« economisch bandieten wordt
bdheeo-schit door eigenbelang of de zucht
om door zoo weinig mogeCijk inspanning
tot de grootst mogelijke stoffelijke wel
vaart te komen, en dat, beschermd
door de moest .'absolute vrijheid. Maar
clan geklit ook de gevolgtrekking, hieruit
voortvloeiend: geniet clus, zooveel gij
(kunt-, van uw aardsche goederen. Men
ziet het derhalve: de verdediging dor weel
de is een consequentie -uit de liberale
leer' Met de onhoudbaarheid van de libe
rale economie -en deze behoef ik hier
niet aan te toornen, maar is aan elk be
kend valt dus ook de consequentie of
de verrdedigi ng dor weelde.
Dit ter algemeens weerlegging. Nu nog
een enkel woord over een paar speciale
redenon, lie men- meestal tegen ons uit
speelt.
Vooreerst .zegt men: „Aye'elde verschaft
arbeid; eir zal meter vraag naar arbeids
krachten) toornen in -de fabrieken van
we etcte-artikel en.Wij kunnen hierop
antwoorden, dat deze redeneering niet ge
heel waar is; immers, die arbeidskrachten
zouden anders tot heel wat nuttiger ar
beid gebruikt kunnen worden, en dus is
de vraag naar arbeidskracht- er feitelijk
niet gjrootor door: Bovendien is die soort
van arbeüid nuttelooza arbeid, omdat, hij
dient voor slechte doeleinden. Immens
weeldc-artikelen) dienen, ten slotte alHeem
„ter voldoening' aan zinnetijklhoid en
praalzucht". Evenmin ais het aangaat,
cm te zeggen: oorlog, brand, enz., zijn
heugelijke gebeurtenissen, omdat daar
door* ve*3fl) w.erk wordt verschaft, evenmin
kan .men het kwaad der weelde daarom
gioadi noemen.
Vervolgens beweert men: „weelde
brengt geld onder de menschen". Ja,
maar op een giehesl verkeerde wijze. Im
mers het is geheel verkeerd en schadelijk
voor het laJllgemoen belang, om geld ondier
de menischen te brengen door overdaad,
ibrasisarijien eini zingenot. En helt is dan
ook een algemeen lerkend feit, dat h'et
voor een tend een nationale ramp is te
noemen', wanneer het volk zich overgeeft
aan waalde. Of werd het latende Grieksche
rijk, hecM door grootheid van deugd en
heldenmoed, niet een gemakkelijke prooi
van ihet Römeinsche volk, torn de weelde
er was binnengetreden. En het machtige
Romeinsch gesfloüht, diat o-ver heel de
ouid'3 wereld heerschappij wande, ging
ten onder, toen het zich aan weelde over
gaf. Zoo juist zegt ons oud HeUandrach
spreekwoord: ,,'t zijn vel sterke beenan,
die de weelde kunnen dragen".
Veld er voert men aan: „Door de zucht
naar weelde wordt die overvloed niet al
leen der noodzakelijke, maar ook der nut
tige voortbrengselen aanzienlijk vermeer
derd. Aan dat verlangen dus om tot een
beteren stand te komen, dankt de maat
schappij juist (haar vervolmaking."
Maar behalve, diait (men heit verlangen
om tot een beteren stand te komen" ver
wart' met „de zucht maar weelde", is hat
bovendien, niet waar, diat cle noodzakelijke
en nuttige voortbrengselen vooral door de
zucht naar weelde vermeerderd worden.
