Tweede Blad. De Oorlog. 7e JAARGANG No 1909 S)e £eidóokc 0ou/tcmt Dinsdag 30 November 1915 Uit de Pers. De verzekeringsontwerpen. De Nederlander (c.-h.) heeft een artikel over de verzekeringsplannen van minister Treub, naar een noot uitwijst, van de hand van den heer J. R. Snoeck Henkemans. Technisch wordt het werk van Treub boven dat van Talma geacht, ethisch, zegt de „Ned.", wint de laatste het verre. „De bij het klimmen der jaren afloo- pende invaliditeitsrente, en de ouder domsrente, die een gift is aan den b hoeftige, vormen de zwakke plaatsen in Treub's stelsel. En die twee zwakke plaatsen zijn juist de fundamenten, die het gansche gebouw moeten dragen. Welk een toestand voor den zeventig jarigen werkman! Hij heeft zijn leven lang hard gewerkt, hij heeft zijne kinde ren een zorgvuldige opvoeding gegeven, hij heeft trouw ,zijn invaliditeitspremie betaald -een premie, welker bedrag door Treub zelfs is verhoogd en nu moej. hij zich wenden tot het gemeentebestuur om een noodpenning te vragen... want hij is behoeftig. Hij ontvangt zijn toelage van f 2 per week, als het gemeentebestuur, na onderzoek, overtuigd is dat hij behoeftig is. Maar bij dat eerste onderzoek blijft Bet niet. De Memorie van Toelichtting zegt na drukkelijk „dat voortdurend eenig toezicht zal moeten worden gehouden op de rente trekkers vooral om op de hoogte te blijven, of hun toestand van behoeftigheid geen ver andering heeft ondergaan. Neemt men daarbij in aanmerking, dat de minister zelf opmerkt ,.dat de voorge stelde regeling de gemeenten ervan zal te rughouden al te ruim met het toekennen van renten", en dat hij niet ontkent „dat het overlaten van de beslissing omtrent de behoeftigheid van rente aanvragers zou kunnen leiden tot willekeur en achterstel ling"., waartegen dan gewaakt wordt door het recht van beroep op Gedeputeerde Sta ten dan zal niemand de nu ontworpen regeling prijzen als het ideaal voor den ouden werkman." Ten slotte maakt de „Ned." de volgende drie opmerkingen: „I. Wie heeft toch den minister de on mogelijke onderstelling in het oor gebla zen, dat „de bejaarde behoeftigen, als ge volg van de invoering der ouderdomsrente., de hulp van liefdadige instellingen zullen kunnen missen"? Het jaarverslag van den Armenraad te 's-Gravenhage leert het an ders. Van de 4146 rentetrekkers in 's-Gra venhage genieten 1270 of ruim 30 pCt., ho ven hunne f 2 rente, den steun van de groot© instellingen voor armenzorg. Ware het mogelijk geweest ook de kleinere in stellingen in dit overzicht op te nemen, zoo zou dit percentage nosg hooger zijn. Wil de minister dat doel bereiken, het middel is eenvoudig: hij late Talma's stel sel ongerept. II. Er komen, ook in het gewijzigd -ont werp, twee bepalingen voor, die een „on duldbare bevoorrechting" en eene onduld bare achterstelling zouden brengen. Ten eerste handhaaft de minister nog steeds de uitsluiting van de ouderdomsrente voor hen, die in de laatste 5 jaren ondersteu ning egnoten van Kerk of van bijzondere instelling. Wel zegt de minister, dat hij de beslissing over deze zaak aan de Staten- Generaal overlaat, maar dit is niet vol doende. Een zoodanige bepaling had nooit in het ontwerp mogen voorkomen en had er nu althans uit moeten zijn verwijderd. De tweede ergerlijke onbillijkheid was bij het eerste ontwerp slechts aangeduid, thans hoewel bestreden is zij uitgewerkt. Volgens Artikel 5 c. zal,, bij de bepaling of een persoon