OFF1CIEELE KERKLIJST S)e &eidócK& (Somant Tweede Blad. Zaterdag II December 1915 Liturgische beschouwingen. VAN KM {£23 wr/stGsr/s GW/sGÏ»K> DERDE ZONDAG VAN DEN ADVENT. Les uit den Brief van den H. Paulus, aan de Phillppensera. IV. 4—7. Broeders! veriblijdt u altijd in den Heer: i!k zeg (het nlog eens: vertalijd't u. Bat uwe fcecblghedid aan alle mmschem bdkend zij. De Heer is naibij. Weeat over niierts bekom merd: maar Jiaalt uwe wemaohm an alles door bidden en smeeken met dankzegging aan God bekend worden. En dalt de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, uwe harten en uwe zinnen beware, dn Chnis- tui Jezius, onzen Heer. Svangelfe uit den H. Joannes. I. 1928. In dien tijd zonden de Joden tolt Joann?s Pjri esters en Levieten van Jeruzalem, om hem te vragen: wie zijt gij? En hij beleeld, en hij omrtikende het niet. En hij beleed: aik ben de Clhaiiiatus niet. Zij vroegen hem: wat dan? Zijt gij Ellas? Hij zecjde: ik ben hel. niet. Zijlt gij een Prof een? Hij ant woordde: neen. Zij zeiden dan tolt hem: wie zijt gij dan, opdat wij antwoord kun nen geven aan die ons gezonden hetyben? Wat zegt gij van uzelven? Ik ben, zeride hij, eene roepende stem in de woestijn: •maak den weg des Heeren reoht, gelijk de profeet Isaias gelegd heeft. Doch die afge zonden waren van de Phariseen vroegen hem dan, en zeiden tot hem: waarom doopt gij dan, iudiien gij de Christus niet zijt, noch Elias., nodh een Profeet? Joannes antwoordde hun, zeggende: :(k doop met water, maar in het raiiidden van u is er 'één, dien gij niet kent. Deze is het, die na mij komen moeit, die voor mij geweest ris, wiens schoenriem ilk niet waardig ben li© ontbinden. Deze .d'ilrigen zijn te Beltiha- Tiiiën gebeurd' over die Jordaan, waar Joan nes doopte. Verklaring van het Epistel. De woorden, waarmede het huidfig Epistel -aanvangt, spreken eigenlijk voor zich zelve en -behoeven ge ene verklaring Waartoe de Apostel de zijnen cup welkt en met allen nadruk opwekt, ds het geniietetn van vreugde in den Heer, van geestelijke vreugde. De deugdzame Christen heeft daartoe dan ook een overvloed van rede nen. Hetzij hij de we'daden overdenkt, door God aan de wereld geschonken, of voor zich' persoonlijk nagaat het go-ede, uilt Gods hand reeds- ontvangen, hetzij hij door God met rampen en kwellingen wordt bezocht, of dat Deze. Zijne hand zegenend over hem uitstrekt do recht vaardige, diie helt oog gericht houdt op G'Od, Die in den hemel troont, moet wel blijde zijn, ook te midden van verdrukkin gen. De gedachte alleen reedis aan bet woord der H. Schrift, dat God, die Hij liefheeft, kastijdt, zal dengenie, die dit lo ven op die juiste waarde weet te schatten, een bron van hedliige vreugde zijn. De ware blijdschap is dan ook niet te vrinden bij hen, die zach zeiven niets weitien te oait- zeggen, maar we-I bij hen. die met ijzeren wil hunne zinnelijkheid beheerschen, of fers weten te brengen em van overwinnin gen kunnen spreken. Maar met dat al mag hot geen uilgel a/ten vreugde zijn, die ons betheerscht, eene vreugde als van een were'dlring, die ondier een schaterlach zijn schrijnend zielele-ed verbergt. Onze bescheidenheid in omgang en manieren zij aan allie menscheen, door ondemvinidring bekend. Bosc.lxeiidienlhOLd .toch ris do deugd, waardoor iemand iau zijnie geheel© urite-iuijfc do juiste midden/maat houdt, zoodiat hij niemands oogen