Derde Blad. Zaterdag 25 December 1915 KERSTMIS 1915. In mijne vierbcetdiinig hoor ik over de géheele aarde, ondlanlks de stormen en ge varen, ondanks het loeiend gebulder van öen oorloigsadkaan (o droeve tegenstelling!), een zegelied, danklied tega.ijkf „Gloria in excelais Deo", „glorie aan God in den hooge"; een jubellied, dat alleen reeds in onze Katholieke Kerk, de Kerk van Chris tus, door 240'millioen monden wordt aan- geheA'.en. Dat jubellied' stijgt de wolken éoor om getuigenlis af te leggen voor den troon van God, getuigenis van dankbaar heid in de harten van de kinderen Gods. In mijne verbeelding hoor ik over ge heel de aarde de lucht weergalmen van het geblirnbam van talil'ooze damMokkean, dat. opstijgt als een juichtoon uit even Boovele Kathedralen en basilieken der Katholieke were'do schooner dan ooit. Over geheel de aarde hoor ik het gebeier fier "torenklokken van zoovele duizenden tempels, en terwijl het bleeke maanlicht nog sluimert op gevels en daken en met heldere vlokken niederval.t oip de wijde velden en op rustige pleinen en in de enge straten, hoor ik hoe van alle torentransen plechtig en roerend klinkt het statige klok gelui dat de geloovigen toeroept te naderen tot de kribbe; en ik hoor dreunende orgel- tónen die mij toezingen van Gods Macht en Grootheid, doch die, zachter wordhrnd, wegsterven, langzaam, vloeiend cn melo dieus, en in mij wakker roepen gedach ten over Gods geringheid in de Kribbe, over de liefde van helt Kind. En ik hoor hoe dat alles samenstemtt, als een Hoflied zich uitbreidt, geheel de Schepping vervult stijgt van kreots tot kréitis, van luchtlaag tot luchtlaag, van hemelboog tot hemelboog, totdat het koomit voor den troon des Allerhoogste; „Gloria in. excelais Deo", „Glorie aan Goid fon deh hooge"; het is de zang der engelen boven Bethlehem's veldenp hat is ook ons Kerst lied, ons Ohrisltus-ililed, want heden is ons een Kind geboren, heden is ons een Broe der geschonken, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op zijnen schouder ilegd; en zijn naam zal genoemd wor den: Wonderbare, Raadgever, God, Sterke, Vader der toekomende eeuw, Vorst des vredes. Wonderbare om het bovennatuurlijke van zijne geboorte en zijn werk, Raad gever door zijne Goddelijke wijsheid en ïemelsche lee-r, Sterke God, want dit Kind is waarachtig God, die zijne sterkte toont in zijn zegepraal aan het Kruis, -Vader, om zijne vaderlijke liefde en zorg voor de zijnen, Vader dar toekomende eeuw;, de eeuw van den Messias, Vorst die den vrede borstelt tusschen God en de menschen onderling, en dn vrede, niet door wapengekletter, zal heerschen. „Gloria in exoelsis Deo", Glorie aan God in cl'en hooge, want opgegaan ds nu de Ster van Jacob en als een zon in klaren m-iddagisohijn schittert zij ons tegen; he den heibben wij ontvangen in ons midden den aanvoerder van het volk Gods, onzen Veldheer, onder wiens banier wij ons zoo gaarne scharen, ons Goddelijk Model, Want heden is ons geboren Jesus Christus, do Groote Zoon van den -Levenden God, geboren uit de reine en ongesdhondene Mceder-Maagid Maria. „Gloria in excelsis Deo." Glorie aan_God in den hooge. Zingen wij den Heer een nieuw lied, Want wonderen heeft Hij gedaan. De Heer heeft zijn heil doen kennen; Vcor heit aanschijn detr heidenen-beeft Hij öjne gerechtigheid geopenbaard. Alle grenspjalon der aarde hebben het heil gezien van onzen God. Juicht voor God', gij gansche aardel Zingt en jubelt en prijst op helt psalter, prijst den Heer op de citer, op de oi'tor 'en melt psalmgezang, op de trompetten en met bazuingeschal! Juicht -voor het aanschijn des Koningg, des Hoeren! Beve de zee en hare volheid, het aardrijk en dii-e daarop wonenl Dat de stroomen in de handen klappen, bergen gezamelijk jubelen voor het aanschijn des Heeren, want