Tweede Blad. 7o JAARGANG No. 1852 3)e £cid<k^0oii/tamt Woensdag 10 November 1915 Uit de Pers. Grondwetsherziening. De hoefijzer-redacteur van het Han delsblad bestrijdt de redeneering waarmee het kiesrecht ook voor bedeelden wordt verdedigd. „Niet op de mate van afhankelijkheid komt het aan. Die heeft bij het geheime kiesrecht niet veel invloed (nl. de stoffe lijke afhankelijkheid niet, waarom het gaat; de geestelijke natuurlijk wel). Maar de vraag is, of de kiezer voldoende belang stellend in en belangstellend bij den gang van zaken is. Het laatste kan een bedeel de (wij spreken nu over de geregeld be deelden) slechts in zeer beperkte mate zijn. En dat geeft meteen recht tot de presumtie dat hij liet eerste in den regel ook niet érg zal zijn. Daarom zijn bedeelden, althans chro nisch bedeelden, in 't algemeen slechte kiezers te achten en dédrom zouden wij bet zeer bedenkelijk vinden indien deze uitsluitingsgrond (misschien zou men al leen de chronisch bedeelden uitsluiten) kwam te vervallen. 1-Iet opheffen van deze reden van uit sluiting hebben wij tot nu toe in geen en kel staatsstuk of belangrijk rapport van de laatste tien of twaalf jaar bepleit ge vonden met slechts één uitzondering. De Unie-commissie van 1903 wilde de uitsluiting althans ten aanzien der van overheidswege bc|deelden. Desgelijks het ministerie-Heemskerk in zijn herzienings- voorstellen. De vrijzinnig-democratische Kamerleden van 1903 wilden, blijkens de toelichting tot hun initiatdefvoorsltel,. de „doorloopend van armenzorg afhankelij- ken" (wij spraken zooeven van „chronisch bedeelden") van de stembus weren en openden, daartoe de mogelijkhèid. Men vindt den weerklank van deze meening ook terug' in een passus uit het rapport der Staatscommissie van 1910. En in die com missie treft men eindelijk één lid aan (van 1de 19) dat, volgens het rapport „overhelde tot de meenng", dat elke uitsluiting op grond van bedeeling ongeoorloofd is. Blij kens de bijgevoegde nota van mr. Troel» stra moet deze dat lid zijn geweest. En het is dan ook alleen van socialisti sche zijde in die nota en in het voorstel der socialistische Kamerleden van 1903 dat de totale opheffing van dezen uitslui tingsgrond is verdedigd. De Regeering staat hier dus voorshands met de socialisten alleen. Maar zijzelve heeft trouwens het schrap pen dezer catagorie veroordeeld door, op een andere plaats in de M. v. T. te schrij ven: „Ook zij die zonder eigen arbeid of ver mogen geregeld op* kosten van anderen leven, voldoen niet aan de gestelde voor waarde." Hiermede heeft do Regeering op dit punt haar eigen voorstel onbarmhartig vermoord." Waarom het Vaticaan? Het anti-revolutionaire dagblad D e Standaard schrijft: Nog altoos vinden velen er nog iets vreemds in, dat men zich in zake den Wereldvrede met het Vaticaan in zeker verband stelde. Toch verklaart zich .dit als vanzelf, zoo men op tweeërlei let. Ten eerste hierop, dat een vrij groote groep van de neutraal-gebleven landen op zeer nauwe wijze met het Vaticaan in verband staat. Spanje niet alleen, maar ook schier heel Zuid-Arnerika, en zoo ook van Mid- den-Amerika, is niet alleen overwegend R.-Katholiek, maar deze landen volgen een constitutioneele usantie die veelal van de erkenning der Roomsche Kerk als Staats kerk uitgaat. En waar reeds dit op een ver ie ik en den invloed van het Vaticaan wijst, vergeite men niet, dat Oostenrijk, een goed deel van Duitschland, een vrij sterke groep onder de lingelsche en Nederlandsche bevolking in zeer strengen zin van Rome het wachtwoord pleegt te ontvangen; ter wijl evenmin kan ontkend worden, dat ook in de Vereenigde Saten, en meer nog in Canada, van zeer nabij op de gangen en wegen van het Vaticaan gelet wordt. Geheel afgescheiden van het confessio- neele standpunt, waarop men zelf plaats nam, ligt 't daarom voor de hand, dat 't, bij pogingen tot