hrindort. (If. Thomas). Zij moet ons liteht zoo doen, ischijnien voor de menschien, dat dezetn, on zen. Hemelschen Vader daarvoor gaan prijzen en verheerlijken. Do Hoer immers is nabij; nabij mot Zijïio hul-p in alten nood, nabij ook door het oordeel, dat Hij over ieder onzer houd-en zal. Wat is derhalve onze plicht? Geen al te groote bezorgdheid bij-wat ons ook moge oveitomien. Neen, oogen en hart moeten voortdurend op Goid zijn gevestigd. Hem smeeken wij met vertrouwen en aandrang en danlklbaailheid. Met vertrouwen, want Hij is almachtig, oneindig goed jegens ons en geitnouw in, Zijne be'efton; melt dank baarheid, wamlt wie zal de reeds ontvan gen weldaden tellen? met aandrang, want oneindig zijn de verdiensten ran Chxrisitua waardoor wij zuileai zalig wor- tien. De H. Paulus wensoht ten slotte den zijnen toie en voor h-em, diie die woorden des Aip|ostels in beoefening brengt, wordt 'die wien:sch onfeilbaar zeker befwaarlhetild dat zij vervuld zouden worden met eene vreugde en een vrede, welke de wereld Tiet kent maar die door Jeisus Christus op deze -aarde is gebracht. Inderdaad, die vrede gaat alLe begrip, al'Le beschrijving te boven. Hriier past het w-oord d'ar H. Kerk: Lxpeiltus potest credere: slechts die het cnidenvonden heeft, weet, wat helt zeggen wil, Jesrus van harte 1/tef te hehben. H. N. P. J. BERKHOUT, Leimuiden. Kupelaao. Verklaring van het Evangelie. Weer treedt in liet evangelie van deze- Zondag voor ons op de boetgezant Joannes do Doo.per, die helt middenpunt vormt van de hier verhaalde gebeurtenis, welke blij kens de opmerkng van d'en evangelist zei ven plaats had te Bethanië aan den Jor- daan-oever, onmiddellijk vóór het open baar optreden van Jezus. Reeds lang had den de Farizeën zich geërgerd over het op treden van Joannes, niet alleen omdat hij bij het volk zoo hoog in eer en aanzien stond, maar vooral omdat hij, zónder in hum scholen onderricht te hebben ontvan gen, zonder daartoe door hen gemachtigd te zijn, predikte en het doopsel der boet vaardigheid toediende.. Hun afgunst je gens hem was zelfs overgegaan in haat, nadat Joannes openlijk hun huichelarij en hoosheid aan de kaak had gesteld (Matth. III 7). Dat konden zij niet langer dul den; en daarom zochten zij naar een mid del, om den Boetgezant zoo mogelijk on schadelijk te maken. De pogingen, welke zij daartoe aanwendden, vinden wij in het evangelie van dezen Zondag. Na gemeenschappelijk beraad besloten de Farizeëen, eenige priesters en levieten (tempeldienaren van lageren rang) tot Joannes te zenden, om van hem een ant woord te vernemen op vijf door hen met zorg en sluw overleg gekozen vragen. Hun eerste vraag luidde zonderling genoeg: „Wie zijt gij?" Dat wisten zij heel goed, wie Joannes was; maar zij willen weten, wat hij was, waarvoor hij zich zelf uitgaf. Die bedoeling begreep de Boetgezant ook heel goed; en vandaar dat hij hen aan stonds mót gewichtige duidelijkheid ten antwoord gaf: „Ik ben de Christus niet." Toen vroegen de afgezanten hem: „Wat dan? Zijt gij Elias-" Om de reden en de 'beldioel-ijag te begrijpen van dezej eigepa- aardige vraag, moeten wij weten, dat door den profeet Malachias was voorspeld: „Zie, ik zal u den profeet Elias zenden, al vorens de dag des Heeren komt, de groote, de schrikwekkende (Malach. IV 5.) Deze profetie heeft blijkens den dudelijken zin en den samenhang betrekking op de i