Hij ds geko men om de aarde te richten. Gaarne sluilten wij ons aan bij dezen jubelzang van David. Immens oneindige vreugde stroomt van de Kribbe uit over de aarde. Onbegrijpelijk en grenzeloos ds de eer floor Jesus' Geboorte gebracht aan den Crieean-en God. De Vader schijnt meer Vader door de lijdelijke geboorte van Zijn Zoon en daar- ,,m wiI hij 'de aardè vervullen met Godde lijke zegeningen. De Zoon herinnert zich zijn eigen Schep- Piag, waarvan Hij itfoams deel uitmaakt d-a/t vervult Hem met zoerte vreugde, hraers nu Jesus tot zijn eigen schepping •wioort is de Schepping des Heeren veel «ooaner dan ooï/t. De H. Geest toont zijn liefde in het En gelen-lied: Glorie aan God in den Hooge. W. H. DE GROOT, pr. Roel-of arendsveen- ZONDAG VAN DEN H. STEPHANUS. Lea uit de Handelingen der Apostelen. VI 8—10 en VII 54—59. In die dagen deed Stelphanus, vol zijnde van genade en kracht, wonderen en groote teekenen. onder het volk. Maar sommigen uit de Synagoog der Libertijnen, der Ci- reners en der Alexandrijnen, en van dege nen, die uit Cicilië en Azië waren, ston- den op, en hielden twistredenen met Stephanus; maar zij konden aan de wijs heid en den geest, die uit hem sprak, niet wedörstaan. Als zij dit hoorden, barstten zij van spijt, en knarsten op de tanden tegen hem. Maar dewijl Stepha nus vol was van den heiligen Geest, hief hij zijne oogen op naar den hemel, en zag de glorie van God, en Jezus staande aan de rechterhand Gods. En hij zeide: ziet! ik zie do hemelen open, en den Zoon des menschen staan aan de rechterhand Gods. Maar zij, met luider stemme roepende, sloten hunne ooren voor hem, en vielen eenparig op hem aan: en hem buiten de stad gedreven hebbende, stee.nigden zij hem. En de getuigen legden hunne klee deren af aan de voeten van eenen jonge ling, genaamd Saulus. En zij steenigden Stephanus, die bad en zeide: Heer Jezus! ontvang mijnen geest. En op zijne knieën vallende, riep hij met luider stem: Heer! reken hun deze zonde niet aan. En als hij dit gezegd had, is hij in den Heer ont- Evangeiie uit tien H. Mattheus. XXIII. 34—39. In die dagen zeide Jezus tot de Schrift geleerden en Phariseën: ziet, Ik zend tot u Profeten, en Wijzen en Leeraars; en sommigen van hen zuLt gij dooden en kruisigen; sommigen zult gij geeseien in uwe synagogen, en vervolgen van de eene stad tot de andere; opdat over u kome al het rechtvaardige bloed, dat op aarde vergoten is; van het bloed van den recht vaardigen Abel af, tot het'bloed van Za- "charias den zoon van Barachias, dien gij gedood hebt tusschen den Tempel en het ALtaar. Ik zeg voorwaar, dat al deze dingen zullen komen over dit geslacht Je ruzalem! Jeruzalem! dat de Profeten doodt, en die tot u gezonden worden, stee- nigt: hoe dikwijls heb Ik uwe kinderen willen vergaderen, gelijk eene hen hare kiekens onder hare vleugelen, en gij hebt niet gewild! Zie, uw huis zal onbewoond gelaten, worden; want Ik zeg u: gij zult Mij niet meer zien, totdat gij zegt: geze gend is Hij, die komt in den. naam des Heeren. Verklaring van het Epistel. Op dezen feestdag laat ons de H. Kerk de geschiedenis voorlezen van het optre den en den dood van den H. Stephanus, gelijk deze door den H. Lucas in de Han delingen der Apostelen werd opgeteekend. Wie was de H. Stephanus? Hij was de eerste der zeven diakenen, die door de Apostelen waren aangesteld om de armen te verzorgen; doch terwijl hij deze zijne taak vervulde, maakte hij tevens van de gelegenheid gebruik om met ijver het Evangelie te verkondigen. En God zegen de zijn pogingen en verleende hem de macht om wonderen te doen, zoodat hij er velen bekeerde. Daar waren nu te Jeru salem verschillende synagogen, zooals die der Ciliciërs, der Alexandrijnen, der Cy- reners, der Asiaten en der Libertijnen. (Li bertijnen heetten de