OFFICIEELE KERKLIJST Ste CctcboHe (Sou/tant Derde Blad. Gsr/a!0\>r/3!Gir/3iG!r/3 g^>^l<w/alGv>r/3l<?^t^OL>r/atG^/aiGi»fóTs^<^i6\><TOlg>>ri^OT>^i(^>»KlGv>»K)l6ï<&3 (W/9|GJira!(W/9ic\Y/3|n*ira|6^ VAN C2êl Gi>>raT0^^ri^>>^l(^^GÏ^l<^^I6^^l6i»^lGi#fó|iSi^lG^3IGi<TOIG^<TO16\>^lgi^lgi^lGÏ»Krgi»gSIgi»a3I(^^l(^>>^Tgi»fólG^g SOS iterdag 13 November 1915 se ZONDAG NA PINKSTEREN. «uit den I. brief van den H. Paulus aan de Thessalortiëre I. 2—10. tve Broeders! wij danken God gedurig u, allen zonder ophouden gedachtig je in onze gebeden, gedenkende voor onzen Vader, de werking \an uw ge- van uwen arbeid, van uwe liefde, en uw geduld en de hoop op onzen Heer i Christus. Want wij weten, o Broe- van God bemind, hoe gij uitverkoren YVant ons Evangelie heeft bij u niet in woorden bestaan, maar ook in dkelon en in den heiligen Geest, en met volle overtuiging: gelijk gij weet, hoe wij onder u geweest zijn om uw ent- Gij zijt navolgers geworden van ons, ook van den Heer, hebbende het woord gnomen in vele verdrukkingen met jschap des heiligen Geestes. Zoo dat een voorbeeld geworden zijt voor alle Oïigen van Macedoniën en Achaïe. at door u is het woord des heeren ver ia geworden, niet alleen in Macedo- en Achaïe, maar ook in alle plaatsen is? geloof in God verbreid, zoodat het wdig ia, dat wij er iets van zeggen, al zij zeiven verhalen, hoedanigen in- wij tot u gehad hebben: en hoe gij de afgoden tot God bekeerd zijt, om levenden en waren God te dienen. En van den hemel te verwachten zijnen a Jezus, dien Hij van den dood ver heeft, en die ons verlost heeft van de tomende gramschap. wgoiie uit don H. Mattheua XIII. 31—35. dien tijd stelde Jezus aan het volk jkenis voor; het rijk der hemelen iijk aan een mosterdzaad, dat iemand en op zijn akker zaaide, dat wel het dste is onder alle .zaden, maar als het ■wassen is, grooter is dan alle moes- ilon an een boom wordt, zoo dat zelfs ogelen des hemels in zijn takken ko nestelen. Hij zeide nog een andere jkenis: het rijk der hemelen is gelijk ieen zuurdeesem, dat een vrouw nam in drie maten meel vermengde, totdat geheel gezuurd was. Al deze dingen o Jezus door gelijkenissen tot de scho en zonder gelijkenissen sprak Hij tot niet; opdat vervuld zoude worden, •een door den profeet gezegd was: Ik mijnen mond in gelijkenissen openen: nl dingen te voorschijn brengen, die lorgen waren van de 'schepping der eld af. irklaring van hei Epistel. !et Epistel van dezen Zondag bevat lofprijzing van de geloovigen te fssaloniica. De H. Paulusjmoet dan ook iorten tijd met zeer veel succes onder gearbeid hebben. De Apostel dankt irom God alle dagen voor de heerlijke ichten, die de prediking des Evangelies Ier hen had opgeleverd. Als hij zich inaerde hun geloof, hun hoop' en hunne 'Je. rlan vloeide er als Van self een »rd van dank aan God van zijne lip- i Of met meer nadruk nog, de Apostel kt bij zijn gebed aan het werk huns oofs, hun arbeid en hunne liefde en (ie geduldigheid hunner hoop. Niet this hadden zij het woord des Apostels oovig* aangenomen, maar in hun dage- leven toonden zij ook hun geloof r hunne werken. Hun liefde tot den rmaaste uitte zich In offervaardigheid bereidwilligheid om hem diensten te 'ijzen. En rotsvast was hun vertrouwen Heer Jezus Christus, Die getuige 5 van al den smaad en schande welke wn het geloof hadden .te verduren en hun ook na de overwinning de kroon 'levens schenken zou. Het waren in- 'laad bevoorrechte schepselen Gods, die tovigen van Tbessaionica. Dat bleek »a bij de eerste .prediking van het ingelue. Had de H. Geest "za nieit beves- door tal van wonderen? Waar de *ht Gods zich zoo bijzonder toonde, ir mogen