vredesherstel, zeer moei lijk zou zijn, buiten het Vaticaan, een pacificistischen factor te vinden, die zoo krachtig tot het herstel van den vrede zou kunnen bijdragen. Natuurlijk is de positie die onze Ko ningin ten deze inneemt, van geheel an deren aard. Wat haar positie ten deze naar voren dringt, komt op uit de Vredes conferentie. Die koos nu eenmaal Den Haag als vaste woonstede. En zoo kon 't niet anders of de Souverein van 't land, waar dit Vredes-Ceivtrum zich vestigde, moest wel, geheel afgescheiden van haar persoonlijken invloed, als talentvolle Vrouw, in aller oog in aanmerking ko men, om c. q. 't zij een initiatief te ne men, 't zij een van elders komend initiatief krachtig .te steunen. Den Haag en het Vaticaan, hoezeer van geheel onderscheiden standpunt uitgaan de, waren uit dien hoofde in zooverre op eventueele samenwerking als aangewezen, wijl de actie van onze Residentie met de actie van het Vaticaan haast moest sa&m- vallen. In zooverre was het tijdelijk zenden van een gezant naar Rome dan ook een alleszins gewettigde daad. Op wat manier er ten deze samenwer king van actie tot stand zou kunnen ko men, is daarom nog niet uitgemaakt. Het zou kunnen zijn een poging om met vereende kracht alle neutrale landen tot accoord te bewegen, en van deze breede groep een ingrijpen te doen uitgaan. Maar 't ware ook denkbaar, dat de neutrale landen te zeer uiteenlagen, om tot sa- alsdan een actie zou'moeten worden, van 't Vaticaan geestelijk, en van Den Haag uit in naam der Vredesconferentie. Natuurlijk zal President Wilson er wel op uit zijn, om tot 't laatste toe de voor bereiding van den komenden vrede onder Washingtons hoede te plaatsen. Amerika was er steeds op bedacht, waar 't Pacifi- cisme in het spel kwam, de eere aan zich te trekken. Doch ook al konden, op die wijze, onze Residentie en het Vaticaan slechts hulp dienst bewijzen, ook die hulpdienst zou voor ons land een eere zijn. En waar het den komenden vrede geldt, moet toch immers alle jalousie, wie er 't meest toe bij zal dragen, buitengesloten blijven. Tarief. We lezen in De Standaard: „De zonderlinge manoeuvre in het ko- Jqssale BeïastingvoorstoL, om, waar de nood van 's Lands kas derwijs schreit, nu zelfs geen percent op het Tarief te willen leggen, komt vooral daarom in ongunstig licht te staan, omdat zelfs Engeland dit maal zwichtte. Dus was het Engeland, dat zijn Tarief stipt beperkte tot wat in Groot-Brittanjc -niet voor eigen productie vatbaar is. Gelijk we herhaaldelijk opmerkten, heeft FEUILLETON. De noodlottige erfenis. 105) Clever .James bleeif e enige oogenblikken '.wijgeïnd voor zich uit zitten turen en tus- scheu zijn oogetn trok z-ich een diepe rim- toi, ten teeken. dal' hij ernstig nadacht. Langzamerhand kwam er een zegevie rende uitdrukking op zijn gelaat en hij zeidc voor zich: Komaan, wij zijn er en alles wat nog duister was ito deze zaa'k, is nu ongehel- derd. En luid ging hij voort: Ik geloof inderdaad dat hij, die zïdh eer. naam en titel benevens eenlge millioe- nen heeft toegeëigend waarop hij niet het minste recht heeft, een gevaarlijke mis dadiger is. Reeds voordat ik hem geheel doorzag had ik er goede redenen voor om dat te vermoeden, maar omdat xk niet op Üloote vermoedens handelend tegen hem kan optreden, maar daarvoor feiten en bewijzen noodig heb, maakte ik de reis naar Rusland1 om mij die te verschaffen. Het resultaat van mijn reis heeft mijn stoutste verwachtingen overtroffen en nu ben .iik in staat een ellendeling te ont maskeren, die niet alleen mijnheer Hec tor d'Alleret vermoord en van zijn papie ren beroofd! heeft, maar die bovendien si)n broeder Bernard doodde en nog een reeks van andere misdaden op zijn gewe ten heeft. Om dezen gevaarlijken schurk verder onschadelijk te maken, mijnheer Qfcèouaky, is uw hulp mij onontbeerlijk. Ik verzoek u daarom mij naar Frankrijk to volgen, omdat