al of niet behoeftig is, een vrije rente volgens' de Invaliditeitswet uit sluitend worden in aanmerking genomen voor het bedrag, waarmede zij de som van vijf gulden per week overschrijdt." Dus de werkman, die gespaard heeft bij de Rijksverzekeringsbank, mag f 5 per week inkomen hebben en is dan toch niet behoeftig; de man, die een huisje kocht, of die zijn kinderen in staat stelde eigen zaakje te doen, en die daarvan f 5 inkomen /trekt hij zal misschien „wel behoeftig" zijn. De minister zal met deze bepaling ver moedelijk hetzelfde voor hebben, als met de uitsluiting der „ondersteunden". Er moeten toch ook aannemelijke amendemen ten kunnen worden voorgesteld. III. Eindelijk een vraag aan de voor standers van Staatspensioen. Wat bedoelen zij toch met hun pleiten voor premie-vrij Staatspensioen? Talma waarborgt invali diteitsrente en ouderdomsrente en eischt daarvoor premie. Treub verhoogt de pre mie, verlaagt de ouderdomsrente en maakt haar bezit onzeker. Dat de premiën, volgens Treub, hooger zijn dan volgens Talma, bewijst een een voudig naast elkaar stellen van de premie bedragen, welke in de verschillende loom- klassen ten laste van den werkman ko men. Te betalen door den werkman: Loonbedrag: volg. Talma. volg. Treub f 6.— tot f 8.— 6 ets. 10% ets. f 8.10 tot f 10.80 11 ets. 13% ets. f 13.80 tot f 17.10 20 ets. 22% ets. f 18.tot f 20.40 24 ets. 28 ets. Daar de grenzen der 5 loonklassen-Tal ma geheel anders loopen dan de grenzen der 3 loonklassen Treub, vormen boven staande cijfers geen aaneengesloten geheel, maar werden de vier meest overeenkomen de cijfers gegeven." De ouderdomsrente moge premievrij zijn, de werkman zal wel willen gelooven, dat zijn wekelijksch premiebedrag niettemin is gestegen. BUITENLAND. De godsdienst aan het Fransche front De Parijsche correspondent van „De Tijd" schrijft: Het anti-clericalisme is in Frankrijk nog niet dood. Wie geschiedenis kent en eenige'menschenkennis bezit, verwondert zich daarover niet. 't Zotf een waar mira kel zijn, als 't anders ware. Maar aan 't front staan de zaken omgekeerd. Voor zoo ver ik heb linnen waarnemen, schrijft luitenant R., wiens mededeelingen door katholieke tijdschriften worden weergege ven N zijn er aan 't front geen vijanden van God ik heb er nergens een in de loop graven ontmoet en er ook nooit van gehoord. Eerst op de hoogte der veldkeu kens begint zpo'n klein beetje anti-cleri calisme; aan de herstellingsdepots is het al iets sterker; en naar men mij van achter het front schrijft, moet het ernstiger woe den in het café du Commerce! Maar in de loopgraven is het onbekend, vanaf Nieuw- poort tot in de Vogezen. „Ongetwijfeld werkt de vrees voor den dood bij dit mirakel. En sommigen vinden dat het niet erg voor den godsdienst pleit, als de smaak ervoor pas komt bij de vrees voor den. dood. Maar dat is niet geheel waar; ik heb matrozen gekend, die harder vloekten naarmate het gevaar van vergaan toenam. En de soldaten der Re- FEUILLETON. MARGUERITE. n> Zoo sprekend sloop hij maar een ande ren, kant van het bureau, ver van de deur, wijl een nieuwsgierige op het portaal hem had kunnen hooren. Zijn gelaat was mog valer dan anders. Eensklaps barstte hii los, -zijn woorden als keisteenen do or een- werpend: „Carrère bedriegt u! Wat hij precies wil, weet ik niet. Er zijn werklieden, die Tiem volgen. Hij achl zich heel sterk Hij is dat ook inderdaad, maar niet zóó, om patroon te worden. Dat zou in Maureil- las een revolutie doen ontstaan.' Met zijn kin tusschen zijn vingers, keek Jacques scherp in de verschrikte oogen van Milhau en mompelde: „Wat gij mij daar mededeelt, is wèl droevig." „Hebt u het nooit vermoed?" „Neem." „En de patroon ook niet.?" .