„De voortbrenging immers, zegt Say, kan
niet vermeerderen dian door middel van
kapitalen, en de kapitalen vermeerderen
slechts door besparing. Maar veü'ke be
sparing kan men verwachten van hen,
die slechte door de begeerte om te genie
ten tot voortbrengen aangespoord wor
den? Men kan niet sparen, wanneer men
de uitgaven niet matigt, en de matiging
in da uitgaven is de ontkenning van de
weelde." 9)
Ten ©lotte beweert men nog: „Weelde
wekt bij anderen (naijver. Gevolg hiervan
v% dat dezen etch meer nog zullen in
spannen. Dit nu werkt gunstig op don
arbeid en de industrie." Maar wij heb
ben bij onze positieve bestrijding juist het
tegendeel aangetoond'. Armoede, ontevre
denheid, steeds gnwter-wordende behoef
ten., enz., zijn, zoovele rampzalige gevol
gen, uit de weelde voortkom and
Na deze positieve en negatieve bestrij
ding aal het nu wet duidelijk zijn, dat
we de weelde te veroordeel en hebben als
een zeer groot kwaad met tallooze nood
lottige gevolgen, ook voor de maatschap
pij, En terecht meend-eai wij jdan ook te
mogen spreken' van een „wee 1de-v r a a g-
s t u ik", omdat de gewichtige vraag thans
geste Ld moet worden: „hoe moeten wij dit
•zeddli jk-maatsohappel ifke kwaad bestrij
den?" Dit vormt ons derde doel!.
III. Middelen ter bestrijding
der weelda
Sommigen meenen» dat door staats
wetten op weel da-a rtikelen,
dit (kwaad afdoem'de zal wonden tegenge
gaan: Ofschoon wij de rechtvaardigheid
van dergelijke wetten niet willm betwis
ten, gelooven wij toch, dat haaa* prakti
sche waarde minstens zeer twijfelachtig is.
Immers door het relatieve of betrekkelij
ke (karakter van het weelde-begrip hangt
d'3 concrete bepaling der weefde af, zoo
als wij zagen, van, allerlei omstandighe
den (van personen, plaatsen en tijden), an
heit is dus uiterst moeilijk, zoo niet on
mogelijk, voor den wetgever om in een
wet vast te 1 eggen, wat nu precies weekte-
aaitiketen zijn. En zelfs ai zou dit ruoge-
iijk zijn, clan nog bedenke men wed, dat
de (kinder an> der daiistannas schranderder
zijn dian de kinderen des lichts, en de
weéldieaucOit, die dochter der ijdieilhefid en
zinnelijkheid, zal andere wegen weten te
vinden, om te voldoen aan de lagere pas
sies.
Maai* zijm misschien de wee 1' d' c-b e-
ftastingen geen beftejr midddl? Merken
wij; vKWxreieaAsit op, dat het hellasten van
weeTde-artikelen Slechts ©en indirect mid
del is tar bestrijding dea* weelde; immers
de weeldff-art/ifkelein zelf worden niet ver
boden. Bovendien zijn dergelijke belas
tingen gamaikkeflijik te ontduiken en zal
dia Staat dus weinig voord-eed ervan heb
ben voor de schatkist. „D3 meest billijke
accijnzen, zegt Van der Tak, zouden na
tuurlijk die zijn, welke geheven worden
oip productie of verbruik van vee&de-arti-
kelem. Os praktijk leert echter, dat deze
niet fiscaal zijn, d. w. z. zij brengen wei
nig op; niets is gemakkelijker* dan deze'
(heffingen te ontgaan. Verhooging van
weeldebelasting is A-olstrekt niet verhoo
ging van opbrengst." 10) Tan slotte zal de
weelde als voLks-ondeugd nooit door dit
indirecte middel kunnen worden uitgeroeid.
Ja,, zelfs ligt het voor do hand. dat juist
•door dergelijke accijnzen bij vaten de
weeldezucht geprikkeld zal worden. Overi
gens kunnen we verwijzen naar hetgeen
we reeds bij de wetten op weeldeartike
len (hebben aangestipt
Het 'eenige afdoende middel om de weel
de te bestrijden is do herleving van
diep-innigen godsdienstzin
onder fh e t v o '1 k. zooals dat ook
door prof. Aengenent geleerd wordt: „het
eenige doeltreffende middel tegen "de weel
de is de vermeerdering van dien gods
dienstzin, welke zeJfbeheeirsöhjTig, afkeer
van ijdeWieid en vaüsche genoegens, en
Mefde tot weldadigheid: inboezemt" 11)
En Mgr. Godschalk schreef in een zijnea*
Vastenbrieven dezelfde gedachte neer:
„Daarin toch is de genezing van het
(kwaad <der weelde) gelegen, diait èn bi-
zondere pe^torosn èn die maatschappij met
verandering van gevoelens tenugkeeren
tot Christus en de christelijke levens
wijze."
