Tweede Blad.
De Oorlog.
7e JAARGANG No 1909
S)e £eidóokc 0ou/tcmt
Dinsdag 30 November 1915
Uit de Pers.
De verzekeringsontwerpen.
De Nederlander (c.-h.) heeft een
artikel over de verzekeringsplannen van
minister Treub, naar een noot uitwijst,
van de hand van den heer J. R. Snoeck
Henkemans. Technisch wordt het werk
van Treub boven dat van Talma geacht,
ethisch, zegt de „Ned.", wint de laatste het
verre.
„De bij het klimmen der jaren afloo-
pende invaliditeitsrente, en de ouder
domsrente, die een gift is aan den b
hoeftige, vormen de zwakke plaatsen in
Treub's stelsel. En die twee zwakke
plaatsen zijn juist de fundamenten, die
het gansche gebouw moeten dragen.
Welk een toestand voor den zeventig
jarigen werkman! Hij heeft zijn leven
lang hard gewerkt, hij heeft zijne kinde
ren een zorgvuldige opvoeding gegeven,
hij heeft trouw ,zijn invaliditeitspremie
betaald -een premie, welker bedrag
door Treub zelfs is verhoogd en nu moej.
hij zich wenden tot het gemeentebestuur
om een noodpenning te vragen... want hij
is behoeftig. Hij ontvangt zijn toelage van
f 2 per week, als het gemeentebestuur, na
onderzoek, overtuigd is dat hij behoeftig
is. Maar bij dat eerste onderzoek blijft Bet
niet. De Memorie van Toelichtting zegt na
drukkelijk „dat voortdurend eenig toezicht
zal moeten worden gehouden op de rente
trekkers vooral om op de hoogte te blijven,
of hun toestand van behoeftigheid geen ver
andering heeft ondergaan.
Neemt men daarbij in aanmerking, dat
de minister zelf opmerkt ,.dat de voorge
stelde regeling de gemeenten ervan zal te
rughouden al te ruim met het toekennen
van renten", en dat hij niet ontkent „dat
het overlaten van de beslissing omtrent de
behoeftigheid van rente aanvragers zou
kunnen leiden tot willekeur en achterstel
ling"., waartegen dan gewaakt wordt door
het recht van beroep op Gedeputeerde Sta
ten dan zal niemand de nu ontworpen
regeling prijzen als het ideaal voor den
ouden werkman."
Ten slotte maakt de „Ned." de volgende
drie opmerkingen:
„I. Wie heeft toch den minister de on
mogelijke onderstelling in het oor gebla
zen, dat „de bejaarde behoeftigen, als ge
volg van de invoering der ouderdomsrente.,
de hulp van liefdadige instellingen zullen
kunnen missen"? Het jaarverslag van den
Armenraad te 's-Gravenhage leert het an
ders. Van de 4146 rentetrekkers in 's-Gra
venhage genieten 1270 of ruim 30 pCt., ho
ven hunne f 2 rente, den steun van de
groot© instellingen voor armenzorg. Ware
het mogelijk geweest ook de kleinere in
stellingen in dit overzicht op te nemen, zoo
zou dit percentage nosg hooger zijn.
Wil de minister dat doel bereiken, het
middel is eenvoudig: hij late Talma's stel
sel ongerept.
II. Er komen, ook in het gewijzigd -ont
werp, twee bepalingen voor, die een „on
duldbare bevoorrechting" en eene onduld
bare achterstelling zouden brengen. Ten
eerste handhaaft de minister nog steeds de
uitsluiting van de ouderdomsrente voor
hen, die in de laatste 5 jaren ondersteu
ning egnoten van Kerk of van bijzondere
instelling. Wel zegt de minister, dat hij de
beslissing over deze zaak aan de Staten-
Generaal overlaat, maar dit is niet vol
doende. Een zoodanige bepaling had nooit
in het ontwerp mogen voorkomen en had
er nu althans uit moeten zijn verwijderd.
De tweede ergerlijke onbillijkheid was bij
het eerste ontwerp slechts aangeduid, thans
hoewel bestreden is zij uitgewerkt.