w e e-1 e komst van den Messias als Rech ter. Onder het Joodsche volk was echter de meening verspreid, dat de profeet hier mede voorzegd had de komst van den pro feet Elias op aarde als voorlooper van den Messias bij Diens eerste komst. Of schoon nu door den Engel de geboorte van Joannes aan zijn vader Zacherias was aangekondigd met deze woorden: „Hij zal in den geest en in de kracht van Elias den Heer voorafgaan." (Luc. I 17,) en daarom Christus zelf van Joannes zeide: „Ik zeg u: Elias is reeds gekomen." (Matth. XVII II): -toch kon Joannes de tot hem gerichte vraag kort en bondig beant woorden: „Ik ben het niet", omdat hij in derdaad niet de profeet Elias was. Toen \yerd hem gevraagd: „Zijt gij de .profeet?")! Welken profeet badoalden -'zfij hier? Met deze vraag hadden zij op het oog den profeet, welken Mozes reeds had voor speld aan het volk: „Een profeet ui-t uw volk en uit uwe broeders zal u verwek ken de Heer, uw God; naar Hem zult gij hooren!" (Deut. XVIII 15). Doch met de zen profeet was door Mozes duidelijk be doeld en aangekondigd de beloofde Mes sias .En daarom beantwoordde Joannes ook deze vraag kortweg met „Neen". Nu waren de afgezanten nog niets wijzer geworden; en dat prikkelde hun ongeduld, dat stemde heft wrevelig. En daarom vroe gen zij nu aan Joannes op een eenigszins aanmatigenden toon van gezag: „Wie zijt gij dan, opdat wij antwoord kunnen geven, aan hen, die ons gezonden hebben?" Thans wil de Boetgezant niet langer zwijgen over zich zei ven, maar zegt hun nu dui delijk en onomwonden, wie hij is, n.l. de gene, die door den profeet Isaïas is voor speld als de wegbereider,, de onmiddellijke voorlooper van den Messias. Na deze duidelijke verklaring van Jo annes maakt de evangelist de opmerking, idjat de ondervragers waren gezonden door de Farizeeën. Niet zonder reden plaatst de evangelist hier deze bemerking om n.l. aan de lezers te doen uitkomen het huichelachtige en kwaadaardige van het optreden der Farizeën tegenover Joannes hetgeen nog duidelijker jblijkt uit hun laatste vraag, die nu onmiddellijk volgt: „Waarom doopt ge dan, indien ge niet de Christus zijt, noch Elias, noch de Profeet." Want door deze boosaardige „vraag geven zij zonder omwegen te verstaan, dat zij Joannes' verheven roeping en zending niet willen erkennen, en het hem verwijten, dat hij optreedt als afgezant van den Messias en dat ondanks de ernstige en duidelijke verklaring, welke Joannes zoo juist had gegeven omtrent zijn optreden. Maar hij wil hun desondanks het antwoord niet schuldig blijven: „Ik doop in water." Hij. heeft het volste recht om te doopen, om dat hem dit is gegeven door een hoogere macht, door het gezag van Dengene, den Messias, Die reeds in hun midden is en Dien zij niet willen kennen; want anders zouden zij aan Joannes niet vragen, waarom hij doopte. En dan, 'dgor den Geest Gods bestraald, geeft Joannes een heerlijk getuigenis van zijn geloof in de Godheid van den Messias, Die als mensch wel na: hem. Joannes, is geboren, maar lang reeds vóór hem bestond als God van alle eeuwigheid. Daarom acht de Boetge zant, die volgens getuigenis van Christus zeiven de grootste onder de kinderen der menscKen is, zich niet eens waardig, om aan- Christus te verrichten een nederigen slavendienst, liet losmaken der sandaal- riemen van zijn menschgeworden God, Heer en Zaligmaker. CHR. S. DESSING, Heilo, Kapelaan. LITURGISCHE GEWADEN. XIX. B. Andere liturgische kleedingstukken. 