wij veilig aannemen, zegt de ost°l, dat uw geloof niet een voorbij- "ide uiting van geestdrift was, maar Igendeel standvastig zal blijken. Broe- s< zegt Sint Paulus, wij kennen uwe Wrkiezing. Het geloofsleven der Chris- ïa le Thessaksnica moet inderdaad IWerend geweest zijn. Hoeveel verdruk- zij ook moesten lijden, zij verd-roe- blijde en de roep van hun ijver had dan ook weldra verre in den omtrek bieid. Waar de Apostel of zijne leer- B&ö het geloof wilden verkondigen, in 'tódonië en Achaïa of waar iter wereld hij mocht vrij wijzen op het voorbeeld dio van Thessalbniica gegeven. Meer zii behoefden slechts den naam hu-n- ^gcmeente te noemen en aanstonds de hoorders zelf reeds te verhalen de wonderen, door God in dio stad ^rkl bij de bekeering harer bewoners, den ijver, waarmede deze hunne afgoden hadden verlaten om don waren en levenden God' te dienen, van het vertrouwen, waarmede zij de komst van Jezus Christus ten oordeel afwacht ten. Onze toeleg zij het derhalve en dit is de les voor ons uiit hot huidig Epistel het geloof, de 'hoop en liefde der Thesselo- nicensen te ovenaren, niet om daarmede roem voor ons zeiven te behalen, maar om daardoor zooveel mogelijk zielen te winnen voor de leer van onzen Heer Jesus Christus. H. N. P. J. BERKHOUT, Leimuiden. Kapelaan. Verklaring van het Evangelie. Verleden week gaven wij ter inleiding onze evangelie-verklaring de reden aart, waarom in de Mis van dezen 25en Zondag na Pinksteren wordt gelezen het evangelie van den Gen Zondag na Driekoningen. Daarin worden ons vandaag voorgelezen de mooie gelijkenissen van het mosterd zaad en het zuurdeeg. Deze beide parabels sluiten zich onmiddellijk aan bij de gelij kenis van het onkruid onder de tarwe uit het evangelie ven den vorigen Zondag. ,,Het rijk der hemelen", hier ook weel de door Christus gestichte Kerk op aarde, wordt thans eerst vergeleken bij een mos terdzaad. Het zaadje van den mosterd- plant is een van de kleinste zaden, maar zeer scherp en krachtig. 'Wanneer het in een vruchtbaren bodem wordt gezaaid, ontkiemt het spoedig en zal reeds na kor ten tijd, vooral in warme streken, zooals in Palestina, welig opgroeien en in vergelij king met andere moeskruiden opschieten tot een boom (ongeveer 3 a 4 M. hoog), met vele en wijde vertakkingen, en breede bla deren, zoodat de vogelen des hemels in menigte er komen uitrusten en zich ver kwikken in zijn schaduw. Zoo zal het ook gaan, aldus wil Jezus te kennen geven, met Zijn H. Kerk. Klein en nietig zal zij zijn in haar ontstaan en begin; maar zeer spoedig zal zij zich even als het mosterdzaadje ontwikkelen tot een machtigen, krachtigen boom, welks woi* telen diep en wijd zich voortplanten in den grond, welks takken zich zullen uit breiden ver in het rond over geheel de wereld. Door haar verkwikkende blade- rentooi van weldadige zegeningen Gods aangetrokken, zullen alle volkeren der we reld als vlugge vogelen zich komen verza melen in die verfrissóhende schaduw, leden worden van dat machtige Godsrijk, om de geestelijke zegeningen en stoffelijke welda den er van te genieten, en daar te leven in zielevrede en stil geluk. In de tweede parabel vergelijkt de god delijke Zaligmaker Zijn toekomstige Kerk met eeri .zuurdeeg, dat een vroilw met drie maten meel vermengde totdat dit laatste geheel gedeesemd was. Toen reeds bakte de vrouw des huizes Ln Palestina zelve het benoodigde brood. Een ieder weet dat voor een goed en smakelijk brood de gist nood zakelijk is, wijl deze door haar natuurlijke eigenschappen het deeg niet alleen doet rijzen, maar het ook zijn geur en smaak verleent. Reeds aanstonds kunnen wij bemerken, dat