Volgens Artikel 5 c. zal,, bij de bepaling of
een persoon al of niet behoeftig is, een
vrije rente volgens' de Invaliditeitswet uit
sluitend worden in aanmerking genomen
voor het bedrag, waarmede zij de som van
vijf gulden per week overschrijdt."
Dus de werkman, die gespaard heeft bij
de Rijksverzekeringsbank, mag f 5 per
week inkomen hebben en is dan toch niet
behoeftig; de man, die een huisje kocht,
of die zijn kinderen in staat stelde eigen
zaakje te doen, en die daarvan f 5 inkomen
/trekt hij zal misschien „wel behoeftig"
zijn. De minister zal met deze bepaling ver
moedelijk hetzelfde voor hebben, als met
de uitsluiting der „ondersteunden". Er
moeten toch ook aannemelijke amendemen
ten kunnen worden voorgesteld.
III. Eindelijk een vraag aan de voor
standers van Staatspensioen. Wat bedoelen
zij toch met hun pleiten voor premie-vrij
Staatspensioen? Talma waarborgt invali
diteitsrente en ouderdomsrente en eischt
daarvoor premie. Treub verhoogt de pre
mie, verlaagt de ouderdomsrente en
maakt haar bezit onzeker.
Dat de premiën, volgens Treub, hooger
zijn dan volgens Talma, bewijst een een
voudig naast elkaar stellen van de premie
bedragen, welke in de verschillende loom-
klassen ten laste van den werkman ko
men.
Te betalen door den werkman:
Loonbedrag: volg. Talma. volg. Treub
f 6.— tot f 8.— 6 ets. 10% ets.
f 8.10 tot f 10.80 11 ets. 13% ets.
f 13.80 tot f 17.10 20 ets. 22% ets.
f 18.tot f 20.40 24 ets. 28 ets.
Daar de grenzen der 5 loonklassen-Tal
ma geheel anders loopen dan de grenzen
der 3 loonklassen Treub, vormen boven
staande cijfers geen aaneengesloten geheel,
maar werden de vier meest overeenkomen
de cijfers gegeven."
De ouderdomsrente moge premievrij zijn,
de werkman zal wel willen gelooven, dat
zijn wekelijksch premiebedrag niettemin is
gestegen.
BUITENLAND.
De godsdienst aan het Fransche front
De Parijsche correspondent van „De
Tijd" schrijft:
Het anti-clericalisme is in Frankrijk nog
niet dood. Wie geschiedenis kent en
eenige'menschenkennis bezit, verwondert
zich daarover niet. 't Zotf een waar mira
kel zijn, als 't anders ware. Maar aan 't
front staan de zaken omgekeerd. Voor zoo
ver ik heb linnen waarnemen, schrijft
luitenant R., wiens mededeelingen door
katholieke tijdschriften worden weergege
ven N zijn er aan 't front geen vijanden
van God ik heb er nergens een in de loop
graven ontmoet en er ook nooit van
gehoord. Eerst op de hoogte der veldkeu
kens begint zpo'n klein beetje anti-cleri
calisme; aan de herstellingsdepots is het al
iets sterker; en naar men mij van achter
het front schrijft, moet het ernstiger woe
den in het café du Commerce! Maar in de
loopgraven is het onbekend, vanaf Nieuw-
poort tot in de Vogezen.
„Ongetwijfeld werkt de vrees voor den
dood bij dit mirakel. En sommigen vinden
dat het niet erg voor den godsdienst
pleit, als de smaak ervoor pas komt bij
de vrees voor den. dood. Maar dat is niet
geheel waar; ik heb matrozen gekend, die
harder vloekten naarmate het gevaar van
vergaan toenam. En de soldaten der Re-
FEUILLETON.
MARGUERITE.
n>
Zoo sprekend sloop hij maar een ande
ren, kant van het bureau, ver van de deur,
wijl een nieuwsgierige op het portaal hem
had kunnen hooren. Zijn gelaat was mog
valer dan anders. Eensklaps barstte hii
los, -zijn woorden als keisteenen do or een-
werpend:
„Carrère bedriegt u! Wat hij precies
wil, weet ik niet. Er zijn werklieden, die
Tiem volgen. Hij achl zich heel sterk
Hij is dat ook inderdaad, maar niet zóó,
om patroon te worden. Dat zou in Maureil-
las een revolutie doen ontstaan.'
