Tweede Blad.
7o JAARGANG
No. 1852
3)e £cid<k^0oii/tamt
Woensdag 10 November 1915
Uit de Pers.
Grondwetsherziening.
De hoefijzer-redacteur van het Han
delsblad bestrijdt de redeneering
waarmee het kiesrecht ook voor bedeelden
wordt verdedigd.
„Niet op de mate van afhankelijkheid
komt het aan. Die heeft bij het geheime
kiesrecht niet veel invloed (nl. de stoffe
lijke afhankelijkheid niet, waarom het
gaat; de geestelijke natuurlijk wel). Maar
de vraag is, of de kiezer voldoende belang
stellend in en belangstellend bij den gang
van zaken is. Het laatste kan een bedeel
de (wij spreken nu over de geregeld be
deelden) slechts in zeer beperkte mate zijn.
En dat geeft meteen recht tot de presumtie
dat hij liet eerste in den regel ook niet érg
zal zijn.
Daarom zijn bedeelden, althans chro
nisch bedeelden, in 't algemeen slechte
kiezers te achten en dédrom zouden wij
bet zeer bedenkelijk vinden indien deze
uitsluitingsgrond (misschien zou men al
leen de chronisch bedeelden uitsluiten)
kwam te vervallen.
1-Iet opheffen van deze reden van uit
sluiting hebben wij tot nu toe in geen en
kel staatsstuk of belangrijk rapport van
de laatste tien of twaalf jaar bepleit ge
vonden met slechts één uitzondering.
De Unie-commissie van 1903 wilde de
uitsluiting althans ten aanzien der van
overheidswege bc|deelden. Desgelijks het
ministerie-Heemskerk in zijn herzienings-
voorstellen. De vrijzinnig-democratische
Kamerleden van 1903 wilden, blijkens de
toelichting tot hun initiatdefvoorsltel,. de
„doorloopend van armenzorg afhankelij-
ken" (wij spraken zooeven van „chronisch
bedeelden") van de stembus weren en
openden, daartoe de mogelijkhèid. Men
vindt den weerklank van deze meening ook
terug' in een passus uit het rapport der
Staatscommissie van 1910. En in die com
missie treft men eindelijk één lid aan (van
1de 19) dat, volgens het rapport „overhelde
tot de meenng", dat elke uitsluiting op
grond van bedeeling ongeoorloofd is. Blij
kens de bijgevoegde nota van mr. Troel»
stra moet deze dat lid zijn geweest.
En het is dan ook alleen van socialisti
sche zijde in die nota en in het voorstel
der socialistische Kamerleden van 1903
dat de totale opheffing van dezen uitslui
tingsgrond is verdedigd.
De Regeering staat hier dus voorshands
met de socialisten alleen.
Maar zijzelve heeft trouwens het schrap
pen dezer catagorie veroordeeld door, op
een andere plaats in de M. v. T. te schrij
ven:
„Ook zij die zonder eigen arbeid of ver
mogen geregeld op* kosten van anderen
leven, voldoen niet aan de gestelde voor
waarde."
Hiermede heeft do Regeering op dit
punt haar eigen voorstel onbarmhartig
vermoord."
Waarom het Vaticaan?
Het anti-revolutionaire dagblad D e
Standaard schrijft:
Nog altoos vinden velen er nog iets
vreemds in, dat men zich in zake den
Wereldvrede met het Vaticaan in zeker
verband stelde.
Toch verklaart zich .dit als vanzelf, zoo
men op tweeërlei let.
Ten eerste hierop, dat een vrij groote
groep van de neutraal-gebleven landen op
zeer nauwe wijze met het Vaticaan in
verband staat.
Spanje niet alleen, maar ook schier
heel Zuid-Arnerika, en zoo ook van Mid-
den-Amerika, is niet alleen overwegend
R.-Katholiek, maar deze landen volgen een
constitutioneele usantie die veelal van de
erkenning der Roomsche Kerk als Staats
kerk uitgaat.
