OFFICIEELS KERKLIJST
Sfetclcbclve Bott/tanf
ra
K®
K®
<m>rm/t>\miïmmvffl
ra
Derde Blad.
ssshbh 58S322
VAN
Zaterdag 6 November 1915.
He ZONDAG NA PINKSTEREN.
IM uit den brief van den heiligen Paulus
aan de Colos9enser9 III. 12—17.
oeders! Weest als uitverkorenen, als
liligen en geliefden van God, vol van
^hartigheid; omgordt u met goeder-
ijfenheid, ootmoedigheid, zachtmoedig-
ijid en verduldigheid, elkander verdra
aide en vergevende, zoo iemand tegen
fo ander eenige klacht heeft, gelijk de
flrtr aan u vergeven heeft, zoo moet gij
indoen. Maar behalve dit alles, moet gij
i liefde hebben, die de band dar
uifliaaktheid is. En dat de vrede van
Uristus de overhand hebbe in uwe har-
Bi, tot welken gij ook geroepen zijt, in
lichaam: en weest dankbaar. Dat
ill woord van Christus overvloedig in u
pna, met alle wijsheid. Leert en var
iant elkander door psalmen, lofzangen
geestelijke liederen, zingende voor God
IÜ hartelijke dankbaarheid. Al wat gij
hetzij in woorden of werken, doet
fies ia den naam van den Heer Jezus
Jristus, God den Vader door Hem dan
aïde.
Evangelie uit den H. Matt he us XIII
24—30.
dien tijd stelde Jezus aan het volk
fcse gelijkenis voor, zeggende: het rijk
Ier hemelen is gelijk aan eenen mensch.
die goed zaad op zijnen akker gezaaid
xelt. Maar terwijl de menschen sliepen,
worn zijn vijand en zaaide onkruid tus-
jthin de tarwe; en hij ging heen. Toen nu
talmen warén opgeschoten en vruch-
tffldroegen, vertoonde zich ook het on-
En de knechten van den huisva-
dfrhvamen hem zeggen: heer, hebt gij
goed zaad op uwen akker gezaaid?
S» komt er dan onkruid in? Hij ant-
tthlde hun: Uit-heeft—ecTT-rijauU go-
dain. De knechten zeiden hem: wilt gij,
"wij het gaan verzamelen? Hij ant-
iwrdde: neen. opdat gij, het onkruid
litplukkende, niet te gelijk de tarwe uit
tel. Laat beiden opgroeien tot den
logst; en ten tijde van den oogst zal ik
de maaiers zeggen: plukt eerst het
«kruid bijeen, en bindt het in bussels,
te verbranden; en vergadert de tarwe
mijne schuur.
Verklaring van het Epistel.
Niet'altijd waren het gunstige tijdingen
Sint Paulus tijdens zijn gevangen-
üliap te Rome van de verschillende Chris
tengemeenten ontving. Zoo moet Epaphras
hoofd dér gemeente te Colossae, den
Apostel hebben gesproken van de dwaal
leringen, die in zijn kerk werden ver-
Doch van den anderen kant kon
toch ook aan Paulus de mededeeling
toen, dat zijn geloovigen over het alge
meen vervuld waren met een hartelijke
liefde voor den Apostel, ofschoon zij dezen
nimmer in hun midden hadden mogen
ontvangen. Dat troostte den .heilige zeker
uit dankbaarheid voor hunne toegene-
foheid bidt de Apostel dagelijks voor die
Colossae, dat God hen mocht vervullen
do kennis van Zijn wil in alle wijsheid
geestelijk verstand. Het is inderdaad
liefweini'g, wat de H. Paulus hier voor de
ajnen afsmeekt, maar het is tevens iets
noodzakelijks. Hij vraagt niet slechts,
zij de verordeningen en wetten Gods
alle opzichten mogen leeren kennen,
naar ook dat zij die volledige kennis in da-
mogen omzetten. Het behoeft niet ge-
»gd te worden, dat een dergelijk gebed aan
God aangenaam was en dat het ook door
met zeer veel vrucht kan worden ge-
dort: ja, wij mogen zelfs met vertrouwen
priemen, dat het zeker bij God verhoo-
tng zoude vinden. En wat zou dan de
Tucht zijn van ons bidden? Wij zullen
