Eerste Blad. KERSTMIS. Se JAARGANG. No. 2196 Zaterdag 23 December 1916 Een nieuwe echo van den hemelschen vredezaDg boven de aarde, klinkend nu te midden van het moordrumoer, dat maar aldoor nog over de aarde gromt. Een jubel van engelen om het menschelijk geluk boven het noodschreien der men- achen uit om het verlies van zonen en vaders. Een nieuwe weerkaatsing van het licht omhoog uit Gods paleis, doordringend nu in de diepe duisternissen van onzeker heid en vertwijfeling, waarin de mensch- heid tastend voortgaat. Een nieuwe schittering van den sleep van luister, waarmede de Zonen God9 neder kwamen ter vreugde-boodschap aan de menschen en welke een glimp i9 der volle, klare schoonheid als bij ont- glippiDg nagezonden door de poort van Vaders woning. Een nieuwe gloed van het hernieuwend vuur van eensgezindheid en liefde, dat eenmaal in den winternacht gedragen werd naar het ijzig kille land der zelf zuchtige berekening en van den ver- .terenden haat. Een nieuwe opvlamming van de geestdrift door uitverkorenen eenmaal gewekt in Mbofd en hart van door zorg en arbeid verschrompelden om het zware leven. Een nieuwe trilling van teere aac doening in het gemoed, aan bewegingen ontwend in de sleur van het sombere leven. Kerstmis is de jaarlijksche terugkeer en hernieuwing van vreugde en jubel, v^n geestdrift, liefde en aandoening voor het Kindeke Jezus, dat tot onze hulp geboren is, maar geen woning, vond om er te komen, nauwelijks kleeding, om er mede bedekt te worden, nauwelijks licht, om te worden gezien, nauwelijks vuur, om te worden verwarmd. Ieder Kerstfeest brengt de hernieuwing der nooit stervende herinnering, dat de grootste Overwinnaar oijder on6 geboren werd, die voor zijne komst van deur tot deur was afgewezen, en die van zijue Moeder, al moge dan ook haar hart er om hebben geschreid, een kille grot en harde kribbe tot woning en wieg ontving. Millioenen menschen verzuchten 'om geluk en vrede, waarnaar zij hongeren en waarvan zij .door een machtigen vijand, meedoogenloos uit jaloerschheid, worden afgesloten. Zij smeekten in hun machteloosheid tot God en zij ontvangen van God het Kind van een eenvoudige Moeder, dat buiten Bèthlehem nederligt met tranen op de wimpers en wangen om het eerste leed; dat groeien zal tot het de laatste tranen van het h«rtebl ed zal hebben uitgeperst bu ten Jeruzalem. Toch is het weenende Jezuskind de Redder en Bevrijder, waarom als telkens opnieuw wij verzuchten in onzen nood. Van zijne goddelijke krijgs- taktiek moeten de christen-volkeren nog leeren hun vijand te overwinnen. De vijandin, die ons tegen elkander en tegen God opzet, is onze hooghartigheid. Zij ii de duivelsche listige vrouw, die de christenvolken tegen elkander oprceiig heeft gemaakt; zij heeft de jaloezie ont stoken en tot vlamraenden haat aangehitst van de zonen van Adam tegen hunne broeders; zij heeft den regeerders der staten den blinddoek voor de oogen gebonden, zoodat deze het leven en bloed niet schutten van millioenen zonen van het. christelijk Europa, die voor het ver meende rechtsherstel worden opgeofferd; zij zette, de leugen vast in het hoofd der heerschers, dat niets of niemand bevoegd is, het expansievermogen van de staten te belemmeren of te breidelenzij wist de koorts te jagen, in het bloed der staten, de drift tot steeds meer bewape ning Ieder wil de sterkste zijn, om anderen naar zijn wil te leeren buigen en in die kracht meent.hij zijü recht te vinden. Door