En waar reeds dit op een ver ie ik en den
invloed van het Vaticaan wijst, vergeite
men niet, dat Oostenrijk, een goed deel
van Duitschland, een vrij sterke groep
onder de lingelsche en Nederlandsche
bevolking in zeer strengen zin van Rome
het wachtwoord pleegt te ontvangen; ter
wijl evenmin kan ontkend worden, dat
ook in de Vereenigde Saten, en meer nog
in Canada, van zeer nabij op de gangen
en wegen van het Vaticaan gelet wordt.
Geheel afgescheiden van het confessio-
neele standpunt, waarop men zelf plaats
nam, ligt 't daarom voor de hand, dat 't,
bij pogingen tot vredesherstel, zeer moei
lijk zou zijn, buiten het Vaticaan, een
pacificistischen factor te vinden, die zoo
krachtig tot het herstel van den vrede zou
kunnen bijdragen.
Natuurlijk is de positie die onze Ko
ningin ten deze inneemt, van geheel an
deren aard. Wat haar positie ten deze
naar voren dringt, komt op uit de Vredes
conferentie. Die koos nu eenmaal Den
Haag als vaste woonstede. En zoo kon 't
niet anders of de Souverein van 't land,
waar dit Vredes-Ceivtrum zich vestigde,
moest wel, geheel afgescheiden van haar
persoonlijken invloed, als talentvolle
Vrouw, in aller oog in aanmerking ko
men, om c. q. 't zij een initiatief te ne
men, 't zij een van elders komend initiatief
krachtig .te steunen.
Den Haag en het Vaticaan, hoezeer van
geheel onderscheiden standpunt uitgaan
de, waren uit dien hoofde in zooverre op
eventueele samenwerking als aangewezen,
wijl de actie van onze Residentie met de
actie van het Vaticaan haast moest sa&m-
vallen.
In zooverre was het tijdelijk zenden
van een gezant naar Rome dan ook een
alleszins gewettigde daad.
Op wat manier er ten deze samenwer
king van actie tot stand zou kunnen ko
men, is daarom nog niet uitgemaakt.
Het zou kunnen zijn een poging om met
vereende kracht alle neutrale landen tot
accoord te bewegen, en van deze breede
groep een ingrijpen te doen uitgaan. Maar
't ware ook denkbaar, dat de neutrale
landen te zeer uiteenlagen, om tot sa-
alsdan een actie zou'moeten worden, van
't Vaticaan geestelijk, en van Den Haag
uit in naam der Vredesconferentie.
Natuurlijk zal President Wilson er wel
op uit zijn, om tot 't laatste toe de voor
bereiding van den komenden vrede onder
Washingtons hoede te plaatsen. Amerika
was er steeds op bedacht, waar 't Pacifi-
cisme in het spel kwam, de eere aan zich
te trekken.
Doch ook al konden, op die wijze, onze
Residentie en het Vaticaan slechts hulp
dienst bewijzen, ook die hulpdienst zou
voor ons land een eere zijn. En waar het
den komenden vrede geldt, moet toch
immers alle jalousie, wie er 't meest toe
bij zal dragen, buitengesloten blijven.
Tarief.
We lezen in De Standaard:
„De zonderlinge manoeuvre in het ko-
Jqssale BeïastingvoorstoL, om, waar de
nood van 's Lands kas derwijs schreit, nu
zelfs geen percent op het Tarief te willen
leggen, komt vooral daarom in ongunstig
licht te staan, omdat zelfs Engeland dit
maal zwichtte.
Dus was het Engeland, dat zijn Tarief
stipt beperkte tot wat in Groot-Brittanjc
-niet voor eigen productie vatbaar is.
Gelijk we herhaaldelijk opmerkten, heeft
FEUILLETON.
De noodlottige erfenis.
105)
Clever .James bleeif e enige oogenblikken
'.wijgeïnd voor zich uit zitten turen en tus-
scheu zijn oogetn trok z-ich een diepe rim-
toi, ten teeken. dal' hij ernstig nadacht.