'feardoor wandelen,, Gode waardig, vrucht
dragend in alle goede werken en op-
poeieiud in de kennis van God. Wij zul
ten den naam van Christen, d. i. volge-
tog van Christus, met eere dragen: wij
tollen ons toeleggen op al de goede wer-
teoa, waartoe wij naar onzem süaat ern
gehouden zijn: wij zuilen vooruit
gaan in de kennis van God, want niets is
tr, wat meer ons verstand benevelt en
verduistert, dan het leiden van een niet
ruchtig leven. Wij zullen voorts op
gebed versterkt worden met alle
tracht naar de macht van Gods heerlijk-
beid tot lijdzaamheid en lankmoedigheid
toet blijdschap. Wie toch zal durven ont
kennen, dat er ons een goddelijke kracht
•toodig is, om de beproevingen des levens
biet alleen met gelatenheid, maar zelfs
toet vreugde te verduren? Is het wonder
'torder, dat -de H. Paulus ten slotte nog
"oor de zijnen de genade der dankbaarheid
«smeekte? De-ze deugd toch zou zijne lezers
z&l ook ons geschikt maken voor nieu-
jto weldaden. En redenen van dankbaar-
jjtoö zijn er in overvloed! D.oor oene on-
kgrijpelijke goedheid heeft God ons ver
lost van de slavernij des duivels, ons
aangenomen tot Zijne kinderen, ons erfge
namen gemaakt van het rijk Zijner glorie:
eai dit tem koste van het Bloed van Zijn
«eniggeboren Zoon, Dien Hij niet spaar
de, maar overgeleverd heeft voor ons
aller zonden. Volkomen past het ons der
halve met den Psalmist uit te roepen: ,,Ik
wil den Heer loven ten allen tijde: Zijn
lof zij gedurig in mijnen mond. Loof
mijne ziel den Heer en vergeet niet één
van Zijne weldaden." (Ps. 23, 2; 102, 2.)
H. N. P. J. BERKHOUT,
Leimuiden. Kapelaan.
Verklaring van het Evangelie.
Wanneer het kerkelijk jaar meer dan
24 Zondagen na Pinksteren heeft, dan
wordt voor de Zondagen tusschen den
23sten en den laatsten Zondag na Pinkste-
rem in de Mis gelezen het epistel en evan
gelie vtTn de Zondagen na Driekoningen,
welke door het vroegere invallen van
Zondag Septuagesima zijn overgebleven.
Vandaar dat op dezen Zondag gelezen
wordt het evangelie van den 5en Zondag
na Driekoningen, waarin ons wordt voor
gehouden de gelijkenis van het onkruid
onder de tarwe.
De goddelijke Zaligmaker vergelijkt
daarin „het rijk der hemelen" d. w. z. het
door Hem gestichte Godsrijk op aarde, de
H. Kerk, met een akker, waarop door den
bezitten, den eigenaar er van, goed zaad
is uitgezaaid. Maar „terwijl de menschen
sliepen", d. w. z. in den nacht, die zich
beter dan de dag leent voor booze daden,
kwam de vijand van den landheer onkruid
zaaien onder de tarwe. Met dit onkruid is
bedoeld de dolik, een woekerplant, die
in Palestina welig tierde vooral op de
korenvelden. Ze groeit tegelijk op met de
tarwe en is niet gemakkelijk er van te
onderscheiden, vóórdat de tarwe-vrucht
zich gaat zetten; doch dan zijn de wortel
tjes van de dolik zóó ontwikkeld, dat ze
zich tusschen do worteltjes van de tarwe
hebben vastgewerkt. Vandaar dat de
de Kerk van Christus, de akker Gods, altijd
heilig blijft, al zijn er slechte christenen
en odtrouwe katholieken. Eindelijk blijkt
uit deze gelijkenis overduidelijk, dat er
eenmaal r?en tijd komt, waarop zoowei
goed ais kwaad op rechtvaardige wijze
zal worden vergolden. Boyendien wil de
II. Kerk door deze gelijkenis ons herin
neren aan het naderend oordeel, waarin
wij van Christus als rechtvaardig Rechter
loon naar werken zullen ontvangen.