Maar ondelr lall'te godsdienstige midde
len, die het geloof verdtepm en verinni
gen, is er één speciaal geëigend' cum de
weelde als volksondeugd uit te ronen, ik
bedloel de Derde Orde ran St.
Franciscus.
Toen in de 12de eeulw Europa zich in
ean bloeiende stoffelijke welvaart ver
heugen, mocht, deed oioïc de weelde haar
intrede, en met haar kwam birtnen een
diep-zedelijk verval, dat zelfs binnen
drong in de Kerk van Ohristusi. Toen
riep God Franciscus van Assisië, die, zelf
in wedldle grootgebracht, wüqp van de
genietingen des levens genoten en haar
ijdelheid geproefd had. Als arme trok hij
rond, om door armoede en versterving
meea' dan door woorden aan de diep-ge
zonken mensdWheid den weg des hemels
te prediken. Machtig was zijn invloed in
het maatschappelijk -levm.: die wereld keer
de tierug tot Christus. Velen drukten
aanstonds de voetstappen van den heila
gen Vader: voor hen stichtte hij zijn
kloosterorde van boete en armoedie. Maar
|jok hen, die hem niet in alles durfden
navolgenmaar toch naar zijn geest in
de wereld wilde leven, kwam hij te hulp,
toen hij in 1221 zijn d'erde orde stichtte.
En sindsdien is dtit hat groot e middel ge
bleken, om ook in de wereld geheel vol
gens den geuöt van Christus te teven,
gelijk liet nog kort. geleden door Paus
Leo XIII z.g. .uitdrukkelijk geloerd werd':
„Geltijk in de 12de uauw, evenzoo is nu
de liefde niet weinig bekoeld, is er, hetzij
door onwetendheid, hetzij door verwaar
lozing, niet weinig stoornis gebracht in
de vervulling dier christelijke plichten
Overgegeven aan aJUe weelderigheid vei»'
ikrwisten aaer velen, wat zij bezitten, ver»
Hangen zij naar het eigendom van ander-
rem... Om deze raden is het.... Ons vurig
vemlangon, dat ieder zich naar best vep-
mogen op\ navolging van Franciscus too-
legge.... (Daarom) veo-ma-nem wij de chris
tenen, toch niet na te laten zich bij Fran
ciscus' Darde Orde, dde heilige krijgt-
schaar van Jezus Christus, te doen opne
men."* Een krachtig middel derhalve te
gen de weelde i§ de Dercte Orde van St»
Francisicua, die er uitdrukkelijk bij. bar#
leden op aandringt om „in do geheels
leefwijze, bizondor in d'e Meeding, alte
overdaad en weelde te vermijden." „Wie
de weelde praktisch bestrijden wil" 't
woord is van Mgr. Prinsen „worde
dierhalve lid van cle Der die Orde."
Zoo tzullten wij teerem kennen onze waar
de aJs^nenach en beter begrijpen, waarin
het wwe menschelljke geiuk bestaat Dan
lieren wij ons zelf geen al te groote be
hoefte scheppen, maar juist onze behoef
ten beperken. Aldus zal zich onder bet
geheefe vo'lk '3m onder alle standen ont
wikkelen een krachtige, spontane actie
iter bevordering v&n den eenvoud, des le-
venis. 12)
Ten slotte zijn er "hog wel enkele spe
ciale middoteiï vooa* de ^1elr.schi,ll'ende stan
den afzonderlijk, die van gmot nut kun
nen zijn Zoo noemt men voor den mid
denstand een geregefjd boekhouden en
contante betaling; want daardoor zal men
een overzicht (liehben vain zijn. finianciceten
toestand, en aldus zijn uitgaven naar zij»
inkomsten weten te regelen Maar toch
blijven doze middelen gebrekkig, omdat
zij niet rechtstreeks ingaan tegen do
weelde <als a/lgemeene volksondeugd', en
werken bovendien slechte indirect.