tusschen deze parabel en de vorige een treffende overeenkomst en nauwe sa menhang bestaat. Wat evenals het kleine nietige mosterdzaad zulk een geweldige kracht in zich besluit, dat het opschiet tot een grooten boom, zoo bezit ook die kleine hoeveelheid zuurdeesem de kracht, om de geheele massa meel te doordringen. Maar tevens zien wij dan ook het groots en kenmerkende onderscheid tusschen beide gelijkenissen. De ontwikkeling van het mosterdzaad tot een reuzenboom is uitwendig zichtbaar, openbaart zich naar buiten; vandaar dat het een sprekend beeld is van de u i t w e n-d i g e groei van het rijk Gods op aarde, de H. Kerk. De werking echter van het zuurdeeg vol trekt zich meer inwendig, in het innerlijke van de deegmassa. Vandaar dat de god delijke Zaligmaker door deze gelijkenis ons vooral een beeld wil geven van de i n- w e n d i g e groei eu ontwikkeling van Zijn H. Kerk. Zelve heeft de H. Kerk de zuurdeesem van het woord Gods gelegd in de zielen der menschen. En aanstonds openbaarde het zich als een kracht Gods, waardoor de ziel geest en leven ontving, oprees tot een nieuw en bovennatuurlijk leven door de genade Gods. En niet alleen de afzonderlijke zielen hebben de heilbren gende kracht van dien zuurdeesem Gods ondervonden, maar geheel de maatschap pij is door het evangelie der waarheid herboren, opgestaan uit- den dood der zon de en ongerechtigheid, bezield en verleven digd door de kracht van Gods heiligen Geest. Door de-prediking van het woord Gods werd het aanschijn der aarde geheel vernieuwd, heidensch ongeloof en hei dein- sche zedeloosheid maakten plaats voor den veredelden christelijken geest, het christelijk geloof en de christelijke zeden. Wij weten allen hoe het beeld, door den goddelijken Zaligmaker in' beide gelijke nissen geteekend, reeds vóór den dood der apostelen heerlijke werkelijkheid is ge-j worden. Aan het slot van de drie parabels maakt de evangelist een bemerking omtrent; het veelvuldig gebruik, hetwelk Jezus maak te van gelijkenissen. De reden waarom de goddellijke Zaligmaker, zooals reeds door dén profeet in Psalm 72 was voor zegd, zulks deed, kunnen wij voorname lijk tot twee terug brengen: lo: Om daar door de bovennatuurlijke waarheid aan schouwelijk voor te stellen, eii daardoor 2o. zich beter aan te passen aan het be grip en het bevattingsvermogen Zijner hoorders. De beide parabels bevatten een merk waardige les voor ons geestelijk leven. Ons hart is een Godsrijk in het klein, vol gens het woord van Christus: ,,Het rijk Gods is in u." Dat Godsrijk moet ook uit wendig zich ontwikkelen, maar vooral in nerlijk door een echt godsdienstig leven, doordat het geloof en de genade Gods al ons doen en laten, ons persoonlijk en -maatschappelijk leven doordeesemt. Want: „het evangelie is een kracht Gods, tot heil voor een ieder, die gelooft." (Rom. I 16). CHR. S. DESSING, Heilo, Kapelaan. Liturgische beschouwingen. LITURGISCHE GEWADEN. XV. A. Misgewaden. Kleuren. (Vervolg.) 4. Paarse kleur. Het paars is de kleur van boete en droefheid, niet echter van troost- looze treurnis, als ,,van hen die geen hoop meer hebben", maar een droefheid, welke gelouterd wordt door een troostende hoop en verblijdende liefde; vandaar dat de roode .kleur als een bestanddeel van het paars te onderkennen valt. Zulk een droefheid, welke aan God aangenaam lis, bréngt tot eein boetedoening, waaruit de eeuwige zaligheid voortkomt". Wel zal dikwijls uit zulk een ziel de verzuchting opstijgen van. den Psalmist: „Wee mij! dat mijn pelgrimstocht .nog lange duuirt", maar haar droefenis en smart zal niet zijn zonder opbeuring zoetheid. Zoo kunnen we begrijpen, dat