CHR. S. DESSING,
Heilo, Kapelaan.
Liturgische beschouwingen.
laat bemerkten, en daarbij hun verwon
dering ie kennen gaven over dien over
vloed van onkruid, wijl zij maar al te
goed wisten, dat zij den akker van te
voren nauwkeurig hadden gezuiverd en
dat er slechts goed zaad gezaaid was. En
met droefheid in zijn stem zeide hun
meester, dat dit het werk was van zijn
vijand. In hun ijver waren de dienaren
aanstonds bereid, om den akker van het
schadelijke onkruid te zuiveren. Doch de
heer doorzag zeer terecht, dat dit nu niet
zou kunnen geschieden zonder schade te'
doen aan de tarwe; en daarom stelt hij
hun voor beiden te laten opgroeien tot den
oogsttijd. Want dan konden zij zonder
gevaar voor de taiwe het onkruid gemak
kelijk bijeenzamelen om het vervolgens
als nietswaardig te verbranden.
De goddelijke Zaligmaker heeft zelf een
verklaring gegeven van deze schoone ge
lijkenis.- Want nadat Christus non twee
andere gelijkenissen, n.l. van het mosterd
zaad en het zuurdeeg, aan het volk had
voorgesteld en de menigte zich ver
wijderd had, vroegen de apostelen aan
Jezus: „Verklaar ons de parabel van het
onkruid onder de tarwe." Toen gaf Jezus
nun de volgende verklaring der gelijke
nis: „Wie het goede zaad zaait is de Zoon
des Menschen,. n.l. Christus zelf. De akker
is de wereld. Het goecie zaad zijn de kin
deren des rijks, n.l. de braven, die door
hun vriendschap met God kinderen zijn
van Gods rijk, erfgenamen van het hemel
rijk. „Het onkruid zijn de kinderen des
boozen", degenen n.l. die in staat van
doodzonde leven en daardoor inderdaad
kinderen des booze.n, van den duivel, zijn,
vooral ook "de slechte christenen, die door
hun zondig levensgedrag een ergernis
zijn voor hun omgeving. „De vijand, die
het zaait, is de duivel". Hij is de vijand
van God, die God's werk op aarde wil
bederven en vernietigen, en dat ook bij
voorkeur doet als de menschen slapen,
wanneer hij het oogenblik daartoe het
meest gunstig en geschikt acht-, b.v. bij
gebrek aan waakzaamheid en voorzich
tigheid. „De oogst is de voleinding dei-
eeuwen. De oogsters zijn de Engelen."
Aan het eind der tijden, als Christus zal
verschijnen om recht te spreken over het
menschdom in het algemeen oordeel, dan
zal Hij Zijn Engelen uitzenden. „En zij
zullen uit Zijn rijk verzamelen alle erger
nisgevers en hen, die ongerechtigheid ple
gen." De Engelen zullen al degenen, die
anderen tot zonde verleidden en zelf ook
slecht, leefden voor Gods oordeel brengen;
en dan zullen dezen als onkruid gewor
pen worden in het eeuwige vuur der hel,
waar. zij altijd zullen weenen en knarse
tanden van smart, spijt en wanhoop.