uw getuigenis alleen in staat is, om den valschen d'Alleret het masker af te rukken. Mijnheer d'Alleret was voor mij veel eer een vriend dan een overste en ik droeg hem een innige genegenheid toe; daarom, nu'hij dood -ist, gevallen als het slachtoffer van een misdadiger, zal hetjnij een troost zijn te kunnen meehelpen om hem te wie ken. O! ik had wel gelijk toen ik niet wilde gelooven dat de rijkdom hem zoo veran derd zou hebben, om plotseling al zijn oude relaties af te brekenT Een voorgevoel zeide mij dat er iets gebeurd moest zijn, onafhankelijk van zijn wil. De rechtscha pen man, dien ik heb leeren kennen en hoogachten, kon door een plotseling, als uit de lucht gevallen vermogen, niet eens klaps een ander en minderwaardig mensch geworden zijn. Het spreekt vanzelf, hernam Swift, dat gij de reis op mijn kosten zutt maken, dat wil zeggen op 'kosten van. mijn lastge vers, die rijk genoeg zijn om u ook voor uw moeite en tijdverzuim ruimschoots schadeloos.... Maar Oblousky viel hem in de rede: Spreek niet van -schadeloosstelling, mijnheer. Dat ik de reis op uw kostdn maak, is noodzakelijk omdat dk _slechts een eenvoudig kantoorbediende ben en niet in staat dat zelf te betalen, maar iik zou de vriendschap van mijn onvergetelij- ken overste onwaardig zijn, wanneer ik ook maar het geringste voordeel wilde trekken uit den dienst, dien gij van mij verlangt. Laat mij tegenover den edelen man, die mij met zijn genegenheid heeft vereerd, de schuld der dankbaarheid in lossen, die ik jegens hem heb. Engeland zelfs een zeer hoog Tarief, veel hooger dan het onze. Vóór den oorlog hief Engeland, behal ve zeer liooge accijnzen, uit zijn Tarief 36.207.793 pil. St. naai' het budget, en was werkelijk ingekomen 33.485.000 pd. St.; terwijl het voor ons bleef bij f 16.680.000, en Engelands bevolking slechts 7Vfe maal zoo groot is als de onze. Alzoo in Enge land bijna 402 millioen gulden en wij slechts 16ya millioen gulden, wat toont dat Engeland driemaal meer hief, altoos pro rato van de bevolking. Engeland had dus in 't minst geen laag, veeleer een zeer hoog tarief, en Engelands zelfbeperking bestond alleen hierin, dat 't zijn Tarief alleen hief van buiten-Engel- sche productie. Geen quaestie derhalve, of de Vrije in- voer was ten onzent nog. veel exclusiever dan in 't land overzee. Maar wat zag men nu bovendien? Dit immers, dat Engeland, nu de oorlog uitbrak, Ronar Law, den voorstander van het Protectionisme, in het Kabinet opnam, en onmiddellijk daarna tot Tariefsverhoo- ging en tot Toepassing van het Tarief ook op Europeesche producten overging. Het komt dus hierop neer, dat thans Nederland het geheel eenige land is, dat te werk gaat, gelijk nu Mr. Treub doet. Geen land, waar ook, dat een hooger Ta rief had, verlaagde om den oorlog zijn Tarief. Niet één minister van Financiën kwam tot de conclusie, dat de Oorlogstoestand en wat na den oorlog te wachten staat, geen Tarief van beduidenis gedoogt. Engeland ging zelfs tot verhooging over. Ware nu in de Memorie van Toelich ting ook deze zijde van de quaestie be hoorlijk toegelicht, we zouden er het zwij gen toe doen. Dat die op dit dit punt vooral zoo noo- dige toelichting geheel uitbleef, geeft te denken." Militairisme. De N. R o 11. Cr t. bevat een artikel over bovenstaand onderwerp, waaraan wij een en ander willen ontleenen. Eerst wijst het blad er op, -dat er ver schil is tusschen militairisten en voor standers van een goed leger. „Het is een waandenkbeeld, te meenen, dat zij die tegen militairisme te keer gaan, noodzakelijkerwijs tegen eene sterke, welgeonganiseerde weermacht zouden moeten zijn, al moet worden erkend, dat pan I a>n<l uw lip hi. tot mUittkirUnu» kftn afdalen. Zwitserland b.v. zou zijn leger kunnen verdubbelen, zonder dat iemand het van militairisme zou willen verdenken. De strijd tegen het militairisme is niet anders, dan een