slaven, die te Rome door hun meesters waren vrijgelaten.) On verschrokken trad de H. -Stephanus daar •tegen hen op en zonneklaar bewees hij hun aan de hand der H. H. Boeken, dat JezuS(, Dien men zoo kort geleden ter dood had gebracht, de door God van ouds her beloofde Verlosser was. De H. Geest stortte den heiligen diaken dien moed ia en die helderheid van taal. Was het dan wonder, dat die het waagde met Stepha nus te redetwisten, het tegen hem moest Op zekeren dag toen onze Heilige voor den Hoogen Raad wederom met alle kracht den leden en de hem omringende menigte verweten had, dat zij al de pro feten hadden vervolgd of gedood en dat zij zich niet ontzien hadden, Jezus, den Rechtvaardige, te vermoorden, konden zij hunne woede niet meer verkroppen. Zij knersten op hun tanden tegen hem vol dierlijke woede. En de Heilige blikte ten hemel en hij zag daar Jezus staan aan de rechterhand Gods als om Zijn trouwen strijder tegemoet te snellen en hem de kroon des levens te geven. Maar zij, als hij hun zijn visioen openbaarde, zij stop ten hunne ooren, alsof zij een godslaste ring hoorden en zij lieten toe, dat de me nigte den weerloozen lieilige te lijf ging. Men sleurde hem buiten de stad, om hem de straf der steeniging te doen ondergaan, gelijk Mozes aangaande de godslasteraars had bevolen: en om ongehinderd bat gru- welwark te volvoeren, legde men zijne op- perkleeden af, en gaf die ter bewaring over aan Saulus, den vurigen ijveraar voor de wet Gods. En zie nu, lezer, hoe de H. Stephanus bij zijn sterven het voorbeeld van Jezus navolgt! Hij bidt; „Heer Jezus, ontvang mijn geest." evenals de Zaligmaker tot Zijnon Ilemelschen Vader had gebeden. Hij smeekt met luider stem om vergiffenis voor zijn beulen: „Heer reken hun deze zonde niet toe." En na dit gezegd te heb ben, ontsliep hij in den Heer. Het bloed der Martelaren is het zaad der Christenen. Dat wordt op opmerkelij ke wijze bij den dood van St. Stephanus bewaarheid. Want Saulus, de jongeling, die met hart en ziel instemde met de gru weldaad, werd later een H. Paulus, een vurige Apostel, die door zijn woord en voorbeeld er duizenden en nogmaals dui zenden tot de Kerk van Jezus heeft ge bracht. H. N. P. J. BERKHOUT, Leimuiden. Kapelaan. Verklaring van het Evangelie. Het Kerstfeest neemt een geheel eenige plaats in in de liturgie van het kerkelijk ja&r door de verschillende Heiligen-fees- ten, welke in het octaaf van Kerstmis worden gevierd. Immers iets dergelijks treffen wij bij geen enkel ander hoogfeest aan, dat in rang gelijk staat met het Kerstfeest De reden van deze merkwaar dige uitzondering voor het feestoctaaf van Kerstmis is wel voornamelijk te zoeken in de nauwe betrekking, welke er bestaat tusschen hot Kerstfeest en deze verschil lende Heiligenfeesten. Zóó wordlt ook ver klaard, dat reeds van de alleroudste tijden af op den 2©n Kerstdag wondt gevierd heit feest van den H. Stephanus, den eersten Christenmartelaar. Hij is de eerste ge weest, die voor Christus bereidwillig het offer zijn levens heeft gebracht. Zeer schoon wordt door den H. Gregorius van Nyssa aangegeven het verband tusschen den feestdag van den H. Stephanus en het Kerstfeest: „Gisteren heelt de Heer der wereld ons gewijd, heden heiligt ons 's Heeren navolgerGene, doordat Hij voor ons de menschelijke natuur aannam, deze, doordat hij zijn menschen-natuur vrijwillig aflegde; Gene, doordat Hij om onzentwille op aarde nederdaalde, deze, doordait hij Hem ter wille de aarde ver liet (Oratio I de S: Stephano). En even treffend wordt dit verband aangegeven door den 'heiligen bisschop Fulgenlius. Ook de H. Kerk wijst op deze nauwe be trekking in haar evangelie op den feest dag van St. Stephanus, die gevallen is als eerste slachtoffer van d© vervolgings woede der Joodsche priesters en