Maar de goeden zullen als kostelijke koren
halmen bijeengebracht worden in de voor
raadschuur van Jezus' schitterend hemel
rijk. „Dan zullen de rechtvaardigen als
de zon blinken in het rijk huns Vaders."
Drie groote waarheden leert ons deze
gelijkenis. Vooreerst dat God om wijze
redenen wel het kwaad toelaat, maar dat
de duivel alleen middellijk of onmiddel
lijk de bewerker er van is. Vervolgens dat
LITURGISCHE GEWADEN.
XIV.
A. MISGEWADEN
Kleuren. (Vervolg).
3. Groene kleur.
Het groen is een middenkleur tusschen
het zachte wit en het krachtige rood:
daardoor is deze kleur zacht en weldadig
voor het menschelijk oog. Vandaar dat
wijs spreken van „lieflijke" lente: dan
worden wij verkwikt door de aanschou
wing van de rondom ons groenende en
bloeiende natuur, waaruit nieuw, jeugdig
leven spreekt en die ons vervult van de
blijde hoop op een rijken oogst. Vandaar
dat de groen© kleur altijd gegolden heeft
als het zinnebeeld der hoop.
Deze zinnebeeldige beteekenis der groe
ne kleur kan op verschillende wijzen op
het leven der Kerk worden toegepast. Ge
lijk het groen ons ook verkwikt en frisch-
heid brengt, zoo wordt ook de christen
vooral door dé deugd der hoop in den
strijd des levens gestqekt en getroost en
wordt'het lijden in vreugde veranderd, ge
lijk St.- Paulus ons zegt; „weest door de
hoop blijde en geduldig in tegenspoed."
Het groen is in de natuur een teeken van
leven: in de bovennatuurlijke orde geldt
het groen d aarorn alwzi nneboeld van het
'"genade en der
hemelsche grorie,, waarop-tiy
hoop. gevestigd heeft.
Deze zinnebeeldige opvatting is geheel
in overeenstemming met het wezen der H.
Kerk. Christus zelf vergelijkt zijn Kerk
met een boom, die statig zijn kruin ten
hemel heft en zijn schaduwrijke' takken
en bladeren wijd uitspreidt over heel de
aarde. In groene gewaden tooit -zich de
Kerk om uit te drukken hare vreugdevolle
hoop op de altijd bekoorlijke en groenen
de dreven van het hemelsche paradijs,
waar de zaligen eten van den „boom des
levens", wiens bladeren niet afvallen en
den volkeren strekken tot heil.
Daar het groen een middenkleur is,
wordt het gebruikt op die dagen, welke
geen bijzonder feestelijk karakter dragen
noch ook bijzondere dagen van boete zijn
(van Drie Koningen tot Septuagesima, en
na het Octaaf van Pinksteren tot aan den
Advent). Hierdoor wordt in ons hart op
gewerkt de zoete hoop op de hemelsche
goederen, die Christus voor ons door zijn
geboorte, zijn lijden en dood heeft ver
diend, die zoete hoop, welke voor ons ar
me ballingen, die zuchten in dit tranen
dal, een veilige leidster en een hechte stut
is op onzen pelgrimstocht naar 't hemel
sche vaderland!
J. P. VERHAAR Pr.
DE VAANDRIG.
(Naar het Fransch.)
Het regjment stond in slagorde op een
helling van den spoorweg en diende het
geheele Pruisische leger tot mikpunt. Men
iusileerde elkaar op een afstand van
vier-en-twintig meter. Officieren riepen:
„Liggen!" maar niemand wilde gehoor
zamen en het fiere regiment bleef staan,
om zijn vaandel geschaard. Op de uitge
strekte,'door de ondergaande zon besche
nen vlakte, geleek deze menigte mannen,
in dikken rook, gdtiuld, een kudde, in
het open veld door een geweldig onweer
verrast.