Wij meemon btermede gftnoeg gezegd te
hebben over de bestnijding der weelda
ate sociaal kwaad. Laait onze conclusie
praktisch zijn. Prsnten wij diep in onzen
geest het keurig-eenvoudige woond van
Mgr. Van der Ven: „Wij moeten het niet
laten bij woorden, maar daarbij voegen
hst voorbeeld; woorden wekk-en, maar
voorbeelden tmekken, zegt het spreekwoord;
en trekken zaJl noodiig zijn, als wij diö
weelde willen ovenvinnen." 13)
J. P. VERHAAR.
Seminarie „Hageveld". Pr.
8) S. Theo!. Ila Ilae Qu. 66 ad 7.
9) Geciteerd in het keurige werkje van
Kapelaan Vam. der Ven „De WeöMo",
pag. 28.
10) „StaafJli'UiisliCHUidik'UndJe p. 214.
11) t, a. p. pog.-439.
12) Lcee eens het prachtige boek van
P.- v. d. Tempel „Levenssgeiluk cHoor Ie-
vsnöeemivoud".
13) Vertsfliag van den 7den Ka.thöliok.eri-
diag in Den Bosch p. 151.
Staten-Generaal.
TWEËDK KAMER.
Vergadering van glstereiL
0 or log.
(Vervolg.)
De hear Bomahs (R.K.) ddot zijn
rade mot d)3 verklaring: geen enke
len officier gesproken te
hebben, die vertrouwen heeft
in de leiding.
Dit is toch wel een z36r kras getuigen
nits! De heer Romans is reserve-officier
(was in zijn diensttijd tijdens de mobili
satie algemeen geacht), cn is dus wel
bavoegd ooi te getuigen van de onder cte
officieren heerscQierode meening'.
't Deed ook ons inderdaad vreemd aan,
dot de boer Bomans ten slotte verklaar
de, tóch niet togen de begrooting te zul
len stenrmen. En we begrijpen, dat de
hieeren Marc'aant (V. D.) en K e t e-
FEUILLETON.
De vrouw in het wit.
6).
„Gisteren heb ik haar eenige nieuwe
Meéderen gegeven, waaronder een paar
ivitte jurkjes. Zij schoen mij eerst niet goed
te begrijpen, toen ik er haar een aandeed,
maar eindelijk vloog zij rnij om den hals,
kuste mij en riep uit: „Ik zal altijd wit
dragen. Het stantl mij goed, en het zal mij
aan u herinneren, als ik u niet meer zie,
mevrouw!" Arme kleine. En dan ten laat
ste, waarde Philip, ofschoon zij lang niet
wo aardig is als onze Laura, gelijkt zij er
toch sprekend op, dezelfde kleur \an haar,
dezelfde vormen, kleur der oogen, vorm
van het gelaat
Ik sprong op van de sofa, waarop ik
Biet Marianne was gaan zitten; plotseling
was mij duidelijk geworden, welke gelijke
nis ik in haar gelaat zocht.
Daar stond Lauira, een witte figuur,
in het zwakke schijnsel der maan.;
Wl vorm, houding, gelaat en gelaatsuit
drukking het sprekend' evenbeeld der
•vrouw in (het wit.
»Gij ziet het, zeide Marianne, den brief,
dia verder nutteloos was, opbergende.
„Ik aie het, ik moet hel bemerken, on
danks mij zelf! Die eenzame, verlaten
wouw, die dioóa* een toeval de dubbelgang-
stl3r ig van mejuffr. Fahlie, met haar te
moeten venge'lïjken en naast haau* te moe-
Jmi stelen, .schijnt mij toe een schaduw
JJJ0 de toekomst dei* j'Ongie» vrien-
ïgie diaima, die nu naar ons ki jfkt. Laat
n indnuJk aoo gauw mogelijk var-
hezen. Roep ihaar binnen/als 't u belieft!"