strijd tegen de bijzondere plaats, die het leger, en ook de individuen, die op een gegeven oogenblik 'dkonings rok dragen, in de ^sdksopvatting zijn gaan innemen, zoo dat een goed leger niet langer als een noodzakelijk kwaad, doch allengs als een schoon doel in zich zelf gaat worden be schouwd." De oorzaken van het militairisme na gaande, schrijft het blad o. m.: „Wat de oorzaken zijn van militairisme valt moeilijk te zeggen. Voor een deel zullen die wel in gewoon menschelijke eigenschappen moeten worden gezocht: de neiging, die menigeen heeft, om tegen een gewapend man in een mooi uniform als tegen iets bijzonders op te kijken. Maar daarnevens kan, en zal waarschijn lijk, de wijze waarop de tucht uitgeoefend wordt, die noodzakelijkerwijze in het le ger gelijk in menige andere organisatie! aan de individuen moet bijgebracht worden, van grooton invloed zijn. Tucht kan en behoort met opwekking van zelf standigheid en aanwakkering van het ge voel van eigenwaarde gepaard to gaan. /Zij kan ook het besef van verantwoorde lijkheid verminderen, en in stee van lot Hvtdljbeigrepen ondergeschiktheid, tot mn)- chinale onderworpenheid opleiden. Nu is het gevaar, dat de militaire lucht ertoe brengt, dat zulk een gevoel van onderworpenheid aan het militair gezag blijft en dit is typisch voor het land, waar militairisme heerscht ook buiten het legerverband, met het gevolg, dat het volk in zijn groote meerderheid van het leger gaat aanvaarden, wat het in het burgerlijk leven niet dulden zou." Ten slotte uit het blad de vrees, dat dooir den oorlog het militairisme niet ge broken zal worden. ,,In Engeland is nu de leus geworden, dat aan dit militairisme dat inderdaad -op den duur een gevaar is voor andere volken, omdat militairisme ruim baan opent voor internationaal onrecht, zonder dat het nationaal rechtsbewustzijn daar tegen voldoende tegenwicht geeft door dozen oorlog een eind zal worden gemaakt. Wij vreezen, dat, wie ook in den oorlog overwinnen zal, dit ideaal eene illusie zal .blijven. Oorlog lijkt ook allerminst het meest geschikte middel, om militairisme te breken. Het resultaat van den strijd is tot nu toe in elk geval in dit opzicht geenszins een succes geworden. Niet al leen is het militairisme in Duitschland eer toe dan afgenomen, ook Engeland zelf is er niet vrij van gebleven, en naar mate de oorlog langer duurt zal ook het Engelsche volle in breeder laag door de ziekte worden geïnfecteerd." Staten-Generaal. TWEEDE KAMER. Vergadering van gisteren. Bevordering officieren. Zoutaccijns. Na eenige kleinere wetsontwerpen was aan de orde eon voorsteü-Eland. Het voorstel bepaalt, dat de wetteLijKo leeftijdsgrens, waarboven kapiteins niet meer voor bevordering tot hoofdofficier en hoofdofficieren niet meer voor bevor dering tot opperofficier in aanmerking komen (resp. 53 en 60 jaar) wordt ver hoogd met den lijd gedurende weLke dienstplichtigen volgens art. 185 der Grondwet buitengewoon onder de wape nen zijn geroepen (mobilisatie enz.). Dit is om te voorkomen, dat officieren boven 'bedoelde leeftijdsgrens niet (door de mo- ynrtr bnvi-»ivif>»""- "nnmerking zouden zijn gekomen, De Minister van Oorlog de heer Bos boom, verklaarde zich bereid eenige in lichtingen te geven, die de Kamer wellicht noodig heeft om haar stem te bepalen. Allereerst ontkent de Minister dat de pro motie vertraagd is. Voor sommigen is ze zelfs sne'j'.er gegaan. De kans dat iemand zou zijn gepasseerd als gevolg van de mo- hilisatie, is zeer gering. Met beoordeeling van passeeringsgevallen moet men voor zichtig zijn, evenals met wijziging van de leeftijdsgrenzen. Dit laatste in verband met de onbillijkheid die tegenover jonge re officieren kan gepleegd worden. Voor de regeering bestaat, aldus de mi nister, geen aanleiding om een voorstel als dit in te dienen. Na deze ministerieele verklaring trok de heer Eland zijn verklaring