Met zijn kin tusschen zijn vingers, keek
Jacques scherp in de verschrikte oogen
van Milhau en mompelde:
„Wat gij mij daar mededeelt, is wèl
droevig."
„Hebt u het nooit vermoed?"
„Neem."
„En de patroon ook niet.?"
.„Neen."
,.Dat tis vreemd. Ik sedert de eerste da
gen al... maajr nu eerst heb ik er de zeker
heid van en spreek ik. Dat is mijn plicht,
in het belang van allen, van u, van, mij,
var. de kleinsten. Carrère wil patroon
worden. Dat is jammer. Met hem zou men
de fabriek hebben vergroot, ja, waar zo-u
het eind er van zijn geweest!..."
„Gij laat gauw den moed zakken, dunkt
me zoo."
„Neem,... toen ik op een avond met Jean
ne door de ravijn van Puy wandelde, heb
ik aan den zoom van een bosch, in de
scheme/ring eenigen van onze ontevrede
nen verrast. Carrère hield een preek voor
hen. Ik geloof, dat ze ergens in een schuur
h a d d en verg ad erd
„Welke schuur?"
„Dat weet >iik niet, maar daar zou ge
makkelijk achter te komen zijn, zoo men
niet vreesde, zelf gesnapt te worden". En
dan ook is het niet aangenaam, de rol van
spion te vervullen."
„Metjhoevelen zijn ze?"
„Een dozijn. Mem moet hen behoeden
tegen den bodemloozen afgrond, waarin
de. uilskuikens zich gaan 6 tor ten."
..Carrère bedwelmt hen door zijn haat:
zii zouden niet aan omze vriendschap ge
looven. Zij zullen eerst naar de stem der
rede luisteren, wanneer zij zwaar leergeld
hebben betaald. Gelooft gij, dat Caza'.s met
hen is?"
„Zijn naam heb ik niet gehoord. Maar
C.azals is tot alles in staat. Het is beter
hem tot vriend1 te hebben dan tot vijand.
En als :Jk mijn opinie mocht zeggen, dan
zou ik raden, hem aan de fabriek te ver-'
tinden. als reiziger bij voorbeeld."
„Kijk," overwoog Jacques, „daar zeg je
zoo iéts'"
Nu zijm hart van het verschrikkelijk ge
heim was ontlast, maakte Milhau aan
stalt© om 'ziin hoed weer op het hoofd te
zeiten. Voordat hij echter heenging, richt
te Jacques tot hem zacht de vraag:
„Gij wordt toch niet door een gevoel van
naijver tegem Carrère gedreven?"
Bij die beleediging richtte Milhau zich
op in zijn volle lengte, em met de hand op
zijn hart riep hij uit:
..Ik... ten onrechte een kameraad be
schuldigen?... O, mijnheer Jacques!...'?
volutie, om maar niet verder te gaan in
de geschiedenis, waren juist geen kwezels.
Als de deugd, van alle kanten belaagd, u
een toevluchtsoord vroeg, zoudt gij de
eerst© legerlinie durven aanwijzen?
„Neen, het is ten slotte niet het doods
gevaar, dat tot God terugvoert; in het
dagelijksche leven zijn ook velen in doods
gevaar. Neen, mem moet er aan denken. De
godsdienst bloeit, zoo schrijft onze luite-
nantfilosoof, zoodra de menschen naden
ken. Deze oorlog heeft schier allen uit
hun gewone begrensde sfeer van kleine
belangetjes gerukt. Daardoor worden ze
als 't ware gedwongen tot nadenken, en
zij herinneren zich God, dien veruit öe
meeste Franschen dan toch op moeders
knieën of op school hebben leer en kennen. -
„Men beleeft aan het front vreemde
zaken. Op 'n goeden dag ontving een col
lega van me een gi'oot pak; 't kwam van
een vrome dame die hij ooit ontmoet had.
Met z'n allen er om heen, juist als kleine
kinderen! Er komt van alles uit: sigaren,
papier, potlooden, chocolade, sokken, tabak
zakdoeken enz. Op 'den bodem een envaiop-
pe: „voor een Fransch soldaat". Wat zit
er in? Een kort briefje en ©en medqlje; 'n
medalje der H. Maagd, van hoogstens een
stuiver, maar groot! We gaan uitdeelen. De
manschappen treden aan en slaan begee-
rige oogen naar de uitgestalde Schatten.