Langzamerhand kwam er een zegevie
rende uitdrukking op zijn gelaat en hij
zeidc voor zich:
Komaan, wij zijn er en alles wat nog
duister was ito deze zaa'k, is nu ongehel-
derd.
En luid ging hij voort:
Ik geloof inderdaad dat hij, die zïdh
eer. naam en titel benevens eenlge millioe-
nen heeft toegeëigend waarop hij niet het
minste recht heeft, een gevaarlijke mis
dadiger is. Reeds voordat ik hem geheel
doorzag had ik er goede redenen voor om
dat te vermoeden, maar omdat xk niet op
Üloote vermoedens handelend tegen hem
kan optreden, maar daarvoor feiten en
bewijzen noodig heb, maakte ik de reis
naar Rusland1 om mij die te verschaffen.
Het resultaat van mijn reis heeft mijn
stoutste verwachtingen overtroffen en nu
ben .iik in staat een ellendeling te ont
maskeren, die niet alleen mijnheer Hec
tor d'Alleret vermoord en van zijn papie
ren beroofd! heeft, maar die bovendien
si)n broeder Bernard doodde en nog een
reeks van andere misdaden op zijn gewe
ten heeft. Om dezen gevaarlijken schurk
verder onschadelijk te maken, mijnheer
Qfcèouaky, is uw hulp mij onontbeerlijk.
Ik verzoek u daarom mij naar Frankrijk
to volgen, omdat uw getuigenis alleen in
staat is, om den valschen d'Alleret het
masker af te rukken.
Mijnheer d'Alleret was voor mij veel
eer een vriend dan een overste en ik droeg
hem een innige genegenheid toe; daarom,
nu'hij dood -ist, gevallen als het slachtoffer
van een misdadiger, zal hetjnij een troost
zijn te kunnen meehelpen om hem te wie
ken.
O! ik had wel gelijk toen ik niet wilde
gelooven dat de rijkdom hem zoo veran
derd zou hebben, om plotseling al zijn
oude relaties af te brekenT Een voorgevoel
zeide mij dat er iets gebeurd moest zijn,
onafhankelijk van zijn wil. De rechtscha
pen man, dien ik heb leeren kennen en
hoogachten, kon door een plotseling, als
uit de lucht gevallen vermogen, niet eens
klaps een ander en minderwaardig mensch
geworden zijn.
Het spreekt vanzelf, hernam Swift,
dat gij de reis op mijn kosten zutt maken,
dat wil zeggen op 'kosten van. mijn lastge
vers, die rijk genoeg zijn om u ook voor
uw moeite en tijdverzuim ruimschoots
schadeloos....
Maar Oblousky viel hem in de rede:
Spreek niet van -schadeloosstelling,
mijnheer. Dat ik de reis op uw kostdn
maak, is noodzakelijk omdat dk _slechts
een eenvoudig kantoorbediende ben en
niet in staat dat zelf te betalen, maar iik
zou de vriendschap van mijn onvergetelij-
ken overste onwaardig zijn, wanneer ik
ook maar het geringste voordeel wilde
trekken uit den dienst, dien gij van mij
verlangt. Laat mij tegenover den edelen
man, die mij met zijn genegenheid heeft
vereerd, de schuld der dankbaarheid in
lossen, die ik jegens hem heb.
Engeland zelfs een zeer hoog Tarief, veel
hooger dan het onze.
Vóór den oorlog hief Engeland, behal
ve zeer liooge accijnzen, uit zijn Tarief
36.207.793 pil. St. naai' het budget, en was
werkelijk ingekomen 33.485.000 pd. St.;
terwijl het voor ons bleef bij f 16.680.000,
en Engelands bevolking slechts 7Vfe maal
zoo groot is als de onze. Alzoo in Enge
land bijna 402 millioen gulden en wij
slechts 16ya millioen gulden, wat toont dat
Engeland driemaal meer hief, altoos pro
rato van de bevolking.
Engeland had dus in 't minst geen laag,
veeleer een zeer hoog tarief, en Engelands
zelfbeperking bestond alleen hierin, dat
't zijn Tarief alleen hief van buiten-Engel-
sche productie.