„Mijnheer Hairtmond! gij veabaast mij.
Ik dacht niet, d,at monnten ioi de negen
tiende 'Söuiw nog bijgeloovig waren. Oye-
riigens komt zij reeds van zelf naai'bin
nen. Kom binnen, Laura, en maak mevr.
Vesey maar eens wakker, door piano te
speten. Mijnheer Hartmand gou. u gaarne
•nog eens hooren.
Zoo eindigde mijn eerste dag op Lom-
lïi&rhuiis. Marianne en ik bewaarden ons
geheim. Behoodwaaim wisit die eerste haair
stiefzuster uit te hooren over een bezoek
van 'een (klein meisije, dat met haar op
school was geweest.
Laura Faiiie wist hier werkelijk nog
wed iets vain, moair bijzonderheden was
zij vergeten,, zoodat wij van haar reg
minder te weten kwamen, dam wij reeds
uit don brief wisteru Alle verdere naspo
ringen en brieven bleven ook* vruchteloos,
zoodat wij onze ontdekkingen omtrent de
pensoon van Anna Gatrijn voorloop ig alls
geëindigd moesten beschouwen.
Dagen en weken gingen voorhij, en de
gouden herfst grifte zijn schitterend spoor
d'oor het zomergTO-en dea* booimen.
Gelukkige, vreedzame tijd! En te mid
den van die rust, van dien zoeten a rede
in mijn zitel moest dk tot de ontdekking
komen vam mijn groote dwaasheid,: mijn
liefde voor Laura.
Ik beminde baar!
Was ex eenige vea*o.ntschmtiddgin'g voor
deze lieifd» te vinden? Ja, zeker, de toe
stand, waaronder mijn dienst 'op Lom
merhui® verliep
's Avonds streölde Laura mijn hunstgeL
"Vioefl dioóa* haar hieeinbjlk speft, diat zij mij
schonk als bèloanimg voor het onderwijs,
dat ik (haar Ln öïn amdgre kunst gaf, en
Marianne'® onschuldige scherts dartelde
over mijn ijver als ondierwijzer en baar
emtih'ouisiasmie als leerling, die ons te za-
men brachten, tarwijiL mevr. Vesey in
haair «t.H'fle goedhiairt ighedd gl'lmLaonend
verklaarde, dat wij al® twee modeljonge
boden haar nooit fiastig vielen.
Maar ik had mijn positie op Lommer-
huis moeiten begrijpen. Toen Mc er aan
dacht, was hot te laat. Ik had in mijn
beroep met zoovele jonge meisje® omge
gaan, cn nooit was ik eenigszins opge
wonden door de gemeenzaamheid, die
mijn taak onwillekeurig meebracht.
Daarom was mijn gedrag ook nu vrij en
o,pen geweest caooate gewoonlijk. De be
koorlijke eentonigheid van mijn leven
doordrong mij geheel, iediere gedachte aan
het verdeden of de todkomst werd er dm or
op zij gezet. Ik werd betooverd, bedwelmd
door het sinenen-gccang, dat mijn eigen
hart mij voorzong en onbemerkt dreef ik
dichter en dichter naar de ongdlukbren-
geaide rotsen. De waarschuwing, die mij
ten laatste deed opspringen, was de zacht
ste en tnou/wbaa*tigste waarscliuwing, die
ooit tot mij gericht is, want zij kwam
van haar.
Haai- houding tegenover mii verander
de plotselinge Haar va*ij op mij geworpen
blikken waren veranderd in blikken, die
spijt over mij, spijt voor haar zelf uit
drukten, blikken van droefheid, ja sems
Attn vrees en al dece uitdirulkkingen kon
ilk eAreneens bij haar stiefzuster" Avaama-
men. Een week ging A-oopbij in deze ge-
spannen houdting, dde door de gedachte
aan mijn jammerlijke zwakdield nog Ie
pijnlijker A'oor mij was. Ten Qaatote hiëlp
juffrouw Hatcoahbe mij uit den ongoluk-
lugqn toestand, haar lippen verteHm,/uij
de hordei bittere, maar noodiaakelijkc
waaiheid, maar ook haar vriemMijkheid
en hartelijkheid ondersteunden mij in den
schok, d.ien zij zetf mij moest toebrengen.