Eén onder hen komt van -een fabriek uit
Lille: een echte struikroover, onbehou
wen en zonder opvoeding; loopt altijd te
pruimen en vraagt iedereen om „toubaque".
Zal hij een zakje tabak kiezen? Mi, j'prinds
l'médal, zegt hij in zijn koetermaalsch, tn
hij springt op de medalje toe! En gaande
weg merk ik, dat iedere soldaat een me
dalje draagt, op 't hemd, in den zak, om
den hals, op hun jas, velen ook np hun
kepi. Ik ken een anarchist, hij draagt zijn
medalje openlijk op de borst! Ik ken e«n
sergeant, 'n haetbloedig heer, loopt altijd
zonder jas; op zijn tricot hae't. hij elf
medaljes hangen, groote en kleioe, 'k heb
ze geteld.
„Waarom dragen ze die zoo gaarne? En
met .zooveel ostentatie, terwijl ze in 't bur
gerlijk leven waarlijk niet te itoop lfeper.
met hun armzalig beetje Christendoml
'k Heb er eerst verkeerde gedachten over
gehad, bekent onze luitenant; ze zijn bij-
geloovig, zooals ,'e Noriunnd'sme Lccrer,
die hun zieke koebeesteim een dalje om
hangen; en trachten mei foiïs'cn en amu
letten den dood af te waren! En daar is
wel iets van bij; maar er is toch werke
lijk een stuk echte golsvucnt bij die
medaljes. '-t Is ten eerste een gedachtenis
van moeder, of vrouw o! verlooide, ge
schonken bij de mobilisatie, doch ook de
beeltenis der H. Maagd, van. >ijit Michiel
of van Jeanne d'Arc u el.t gedachten tn
gevoelens. En daar i'onvn dan bij de brie-
van van achter het front, j wat doPi» zij
een goed. En dan, zie, die :r.e iaijc is
een stukje practijk. Och, daar waren er
velen in Frankrijk, die wel goedgezind
waren, die God niet teocaandcn of laster
den, zij werkten aan de „iJaovation. mo
rale", maar ze praktizeerden niet. In de
laatste jaren was dat vc.vuileri. Er wa
ren jongelui, zonen van twijWaars en on-
geloovigen, die Zondag hielden, hun ro
zenhoedje baden, de II. Communie ent-
vingen. Verder dedeai ze aam spuit en 't
waren vroolijke jongens, maar ze hielden
geen beschouwingen over de „renovation
morale". Och ja, men is christen, ir-en
practizeert, en daarmee uit.
„Zoo denken er ook die beide officieren
over, die heel wat hooger geplaatst zijn
dan ik; zoo 's avonds laat loopen ze een
zaam in een of ander p zijloopgraaf, de
hand ia den zak, hun rozenhoedje te
knappen. Ik ben hen wel eons met opzet
tegemoet geloopen, de een na den ander;
vroolijk praten ze dan, maar als ik heen
ga, dan zijn ze in de war, waar ze „geble
ven" waren in hun geheime gebed.
„Gij zoudt, zonder er van. bewust te
zijn. in uwe toewijding uw bezorgdheden
kunnen overdrijven."
,,lk overdrijf niet. Als ik mijnheer Oura-
dc.ii was, dan joeg ik hem op «taanden
Voet weg!... Als u mij niet gelooven wilt,
dar- zult u zelf zijn kruiperijen wel onder
vinden!"
„Bedaar. Milhau. Vergeef het me, aLs ik
je beleedigd heb. Is het niet mijn plicht,
rnet de grootste nauwgezetheid te .trachten
de waarheid te achterhalen,?"
..Dat weet ik niet, maar u hebt mij pijn
gedaan. Ik hen een eerlijk man!... Ik heb
li gewaarschuwd voor wat ik als een mis
daad beschouw, een misdaad, diie gem
voordeel zal brengen aan de fabriek.waar
niemand Carrère vervangen kan. Want
wat knapheid van verstand betreft, kan
ik niet bij hem halen!..."