Geen quaestie derhalve, of de Vrije in-
voer was ten onzent nog. veel exclusiever
dan in 't land overzee.
Maar wat zag men nu bovendien?
Dit immers, dat Engeland, nu de oorlog
uitbrak, Ronar Law, den voorstander van
het Protectionisme, in het Kabinet opnam,
en onmiddellijk daarna tot Tariefsverhoo-
ging en tot Toepassing van het Tarief
ook op Europeesche producten overging.
Het komt dus hierop neer, dat thans
Nederland het geheel eenige land is, dat
te werk gaat, gelijk nu Mr. Treub doet.
Geen land, waar ook, dat een hooger Ta
rief had, verlaagde om den oorlog zijn
Tarief.
Niet één minister van Financiën kwam
tot de conclusie, dat de Oorlogstoestand
en wat na den oorlog te wachten staat,
geen Tarief van beduidenis gedoogt.
Engeland ging zelfs tot verhooging over.
Ware nu in de Memorie van Toelich
ting ook deze zijde van de quaestie be
hoorlijk toegelicht, we zouden er het zwij
gen toe doen.
Dat die op dit dit punt vooral zoo noo-
dige toelichting geheel uitbleef, geeft te
denken."
Militairisme.
De N. R o 11. Cr t. bevat een artikel
over bovenstaand onderwerp, waaraan wij
een en ander willen ontleenen.
Eerst wijst het blad er op, -dat er ver
schil is tusschen militairisten en voor
standers van een goed leger.
„Het is een waandenkbeeld, te meenen,
dat zij die tegen militairisme te keer gaan,
noodzakelijkerwijs tegen eene sterke,
welgeonganiseerde weermacht zouden
moeten zijn, al moet worden erkend, dat
pan I a>n<l uw lip hi.
tot mUittkirUnu» kftn afdalen. Zwitserland
b.v. zou zijn leger kunnen verdubbelen,
zonder dat iemand het van militairisme
zou willen verdenken. De strijd tegen het
militairisme is niet anders, dan een strijd
tegen de bijzondere plaats, die het leger,
en ook de individuen, die op een gegeven
oogenblik 'dkonings rok dragen, in de
^sdksopvatting zijn gaan innemen, zoo
dat een goed leger niet langer als een
noodzakelijk kwaad, doch allengs als een
schoon doel in zich zelf gaat worden be
schouwd."
De oorzaken van het militairisme na
gaande, schrijft het blad o. m.:
„Wat de oorzaken zijn van militairisme
valt moeilijk te zeggen. Voor een deel
zullen die wel in gewoon menschelijke
eigenschappen moeten worden gezocht:
de neiging, die menigeen heeft, om tegen
een gewapend man in een mooi uniform
als tegen iets bijzonders op te kijken.
Maar daarnevens kan, en zal waarschijn
lijk, de wijze waarop de tucht uitgeoefend
wordt, die noodzakelijkerwijze in het le
ger gelijk in menige andere organisatie!
aan de individuen moet bijgebracht
worden, van grooton invloed zijn. Tucht
kan en behoort met opwekking van zelf
standigheid en aanwakkering van het ge
voel van eigenwaarde gepaard to gaan.
/Zij kan ook het besef van verantwoorde
lijkheid verminderen, en in stee van lot
Hvtdljbeigrepen ondergeschiktheid, tot mn)-
chinale onderworpenheid opleiden.
Nu is het gevaar, dat de militaire lucht
ertoe brengt, dat zulk een gevoel van
onderworpenheid aan het militair gezag
blijft en dit is typisch voor het land,
waar militairisme heerscht ook buiten
het legerverband, met het gevolg, dat
het volk in zijn groote meerderheid van
het leger gaat aanvaarden, wat het in het
burgerlijk leven niet dulden zou."
Ten slotte uit het blad de vrees, dat
dooir den oorlog het militairisme niet ge
broken zal worden.