hooghartigheid waren wij ons zelf genoeg, ook tegenover God. Hij zij, zoo het aldus moet wezen. Meester in Zijn rijk, hetwelk niet is van deze wereld; wij gaan, gelijk Hij, ons eigen leven, dat al onze gedachten boeit en al onze be geerten vult. Wij vonden het niet noodig en overbodig, te bidden om zon of regen over het gezaaide in de akkers of om hemelschen zegen over den oogst, en glimlachten om de simpelen, die een deel van hun tijd daarvoor bestelden. Onze wetenschap alleen toch kan de aarde wel dwingen ons te geven wat wij wen- schen. Het dagelijksch brood te vragen aan God als den Gever van alle goed had voor ons geen zin meer. Wanneer ons iets te kort schiet op eenige plaats ter gereld, dan zenden we onze deftige bodem over.land of zee en gebieden hun met een razende snelheid voort te gaan en te keeren, om te halen en tijdig aan te vullen, als er waar dan ook ons iets mocht ontbreken. Het wereldbestuur was veilig in onze eigen handen, zoo meenden wij, en we hadden God noch Zijne Voorzienig heid meer noodig. En het ging ons zoo wel op aarde, dat wij nauwelijks meer dacbteD aan den hemel. Wij huddeo de kun9t geleerd, ons leven naar hartelust geriefelijk te maken, en voelden maar nauwelijks behoefte aan een beier leven. Het was hier goed genoeg, 't Was hupsch en zoDnig hier beneden. Wat zouden we het hoofd vermoeien en de jolige vreugd nit het bart verjagen met gedachte en zorg voor later. Onze kerkhoven zijn plantsoeneu, waar de keurige rangschikking van levende kleuren en waar frissche en geurige luchten geen pijnlijke gedachte aan den dood laten binnendringen. De menschheid is ontgroeid aan de kinderjaren, waarm zij bevreesd wa9 voor eenen God, van wieD met het heelal ook de men9ch afhankelijk zou wezen. Wij zijn nu groot en krachtig geworden, sterk als God. God liet het begaan en groeien tot een zwijmelroes, volkomen worden tot een krankzinnigheid als eenmaal zouden van Nabucbodonosor, opdat wij leeren niet onzen, maar ZijneD weg te gaan. Zoo laat bijwijlen een moeder haar koppig kind begaan, dat niet wil hooren naar haar woord, opdat het valle in de 9traf, waarin zijn overmoed uit zich zelf vastloopt, en keere schreiend naar moeders schoot en leere naar moeders woord te luisteren. De hooghartigheid der staten en volken is vastgeloopen in haar eigen leed en nu dreigt den christenmaatschappijen ruïne. De menschheid heeft zich in den razenden ren naar omhoog dol geloopen, zij is in de onbetoomde jacht naar levensweelde krankzinnig geworden, en slaat zich en kerft zich nu met het bloed de beste krachten uit het lichaam. De beschaving vierde haar triomfen, waarom iedere eeuw der menschelijke geschiedenis haar zou benijd hebben, en nu slaat zij haar eigen gloriën in gruis. Adams zonen overheerschten natuur meer dan ooit en dwongen haar de geheime krachten, die in haar sluimeren, te openbaren, en overmeesterden daarmede de kostelijkste rijkdommen der aarde. Nu geven zij de aarde een veel rijkeren buit terug, en laten de g-hoorzame en onderworpene het bloed zwelgen van hun eigen broeders en zij maken de bloeiende akkersloot tot knekelvelden. Het hoogste gemak des levens werd met hartstochtelijken ijver gezocht en gevonden en nu wordt de stem van het schrijnendste leed en de snerpendste smart gesmoord. Kerstmis. Feest van vrede en nog staan de volken als tijger en leeuw, reeds half verhongerd en verbloed, maar nog even grimm g tegenover elkander. Wie zal reddiDg brengen uit den