Milhau zwaaide opgewonflen met zijn
lichaam, en sloeg met zijn ontzaglijke
vuist op zijn borst. Beschaamd, dat hij
dien man zoozeer had geschokt, voegde
Jacques hem op vriendelijken en schier
eerbiedigen toon toe:
..Ik dank u Milhau. Gij hebt een dienst
bewezen aan onzen patroon en aan het
gansche personeel, zelfs aan de ontevre
denen. We moeten nu te weten zien te ko
men. in welke schuur zij vergaderen... Gij
zult mij 'helpen, nietwaar?"
..Ja. omdat het mijn plicht is. Maar
zeggen wij er. niets van, ten minste voor
het oogenblik, aan mijnheer Ouradou."
„Neen, hij zou zich te ongerust maken,...
Komaan, geef mij de hand, en zeg me, dat
ie van me houdt, van den zoon van je
vriend Perrache."
Milhau stak zijn breede hand' vooruit,
„Vanwaar komt die hernieuwing van
leven, di/^ prachtige godsvrucht bij som
migen, die beterschap bij schier allen?
Dat is de vrucht van vroeger zwoegen, van
de gebeden, verzuchtingen, offers, die
Frankrijk sinds jaren in zijn ongelukkige
periode had opgezameld. Ik misprijs niet
het werk van geleerden en apologeten,
die het geloof verdedigden. Maar die een
voudige pastoors, die taai volgehouden
hebben tegen alle miskenning in, wat zij
zaaiden wordt thans door een ander ge
oogst. Een van die zwoegers heeft hier in
vroeger dagen op den viersprong van den
weg een grooten Calvarieberg gebouwd.
De menschen gingen er misschien achte
loos voorbij, jaren lang. En nu staat liet
kruisbeeld daar; bijna alle booincn 4ijn
verbrijzeld door de kanonkogels, maar het
crucifix staat ongeschonden in onze ach
terste linies, die hier een vooruitsprin
gende bocht rnaken. Als dan 's nachts de
Duitsche lichkogels van drie zijden het
terrein verlichten, dan schijnt de Christus
omringd van een lichtglans, en het ge
kroonde hoofd zacht gebogen, de groote
armen uitgestrekt, waakt Hij over de
dooden op het veld en zegent Hij de le
venden, die beslijkt en moe, gebogen on
der hun .zandzakken, in lange zwijgende
rijen naar hun post in de eerste loopgra
ven gaan."
Duitschland.
De studenten en de oorlog.
In welke hooge mate de Duitsche stu
dentenwereld aan, den oorlog deelneemt,
blijkt uit 'het geringe bezoek aan de hoo
gescholen gedurende den 1 aatsten zomer,
waarvan, thans een overzicht mogelijk is.
AE» lioogescholen van het rijk te zamen
werden, met inbegrip van 2500 buitenlan-
ders en ongeveer 5000 vrouwen, door
slechts 19,000 personen bezocht, tegen
79,000 (met inbegrip van 8500 buitenlan
ders en 4800 vrouwen) vóór het uitbreken
van den oorlog.
Met vrij groote zekerheid kan men aan-
faiemen. dat de ontbrekende mannelijke
studenten, die onderdanen van het Duit
sche rijk zijn,in het vei'.d of in een of an
dere militaire betrekking zijn, hetgeen
met de 400 tot 500 vrouwelijke studenten,
die in den geneeskundigen dienst weak-
zaam ziin een deelnemen der Duitsche
studenten aan den wereldoorlog in den
zemer van 1915 geeft ten gteale van onge
veer 54.000 tot 55,000 man, of ongeveer 81
percent van hun aantal gedurende den
vrede
Wanneer men de buitenlanders en vrou
wen buiten beschouwing laat, krijgt men
bij de afzonderlijke soorten van hooge
scholen de volgende cijfers: Van de uni
versiteitsstudenten zijn ©r ongeveer 42,500
uitgetrokken, of 78 percent van hun totaal
aantal (54.000). Van de 9600 studenten dei-
technische hoogescholen 8500 of 88 percent,
van de 800 der landbouwscholen ongeveer
700 of 87 percent, van de 1800 der handels
scholen. 1300 of 72 percent en van de 600
studenten der bergacadamies 550 of 90
Weent. De 250 bezoekers der boschacado-
mi es moeten bijna al'.-en in het veld zijn,
daar deze inrichtingen gedurende den oor
logstijd an 't geheel niet geopend zijn.