3. Dalmatiek. De dalmatiek is het eerekleed van den Diaken en reikte oorspronkelijk tot op de voeten, maar werd langzamerhand korter: men heeft tegenwoordig de zijkanten ge heel van de armen tot onderen opengesne den. Oorspronkelijk was ook dit gewaad een profaan kleed, dat door iedereen gedragen kon worden. Het was een soort tunica, dat is een lang, tot de op de voeten afhangend kleed met mouwen, dikwijls versierd met een purperen rand. Dit gewaad schijnt haar naam „dalmatiek" te ontleenen aan de streek, waar het vooral gedragen werd, namelijk in Dalmatië. Langzamerhand werd de dalmatiek („tunica dalmatica") een gewaad, dat vooral door hooge waardigheidsbekleeders, o. a. door keizers, patriarchen, bisschoppen enz. gedragen werd. Zoo kreeg het reeds vrij spoedig een plaats onder de liturgische kleedingstukken. En niet lang duurde het, of de dalmatiek werd het eere- en opper kleed der Diakens. In den loop der tijden veranderde ook dit gewaad van vorm: het werd korter, do zijkanten onder de armen werden openge sneden en zelfs de mouwen werden verkort en verdwenen op vele plaatsen. G.elukkig zien we in onzen tijd weder een meer en meer teruggaan tot den oorsprönkelijken vorm. De dalmatiek conformeert zich geheel aan de regels der liturgische kleuren, welke ook voor het kasuifel gelden (zie vroegere artikelen), ofschoon zij aanvankelijk alleen in de witte kleur werd gedragen. Vandaar dat de dalmatiek nog altijd geldt als het kleed van vreugde en blijdschap, en van heiligheid („rechtvaardigheid"), gelijk de Bisschop zoo schoon zegt, als hij hen, die tot Diaken gewijd worden, omhangt met de dalmatiek: „De Heer bekleede u met het kleed der zaligheid en het gewaad der blijd schap en omhange u steeds met de cl alm a/- tiek der rechtvaardigheid." Zoo ook bidt de Bisschop, als hij zich zelf bekleedt met dit gewaad: „Bekleed mij, o Heer, met het kleed der zaligheid en met het gewaad der blijdschap en omhang mij steeds meit de dalmatiek van rechtvaardigheid!" 4. Tuniek of Tunicel. De tuniek is het eerekleed van den sub diaken en is slechts in naam van de dal matiek onderscheiden. Ook de oorsprong en ontwikkeling zijn ongeveer dezelfde. Ontstaan uit de Romeinsehe tunica 1) en aanvankelijk profaan gewaad, kreeg de tuniek reeds spoedig een zuiver-liturgisch karakter. En toen de dalmatiek het spe ciale oppergewaad van den Diaken was ge worden, werd de tuniek weldra eere- en opperkleed van den subdiaken, ter-wijl ook de Bisschop de tunicel onder het kasuifel draagt. Vroeger waren dalmatiek en tuniek hierin van elkaar onderscheiden, dat de tuniek nariwe mouwen en geen versierse len had; tegenwoordig is alle onderscheid ver-vallen. Ook de tuniek is een gewaad van blijd schap, gelijk de Bisschop aangeeft in het schoone wijdingsgebed der subdiakens: „De Heer bekleede u met de tuniek der vreug de en met het gewaad der blijdschap." J. P. VERHAAR, Seminarie „Hageveld". Pr. 1) Hierop wijst nog de naam „tunicella", d. w. z. „lclene tunica". De Gulden Mis. Aan een artikel van fr. it: Kruitwagen, O. F. M. in „De Tijd" ontleenen we het volgende: De Gulden Mis is een van de weinige middeleeuwsche volksdevoties, waarvan zoowel België als Nederland nog een ge deelte hebben bewaard. Vooral in België is zij overal bekend. De verschillende namen welke de