Er viel een regen van kogels op die hel
ling! Men hoorde niets dan het geknetter
van het geweervuur, het dofie geraas,
waarmee de eetketeltjes in de sloot rol
den als de gspannen snaren van een
akelig en luidklinkend instrument. Van
tijd tot tijd verdween het vaandel, dat
boven de hoofden uitstak, in den rook; dan
klonk een ernstige en fiere stem boven het
geweeirvuur uit: „Het vaandel, jongens,
het vaandel!......''
Onmiddellijk wierp zich een officier in
den rooden damp en liet vaandel wapper
de, als herleefd, opnieuw boven het veld.
Twee en twintigmaal viel het!... Twee
en twintigmaal werd zijn nog lauwe stok,
ontglipt aan de hand van een stervende,
gegrepen en weer omhoog gestoken; toen
na het ondergaan van de zon, wat er nog
over was van het regiment nauwelijks
een handvol manschappen langzaam
den aftocht blies, was het vaandel niet
meer dan een doorschoten lap in de han
den van sergeant Hornus, den drie en
twintigsten vaandrig van den dag.
Die sergeant Hornus was een oude
snorrebaard met drie strepen, die nauwe
lijks zijn naam wist te spellen en twintig
jaar noodig bad gehad om zijn onderoffi-
ciersstrepen te halen. Zijn laag, bol voor
hoofd, zijn rug, gebogen onder den ran
sel, drukt© al de ellende van den vonde
ling uit. Daarbij stotterde hij een beetje,
maar om vaandrig te zijn behoeft men niet
welsprekend te wezen. Op den avond na
de slag zei de kolonel tot hem: „Je hebt
het vaandel, kerel; welaan behoud het".
En op zijn armoedige kapotjas naaide de
marketenster dadelijk de gouden tweede
luitenants-bies.
Dat was liet eenige oogenblik van trots
in dit leven van vernedering. Oogenblik-
kelijk richtte de gestalte van den ouden
militair zich op. De arme man, gewend
krom te loopen, met de oogen naar den
grond, had voortaan een fiere houding en
keek altijd opwaarts om het vaandel te
zien wapperen en het geheel recht, heel
hoog te houden, boven dood, verraad,
vlucht.
Ge hebt nooit een man zoo gelukkig ge
zien als Hornus, wanneer hij den met ko
per beslagen stok met beide handen vast
hield. Hijsprak niet, hij vertrok geen
spier. Ernstig als een priester, zou men
gezegd hebben, dat hij iets heiligs droeg.
Heel zijn leven, al zijn kracht was in zijn
vingers, die krampachtig de mooie lap, het
mikpunt der kogels, omhoog hielden en in
den uitdagenden blik, waarmede hij de
Pruisen te gemoet ging, alsof hij zeggen
wilde: „Probeer eens het mij te ontne
men!......"
Niemand probeerde bet, zelfs niet de
dood. Na Borny, na Gravelotte, de bloe
digste slagen, ging het vaandel nog overal
mee doorboord, doorschoten; maar het was
altijd de oude Hornus, die het droeg.
III.
Daarop September, het leger te Metz, de
insluiting, het slijk waarin de kanonnen
roestten,de beste troepen gederdurali-1
heerd door nietsdoen, gebrék aan'levens
middelen, tijdingen, stervend van
noch soldaten hadden "vertrouwen ojT 3e
toekomst; alleen Hornus koesterde nog
hoop. Zijn driekleurige lap was voor hem
alles, en zoolang men die nog had, scheen
er niets verloren. Ongelukkig bewaarde
de kolonel het vaandel in een der buiten
wijken van'Metz, omdat er niet meer ge
streden werd; en de brave Hornus ge
voelde zich ongeveer als een moeder, die
van haar kind gescheiden is. Hij dacht ei-
onophoudelijk aan. Werd het verdriet
hem te groot, dan liep hij in een adem
naar Metz, en als hij het dan maar altijd
weer op dezelfde'plaats heel rustig tegen
den muur vond staan, kwam hij voi moed,
vol geduld terug en droomde in zijn door
natte tent van veldslagen, van voorwaarts-
rukken, waarbij de drie kleuren, wijd ont
plooid, daarginds boven de loopgraven dei-
Pruisen wapperden.