Deze cijfers kunnen trouwens geen aan
spraak maken op absolute juistheid, dauir
de hoogescholen niet in staat zijn geheel
betrouwbare statistieken te maken, omdat
vele studeerenden verzuimd hebben hun
oproeping te vermelden of zich voor den
oorlogstijd aan een hoogesehool te laten
inschrijven.
Van de hoogescholen der Donau-monar-
chie. die in den vredestijd' door ongeveer
40.000 tot 45.000 studenten bezocht wer
den, moeten ongeveer 30,000 of 66 percent
in militairen dienst zijn.
Tn 1870/71 waren in" Duitschland van
ongeveer 14,000 universiteitsstudenten
4500 of 32 percent uitgerukt of .in den ge
neeskundigen dienst werkzaam.
en om zich niet te veel over te geven aan
een. opwel'ilng van teederheid, ging hij
snel heen. In de zaal vond hij Carrère, hee-
lemaal achteraan, leunende tegen een
machine, zonder zich te bewegen jiem met
de oogen van een wolf beloerend. Hem
ziende^ geraakte Milhau in verlegenheid,,
maar zich -bewust van zijn plicht te heb
ben gedaan, wilde hij wiet teruggaan,
maar liep hij door naar de stookplaats,
cm ziin schoenen te halen.
Carrère willende voorbijgaan raakte hij
dezen aan. doch 'Carrère legde ruw zijn
hand od Milhau's schouder en vroeg:
..Je komt van boven?... Wat heb je daar
gedaan?"
..Watblief? Ben ik jou daarvan reken
schap verschuldigd?"
„Je staatniet onder mijn bevelen,
neen!... Maar ik ook niet onder de jouwe...
over mij heb je niets te zeggen!"
Aanvankelijk overbluft door een derge-
lijken aanslag op zijn waardigheid, werd
Milhau nog 'moor onthutst, toen bleek,
dat Carrère's scherp verstand' terstond de
aanklacht had geraden.
„Je dacht miert, dat in het kabinet van
Jacques het raam openstond, hè?" ging
Carrère voort. „Ik heb je uitroepen ge
hoord..."
„En wat nog meer?... Ik weet wiet, of
jij iets te vreezen hebt. Ik wletl"
Slim en voorzichtig, achtte Carrère het
beter thans niet verder aan te dringen.
Terwiil Milhau zich verwijderde barstte
hij, ofschoon anders nooit lachend, los in
een luiden lach. waarin overigens de spot
zich liet hooren. Het dagwerk was geëin
digd. De werksters brachten heur haren
wat in orde en de werk li ff om borstelden
BINNENLAND.
Tweede Kamer.
In de parlementaire kringen wordt liet
zeer waarschijnlijk geacht dat reeds tij
dens het algemeen debat over de Staats-
begrooling in comité-generaal vergaderd
zal worden en werd vorwamt dat liet niet
van korten, althans niet van zeer korten
duur zou zijn.
Van een aanvankelijk voornemen om dit
oomité-generaal eerst bij de behandeling
van de oorlogsbegrootjng aan te vragen,
hoorde men ook iets verluiden, maar daar
de quaesttes betreffende demobilisatie, ;il-
tthans meerdere verlichting van de mili
taire lasten ter sprake zijn gekomen in
het voorloopig verslag der Tweede Kuiner
nopens .de algémoene beschouwingen,
schijnt men het nader rationeeler te heb
ben gevonden de nadere inlichtingen die
gewenscht worden in besloten vergadering
itrijdens het algemeen begrootingsdebat
aan de regeering te vragen.
De belasting op de Doode Hand.
Men schrijft aan „De Tijd".
Met zeer groote instemming hebben ve
len het belangrijk artikel „De Belasting
op de Doode Hand" in het mummer van
Dinsdag 23 Nov. j.l, gelezen-.
Wordt deze belasting aangenomen, dan
zal zij alleinood'lott.igvrt werken, odk o-p
het gebied van het bijzonder onderwijs.