„Neen." ,.Dat tis vreemd. Ik sedert de eerste da gen al... maajr nu eerst heb ik er de zeker heid van en spreek ik. Dat is mijn plicht, in het belang van allen, van u, van, mij, var. de kleinsten. Carrère wil patroon worden. Dat is jammer. Met hem zou men de fabriek hebben vergroot, ja, waar zo-u het eind er van zijn geweest!..." „Gij laat gauw den moed zakken, dunkt me zoo." „Neem,... toen ik op een avond met Jean ne door de ravijn van Puy wandelde, heb ik aan den zoom van een bosch, in de scheme/ring eenigen van onze ontevrede nen verrast. Carrère hield een preek voor hen. Ik geloof, dat ze ergens in een schuur h a d d en verg ad erd „Welke schuur?" „Dat weet >iik niet, maar daar zou ge makkelijk achter te komen zijn, zoo men niet vreesde, zelf gesnapt te worden". En dan ook is het niet aangenaam, de rol van spion te vervullen." „Metjhoevelen zijn ze?" „Een dozijn. Mem moet hen behoeden tegen den bodemloozen afgrond, waarin de. uilskuikens zich gaan 6 tor ten." ..Carrère bedwelmt hen door zijn haat: zii zouden niet aan omze vriendschap ge looven. Zij zullen eerst naar de stem der rede luisteren, wanneer zij zwaar leergeld hebben betaald. Gelooft gij, dat Caza'.s met hen is?" „Zijn naam heb ik niet gehoord. Maar C.azals is tot alles in staat. Het is beter hem tot vriend1 te hebben dan tot vijand. En als :Jk mijn opinie mocht zeggen, dan zou ik raden, hem aan de fabriek te ver-' tinden. als reiziger bij voorbeeld." „Kijk," overwoog Jacques, „daar zeg je zoo iéts'" Nu zijm hart van het verschrikkelijk ge heim was ontlast, maakte Milhau aan stalt© om 'ziin hoed weer op het hoofd te zeiten. Voordat hij echter heenging, richt te Jacques tot hem zacht de vraag: „Gij wordt toch niet door een gevoel van naijver tegem Carrère gedreven?" Bij die beleediging richtte Milhau zich op in zijn volle lengte, em met de hand op zijn hart riep hij uit: ..Ik... ten onrechte een kameraad be schuldigen?... O, mijnheer Jacques!...'? volutie, om maar niet verder te gaan in de geschiedenis, waren juist geen kwezels. Als de deugd, van alle kanten belaagd, u een toevluchtsoord vroeg, zoudt gij de eerst© legerlinie durven aanwijzen? „Neen, het is ten slotte niet het doods gevaar, dat tot God terugvoert; in het dagelijksche leven zijn ook velen in doods gevaar. Neen, mem moet er aan denken. De godsdienst bloeit, zoo schrijft onze luite- nantfilosoof, zoodra de menschen naden ken. Deze oorlog heeft schier allen uit hun gewone begrensde sfeer van kleine belangetjes gerukt. Daardoor worden ze als 't ware gedwongen tot nadenken, en zij herinneren zich God, dien veruit öe meeste Franschen dan toch op moeders knieën of op school hebben leer en kennen. - „Men beleeft aan het front vreemde zaken. Op 'n goeden dag ontving een col lega van me een gi'oot pak; 't kwam van een vrome dame die hij ooit ontmoet had. Met z'n allen er om heen, juist als kleine kinderen! Er komt van alles uit: sigaren, papier, potlooden, chocolade, sokken, tabak zakdoeken enz. Op 'den bodem een envaiop- pe: „voor een Fransch soldaat". Wat zit er in? Een kort briefje en ©en medqlje; 'n medalje der H. Maagd, van hoogstens een stuiver, maar groot! We