in. Het wetsontwerp tot wijziging van de wettelijke bepalingen omtrent den accijns op het zout gaf tot een belangwekkende discussie aanleiding. De aanvankelijke strekking van dit wetsontwerp was, vrij dom van belasting te verschaffen voor zout, dat gebezigd wordt tot het verpak ken van goederen, die voor het buiten land fcastemd zijn (hammen b.v.) Later heeft rufcnleiec Bertling zich bereid ver klaard, ook ten aanzien van buttenlandsch geraffineerd zout, dat voor industrieels doeleinden gebruikt wordt, de bestaande bepalingen te verzachten. Naast (of togeiv- over) den vrijdom van accijns zou dan mot hot oog hierop een vrijdom voor 3/4 van h<H invoerrecht komon. Zijn opvolger, minister Trcub, ging later nog verder en bepaalde, dat tn beiiaalde gevallen voot geraffineerd zout volle vrijdom van in voerrecht zou worden toegestaan. Hierover nu waren verschillende afge vaardigden slecht te spraken. F.en amen dement tot herstol van minister Bea-Uing's nadare redactie kwam vrij spoedig ter ta fel, dat door de hoeren Garretsom, Beu- mer, Scheurar, Sinecnge on Bodsscvain (mannen van rechter- en linkCQ7.1]de dus) onderteckend was. lieden moet daarover; worden gestamd. Land en Tuinbouw. Lijmbanden aan vruchtboomen. De heer N. van Poeteren, waarnemend hoofd van den Phytopathologischen dienst to Wageningen, geeft in „De Veldbode" eenige wenken betreffende het aanleggen van de bekende lijmbanden aan vruchtboo men. Het gunstigste tijdstip voor het aanleg gen van lijmbanden is weer aangebroken. Gedurende eenige jaren is di-t middel ter bestrijding van bepaalde rupsen in de boomen met zeer voel succes aangewend, en heeft de aanwending er van ©en groote uitgebreidheid verkregen. Toch is het ge bruik nog voor groote uitbreiding vatbaar: le. Omdat hot aan<al boomgaarden, dat nog niet of slechts ten deele van lijmban den is voorzien geweest, groot is, en: 2e. Omdat de ondervinding heeft geleerd, dot op de plaatsen, waar het insect, waarte gen de lijmbanden worden aangelegd de wintervlinder in groot aantal voor kwam. een meerdere jaren volgehouden bestrijding gewenscht is. Bij het aanleggen van lijmbanden moet men op het volgende letten: 1. Men legge op 1 1V4 M. hoogte een Kjmband om eiken boom in den boom gaard, liefst ook om de omliggende boo men, b.v. wilgen, daar hierop de rupsen ook kunnen leven. Bij gestutte boomen wordt de stut ook van eon lijmbnnd voor zien. 2. Men bindt eerst een band van perka- mentpapier om d£n stam met twee touw tjes en smeert daarop de lijm uit. 3. Indien noodig wordt de rupsenlijm voor hat uitstrijken een weiuig verwarmd- C. n. Mond- en Klauwzeer. Het lid der Tweede Kamer de heer Dtiy- macr van Twist heeft tot den Minister van Landbouw de volgende vragen gericht: lo. Waarom heeft de Minister van Land bouw toen in de gomeento Staphorst het mond- en klauwzeer zich snel verspreidde, en van het binnen zekere grenzen houden van de ziekte geen sprake meer kon zijn, het afmaken van het vee toch voortgang doen hebben. 2o. Geeft de uitbreiding van het mond- on klauwzeer in dc provincie Overrjsel den Minister geen- aanleiding om met het af maken van vee te eindigen? 3o. Welke omstandigheden waren oorzaak dat eerst gcruimen tjju nadat het vee uit do stallen verwijderd was, clcze zijn ontsmet geworden? 4o. Is het juist dat bet vee dat niet afge maakt werd, verkocht is geworden tegen den prijs van f0.30 per pond en daarna bet vleesch met hoogo winst is uitgevoerd go- worden? Waarom werd het vleesch niet voor de consumptie hier to lande beschikbaar ge stold? 