,,In Engeland is nu de leus geworden,
dat aan dit militairisme dat inderdaad
-op den duur een gevaar is voor andere
volken, omdat militairisme ruim baan
opent voor internationaal onrecht, zonder
dat het nationaal rechtsbewustzijn daar
tegen voldoende tegenwicht geeft door
dozen oorlog een eind zal worden gemaakt.
Wij vreezen, dat, wie ook in den oorlog
overwinnen zal, dit ideaal eene illusie zal
.blijven. Oorlog lijkt ook allerminst het
meest geschikte middel, om militairisme te
breken. Het resultaat van den strijd is
tot nu toe in elk geval in dit opzicht
geenszins een succes geworden. Niet al
leen is het militairisme in Duitschland
eer toe dan afgenomen, ook Engeland
zelf is er niet vrij van gebleven, en naar
mate de oorlog langer duurt zal ook het
Engelsche volle in breeder laag door de
ziekte worden geïnfecteerd."
Staten-Generaal.
TWEEDE KAMER.
Vergadering van gisteren.
Bevordering officieren. Zoutaccijns.
Na eenige kleinere wetsontwerpen was
aan de orde eon voorsteü-Eland.
Het voorstel bepaalt, dat de wetteLijKo
leeftijdsgrens, waarboven kapiteins niet
meer voor bevordering tot hoofdofficier
en hoofdofficieren niet meer voor bevor
dering tot opperofficier in aanmerking
komen (resp. 53 en 60 jaar) wordt ver
hoogd met den lijd gedurende weLke
dienstplichtigen volgens art. 185 der
Grondwet buitengewoon onder de wape
nen zijn geroepen (mobilisatie enz.). Dit
is om te voorkomen, dat officieren boven
'bedoelde leeftijdsgrens niet (door de mo-
ynrtr bnvi-»ivif>»""- "nnmerking
zouden zijn gekomen,
De Minister van Oorlog de heer Bos
boom, verklaarde zich bereid eenige in
lichtingen te geven, die de Kamer wellicht
noodig heeft om haar stem te bepalen.
Allereerst ontkent de Minister dat de pro
motie vertraagd is. Voor sommigen is ze
zelfs sne'j'.er gegaan. De kans dat iemand
zou zijn gepasseerd als gevolg van de mo-
hilisatie, is zeer gering. Met beoordeeling
van passeeringsgevallen moet men voor
zichtig zijn, evenals met wijziging van de
leeftijdsgrenzen. Dit laatste in verband
met de onbillijkheid die tegenover jonge
re officieren kan gepleegd worden.
Voor de regeering bestaat, aldus de mi
nister, geen aanleiding om een voorstel
als dit in te dienen.
Na deze ministerieele verklaring trok de
heer Eland zijn verklaring in.
Het wetsontwerp tot wijziging van de
wettelijke bepalingen omtrent den accijns
op het zout gaf tot een belangwekkende
discussie aanleiding. De aanvankelijke
strekking van dit wetsontwerp was, vrij
dom van belasting te verschaffen voor
zout, dat gebezigd wordt tot het verpak
ken van goederen, die voor het buiten
land fcastemd zijn (hammen b.v.) Later
heeft rufcnleiec Bertling zich bereid ver
klaard, ook ten aanzien van buttenlandsch
geraffineerd zout, dat voor industrieels
doeleinden gebruikt wordt, de bestaande
bepalingen te verzachten. Naast (of togeiv-
over) den vrijdom van accijns zou dan
mot hot oog hierop een vrijdom voor 3/4
van h<H invoerrecht komon. Zijn opvolger,
minister Trcub, ging later nog verder en
bepaalde, dat tn beiiaalde gevallen voot
geraffineerd zout volle vrijdom van in
voerrecht zou worden toegestaan.
Hierover nu waren verschillende afge
vaardigden slecht te spraken. F.en amen
dement tot herstol van minister Bea-Uing's
nadare redactie kwam vrij spoedig ter ta
fel, dat door de hoeren Garretsom, Beu-
mer, Scheurar, Sinecnge on Bodsscvain
(mannen van rechter- en linkCQ7.1]de dus)
onderteckend was. lieden moet daarover;
worden gestamd.