Een order van maarschalk Bazaine ver
nietigde zijn illusies. Op zekeren morgen
toen Hornus wakker werk, vond hij 't ge
heele kamp in beweging, de soldalen
stonden in groepen, zeer opgewonden en
balden woedend de vuisten in de richting
van de stad, alsof zij de schuldige bedreig
den, die zich daar bevond. Laten wij hem
oplichten!" werd er geroepen... „Fusileert
hein!" En de officieren zeiden niets... Zij
liepen terzijde, met gebogen hoofd, al-s
schaamden zij zich voor hun manschap
pen. Het was ook wel om zich te scha
men. Aan honderd-vijftig-duizend goed
gewapende, strijdbare.soldaten, was juist
de order van den maarschalk voorgelezen,
die hen zonder strijd aan den vijand
overleverde.
„En de vaandels?" vroeg Hornus ver-
bleekendDe vaandels waren overge
leverd met de rest, met de geweren, wat
er van de uitrusting over was, alles
„Dr... Dr... Drommels..." stotterde de
arme man. Zij zullen het mijne toch niet
hebben. En hij liep hard naar de stad.
IV.
Ook hier heerschte groote opwinding.
Burgerwacht en burgers liepen schreeu
wend heen en weer. Afgevaardigden,
trillend van toorn, waren op weg naai
den maarschalk. Ilornus zag niets, hoor
de niets. Terwijl hij.voortholde, dacht liij
in zich zelf.
,,Mij mijn vaandel afnemen!... Och
kom! Is 't mogelijk? Heeft men 't recht
niet toe! Laat hij de Pruisen geven wat
van hem is, z'n gouden koetsen, en zijn
mooi zilveren vaatwerk uit Mexico! Maar
dat, dat is van mij. Dat is mijn eer. Ik
verbied, dat men eraan raakt."
Al die korte zinnen werden afgebroken
onder het loopen en door zijn stotteren;
maar de oude had toch een plan. Een
lieel duidelijk en goed vastgesteld plan;
het vaandel; meenemen., naar het' regft
ment, en zich een weg banen dwars door
de Pruisen heen met allen, die hem wil
den volgen.
Toen hij daarginds aankwam, liet men
hem zelfs niet binnen. De kolonel, die ook
al woedend was, wilde niemand zien..,
Maar Hornus nam daarmede geen ge
noegen. Hij schreeuwde, duwde den op
passer op zijde;
„Mijn vaandel... ik wil mijn vaandel
hebben..Eindelijk werd hot venster
geopend.
„Ben jij het Hornus?"
„Ja, kolonel, ik......"
„Alle vaandels zijn in het arsenaal...
„ga daar maar heen, dan krijg je oen
regu
„Een regu?Waarom?
„Het is de order van den maarschalk..."
„Maar kolonel
„Loop naar de maan!en het ven
ster ging weer dicht.
De oude Hornus wankelde als een bo-
schonkene.
„Een regu... een regu..." herhaalde hij
werktuigelijk. Eindelijk ging hij weer
weg, hij dacht nog slechts aan één ding,
namelijk dat het vaandel in het arsenaal
was en dat hij het tot eiken prijs terug
moest hebben.
De deuren van het arsenaal stonden
wijd open om de Pruisische bagagewa
gens door te laten die in rijen wachten op.
de binnenplaats. Toen Hornus binnen
trad rilde hij. Al de andere vaandrigs
waren, daar, vijftig of zestig officieren,
dieptreurig en zwijgend, en als men die
donkere wagns zag, en de mannen daar
achter gegroepeerd met ontbloot hoofd,
dan dacht men aan een begrafenis.