nood. Het god delijk Jesuskind, met de tranen op de wangen, gekomen, opdat de aarde niet omkome door de bedriegerijen van den daemon. Gedreven door de hevigheid van zijne liefde is Gods Zoon het genees middel voor de kwijnende wereld ge worden. Schreiend moge de wereld gaan naar zijn geboortegrot en leeren van den grooten Overwinnaar en Vredebrenger. Een sprankel van zijn geest, een vonkje van zijn liefde in aller hart moet vrede brengen. Wij roemen op de openbaringen onzer wetenschap en menschelijk vernuft en Gods Zoon verbergt zijn majesteit onder het kleed onzer geringheid en komt als een schreiend menscbenkind ter wereld, Wij hangen met ons hart aan de ge riefelijkheid en overvloed en willen voor ons een rol van beteekenis op het wereld- tooneel en Jezus, voor wien geen plaat9 was in eenige woning, ligt op wat stroo, dat zijn arme voedstervader heelt geraapt. Hoe hooger wij willen uitgroeien en ons uitleven des te zwakker en kleiuer wordt onze God. Wij pochen en protsen op de al of niet bestAande kracht van ons volk en onzen stam en het Kind van Bethlehem laat zich als een zwakke uit zijn land in ballingschap verjagen door een koning van een klein en vervallen volk. Het kleine Kind dat gemakkelijk in een hoek gejaagd wordt en beangstigd, beschaamt onze drift tot overheersching vau onze eigen broeders. Wij rekenen het ons tot een ontoelaatbare oneer in veel of weinig voor den wil van een vreemde te moeten buigen en schudden met nijdigheid het juk van wet en gezag, als een var. buiten opgelegden last, van de schouders eu het Kindeke ligt schreiend en biddend zijn eerste aanbidding: Zie, Vader, Ik ben gekomen om Uwen wil te doen tot den dood, den dood namelijk van het kruis. O Goddelijk Kindeke Jezus, zend nog eenmaal uw sterre van licht aan den hemel, en spreek in het hart van konin gen 8D wijzen, dat zij uw sterre volgen naar uw arme kale gröt, dat zij elkander vinden bij uw harde houten wieg. Zij zullen dan uw schamele kleeding zien en tot bezinning komen. Zij- zullen de glinstering zien der parelen op uw be minnelijk gelaat, en uit die tranen uwer ^iefde leeren den goeden wil te bezitten, die ons spoedig den vrede brengt. Breng Goddelijk Kind de olijftak mede uit het huis uwer glorie voor Europa, nu het land van traiien en smart. J. H. VISSER, Warmond. Pr. KERSTCOMMUNIE. Met den vrede in 't hart, io de tust van den heiligen geheimnisvolleu Kerst avond, hebben we in ons binnenste 'tons hoopvol voorgesteld Ginds in ons Roomsche kerkje Woont Jesus, Kindekijn; Daar wordt Hij ons geboren, Daar zal Hij d'ouze zijn. Eja. Eja. Daar zal Hij d'onze zijn. En voor dag en voor dauw in den vroegen killen Decembermorgen, toen geheel de natuur nog in stommen winterslaap lag, zijn we opgetogen, arm we gevoelen het arm als de herders, arm aan deugd. Maar de engel stelt ons gerust 't Was geen paleis, Jesus' geboorteverblijf een arme stal. 't Is geeD paleis vol hoogen luister en strenge majesteit, waarheen we zijn uitgetrokken, 't Is onze aloude be kende kerk, waar plaats is voor iedereen, 't Is ons, als hooren we in de verte reeds klare stemmen van zingende kinderen. Ja... Als d' uitverkoren herders Gaan wij naar Bethlehem; De blijde kokketonen Zijn ons een englenstcm. Het .Gloria in excelsis" Van 't helder kinderkoor Zijn hemelmelodiëen Voor 't luistrend Ckristeuóu. In haastigen tred schrijden wij voort, vol heilig verlangen, alleen beidend wat het doel van onze nachtelijke reis is Plot seling staan we in den klar.en glans van ons liefelijk Btralend kerkje Bloemen en •waslicht, dat ons oogenblikkelijk over weldigt, bezien we een wijle, om dan smeekend ons oog en onze ziel te richten naar Ae kribbe. Daar in de stille kribbe Ligt Jesus, kindekijn In 't heilig tabernakel Daar wil Hij d'onze zijn. Eja. EjaDaar wil Hij d' onze zijn. 