Gulden Mis daar nog draagt en welke wij zullen verklaren, wijzen natuur lijk op de eigenaardige plechtigheden, wel ke vroeger te Thielt zelfs tot 1839 bij de Gulden Mis plaats hadden. Zij heet daar Messias-mis, Missus-mis, Zender- kens-mis, Missekers-mis, Duvekedaels-mis, of ook eenvoudig Onze Lieve Vrouwe-mis. ^Vat Noord-Nederland betreft, vindt men de Gulden Mis bijna overal verspreid in Noord-Brabant en Limburg. In de bis dommen Utrecht en Haarlem is zij minder algemeen bekend bekend, doch in de laat ste jaren werd zij in verschillende paro chies ingevoerd. Behalve Gulden Mis wordt zij in Nederland ook genoemd Reizigers mis, en vooi*al Sc hip pers-mis, welke laat ste benaming eclit-Hollandschen oor sprong heeft. Een beknopte uiteenzetting van wat de Gulden Mis beteekent, hoe zij ontstaan e>n verspreid werd, en hoe zij moet worden gecelebreerd, zal wellicht aan vele lezers welkom zijn, vooral aan de Belgen. Wan neer in de verschillende kerken tijdig cn duidelijk de aandacht op de Gulden Mis wordt gevestigd dit jaar valt zij op W o e nsdag 1 5 D c c. dan mag men een nog drukker bezoek verwachten dan anders. Doch was is nu eigenlijk de Gulden Mis? De Gulden Mis deze naam wordt in 't vervolg afgekort tot G. M. is een Mis, welke jaarlijks op den Quatertemperwoens dag van den Advent des morgens in de vroegte met veel licht en met groote plech tigheid wordt gezongen. Het Mis-formulier begint met de woorden: „Rorate coeli de- super et nubes pluant justum", dat is: „Dauwt hemelen van boven en dat de wol ken den Rechtvaardige zegenen." De ge heele tekst van de Mis heeft betrekking op de H. Maagd Maria als Moeder van den komenden Verlosser. De G. M. is dus als het ware een voorbereiding voor het Kerst feest, en als zoodanig is zij ook ontstaan en tot aan de 15e eeuw uitsluitend zoo opgevat en bedoeld geweest. Maar later heeft men, vooral in Holland, aan de G.M. nog een andere beteekenis gehecht. Men ging ze bijwonen met het bijzondere 'doel, om van lichamelijke ongelukken bevrijd te blijven. Zoowel in Noord-Nederland als in België wordt de G.. M. vooral ook bijge woond door toekomstige moeders, om van God een voorspoedige'bevalling te verkrij gen. Ook deze beteekenis van de G. M. is van lateren datum. Zij is echter zeer aanbevelenswaardig en redelijk, omdat in de liturgie, van dien Quatertemperwoens dag het aanstaande Moederschap van de H. Maagd op bijzondere wijze herdacht wordt. De Introïtus is, zooals reeds-gezegd: „Dauwt hemelen van boven" enz. Het Graduale na de eerste Lectio luidt: „De Koning der glorie zal binnentreden". De tweede Lectio bevat de profetie van Achaz: „Zie, eene maagd zal ontvangen en een zoon baren, en zijn naam zal Emmanuel genoemd worden." Het Evangelie „Missus est" bevat het geheele verhaal van de Boodschap aan Maria volgens den Evan gelist Lucas. Het Offertorium jubelt: „Onze Heer zal komen en ons verlossen", of, zooals vroeger in sommige kerken: „Wees gegroet Maria, vol van genade, de Heer is met U." Eindelijk wordt in de Comrau- nio wederom herhaald: „Zie, eene maagd zal ontvangen en ©én zoon baren" enz. In die Mis van den Quatertemperwoens dag, waarvan de tekst reeds in de 4e of 5e eeuw was samengesteld, ligt de eerste oorsprong van de Gulden Mis. En de re den, waarom men dien Woensdag bijzon der aan Maria toewijdde, was deze: In de eersite christelijke eeuwen werden te