Land en Tuinbouw.
Lijmbanden aan vruchtboomen.
De heer N. van Poeteren, waarnemend
hoofd van den Phytopathologischen dienst
to Wageningen, geeft in „De Veldbode"
eenige wenken betreffende het aanleggen
van de bekende lijmbanden aan vruchtboo
men.
Het gunstigste tijdstip voor het aanleg
gen van lijmbanden is weer aangebroken.
Gedurende eenige jaren is di-t middel ter
bestrijding van bepaalde rupsen in de
boomen met zeer voel succes aangewend,
en heeft de aanwending er van ©en groote
uitgebreidheid verkregen. Toch is het ge
bruik nog voor groote uitbreiding vatbaar:
le. Omdat hot aan<al boomgaarden, dat
nog niet of slechts ten deele van lijmban
den is voorzien geweest, groot is, en: 2e.
Omdat de ondervinding heeft geleerd, dot
op de plaatsen, waar het insect, waarte
gen de lijmbanden worden aangelegd
de wintervlinder in groot aantal voor
kwam. een meerdere jaren volgehouden
bestrijding gewenscht is.
Bij het aanleggen van lijmbanden moet
men op het volgende letten:
1. Men legge op 1 1V4 M. hoogte een
Kjmband om eiken boom in den boom
gaard, liefst ook om de omliggende boo
men, b.v. wilgen, daar hierop de rupsen
ook kunnen leven. Bij gestutte boomen
wordt de stut ook van eon lijmbnnd voor
zien.
2. Men bindt eerst een band van perka-
mentpapier om d£n stam met twee touw
tjes en smeert daarop de lijm uit.
3. Indien noodig wordt de rupsenlijm
voor hat uitstrijken een weiuig verwarmd-
C. n.
Mond- en Klauwzeer.
Het lid der Tweede Kamer de heer Dtiy-
macr van Twist heeft tot den Minister van
Landbouw de volgende vragen gericht:
lo. Waarom heeft de Minister van Land
bouw toen in de gomeento Staphorst het
mond- en klauwzeer zich snel verspreidde,
en van het binnen zekere grenzen houden
van de ziekte geen sprake meer kon zijn,
het afmaken van het vee toch voortgang
doen hebben.
2o. Geeft de uitbreiding van het mond- on
klauwzeer in dc provincie Overrjsel den
Minister geen- aanleiding om met het af
maken van vee te eindigen?
3o. Welke omstandigheden waren oorzaak
dat eerst gcruimen tjju nadat het vee uit do
stallen verwijderd was, clcze zijn ontsmet
geworden?
4o. Is het juist dat bet vee dat niet afge
maakt werd, verkocht is geworden tegen
den prijs van f0.30 per pond en daarna bet
vleesch met hoogo winst is uitgevoerd go-
worden? Waarom werd het vleesch niet voor
de consumptie hier to lande beschikbaar ge
stold?
5o. Naar welke regelen wordt de bedrijfs
schade van hen, wier vee is afgemaakt
vergoed?
James drukte dein braven^man de hand
en, sprak niet voider over schadeloosstel
ling.
Het kostte Oblousky geen moeite om
van zijn nieuwen bestuurder, dian Ihij met
den toestand op de hoogte stelde, een on
beperkt veriof te krijgen cn dern volgen
den dag' gbïg hij mei James Swift op reis.
Zij maakten de reis over Zwiitserland,
opdat Oblousky het lijk, op dein Finster-
aarhorn gevonden, zou kunnen herkennen
en voor de justitie te Meiringen zijn ver
klaring afleggen.
James wilde verder-ook in Zwitserland
nog verdere nasporingen doen, ten einde
volledig op de hoogte te komen van alles
wat daar met Hector d'Alleret gebeurd
was en alle (bewijzen te verzamelen, die
noodig waren om den misdadiger te doen
veroordeelen.