schriftge leerden. Het evangelie n.l. van dezen feestdag bevat het slot van de verplette- lende strafrede, welke de goddelijke -Za ligmaker in do laatste dagen Zijns Levens uitsprak over de Joodsche schriftgeleer den en farizeën. Na eerst hun laaghartig karakter, hun huichelachtig gedrag en hun schijnheilig optreden openlijk te heb ben veroordeeld door een acht maal her haald: „Wee u", kondigt Jezus hun aan de naderende straf voor hun ongeloof en boosheid. Die straf zou hen treffen voor eerst, omdat zij later Zijn apostelen en evangeliepredikers, welke Jezus hier be doelt, waar Hij spreekt van de profeten „en wijzen en schriftgeleerden", welke Hij tot hen zal zenden, zouden vervolgen, ge vangen nemen en dooden. Maar vervol gens zouden zij ook moeten boeten voor de misdaden hunner voorvaderen. Want de schriftgeleerden en farizeën maakten door hun tallooze euveldaden „de maat hunner vaderen vol", zooals Jezus even van te voren had gezegd. Daarom zou op hun hoofden komen „al het rechtvaardig bloed, dat op aarde vergoten werd", zij zouden eenmaal moeten boeten voor het vergieten van al het onschuldig bloed, vanaf het bloed van Abel, (de eerste moord, welke de H. Schrift vermeldt: Gen. 8), tot hot bloed van den profeot Zacharias (de laatste moord waarvan in de boeken van hetv Oud Verbond sprake is: Paralip XXIV i9—23.) Deze Zacharias was eon profeet ton tijde van koning Joas, op wiens bevel hij werd gèsteenigd tus schen den tempel, n.l. het eigenlijke tem pelgebouw, en het altaar, n.l. het brand offeraltaar, hetwelk stond in het voorhof der priesters. En Christus zegt: „Welken gij hebt gedood", niet omdat zij persoon lijk dien moord hadden bedreven, of er schuldig aan waren, maar omdat zij door hun eigen misdaden ook gestraft zouden worden, voor de 6chuld hunner voorvaderen, wier goddeloos voorbeeld zij volgden. En als met een eed bevestigt phristus de waarheid Zijner schrikwek kende voorzegging: „Voorwaar, Ik zeg u: dit alles zal over dit geslacht komen" nl. over het verblinde Joodsche volk. En dan uit Jezus in een droeve en bit tere weeklacht Zijn teleurstelling en smart over den onwil en de ondankbaarheid van het Joodsche volk, hetwelk Hij hier ver eenzelvigt mot hun heilige stad Jerusalem. Al Zijn pogingen, om het uitverkoren volk Gods te brengen tot het geloof in den Messias en hen doelgenooten maken van het rijk Zijner genade waren vergeefs ge weest en afgestuit op de hardnekkigheid en het ongeloof van het meerendeel der Jo den, vooral van hun geestelijke leidslie den, de priesters en schriftgeleerden. Met Zijn groote' liefde en eindeloqze barm hartigheid had de goddelijke Zaligmaker hen allen willen omvatten en beschermen, zooals een hen hare kiekens beschut en verwarmt; maar zij hebben die liefde met ondank vergolden, die barmhartigheid hebben zij miskend en verstooten. Doch, daarom, zoo spreekt Jezus, thans het von nis uit over de Joodsche priesters eri hun volk: „Zie, uw huis zal u woest gelaten worden." „Uw huis" d.w. z. uw tempel en uw stad Jeruzalem, ja geheel uw land zal verhoest worden en daar liggen als een woestenij, welke door een ieder wordt vermeden om haar doodsche eenzaam heid en onvruchtbaarheid. Doch in Zijn oneindige ontferming voegt Jezus aan diie verschrikkelijke bedreiging nog toe een woord van hoop en troost, de belofte, dat ook die Joden zich tot hem zul len bekeeren. Eenmaal zal er een tijd ko men, waarop aan velen hun.neri.de oogen zullen opengaan; en dan, aan het einde der wereld, bij Jezus' tweede komst op aarde, zullen zij met het koor van Jezus' getrouwe volgelingen juichen en jubelen het feestlied den Messias tor eere: „Geze gend Hij, Die komt in den naam des Hee ren'" Bidden wij op dezen feestdag met vuri gen aandrang tot den H. Stephanus, dat wij, evenals hij steeds