Rome door den Paus de H.H. Wijdingen van bisschoppen en priesters verricht op den Quatertemperzaterdag van December. Reeds dagen te voren, bereidden de geloo- vigen van Rome zich daartoe voor door bidden en vasten. Op den voorafgaanden Woensdag had een publieke godsdienst oefening plaats, die voornamelijk daarin bestond, dat het volk zich in een bepaalde kerk verzamelde, en vandaar in processie naar ©en andere kerk trok, waar dan stand gehouden werd, en de H. Mis werd opge dragen. Men noemde dat „Statio" (van daar nog de tegenwoordige benaming: „Statie-aflaten"). De „Statio" van den voorafgaanden Woensdag werd steeds gehouden om de kerk van Sint Maria de Meeirdere. Het ligt dus voor de hand, dat de liturgische gebeden, welke men voor de H. Mis uitkoos, bijzonder in betrekking gebracht werden tot de H. .Maagd, en daar het Kerstfeest zoo nabij was de Quatertemperwoensdag valt steeds tus- schen 14 en 20 December was het even zeer natuurlijk, dat men bijzonderlijk het Goddelijk Moederschap van Maria deed uitkomen. Met dat al zijn wij nog lang niet aan de Gulden Mis. De mis van den Quatertem perwoensdag is een zoogenaamde feriaal- mis, waarin vasten en boetedoening op den voorgrond staan, terwijl de Gulden Mis ©en feestmis os, waarin het karakter van den Quatertemperdag, als dag van boete en vasten, voor een oogenblik moet plaats maken voor een hoogfeestelijke stemming. Dit feestelijk karakter werd aan den Quatertemperwoens dag, zoowel in de ker kelijke Getijden als in de H. Mis, eerst veel later toegekend. Het geschiedde in de 11e—12e eeuw in Frankrijk. De aanleiding daartoe was de volgende: In Spanje vierde men van oudsher het feest van Maria-Boodschap, de herdenking van de uitverkiezing van Maria tot Moeder Gods, niet op den 25en Maart, maar op den 18en December, dus acht dagen vóór Kerstmis. In de 11e ©euw kwamen eenige monniken uit Spanje naar Frankrijk en vestigden zich daar in de reeds bestaande en beroemde abdij van Cluny. Toen het Kerstfeest aanbrak, ontbrak hun de ge legenheid, om naar oud-vaderlandsche gewoonte het feest van Maria-Boodschap te vieren. Zij vroegen nu aan den abt, deii H. Odilo, of zij clit afzonderlijk mochten doen. Dit werd hun toegestaan. Nu kan men tot nu toe wel niet met zekerheid bewijzen, dat door den invloed van die Spaansche monniken de Quatertemper- woensdag in een soort Maria-feest werd veranderd, doch, alles bijeengenomen, is dat toch zeer waarschijnlijk. Want het is wel zeer opvallend, dat men in de oude liturgische boeken, welke omstreeks dezen tijd (11e—12e eeuw) in Frankrijk ontstaan zijn, allerwegen sporen begint te vinden van een feest-karakter, dat men aan dien Woensdag begon toe té kennen. Men begon echter niet aanstonds van de mis een feest-mis te maken, doch bepaalde zich eerst tot ©en feestelijk zingen van het Evangelie des nachts in de Metten, dat in de liturgie steeds hetzelfde Evangelie is als dat van de mis van dienzelfden dag. Wanneer de tijd voor het lezen van het Evangelie was aangebroken, ging de pries ter, gekleed in ©en witte koorkap (dus geen paarse, zooals op de andere Quatertem perdagen) naar het midden van het koor en zong dan het geheele Evangelie (op andere dagen zong of las men slechts een stuk ervan). De priester was dan, evenals zulks in ©en plechtige mis pleegt te ge schieden, vergezeld van dienaren, die kaarsen en een wierookvat