gaan uitdeelen. De manschappen treden aan en slaan begee- rige oogen naar de uitgestalde Schatten. Eén onder hen komt van -een fabriek uit Lille: een echte struikroover, onbehou wen en zonder opvoeding; loopt altijd te pruimen en vraagt iedereen om „toubaque". Zal hij een zakje tabak kiezen? Mi, j'prinds l'médal, zegt hij in zijn koetermaalsch, tn hij springt op de medalje toe! En gaande weg merk ik, dat iedere soldaat een me dalje draagt, op 't hemd, in den zak, om den hals, op hun jas, velen ook np hun kepi. Ik ken een anarchist, hij draagt zijn medalje openlijk op de borst! Ik ken e«n sergeant, 'n haetbloedig heer, loopt altijd zonder jas; op zijn tricot hae't. hij elf medaljes hangen, groote en kleioe, 'k heb ze geteld. „Waarom dragen ze die zoo gaarne? En met .zooveel ostentatie, terwijl ze in 't bur gerlijk leven waarlijk niet te itoop lfeper. met hun armzalig beetje Christendoml 'k Heb er eerst verkeerde gedachten over gehad, bekent onze luitenant; ze zijn bij- geloovig, zooals ,'e Noriunnd'sme Lccrer, die hun zieke koebeesteim een dalje om hangen; en trachten mei foiïs'cn en amu letten den dood af te waren! En daar is wel iets van bij; maar er is toch werke lijk een stuk echte golsvucnt bij die medaljes. '-t Is ten eerste een gedachtenis van moeder, of vrouw o! verlooide, ge schonken bij de mobilisatie, doch ook de beeltenis der H. Maagd, van. >ijit Michiel of van Jeanne d'Arc u el.t gedachten tn gevoelens. En daar i'onvn dan bij de brie- van van achter het front, j wat doPi» zij een goed. En dan, zie, die :r.e iaijc is een stukje practijk. Och, daar waren er velen in Frankrijk, die wel goedgezind waren, die God niet teocaandcn of laster den, zij werkten aan de „iJaovation. mo rale", maar ze praktizeerden niet. In de laatste jaren was dat vc.vuileri. Er wa ren jongelui, zonen van twijWaars en on- geloovigen, die Zondag hielden, hun ro zenhoedje baden, de II. Communie ent- vingen. Verder dedeai ze aam spuit en 't waren vroolijke jongens, maar ze hielden geen beschouwingen over de „renovation morale". Och ja, men is christen, ir-en practizeert, en daarmee uit. „Zoo denken er ook die beide officieren over, die heel wat hooger geplaatst zijn dan ik; zoo 's avonds laat loopen ze een zaam in een of ander p zijloopgraaf, de hand ia den zak, hun rozenhoedje te knappen. Ik ben hen wel eons met opzet tegemoet geloopen, de een na den ander; vroolijk praten ze dan, maar als ik heen ga, dan zijn ze in de war, waar ze „geble ven" waren in hun geheime gebed. „Gij zoudt, zonder er van. bewust te zijn. in uwe toewijding uw bezorgdheden kunnen overdrijven." ,,lk overdrijf niet. Als ik mijnheer Oura- dc.ii was, dan joeg ik hem op «taanden Voet weg!... Als u mij niet gelooven wilt, dar- zult u zelf zijn kruiperijen wel onder vinden!" „Bedaar. Milhau. Vergeef het me, aLs ik je beleedigd heb. Is het niet mijn plicht, rnet de grootste nauwgezetheid te .trachten de waarheid te achterhalen,?" ..Dat weet ik niet, maar u hebt mij pijn gedaan. Ik hen een eerlijk man!... Ik heb li gewaarschuwd voor wat ik als een mis daad beschouw, een misdaad, diie gem voordeel zal brengen aan de fabriek.waar niemand Carrère vervangen kan. Want wat knapheid van verstand betreft, kan ik niet bij hem halen!..." Milhau zwaaide opgewonflen met zijn lichaam, en sloeg met zijn ontzaglijke vuist op zijn borst. Beschaamd, dat hij dien man zoozeer had geschokt, voegde Jacques hem op