mogen zijn „vol van genade en sterkte". ,,Vol van genade", opdat wij den onwaardeerbaren schat des geloofs, welke Jezus bij Zijn geboorte ons heeft gebracht, steeds zorgvuldig en trouw mogen bewaren. „Vol van sterkte", opdat wij evenals de H. Stephanus immer vuri ge strijders mogen zijn vóór ons heilig ge loof, daarvoor met liefde en blijdschap of fers brengen, desnoods zelfs het offer van ons leven. CHR. S. DESSING, Heilo, Kapelaan. KERSTNACHT. De plechtige eenvoud in het bericht van 's Heeren geboorte, zooals wij dat vermeld vinden in het Romeinsch Martyrologium, grijpt diep in de ziel: „Het was in de 65ste jaarweek na de profetie Van Daniël, in de 194ste Olym piade, het jaar 752 na de opbouwing van Rome, het 42ate jaar der regeering van Octavianus Augustus, toendegeheele wereld in diepen vrede lag, dat Jezus Christus, de eeuwige God en de Zoon van den eeuwigen Vader, de wereld door Zijn blijde inkomst© wilde heiligen en negen maanden na de ontvangenis -door den H. Geest als waarachtig mensch in Betlehem geboren werd uit Maria de Maagd." KERSTMIS. Wij drukken hier af een door zijn een voud zoo ontroerend gedicht van den dichter Huybers: Nu is in het stille Van de schemering 's Levens Geest, ter wille Van den sterveling, Aan het hart der vrouwe Zachtkens schuilgegaan. En zoo als de blauwe Bloemen in het graan. Klein en zonder geur, Voor heur hemelkleur Geen bewond'ren vragen, Zoo geeft God de Zoon In geen aardsch vertoon Toeken van behagen. Niemand zal hem zoeken In die arme doeken, Zonder aanzien, zonder roem; Maar 't geloof van binnen Boven alle zinnen Onderscheidt de Hemelbloem... Vertrouwen op het Kerst kindje beloond. Helt és op den namiddag van eon dier donkere dagen vóór Kerstmis in 't midden der vorige eeuw: wij bevinden ons in het beigadhtige Dauplhiiné aan de uMAoopers der bergen van Savoy© in Frankrijk. Een iheviige Noondoostieniwjinid' giert over de landstreek en jaagt, fLuïtend en bulderend ijskoude sneeuw- en hagelbuien van den Mont-PeLvoux door do dalen en kloven van het berglandschap; hij huiilt in de sdhoorsteemetrt van do hier en daar ver spreid 'liggende landhoeven en we© den voetganger, die zich thans nog bulten be vindt, hlootgesitold aan d© woede der ele menten. In de hoetve „La SaJblière" zijn de bewoners: de eigenaar, zijn vrouw en zijn moeder en twee kinderen, bij den haard gezeten. Heb n/ïet zeer heldere lamplicht belet ons de gezidh/teai duidelijk te onder scheiden,. maar toch medken we c*p diat niet het woeste weer alleen de oorzaak kan zijn van de gedruktheid, welke men 'leest op do gezichten dezer menschen, zelfs op die van de kinderen, 't Schijnt een groot verdriet te wezen, dat zijn ken* meuken op de gelaatstrekken gedrukt heeft. „Koon Sinnon," onderbreekt de oude moeder een Langdurige stiLto, „laat den mioed niet geheel en al ziniken. Het Kerst kindje zal ook nu w-ed weer. helpen, ver trouw er maar gerust op. Ik heb het in mijn leven zoo dikwijls ondervonden, 't Is thans ruim veertig jaar geleden, dat je vader en ik onzen intrek namen op La Sabldère en menigeen schudde t hoofd bij het hooren van ons waagstuk, omdat de „zandiige hoeve" geen bestaan bood, naar men beweerde. Toch ondernamen wij het onder den zegen van het Kerstkindje en je hebt ondervonden, hoe hot ons geluk ken mocht de „zandige hoeve" van weleer door vlijt en inspanning, maar vooral door Gods zegen te herschappen In welige ak kers en vruchtbare weiden." Hoop op God, mijn jongen; Hij zal ons niet verlaten in dezen nood." De hoer bleef editor zwijgen en zuohitte diep. En inderdaad, hier was raden tot vrees voor de toekomst. Wel had La Sa blière de wisseling gekend van voor- en tegenspoed, wal waran de bawiouens niiet voor onheilen gespaard gebleven, maar toch was d© welvaart door de noeste wijt