Immers een nieuwe achterstelling kan wiet
uitblijven voor het bijzonder bij het open
baar onderwijs. Minister Treub w£l een
uitzondering malcen voor alle staats- en
gemeentelijke instellingen van onderwijs,
wiet echter voor die van. particuliere var-
eenigingen. De religieuze Congregatie*
zuiden dus te betalen hebben voor olla
9eholen, ten, minste voor alle huizen en
gebouwen, die zij ter wille van die scholen
moesten oprichten en in eigendom hebben.
De Staat, de -provincie en de gemeente
zullen, scholen mogen bouwen zóó groot,
als ze dat goedvinden, met uitgebreide ge
bouwen voor onderwijzend on verplegend;
personeel, de Congregaties en particuliere
vereen i ging en mogen dat ook doen, maar
moeten, van al dat onroerend goed een
zware belasting betalen. Waar blijft zoo
de gelijkstelling van het openbaar e(n bi-
zonder onderwijs?
Geeft men zoo den wetgever wiet hot
middel in de -hand, om toch ten slotte nog
het bijzonder onderwijs den nekslag te ge
ven?
De ontslagneming van prof. Struycken.
Naar aanleiding van het bericht, dat
prof. Struycken zijn ontslag heeft geno
men uit het Groepsbestuur van het hoofd
bestuur van hot Algem. Noderl. Verbond,
heeft de „Tijd" zich tot Z. E. gewend met
verzoek om de reden daarvan te willen
mededeelen, indien hij deze voor open
baarmaking geschikt achtte.
De lieer Struycken maakte geen be
zwaar ertegen, de redactie dienaangaande
in te lichten. Zijn ontslagname houdt ver
band met de droevige bewoging onder de
Vlamingen in ons land en in het .bezette
gebied van België. Naar de meoning van
prof. Struycken mocht het Alg. Ned.
Verbond zich te dien aanzien niet onzijdig
houden, omdat het daarbij gaat om de
hoogste belangen van den Vlaarnschen
stam, die hij meent, dat door een deel der
Vlamingen ernstig worden geschaad. Naar
zijne meening, behoort het Alg. Ned.
Verbond zich daarbij op het standpunt to
stellen, dat gedurende den oorlog zeiven
over de Vlaarnsche zaak niet behoeft te
worden gezwegen, maar dat de Vlaming
daarbij steeds in het oog heeft te houden,
dat hij moet blijven oprecht Beligsch
staatsburger en niet door zijne bemoeiingen
ter wille van de Vlaarnsche zaak den Bel
gischen staat mag verzwakken, en daar
mede de kans op het herstel van de Bel
de kurkstof van hun kleeren af. Weldra
brandde nog slechts één ©lectrische lamp
in. welker licht Carrère, die den, avond
dienst had, brommend rondzwiert. Nu en
dan hief hij de- oo^en op naar het directie-
bureau. waar Jacques arbeidde. In do
gioote. ziellooze fabriek waren zij alleen
met hun beiden-; de een overgeleverd aan
zijn gevoel van haat, de andere aan dat
van bezorgdheid.
Het licht op het bureau werd uitgedoofd
Jacques daalde de trap af met regeliuatii-
gen sitap, op de ijzeren treden luid hoor
baar in de diepe stilte. Als maar gewoonte,
inet opgeheven hoofd, maar zonder eeniga
hooghartigheid, t.rnd hij op Carrère toe,
die aan het einde van een tafel, onder de
F-ó tieren, werkte. De zaal doezelde weg in
he', donker, met enkele lichtvlekjes hier cn
daar. afstralend van de ©enige witte vlam
dij de beide mannen bescheen.
Ik ga heen, Carrère," zei Jacquea.
„Hier zijn bestellingen van Spanje."
Dat 's goed. Leg ze daar meer neer."
In een oogenblik van weifeling kekeo
zii elkander aan. Jacques wilde zich vrieffB-
celiik loonen:
„Gij schijnt nogal veel werk te hebben
vanavond," sprak hij.
„Wat -doet dat er toe?"
„Dat ds waar, je benit voor wat weolÉ
niet vervaard."
(Wordt WfOlgdii