droegen, en voor en na het zingen van het Evangelie werd het Evangelieboek bewierookt. Die plechtigheid werd in de kloosters der Fransche Benedictijnen zóó hoog geacht, dat in dien nacht van den Quatertemper- woensdag zelfs de zieken, die het bed kon- dooi verlaten, in het koor aanwezig moes ten zijn. Eerst wanneer het Evangelie ge zongen was, konden zij weer naar lied gaan. Vanuit de Benedictijnerkloosters in Frankrijk verspreidde dit gebruik zich ook naar de hoofdkerken van verschillende Fransche bisdommen, en tegelijkertijd werden de plechtigheden meer uitgebreid. Te Chalons werd bijv. met 4 klokken ge luid; te Bayeux moest de priester, behalve het Evangelieboek, ook het altaar be- w.ierooken, en onder het zingen van het Evangelie een palmtak in de hand hou- deoi. Ongeveer dezelfde plechtigheden vindt men in de kerken te Rouaan, Parijs, Senlis, Noyon, Meaux, Bourges ©nz. In de koninklijke kapel te Parijs trad de ver- eering van Maria nog sterker op den voorgrond, doordat men na het Evangelie op plechtige wijze het „Salve Regina" zong. Dit laatste werd later ook op veel pKaatsen in België gedaan. Hoe meer men aan den Quatertemper woensdag een feestelijk karakter ging geven, des te meer trok men de litu-- sche (rubrioistische) consequenties, die daaruit voortvloeiden. Niet alleen liet men d© „commemoratio" (een kort ge bedje) van de H. Maagd, dat men in som mige kerken op iéderen dag van den Advent placht te houden, vervallen, om dat men reeds een „feest" van de U. Maagd vierde, maar ook werden de zoo genaamde prostrationes, preces en psalmï familiares weggelaten, die anders steeds op Quatertemperdagen gebruikelijk wa ren. Ook werd op vele plaatsen bepaald, dat ieder ander feest, dat op dien Quater temperwoensdag viel, moest verzet wor den. Langzamerhand verspreidde de plechtig heid zich meer naar Noord-Europa, met name naar België en Nederland. Van de oude liturgische boeken van ons vader land is door de Geuzen al te veel vernie tigd, om met nauwkeurigheid te kunnen zeggen, hoe hie-r de feestelijke viering van dien Quatertemperwoensdag plaats had. Zeker is het echter, dat zij hier bestond. Rij de Sint-Jans-ridders te Haarlem werd bijv. evenals in Frankrijk, het Evangelie in de Metten plechtig gezongen en werden de „genuflexiones' (het knielen) en het bidden der Graduaal-psalmon op dien dag achterwege gelaten, omdat het een feest dag was. Doch vooral in België gaf men aan dien Quatertemperdag een feestelijk karakter. Behalve alle teekenen van feest- vertoon, welke uit Frankrijk werden over genomen, zong men na het Evangelie van de Metten het „Te Deum loudamus", juist zooalö op andere feesten. Men ging zelfs nog veel verder. Tot nu toe had men de H. Mis van dien Quatertemperwoems- dag geheel ongemoeid gelaten, en zich' alleen tot ver an de ringen In de Kerkelijke Getijden bepaald, maar in België ging men ook de mis omzetten in een feestelijke mis met Gloria en Credo ©n zang en orge'. en ook met een sequentie (een gezang op. versmaat vóór het Evangelie) ter eere van Maria. Met dit laatste was de eerste 'stap ge daan naar de Gulden Mis. Langzamerhand werd het zwaartepunt van de feestviering van de Metten, die deé' nachts werden ge houden., en allengs door het volk minder, werden bijgewoond, verlegd naar de H- Mis van dien dag.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1915 | | pagina 3