't Is waarwe zijn met- de herders in Bethlehems stalleken Daar troont naast 't heilig altaar Maria, Moedermaagd, Sint Jozef ook, haar Bruigom, Die 't meest Gods hart behaagt. Eja. Eja l Die 't meest Gods hart behaagt. En O! daar komt het oogenblik, dat we het Jesuskind mogen liefkozen en brengen aan ons smachteud hart De hand van onzen priester Geeft ons den lieven Heer. O goede God nu ziju er Voor ous geen wenschen meer. Ja toch nog l ée'n wensch nog, ééne allervurigste bede Komt toch op 't heilig Kerstfeest, Komt, gansche Christenschaar, Naar 't heilig Tabernakel; God wacht ons smachtend daar. Eja. EjaGod wacht ons smachtend daar. G. v. d. BOOG A A RU. R K. pr. Nieuw-Vennep, 25 Dec. Oude Kerstliederen. De volgende eenvoudige, kinderlijke liederen treffen diep, daar ze ziju opge weld uit reine diep-voelende en innig- geloovende zielen. De lezer proeve er de schoonheid van; hij le7.e en herleze ze in de ware kerst stemming; een gevoel van eigen kleinheid en teveus vau onbevreesde liefde voor het Goddelijk Kind zal zijn ziel doorstroomen en oplichten in den verwarmende gloed van de koude Kerstnacht. Ontleend aan deu dichtbundel vau het jaar 1761, getiteld: „Messis Copiosctdat is De Overvloedige Oogst der geeslelijkeg ezangen. Waarom wilt Ge nu zoo schreien? Spaar de tranen, Jesu zoet! Spaar ze tot uw bitter lijen Tot het plengen van uw bloed. Refrein: Na na na o Jesu zoet Slaap nu, slaap nu wel te moed, Slaap nu, O verheven goedl Jesu, ziet, uw lieve Moeder, Streelt eu kust uw teeren mond, Jozef, Vader en uw Voeder, Zorgt voor U uit 's herten grond. Zoeten Jesu, Heer der Heeren, Hoor den zang van Israël, Die wil uwen lof vermeeren Slaap dan, Slaap. Emmanuel. O Maria, wilt dog vreezen Voor uw Kind en lieven Zoon Want men vreest voor Hem na dezeu Pijn en smert en doornenkroon. O mijn Jesu. kruis en lijden, Ang9t vrees en bittre dood Zal de zonde U bereiden Spaart de tranen tot dien nood. Uit de Verzameling van oude en nieuioe Gezangen van alle Hoogtijden des jaars l8/8. O wat wonderlijke dingen, Wat een ongewoon gezicht! 'k Hoor hier d'Engelen vroolijk zingen, 'k Zie b\j nacht het hemelsch licht. AchWat groote wönderheden Vind ik in een beestenstal! *k Zie een Kind, dat hier beneden Vree brengt, Kind. doch Heer yan al. De eeuwige wordt nu geboren Die niet lijden kan, lijdt pijn 't Woord heeft zijne 3praak verloren, En de Zon is zonder schijn: D'Almacht is in slechte doeken, Wijsheid zelf schuilt in dit kind; D'Engelen komen Go.d daar zoeken, Waar 't onnoozel wicht zich vindt. Wie kan dit ooit achterkaleu. Dat het is geweest een stal, Om den luister te bepalen Van den koning van 't heelal Daar Gods Zoon zich komt vertoonen lu de diepste need'righeid Bij de beesten wil Hij ^oneu, In de plaat3 Hem toebsreid. Weg dan, rijkdom, pracht en eeren, Liever beu ik need'ng, rein; Daar ik zie den Heer der Heeren Arm, verlaten, zwak en klein. Beter in een stal te blijven Bij Maria eu haar Zoon. Dan de wetten voor te schrijven Op Herodes' trotschen troop. Bij de kribbe is mijn genoegen 't Is de stal, die mij behaagt. "k Zal mij hier hij Jezns voegen En bij