Het was Dondierd'ag, en het liep naar
Ihet eind der derde maand vam mijn A'er-
bhjf op Lommnhiuis.
Toen ik >s morgen op (het gewone uur in
de ontbijtkamer 'liwam, was juffr. Hal-
oombe atoot den eersten keer nog niet cp
haar geAvono plaats aan tafel.
Laura was in den tuin, zag mij bin
nenkomen etn boog. Geen AAUopd was tus-
'Sohen onis over deze onigdlukkige zaak g.e-
Avtiissef.id], miaa.r als bij ingeAnng waren wij
terughoudend tegenoA-er eflkaar geworden
Ik bleeif in de kamer en wachtte, totdat
juffr. Hater mbo of mevr. Vesey binnen
zou komen. l>e eerste kvzam reeds na een
paor minuten.
„Ik ben opgehouden dbor een- gesprek
met den heer Farh'c over huishoudelijke
zaken", zei de zij vcrontschuld'igiendt Spoe
dig kwamen niu ook rnevr. Ve&e-y ea Lau
ra Fanl ie.
„Laura", zeide Marianre aan tafel, „ik
heb uav oom van morgen gosprokan. Hij
denkt, dat de kamer met het purperen
ameublement rriaar in orde moest worden
gemaakt en bevestigt Avat. ik u zrido.
Maandag is de dag. na et' Dinsdag."
Laura Farlie sloeg baar oogen neer,
haar lippen (beefdei. zenuwadhtng, en zij
werd' opvallend h :-dk. Marianne scheen
d'i't te bemericem en stond van total op;
Avij volgden luaor voorüïeeild. Laura ging
met mevrouAv Vesey de kamer uit, en ik
vichtte mijn schreden naar de tuindeur.
„Kan ik u een paar minuten spreken?"
vji'oeg juffr. Halconibe.
„Ja, laten: we dan dn den tuin gaan,
daar zullen vij niet dicht worden gc-
stoard.
Toen wij naar buiten gingen, kwam
.ons een dar oudier-tuinders, nog een
knaap, tegen met een brief in de hancL
„Is die brief voor mij?" vroeg juffr.
lTa/lcombet
„Neen, juffrouw, hij is voor juffr. Far-
Jlie", zed de de j'OugeTk
Marianne mam hem dein brief uit de
•hand on bekeek hem.
„Een vreemde hand. Van Avien kam d5e
zijn? Waar kreegt gij den brief? vroeg zij.
„Ik kreeg hom daar juisit A_an een oude
vrouw."
„Welken kan/t ging zij oip?"
De jongen wees' met een weidsch arm
gebaar naajr het Zuiden'.
„Vireemd". 'cid1 Marianna „Ik donk,
dat hel iof is. Geef den" brief
maar aan •.•- m 'Ie menden.''
Wij gingen naar betzalfde zomeojliuisje,
waar ik Laura Farlie voor het eerst had
geziem. Toen Avij plaats genomen hadden,
nam juffr. Halcombe h'dt woord:
„Wat ik u te zeggen hebi mijnheesr.
Ha/rtmond, kan. ik -Olilaen hieT meedeelen>.
Zonder te A*eöl te zeggen, moet ik u ba-
kennendiat ik zeer vriendschappelijke
gOATielcafs voor u koester. Ik Avas gunstig
\Troriugenomen tegenoArer u, tioen gij mij
uw gedrag tegenover die ongelukkige
vrouw mededeeldet. Ik A-arwadhtte gce-
de dingen A*ain u, en gij hebt mij niet
ted.ëurgce'tedid.i ^Alisi ulw vn-iemdnm ga, ik ui
iihans zonder omwegen zxggen, dat ik uw
geheim h3b ontdekt. iMijnhiecr Hartmand,
gij hebt u ged'oohtenjloos oA'argegeveai aan
een genegenheid vooa* mijn zuster.
WatvO