vriendelijken en schier eerbiedigen toon toe: ..Ik dank u Milhau. Gij hebt een dienst bewezen aan onzen patroon en aan het gansche personeel, zelfs aan de ontevre denen. We moeten nu te weten zien te ko men. in welke schuur zij vergaderen... Gij zult mij 'helpen, nietwaar?" ..Ja. omdat het mijn plicht is. Maar zeggen wij er. niets van, ten minste voor het oogenblik, aan mijnheer Ouradou." „Neen, hij zou zich te ongerust maken,... Komaan, geef mij de hand, en zeg me, dat ie van me houdt, van den zoon van je vriend Perrache." Milhau stak zijn breede hand' vooruit, „Vanwaar komt die hernieuwing van leven, di/^ prachtige godsvrucht bij som migen, die beterschap bij schier allen? Dat is de vrucht van vroeger zwoegen, van de gebeden, verzuchtingen, offers, die Frankrijk sinds jaren in zijn ongelukkige periode had opgezameld. Ik misprijs niet het werk van geleerden en apologeten, die het geloof verdedigden. Maar die een voudige pastoors, die taai volgehouden hebben tegen alle miskenning in, wat zij zaaiden wordt thans door een ander ge oogst. Een van die zwoegers heeft hier in vroeger dagen op den viersprong van den weg een grooten Calvarieberg gebouwd. De menschen gingen er misschien achte loos voorbij, jaren lang. En nu staat liet kruisbeeld daar; bijna alle booincn 4ijn verbrijzeld door de kanonkogels, maar het crucifix staat ongeschonden in onze ach terste linies, die hier een vooruitsprin gende bocht rnaken. Als dan 's nachts de Duitsche lichkogels van drie zijden het terrein verlichten, dan schijnt de Christus omringd van een lichtglans, en het ge kroonde hoofd zacht gebogen, de groote armen uitgestrekt, waakt Hij over de dooden op het veld en zegent Hij de le venden, die beslijkt en moe, gebogen on der hun .zandzakken, in lange zwijgende rijen naar hun post in de eerste loopgra ven gaan." Duitschland. De studenten en de oorlog. In welke hooge mate de Duitsche stu dentenwereld aan, den oorlog deelneemt, blijkt uit 'het geringe bezoek aan de hoo gescholen gedurende den 1 aatsten zomer, waarvan, thans een overzicht mogelijk is. AE» lioogescholen van het rijk te zamen werden, met inbegrip van 2500 buitenlan- ders en ongeveer 5000 vrouwen, door slechts 19,000 personen bezocht, tegen 79,000 (met inbegrip van 8500 buitenlan ders en 4800 vrouwen) vóór het uitbreken van den oorlog. Met vrij groote zekerheid kan men aan- faiemen. dat de ontbrekende mannelijke studenten, die onderdanen van het Duit sche rijk zijn,in het vei'.d of in een of an dere militaire betrekking zijn, hetgeen met de 400 tot 500 vrouwelijke studenten, die in den geneeskundigen dienst weak- zaam ziin een deelnemen der Duitsche studenten aan den wereldoorlog in den zemer van 1915 geeft ten gteale van onge veer 54.000 tot 55,000 man, of ongeveer 81 percent van hun aantal gedurende den vrede Wanneer men de buitenlanders en vrou wen buiten beschouwing laat, krijgt men bij de afzonderlijke soorten van hooge scholen de volgende cijfers: Van de uni versiteitsstudenten zijn ©r ongeveer 42,500 uitgetrokken, of 78 percent van hun totaal aantal (54.000). Van de 9600 studenten dei- technische hoogescholen 8500 of 88 percent, van de 800 der landbouwscholen ongeveer 700 of 87 percent, van de 1800 der handels scholen. 1300 of 72 percent en van de 600 studenten der bergacadamies 550 of 90 Weent. De 250 bezoekers der boschacado- mi es moeten bijna al'.