d'allerreinste maagd. Vrucht'loos is het, op te zoeken Schatten, hoogen staat ea eer. Alles vindt men in deez' doeken, In dit kind, mijn God eu Heer. Reeds iu de vroegste tijden werden er afbeeldingen vüd de kribbe in goud, zil ver, marmer enz. gemaakt, doch opmer kelijk genoeg zonder kindje Jesus er in. Ook in de kribbe, welke de H. Francis- cus van Assisi deed opstellen, schijnt geen kindje te hebben gelegen, wautde vrome legende verhaalt dat de heilige bij Cam- po Cecchi een schoon altaar bad opgericht met tal van kaarsen gesierd, terwijl ook op de hoornen in het rond lichten waren aangebracht Naast het altaar liet de heilige een met stroo gevulde kribbe tus- schen os en ezel opstellen Een priester be- goG daarop aan het altaar de heilige mis te lezen, terwijl de H Franciscus na het Evangelie op de zielroerenste wijze over de liefde van het Kind van Bethlehem pre dikte. en nu zag men na de consecratie in dekribbeeen wonderschoon, van hemelsch licht omstraald kindje liggen. Van dien tijd af moet het in gebruik zijn gekomen, in de kerkeu der Francis canen kribjes met afbeeldingen van het kindje Jesus op tc stellen. Door de Snel len uit breiding der Seraphijnsche orde verbreidde zich ook even snel dit vrome gebruik, eü weldra zag meu in alle kerk en en vele woningen derglijke voorstelling en der kribbe, gelijk dit bijvoorbeeld nog in Tyrol het geval is. In sommige streken nam de krib den vorm van een wieg aan en werd het kindje wer kelijk door de geloovigen gewiegd. Te Augsburg brachten do vrouwen zelfs zulke Kerstkindjes mee ter kérke, die zij dan opden schoot wiegde. Volgens Hofmann von Fallersleben. diè verscheidene der oude wiegeliederen meedeelt, welke in den Kerst nacht. gezongen werden, was het gebruik in de zestiende eeuw in geheel Duitsland kleed, waarin een herder met een paar schaapjes geplaatst werd. Ook deze flauwe herinnering aan de beteekenis van het feest werd vervolgens weggelaten en zoo bleef alleen de versierde boom over, waaronder dan de Kerstgeschenken werden uitgestald. Ja, men ging in sommige streken, bij voor beeld Cassel nog verder en liet zelfs den ge- groeiden boom weg om hem te vervangen door een vierzijdige piramide van houten latjes, met groen gekarteld papier beplakt waaraan nu de Kerstgeschenken werden opgehangen. Daarmede was het laatste overblijfsel van christelijke beteekenis ver dwenen, eu konde joden en moderne hei denen aan deze aardigheid even goed deel nemen als de Christenen. Om aan de voorstellingen der kribbe een passenden achtergrond te geven, plaatste men er dennen en pijnboonen of audere jonge boompjes achter, die met lichtjes en blinkende sieraden prijkten. In streken nu, waar de vroom geloovige zin allengs ver loren ging, vergat men de hoofdzaak en legde zich meer op de uiterlijke versiering toe. De kribbe met kindje Jesus werd klein ner, de boom op den achtergrond daaren tegen des. te grooter. Langzamerhand werd de boom op een plank vastgemaakt, die met mos werd be- GELOOVEN IS ALLES. EENE KERSTVERTELLING I. Een wereldling onder brave christenen^ Heden 24 December, de vooravond van het groote Kerstfeest, zijn wij in eeu van de voornaamste wijkeu van een provincie stad, wier naam wij met voordacht ver zwijgen Vergissen wij ons niet-dan heet de wijk No.belstraat en als wij goed rondzien, komt die naam' ook ons gepast voor, want de straat heelt met hare prachtige woou- huizen een inderdaad nobel vooikomeD. Eene vrouw van middelbare