5o. Naar welke regelen wordt de bedrijfs schade van hen, wier vee is afgemaakt vergoed? James drukte dein braven^man de hand en, sprak niet voider over schadeloosstel ling. Het kostte Oblousky geen moeite om van zijn nieuwen bestuurder, dian Ihij met den toestand op de hoogte stelde, een on beperkt veriof te krijgen cn dern volgen den dag' gbïg hij mei James Swift op reis. Zij maakten de reis over Zwiitserland, opdat Oblousky het lijk, op dein Finster- aarhorn gevonden, zou kunnen herkennen en voor de justitie te Meiringen zijn ver klaring afleggen. James wilde verder-ook in Zwitserland nog verdere nasporingen doen, ten einde volledig op de hoogte te komen van alles wat daar met Hector d'Alleret gebeurd was en alle (bewijzen te verzamelen, die noodig waren om den misdadiger te doen veroordeelen. Hij liet zich daarom bij den officier van justitie te Meiringen aandienen, wien hij meedeelde, dat hij dn staat was inlichtin gen to verschaffen omtrent het op den Finsteraarhorn gevonden* lijk, dat men in een kelder op het kerkhof te Imhof had bewaard. De onderzoeksrechter vertrok met Swift en Oblousky daarheen en de Rus werd Tn tegenwoordigheid van het lijk gebracht. Zoo er nog eenige twijfeil bestaan had, zou zij door deze confrontatie zijn uitge sloten en tevens 'kreeg Oblousky hier door de verwonding, die op lïet lijk viel waar te nemen, «de overtuiging, dat Hector d'Alleret door een misdadige hand geval len moest zijn. Wie kan dat gedaan hebben? riep hij in vertwijfeling uit. Weet gij ook of mijnheer d'Alleret een of anderen vijand had? vroeg rto on derzoeksrechter. Ais be3tuuider eoner mijn-exploitatie kon hot zijn dat hij met iemand in geschil gekomen, «.wta, die zich op hem had wilton wreken. Hij was een door en door goed overste, antwoordde de secretaris, en elk die met hom in aanraking kwam, had slechts achting en waardeering voor hern. Trouwens,, ik heb hem, toen hij uit Toela vertrok, zelf naar den trein gebracht en gezien dat hij alleen in zijn coupé zat. Ei* kon aan oen tusschenstabioin nog iemand bij hem zijn ingestapt, zeide de onderzoeksrechter. Hier merkte James Swift op: Het is zeer onwaarschijnlijk dat de moord een wraakneming is geweest, om dat in dat gevat de moordenaar zeker niet zoo lang gewacht zou hebben. Tevens ligt deze plaats geheel buiten den reisweg, die mijnheer d'Alleret naar Parijs maken moest. Was de verslagene Parijzenaar? vroeg de onderzoeksrechter. Hij was althans Fransohraan, maar hii heeft het laatst te Toela in Rusland gewoond. Er bestonden reeds vermoedens, dat hij vermoord was en die vermoedens zijn thans tot zekerheid geworden. En zijn er ook vermoedens omtrent den dader? Er rust zware verdenking op een man die te Parijs woont en daarom reeds sdherp in liet oog gehouden wordt. Ik ben op reis gegaan met het doel, bewijzen to gen hem te verzamelen en heb die nu In voldoende mate om, zoodra ik terug ben, aan de justitie to Parijs vervolging en aanhouding van den verdachte- te verzoe ken. De onderzoeksrechter wees naar Oblous ky, die, zonder op het gesprok tusschen de beide anderen acht te slaan, niet be traande oogen en afgewend geLaat van den doode stond to staren en zeide: Dan zal dk dezen heer in verhoor ne men en het proces-verbaal opzenden aan het parket to Parijs. Dat wilde ik u verzoeken, zeide Ja mes. Wees zoo goed ons to volgen, mijn heer Oblousky, dan kunt gij aan mijn heer den onderzoeksrecihter uw verklaring afleggen. Na nog een langen smartelijken blik tot afscheid op het lijk te hebben gewor pen, volgde Oblousky de beide anderen naar het raadhuis, waar de onderzoeks rechter hem dn verhoor nam on zijn ver klaring door den griffier op schrift deed stolden. Gaan wij nu naar Parijs? vroeg de Rus, vol ongedutd om den dood van zijn gewezen overste te wrekein. Nog niet, antwoorddeSwift. Wij moeten eerst nog to Luzorn zijn. Volgen* een brief, door zijn familie ontvangen; moet Mr. d'Alleret daar vertoefd hebben en ik hoop er nog meer bewijzen togen den moordenaar te vinden. De postwagen bracht hen toru^ naae Meiringen, van waar zij onmiddetUjlc tutoQ Luzern vertrokken. (Wordt vervolgd)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1915 | | pagina 1