Hij liet zich daarom bij den officier van
justitie te Meiringen aandienen, wien hij
meedeelde, dat hij dn staat was inlichtin
gen to verschaffen omtrent het op den
Finsteraarhorn gevonden* lijk, dat men
in een kelder op het kerkhof te Imhof had
bewaard.
De onderzoeksrechter vertrok met Swift
en Oblousky daarheen en de Rus werd Tn
tegenwoordigheid van het lijk gebracht.
Zoo er nog eenige twijfeil bestaan had,
zou zij door deze confrontatie zijn uitge
sloten en tevens 'kreeg Oblousky hier door
de verwonding, die op lïet lijk viel waar
te nemen, «de overtuiging, dat Hector
d'Alleret door een misdadige hand geval
len moest zijn.
Wie kan dat gedaan hebben? riep hij
in vertwijfeling uit.
Weet gij ook of mijnheer d'Alleret
een of anderen vijand had? vroeg rto on
derzoeksrechter. Ais be3tuuider eoner
mijn-exploitatie kon hot zijn dat hij met
iemand in geschil gekomen, «.wta, die zich
op hem had wilton wreken.
Hij was een door en door goed
overste, antwoordde de secretaris, en elk
die met hom in aanraking kwam, had
slechts achting en waardeering voor hern.
Trouwens,, ik heb hem, toen hij uit Toela
vertrok, zelf naar den trein gebracht en
gezien dat hij alleen in zijn coupé zat.
Ei* kon aan oen tusschenstabioin nog
iemand bij hem zijn ingestapt, zeide de
onderzoeksrechter.
Hier merkte James Swift op:
Het is zeer onwaarschijnlijk dat de
moord een wraakneming is geweest, om
dat in dat gevat de moordenaar zeker niet
zoo lang gewacht zou hebben. Tevens ligt
deze plaats geheel buiten den reisweg, die
mijnheer d'Alleret naar Parijs maken
moest.
Was de verslagene Parijzenaar?
vroeg de onderzoeksrechter.
Hij was althans Fransohraan, maar
hii heeft het laatst te Toela in Rusland
gewoond. Er bestonden reeds vermoedens,
dat hij vermoord was en die vermoedens
zijn thans tot zekerheid geworden.
En zijn er ook vermoedens omtrent
den dader?
Er rust zware verdenking op een
man die te Parijs woont en daarom reeds
sdherp in liet oog gehouden wordt. Ik ben
op reis gegaan met het doel, bewijzen to
gen hem te verzamelen en heb die nu In
voldoende mate om, zoodra ik terug ben,
aan de justitie to Parijs vervolging en
aanhouding van den verdachte- te verzoe
ken.
De onderzoeksrechter wees naar Oblous
ky, die, zonder op het gesprok tusschen
de beide anderen acht te slaan, niet be
traande oogen en afgewend geLaat van
den doode stond to staren en zeide:
Dan zal dk dezen heer in verhoor ne
men en het proces-verbaal opzenden aan
het parket to Parijs.
Dat wilde ik u verzoeken, zeide Ja
mes.
Wees zoo goed ons to volgen, mijn
heer Oblousky, dan kunt gij aan mijn
heer den onderzoeksrecihter uw verklaring
afleggen.
Na nog een langen smartelijken blik
tot afscheid op het lijk te hebben gewor
pen, volgde Oblousky de beide anderen
naar het raadhuis, waar de onderzoeks
rechter hem dn verhoor nam on zijn ver
klaring door den griffier op schrift deed
stolden.
Gaan wij nu naar Parijs? vroeg de
Rus, vol ongedutd om den dood van zijn
gewezen overste te wrekein.
Nog niet, antwoorddeSwift. Wij
moeten eerst nog to Luzorn zijn. Volgen*
een brief, door zijn familie ontvangen;
moet Mr. d'Alleret daar vertoefd hebben
en ik hoop er nog meer bewijzen togen
den moordenaar te vinden.
De postwagen bracht hen toru^ naae
Meiringen, van waar zij onmiddetUjlc tutoQ
Luzern vertrokken.
(Wordt vervolgd)