In een hoek op het modderige plaveisel
lagen door elkaar, op een hoop, al do
vaandels van het leger van Bazaine. Welk
een treurig gezicht, die lappen schitterend
gekleurde zijde, die resten van gouden
franje en fraai bewerkte stokken, al die
roemrijke dingen op den grond geworpen,
bevuild door regen en slijk! Een officier
van de administratie nam ze een voor een,
en bij het afroepen van zijn regiment kwam
elke vaandeldrager naar vorén om een
regu in ontvangst te nemen. Stijd, onbe
weeglijk, hielden twee Pruisische officie
ren toezicht op het laden.
En ge gingt dus heen, o heilige, roem
rijke flarden, uw scheuren toononde,
droevig slepend uv«r hel plaveisel als vo-
lus» van de zon bij lange
marschen was nog zichtbaar in uw ver
schoten plpoien. In de sporen der kogels
bewaardet ge de herinnering aan onbe
kende dooden, nu hier, dan daar geval
len, onder liet vaandel, dat tot mikpunt
diende
„Hornus, het is jouw beurtJe wordt
opgeroepenga je regu halen..."
Alsof hij aan een regu kon denken.
Het vaandel was daar, vóór hem. Het
was wel het zijne, het mooiste, het meest
gehavende van alleEn toen hij het
terugzag geloofde hij nog daar boven op
de helling te zijn. Hij hoorde de kogels
fluiten, de eetketeltjes verbrijzeld worden
en de stem van den kolonel roepen: „Het
vaandel,jongens-
Zijn twee en twintig kameraden wuren
gesneuveld en hij, de drie en twintigste
sprong op zijn beurt naar voren om het
arme vaandel, dat wankelde, bij gebrek
aan steun, op te heffen, hoog te houden.
O! hoe had bij gezworen het te verdedi
gen, liet te behouden tot zijn dood. En
nu
Toen hij daar aan dacht steeg het bloed
hem-naar het hoofd. Geheel buiten zich
zelf, razend, wierp hij zich op den Prui-
sischen officier, ontrukte hem zijn ge
liefd vaandel: daarna trachtte hij het om
hoog' te steken., heel) hoog, heel! i*?cht,i
onder de kreet: „liet va. maar zijn
stem stokte in zijn keel. Hij voelde den
stok beven, uit zijn handen glijden. In
deze loome atmosfeer, deze drukkende at
mosfeer, die zoo zwaar weegt op eeu over
gegeven stad, kon niets fiers meer be
staan.En de oude Ilornus viel van den
bliksem getroffen.
KERKBERICHTEN.
ALPHEN.
varomie van den H Bonifacius.
Zondag: Feestdag v. d. 11. WilOibrordus.
II.II. Missen 7 uur; 8.30 uur 10 uur
Hoogmis; 1.30 uur Catechismus; 2.30 uur
Vespers; 4.30 uur Confer, van het Juve
naat.
Geheel do week de II.II. Missen 7 uur,
.7 uur (Kapel); 8.15 uur.
Zaterdag: 8.15 uur gezongen ftouwmto voor
de weldoeners der Kerk.
BODEGRAVEN.
Parochie van den H. WiHlbrordus.
Zondag: 7 en 10 uur II.II. Missen; 7 uun
Lof.
Maandag: 7.30 uur II Mis.
'Dinsdag: 7.30 en 8.30 uur 11 MLa.
Woensdag: 7.30 en 8.30 uun 11. MLs.
Donderdag: 7.30 uur U. Mis
7 uur Lof ter eere van het II. Sacrament.
Vrijdag: 7.30 en 8.30 uur II. Mis.
Zaterdag: 7.30 en 8.30 uur H. Mis. Van
4 uur gelegenheid om te biechten.
Eiken ochtend G.15 uur uitreiking der
II. Communie.
Eiken avond 7 uur Rozenhoedje om door
de voorspraak van Maria den vrede, van
Gok! af te smeokon.