leeftijd, door een schamel doekje tegen de koude beschut, gaat vöör ons Haar gang is gehaast; met neergeslagen oogen en gevouwen handen gaat zij verder. Aan den re hterarm hangt een groote korf, zeker le lig, want we zien het, kost der vrouw niet de minste moeite hem te drageu. De vrouw wekt iu hooge mate onze belangstelling, zij ziet zoo devoot dat wij haar volgen. Vrouw, ook moeder? waar gaat gij heen, hoe is uw gang zoo gehaast; waarom- die gevouwen handen; hoe kijkt ge zoo devoot? Zijt ge arm. behoeftig; lijdt ge gebrek? Uw echtgenoot, uw kinderen, zijn ze ziek; zijt ge bij geval eene weduwvrouw? De vrouw staat eensklaps stil voor eene der nobele woningen, en op 't bordes stappen de, scheLt zij aan. Wij bekijken woning van onder tot boven en mompeleu: „het ziet er hier rijk uit" als ebiie oüde dienstmeid de huisdeur op'eht de vrouw in den rijk verlichten, wit marmeren gang laat, aan welks wanden wij een barometer en eenige schilderstuk ken ontwaren. Mevrouw is niet thuis, vrouw Blommers" „Niet thuis?'' vraagt de vrouw min of meer teleurgesteld. „Neen zij is een klein nurtje geleden naar de Paterskerk gegaan, mevrouw is gaan biechten. Maar kom mee naar de keuken; mevrouw is niet heengegaan zon der aan je te denken." Het gelaat van vrouw blommers, zoo noemde haar de meid en zoo willen wij haar ook noemeD, verheldert en blijde volgt zij de oude dienstbode naar de keukeu. Eerbiedig treedt zij in dier voetstappen, zij raakt bijna de marmeren steenen niet; men kan het haar aanzien, dat een onbe perkte eerbied zich van baar heeft meester gemaakt, Onhoorbaar gaat zij verder en zet zij bijwijlen den voet wat hard neer dan worden de lippen stijl' op elkaar ge drukt eu ons komt het voor, dat de Vrouw iu-den wit marmeren vloer iets geheimzin nigs, iets eerbiedwekkend;) ziet. Vrouw Blommers is intuslcheu u- Ie meid in de goed verwarmde, wel vc. .i keuken, waar de keukenmeid haar l- neraeüd tegemoet treedt, zeggende; 13 't bij je thuis, menseh?"' Een droevig schouderophalen is het eerste antwoord eu na eeuige oogeub lij ken volgt een niet minder droevig; Geen verandering, Jans, al betzelfde."' ,,'t Is ongelukkig," zegt de eerste dienst meid, ,,géeu veranderingi En hoelang is je man ook alweer bedlegerig?'' „Acht maanden,''brengt vrouw Blommers uit met eeu zucht. „Acht maanden, eu in geen elf maanden beeft hij een centjo thuisgebracht! En dan met zeven kinderen tot je last, die nieta inbrengen: Als er geen goede menschen waren, die me hielpen, zou ik uiet weten wat te beginnen. Wat is nu, ik vraag het je, twaalf stuivers in de week voor ziju negenen, en meer ka.n Kees, mijn oudste jongen, ook al niet iu- brengen: hij doet waarlijk al meer da^ genoeg. Eu zelf uit werken gaan, kan ik* ook al uiet meer, want Blommers, heeft, ieder oogenblik mijn hulp noodig. 't Is on^ te. zuchten! Goddamk, dat er nog goede- ménschen zijn, die me bijstaan, ik kan ze niet genoeg bedanken, God niet genoeg voor hen bidden." „Goede mevrouw Davids," mompelde Blommers. „Ach, wat zijt ge gelukkig, hoe benijd ik u, Rijk te zijn, wel te kun nen doen en het ook doen, hoe zalig!" Neen, vrouw Blommers, mevrouw Davids is geenszins gelukkig. Voor het oog, ja, is ze overgelukkig, maar in werkelijkheid is ze diep te beklagen. Hare smarten zijn wellicht even groot als de uwe. Begrijp; ze is eene weduwvrouw, eene weduwvrouw met één kind, een zoon, maar die zoon,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1916 | | pagina 1