de H. Kerk de paarse kleur gebruikt op die da gen van het kerkelijk jaar, welke bestemd zijn als boetedagen.: het zien dier boete- kleur zal in ons (hart een boetvaardige stemming brengen. Vandaar dat de priester zich tooit met het paairse gewaad op de Quatertemper- en Vigilie-, Kruisdagen. Dan vooral moeten de geloovigen door boetedoening Gods rechtvaardigen toorn verzoenen en hunne harten van zonden zuiveren on smeekend de handen ten hemel heffen, om redding uit de ellenden des levens en af wering van Gods gerechte straffen. Vooral echter wordt de paarse kleur gebezigd in den Advents- en Vasten-tijd. In boete en versterving moeten wij ons in den Advent waardig voorbereiden op de komst van onzen goddelijken Heiland door een rusteloos verlangen naar verlossing en door onze zielen volkomen te reinigen. Zoo bereiden wij onzen Verlosser een waardige woonplaats, volgens Zijn belof te aan St. Joannes gedaan: „Wees ijverig en doe boetvaardigheid! Zie, Ik sta aan de deur en klop; zoo iemand Mijne stem zal hoeren en de deur opendoen, zal Ik tot hem komen en maaltijd met hem hou den, en hij met Mij!" In de Vasten dringt de paarse kleur ons tot nog ernstiger boete en werken van boetvaardigheid. Dan zullen wij de gehei men van Jezus' goddelijk Lijden, maar voorat van Zijn bitter Kruis, in het diepst onzer zielen berae&iteeren. Dan vooral moeten wij met groota rouwmoe- dighead des harten onao zonden veraf schuwen, om uit het graf onzer zonden met Christus te kunnen verrijzen. Dan vooral moeten wij door gebed, door over weging, door versterving (ook in spijs en drank) weer sterken onze zwakke zielen en ons geheel en oprecht tot den algoeden en barmhartiigen God bekeeren. Gelijk de Jcden zuchtend nederzatem aan Babel's stroomen in droeve ballingschap, zoo wordt ook ons door deze boetekleur be duid, dat ook wij nog dolen als ai-me bal lingen op deze aarde, biddende en wee- nende, versmachtende van heimwee naar het eeuwig vaderland! 1) Opmerken kunnen we hier nog, dat op twee dagen jn het jaar op sommige plaat sen de rose kleur gebruikt wordt, na melijk op den derden Zondag van den Advent („Gaudete" genoemd) en den vier den Zondag van de Vasten („Laetare" ge- heeten). -Oorsprong van dit gebruik is, dat de Paus op „Laetare" de zoogenaamde „gouden roos" zegende, welke hij aan een of anderen christen-vorst zond. Liturgisch beduidt deze kleur de vreugde, die a-eeds op die Zondagen tot uiting komt, en waar voor de boetekleur (het volle paars) ©enig- zins moet wijken. J. JP. VERHAAR Pr. 1) Öm dezelfde redenen wordt het paars gebruikt bij bede- >f hoefe-; bij exorcismen, bij het H. Sacrament der Biecht, enz. SIMPELTJE. Simpeltje was een bedelmeisje, zonder ouders, zonder tehuis, dikwijls had ze niet (te eten, knap was ze ook niet, en daar haar verstand ook maar heel weinig ont wikkeld was, noemde men ze gewoonweg Simpeltje. Bij gebrek aan nauwkeuriger gegevens omtrent haar burgerlijken stand was die naam haar bijgebleven, cn ze was er te vreden mee. Iu die omstandigheden had Simpeltje zich voor heel ongelukkig kun nen houden, maar er staat geschreven niet waar: „Zalig zijn de eenvoudigen van geest." In tegenstelling met zooveel rijke kinde ren, die bedorven, geliefkoosd cn vertroe teld worden, die van alles volop hebben en toch voortdurend norsch, knorrig en ontevreden zijn over alles en allen, was Simpeltje altijd -tevreden; welgemoed door stond ze warmte en koude, regen en wind honger en dorst, met een liedje op de lip pen, den hemel in de oogen en bloemen in de hand. Simpeltje hield dolveel van bloemen; ze maakte er groot-e bouquetten van, die rij verkocht