-en in het veld zijn, daar deze inrichtingen gedurende den oor logstijd an 't geheel niet geopend zijn. Deze cijfers kunnen trouwens geen aan spraak maken op absolute juistheid, dauir de hoogescholen niet in staat zijn geheel betrouwbare statistieken te maken, omdat vele studeerenden verzuimd hebben hun oproeping te vermelden of zich voor den oorlogstijd aan een hoogesehool te laten inschrijven. Van de hoogescholen der Donau-monar- chie. die in den vredestijd' door ongeveer 40.000 tot 45.000 studenten bezocht wer den, moeten ongeveer 30,000 of 66 percent in militairen dienst zijn. Tn 1870/71 waren in" Duitschland van ongeveer 14,000 universiteitsstudenten 4500 of 32 percent uitgerukt of .in den ge neeskundigen dienst werkzaam. en om zich niet te veel over te geven aan een. opwel'ilng van teederheid, ging hij snel heen. In de zaal vond hij Carrère, hee- lemaal achteraan, leunende tegen een machine, zonder zich te bewegen jiem met de oogen van een wolf beloerend. Hem ziende^ geraakte Milhau in verlegenheid,, maar zich -bewust van zijn plicht te heb ben gedaan, wilde hij wiet teruggaan, maar liep hij door naar de stookplaats, cm ziin schoenen te halen. Carrère willende voorbijgaan raakte hij dezen aan. doch 'Carrère legde ruw zijn hand od Milhau's schouder en vroeg: ..Je komt van boven?... Wat heb je daar gedaan?" ..Watblief? Ben ik jou daarvan reken schap verschuldigd?" „Je staatniet onder mijn bevelen, neen!... Maar ik ook niet onder de jouwe... over mij heb je niets te zeggen!" Aanvankelijk overbluft door een derge- lijken aanslag op zijn waardigheid, werd Milhau nog 'moor onthutst, toen bleek, dat Carrère's scherp verstand' terstond de aanklacht had geraden. „Je dacht miert, dat in het kabinet van Jacques het raam openstond, hè?" ging Carrère voort. „Ik heb je uitroepen ge hoord..." „En wat nog meer?... Ik weet wiet, of jij iets te vreezen hebt. Ik wletl" Slim en voorzichtig, achtte Carrère het beter thans niet verder aan te dringen. Terwiil Milhau zich verwijderde barstte hij, ofschoon anders nooit lachend, los in een luiden lach. waarin overigens de spot zich liet hooren. Het dagwerk was geëin digd. De werksters brachten heur haren wat in orde en de werk li ff om borstelden BINNENLAND. Tweede Kamer. In de parlementaire kringen wordt liet zeer waarschijnlijk geacht dat reeds tij dens het algemeen debat over de Staats- begrooling in comité-generaal vergaderd zal worden en werd vorwamt dat liet niet van korten, althans niet van zeer korten duur zou zijn. Van een aanvankelijk voornemen om dit oomité-generaal eerst bij de behandeling van de oorlogsbegrootjng aan te vragen, hoorde men ook iets verluiden, maar daar de quaesttes betreffende demobilisatie, ;il- tthans meerdere verlichting van de mili taire lasten ter sprake zijn gekomen in het voorloopig verslag der Tweede Kuiner nopens .de algémoene beschouwingen, schijnt men het nader rationeeler te heb ben gevonden de nadere inlichtingen die gewenscht worden in besloten vergadering itrijdens het algemeen begrootingsdebat aan de regeering te vragen. De belasting op de Doode Hand. Men schrijft aan „De Tijd". Met zeer groote instemming hebben ve len het belangrijk artikel „De Belasting op de Doode Hand" in het mummer van Dinsdag 23 Nov. j.l, gelezen-. Wordt deze belasting aangenomen, dan zal zij alleinood'lott.igvrt werken, odk o-p het gebied van het bijzonder onderwijs. Immers een nieuwe achterstelling kan wiet uitblijven voor het bijzonder bij het open