der bewoners onder 's Hamels zogen steak toegenomen. Thans cohtor scheen het ale- of het ongeluk te groot was en geen red ding mogelijk. Een koud voorjaar had de veldvruchten slecht doon ontkiemen en watervloeden hadden den gebeden liooi- houw doen mislukken; hagel en storm vernietigden den oogst, terwijl een vlese lijk© veeziekte den boer in enkele weken zijn ganschen veestapel geroofd had. Niets was er overgebleven en tot overmaat van ramp had een hardvochtige schuld- eischer, die zijn begeerige blikken op La Sablière geslagen had, den eigenaar ge dwongen de renten op den gewonen tijd te betalen. Geen smeekingen vermochten iets op dit hardvochtig g.emoed en. reeds waren de aankondigingen bij liet hek van La Sablière geplaatst, dat op 28 December de hoeve inet huis en inboedel openlijk zou verkocht worden. Dit wisten de vrou wen en kinderen nog niet, want de man had zoo lang mogelijk getracht het vrease- lijkste van den toestand voor zijn gezin te verbergen. Immers, ook hij hoopte n<v* steeds op hulp van Boven en zoo vurig steeg, naast het gebed zijner kinderen vooral, zijn bede,omhoog: „O God van. Liefde, Heilig Kerstkindje, breng met Uw komst op aarde toch redding voor mij en de mijnen!" Het scheen echter dat er geen uitkomst te wachten was en bitter dreg gend grijnsde hem de sombere toekoiC&i tegen. i'wijl het gezin van La Sublière daar zoo gedrukt bijeen zat en 't woeden der elementen haast vergat, bevond zich daar buiten een voetganger, die slechts mot de grootste moeite vooruit kon komen. Door weekt tot op do huid," koud tot op hal ge beente, kon hij slechts langzaam zijn weg vervolgen, 't Was een man van het be kende Oostersche type, een Israëliet, Sa muel geheetcn, die daar in die staken zijn handel dreef, welke bestond in het opkoopen van oude, antieke rneuh lcn vooral. In den tijd der groote revolutie waren onderscheidene kasteelen, kerken en kloosters geplunderd, waarvan de in boedels voor luttele prijzen verkocht wer den en vaak vond men daar in de boeren hoeven meubelen terug, die eertijds in de zalen der kasteden pronkten. Samuel had zich Ln verbinding gestold mot een chris ten koopman, die eenzelfden handel droef en hun zaak, in Marseille voor gemeen schappelijke rekening gedreven, had een verbazende uitbreiding verkregen; de twee compagnons waren schatrijk geworden. Immers, Samuel kocht de verouderde meubelen voor een spotprijs meestal, en deze werden gerestaureerd en door den compagnon in Marseille zoo duur moge lijk verkocht. Ook op La Sablière had Samuel zijn zaakjes mot de bekende Oos tersche handigheid gedreven en in de goede jaren had men daar de oude meube len verwisseld tegen nieuwere, waarbij Samuel de beste rekening had gemaakt. Thans bevond hij zich weer op weg naar dit gastvrije dak; daar toch had hij meer malen vertoefd bij zijn omzwervingen ia die streek, en de Israëliet was steeds ge troffen geweest door de vriendelijkheid, waarmede deze eenvoudige katholieken den meestal met wantrouwen behandelden jood tegemoet gekomen waren. „Eindelijk", zuchtt© de uitgeputte voet ganger, torn hij in de verte, door regen en sneeuwbuien heen, het licht van La Sablière zag blinken. Na enkele minuten lichtte hij de klink op en trad de woning binnen onder oen dankbaar „Goeden avond! Goddank dat ik hier ben, en hoe gaat '4 jelui, toch gezond, hoop ik? Mag Samuel hier een weinig rusten en zijn verstijfde ledematen een beetje verwar men?" Met al de beweeglijkheid, aan het Oos tersche ras eigen, was de antiquair bin nengetreden en Het zijn blikken onderwijl over de bewoners rondgaan. Nu bemericte, hij ras, dat in dit gezin niet alles wad, zooals hij hot bij vroegere bezoeken had gevonden. De gedruktheid, di© op de go-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1915 | | pagina 5