op de markt eoa bij het vooibij komen der processies; maar schuchter en verlegen als zij was hield zij zich achter af, zij durfde de hooge heeren en mooie dames niet lastig vallen gelijk haar ka meraadjes. en dikwijls verdiende zij {.een cent. Maar zij troostte zich daar heel gemak kelijk over, bad godvruchtig tot de Lieve Vrouw on legde den overvloed van haar mandje en van haar hart voor .le vnetor. van het genadebeeld. Die bloemen en te- beden waren niet verloren. Op zekeren dag kwam een oude vrou v met knikkend hoofd met gerimpeld en perkamentachtig gelaat en kleine glinste rende oogjes de kerk uit, juist toen het kind de bloemen in haar mandje schikte „O, wat een mooie bloemen, wat ruU en zij lekker!" „Wil u een bouquetje, juffrouw?" „Ik heb geen geld om heit to koopen, kléine." „Dat Ls niets, juffrouw, als u hot graag hebt..." „Wil je 't mij dan voor niets geven?" „Ja, wel heel gaarne." „Hé, je bent wel edelmoedig, meisje je zou ze anders kunnen verkoopen." „Ik weet het niet; maar één meer of minder maakt toch niets uit; ik zal er niet rijker of armer om zijn, en u hebt er ploi- zier van." „Hoe heet je, kleine?" „Simpeltje." „Leven je ouders nog?" „Neen, juffrouw." „Nu, Simpelitjc, ik neem heel graag Je bloempjes aan en ik dank je er voor." De oude vrouw ging heen. Achter haar hielden de kwajongens het meisje voor den geik. „Wat! Geef je voor niets je bloemen aan die oude, leelijke tante Betje; ze zou je heele mandje kunnen leegkoopen en tien dubbel betalen als ze zoo gierig niet was. Ze heeft een heele hoop geld verborgen en ontzegt zich alles; ze kan wel in een kasteel wonen en ze huist op een boven kamertje; ze kon lekker eten en drinken, maar 't is bij haar 't heele jaar door Goede Vrijdag, ze leeft nog miserabelder dan een van ons allen. „Dan is 't nog zoo kwaad niet, dat ik haar een bouquetje heb gegeven", ant woordde Simpeltje eenvoudig. Tante Botje had inderdaad een heel slechte reputatie en ieder deed er nog hot zijne bij, -te beginnen met haar nichtjes cn neefjes, die het ais tantes grootste gebrek beschouwden, dat zij zoo taai was en zoo verschrikkelijk oud werd. Maar toch zorgden ze goed voor haar; ze overlaadden haar met beleefdheden en geschenken in de hoop van goed aange schreven te staan bij haar en vooral... in wedijver, die haar zooveel kleine profijten haar testament. Tante wist dien edelen aanbracht, met veel slimheid aan te wak keren; tegen den een roemde zij de goed hartigheid en goedgeefsheid van den an- re en omgekeerd. En daar zij allemaal bang waren zich door den een of ander te laten overtreffen, werd het hoe langei' hoe drukker met be zoeken en presentjes. Juffrouw Truda, de vrouw van den sui kerbakker, zond haaf de lekkerste taar tjes; Herman, de slachter, stuurde haar de lekkerste stukjes vleesch; juffrouw Ma rie, de naaister, maakte voor haar de warmste kleederen en mijnheer Thomas, de apotheker, stopte haar likkepotjes en fleschjes toe, misschien met de geheime hoop dat ze er een doodelijke indigestie van zou krijgen. Maar de oude zocht er geen kwaad ach ter en nam alles aan met evenveel vrien delijkheid als waarmee het werd aange boden. „Kinderen, je bederft mij inderdaad" herhaalde zij dikwijls: „Maar ik weet ge lukkig, dat je het niet doet om mijn geld want dat heb ik niet." „O neen, tante, daar doeo we het ook niet om, maar u is altijd zoo goed voor ons geweest." „Dat is juist uw groot© verdienste, beste kinderen. Hot spijt me toch, dat ik niet voor allen een klein© herinnering kan na laten; wat ik heb, is maar eon kleinigheid, maar je zult er misschien waarde aan hechten omdat het van mij afkomstig is.'1 „Zeker, zeker tante." Een ieder voor zich vl|eide zi):h roe!) de zalige hoop, de gelukkige uitverkorene te zijn. Tante Betje ging eindelijk dood. En toen de begrafenis was afgeloopen, kwamen de neefjes en nichtjes bijeen bij den notaris, bij wien het testament van de overledene berustte. Tante Betje begon met haar bloedver wanten te bedanken voor al de belang- looze blijken van genegenheid, die zij bij haar loven van hen had ondervonden en die zij na haar dood zoo gaarne zou heb ben beloond. Maar helaas, zij liet niets achter, heelemaal niets; de meubeltjes, dié zij van neefjes en nichtjes getoond had, konden dezen weer terughalen; zij, bezat enkel een groot kerkboek, dat ze al vijftig jaren had gebruikt en dat er tame lijk versleten uitzag. Indien deze herinnering aan hun oude tante in hun oogen echter eenige waarde had, bestemde zij het voor de persoon, die er het eerst om vroeg, en als niemand het wilde, was het voor Simpeltje, die haar eens een bouquetje had gegeven. „Laat ze 't maar houen," bromde baas Herman kwaadaardig; „zoo'n oud boek voor al de lekkere varkenspootjes, dio ik ze gestuurd heb." „En ik dan, die ze zooveel lekkcro taar- tes en gebakjes heb laten smullen!" „En ik dan, ik heb mijn vingers blauw genaaid oin al die kleeren en juponnen voor haar klaar to maken."' „En ik dan! ik weet niet, hoeveel likke potjes en smeerseltjes ze niet van me ge had hecjftl" „Dus niemand van u wil haar geschenk aanvaarden?" „Dat kan je begrijpen, mijnheer rte notaris; zich nog op zoo'n manier voor dan gek te laten houden." „En jij, kleine?" vroeg de notaris aan Simpeltje, die ook geroepen vyas. „Ik, ik wil het wel hebben mijnheer. Ik vind het wol vriendelijk, dat de juf frouw nog aan mij gedacht heeft en ik zal haar kerkboek bewaren als een ge dachtenis van haar." Alle anderen lachten met haar eenvou digheid; maar do notaris overhandigde haar het boek met een diepe buiging en zei-de: „Nu dan, Simpeltje, jij bemt de erfgename van dit kerkboek en van alle bezittingen van de ovorleden juffrouw -tot een bedrag van f 10.(000 gulden; op de eerste bladzijde van hot boek heeft ze met. eigen hand geschreven: „Alleen aan de persoon, die mijn oud kerkboek opvraagt, komt mijn erfenis ten goede." De begeerige erfgenamen zetten lange gezichten, maar Simpeltje ging heel te vreden heen. „Hsgz." KERKBERICHTEN. AARLANDERVEEN. Parochie van de H.H. Apostelen Petrus en Paulus. Zondag: de II.H. Missen om 7.30 en 10 uur, 's Middags 2 uur Lof. In tie weck de H. Mis oim 8 uur. BODEGRAVEN. Parochie van den H. Wiillibrordue. Zondag: 7 en 10 uur H.H. Missen; 7 uur Lof. Maandag: 7.30 uur II. Mis. 'Dinsdag: 7.30 cn 8.30 uur H. Mis. Woensdag: 7.30 en 8.30 uur H. Mis. Donderdag: 7.30 uur H. Mts. 7 uur Lof ter eere van het II. Sacrament. Vrijdag: 7.30 en 8.30 uur H. Mis. Zaterdag: 7.30 en 8.30 uur H. Mia. Van 4 uur gelegenheid om te biechten. Eiken ochtend 6.15 uur uitreiking der H. Communie. Eiken avond 7 uur Rozenhoedje om door de voorspraak van Maria den vrede van God af te smeeken. BOSKOOP. Parochie van den H. Joannes de Dooper, Zondag: H. Mis 7.30 en 10 uur Hoogmad. 2.30 Vespers met Rozenhoedje. Vrijdag: 8.15 uur gezongen H. Mis. Van 68 uur gedegenheid om te biechten., Zaterdag: gelegenheid om te biechten, van af 3.30 uur ein des avonds te 7 uur Lol met Rozenhoedje. Gedurende do week de H. Missen te 7 en 8.15 uur. Deze week Catechismus volgens gén woonite. HAZE R8 WOU DE. Parochie van de H.H. Engelbewaarders. Zondag: 7.30 uur H. Mie; 10 uur Hoog mis; 2 uur Krulisweg voor tie gelooYtgfl zielen met kort Lq16

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1915 | | pagina 5