baar onderwijs. Minister Treub w£l een uitzondering malcen voor alle staats- en gemeentelijke instellingen van onderwijs, wiet echter voor die van. particuliere var- eenigingen. De religieuze Congregatie* zuiden dus te betalen hebben voor olla 9eholen, ten, minste voor alle huizen en gebouwen, die zij ter wille van die scholen moesten oprichten en in eigendom hebben. De Staat, de -provincie en de gemeente zullen, scholen mogen bouwen zóó groot, als ze dat goedvinden, met uitgebreide ge bouwen voor onderwijzend on verplegend; personeel, de Congregaties en particuliere vereen i ging en mogen dat ook doen, maar moeten, van al dat onroerend goed een zware belasting betalen. Waar blijft zoo de gelijkstelling van het openbaar e(n bi- zonder onderwijs? Geeft men zoo den wetgever wiet hot middel in de -hand, om toch ten slotte nog het bijzonder onderwijs den nekslag te ge ven? De ontslagneming van prof. Struycken. Naar aanleiding van het bericht, dat prof. Struycken zijn ontslag heeft geno men uit het Groepsbestuur van het hoofd bestuur van hot Algem. Noderl. Verbond, heeft de „Tijd" zich tot Z. E. gewend met verzoek om de reden daarvan te willen mededeelen, indien hij deze voor open baarmaking geschikt achtte. De lieer Struycken maakte geen be zwaar ertegen, de redactie dienaangaande in te lichten. Zijn ontslagname houdt ver band met de droevige bewoging onder de Vlamingen in ons land en in het .bezette gebied van België. Naar de meoning van prof. Struycken mocht het Alg. Ned. Verbond zich te dien aanzien niet onzijdig houden, omdat het daarbij gaat om de hoogste belangen van den Vlaarnschen stam, die hij meent, dat door een deel der Vlamingen ernstig worden geschaad. Naar zijne meening, behoort het Alg. Ned. Verbond zich daarbij op het standpunt to stellen, dat gedurende den oorlog zeiven over de Vlaarnsche zaak niet behoeft te worden gezwegen, maar dat de Vlaming daarbij steeds in het oog heeft te houden, dat hij moet blijven oprecht Beligsch staatsburger en niet door zijne bemoeiingen ter wille van de Vlaarnsche zaak den Bel gischen staat mag verzwakken, en daar mede de kans op het herstel van de Bel de kurkstof van hun kleeren af. Weldra brandde nog slechts één ©lectrische lamp in. welker licht Carrère, die den, avond dienst had, brommend rondzwiert. Nu en dan hief hij de- oo^en op naar het directie- bureau. waar Jacques arbeidde. In do gioote. ziellooze fabriek waren zij alleen met hun beiden-; de een overgeleverd aan zijn gevoel van haat, de andere aan dat van bezorgdheid. Het licht op het bureau werd uitgedoofd Jacques daalde de trap af met regeliuatii- gen sitap, op de ijzeren treden luid hoor baar in de diepe stilte. Als maar gewoonte, inet opgeheven hoofd, maar zonder eeniga hooghartigheid, t.rnd hij op Carrère toe, die aan het einde van een tafel, onder de F-ó tieren, werkte. De zaal doezelde weg in he', donker, met enkele lichtvlekjes hier cn daar. afstralend van de ©enige witte vlam dij de beide mannen bescheen. Ik ga heen, Carrère," zei Jacquea. „Hier zijn bestellingen van Spanje." Dat 's goed. Leg ze daar meer neer." In een oogenblik van weifeling kekeo zii elkander aan. Jacques wilde zich vrieffB- celiik loonen: „Gij schijnt nogal veel werk te hebben vanavond," sprak hij. „Wat -doet dat er toe?" „Dat ds waar, je benit voor wat weolÉ niet vervaard." (Wordt WfOlgdii

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1915 | | pagina 3