OFF1CIEELE KERKUJST
S)e£clcbolic (Bomant
Derde Blad.
VAN
to
aterdag 16 October 1915
ZONDAG NA PINKSTEREN.
,uit den bl ief van den heiligen Paulus
aan de Ephesiër^ VI 10—17.
Broeders! wordt krachtvol in den Heer
in de sterkte zijner macht. Bekleedt u
{de wapenrusting Gods, opdat gij he-
itid moogt zijn tegen de lagen des dui-
B Want wij hebben den strijd niet te-
het vleesch en bloed, maar tegen de
rsten en de machten, tegen de wereld-
Iteerschers dezer duisternis, itegen het
uzê geestendom in de lucht. Doet daar-
i aan de wapenrusting Gods, om ten
/aden dage weerstand te kunnen bie-
0 en, in alles volmaakt zijnde, staande
kunnen blijven. Houdt derhalve stand,
te lendenen met de waarheid omgord,
[harnas der gerechtigheid aangedaan,
'uw voeten geschoeid hebbende met de
réidwilligheid van het Evangelie des
»ös; en neemt in alles het schild des
loot», opdat gij daarmede al de vurige
jleti des boozen vijands kunt uitdooven,
rat ook den helm der zaligheid en het
'aard des geestes, dat het woord Gods
Evangelie uit den H. Mattheus XVIII.
23—35.
10 dien tijd sprak Jezus tot zijn Discipe-
gelijkenis: het Rijk der hemelen
gelijk aan een koning, die afrekening
ilde houden met zijn dienaren. En toen
begonnen was met afrekenen, werd er
tvoor hem gebracht, die hem tiendui-
talenten schuldig was. Daar deze
Itier niets had om «te betalen, gebood
ju heer hem, zijn vrouw en kinderen en
wat hij bezat te verkoopen, en te be
ien. Doch die dienaar viel neder en
I: heD geduld met mij, en ik zal u alles
dalen. De heer nu ontfermde zich over
en: dienaar, liet hem gaan en schold
schuld kwijt. Maar toen die die-
lar heenging, vond hij een zijner me>de-
wiaars, die hem honderd tienlingen
huldig was, en deze aangrijpend, neep
hern d$ keel toe, zeggende: betaal,
ai gij schuldig zijt! Zijn medeknecht nu
11 voor hem neder en smeekte hem: heb
Eduld met mij, en ik zal u alles betalen.
öcIi hij wilde niet; maar heengaande
hij hem in de gevangenis, totdat hij
schuld zou betaald hebben. De mede-
lechten nu, ziende, wat er plaats had,
erden zeer bedroefd; en zij kwamen en
»klen hunnen heer alles mede, wat er
ibeurd was. Toen riep'zijn heer hem en
«de tot hem: booze knecht! de geheele
:buld heb ik u kwijtgescholden, omdat
mij gesmeekt hebt; moest gij u dan
ok niet ontfermen over uwen mede die
aar, gelijk ik mij ontfermd heb over u!
in toorn ontstoken, leverde zijn heer
em'over aan de beulen, totdat hij de ge-
ede schuld zOu hebben afbetaald. Even-
us zal ook mijn hemelsche Vader u
lenindien gij niet, ieder zijnen broeder,
an harte vergeeft.
Verklaring van het Epistel.
Dat het leven des menschen op aarde
in voordurende Strijd is, is eene gedachte,
't op meer dan ééne bladzijde der h'.
■hrift hare uiting vindt. In dien strijd
unnen wij zegevieren, maar dan dienen
'ij de wapenen te hanteeren, die de h.
'aulus in het Epistel van heden aan-
teft.
Het eerste wapen is het vertrouwen op
kracht der genade en het mistrouwen
ons zeiven. Wie toch zijn wij, dajt wij
iet vertrouwen den strijd zouden durven
hnbinden tegen onze vijanden? Maar van
tol anderen kant en dit geefs ons moed
als God met ons is, wie zal dan tegen
kijn? Sterk zijn wij slechts in en door
tol Heer en door het alvermogen van
kracht en wel mogen het goddelijke
Openen zijn, waarmede wij ons beklceden
pal te kunnen staan tegenover de he
ugelijke listen des duivels. Inderdaad,
"wit zelden of nooit zal de Sa/fan ons
®P*tilijk den strijd aandoen, maar listig
Wend, welke onze zwakke zijde is, zal
«j ons juist daar aanranden en ten val
tongen. ,,De duiver weet, zegt d« H. Leo,
jde hij moet bekoren door den drift der
^eerlijkheid, wie vangen door de aan
delen der gulzigheid, wie ontsteken door
vuur der onzuiverheid, wie inblazen
iet vergif van nijd; hij weet, wie hij moet
tontellen door droefheid, wie bedriegen
®°or blijdschap, wie overvallen door vree-
[e' wie door verwondering verleiden. Hij
inderzoekt een ieders gewoonte, zorgen
genegenheden en waar hij hen het meest
«kommerd vindt, daar zoekt hij meest
middelen om te schaden." Hij is dan
k de voornaamste vijand, tegen wien
J te kampen hebben met het zestal wa*
^T!en' die hier achtereen vol gen s worden
wsemd. Onze lendenen dienen wij te
Pgorden met de waarheid, ons harnas
aJ de rechtvaardigheid, onze voeten moe
ten geschoeid zijn met de bereidwilligheid
om het Evangelie des vredes te verkondi
gen en het~ geloof moet ons dienen als
'schild, waartegen wij de vurige pijlen
van den boozen vijand kunnen uitdooven.
De hoop op het eeuwig geluk strekke ons
ten helm en dan in de hand het geestelijk
zwaard van het woord van God. Eerst en
vooral dienen wij ons te bezielen met een
onwrikbaar geloof, levend door de liefde:
dat geloof zal zich dan uiten door een
rechtvaardig leven, door een ijveren voor
eigen zaligheid niet alleen, maar ook
voor die van den evennaaste. Ziedaar dat
gene, waartoe de Apostel ons vermaant:
maar dan ook kunnen wij den kwaden dag
d. i. den dag der bekoring afwachten:
want met zulke wapenen is ons de over
winning zeker. Al zouden wij dan ook
wandelen te midden van de schaduwen
des doods, wij zouden niet behoeven te
vreezen, want God zal dan in en met ons
strijden.
H. N. P. J. BERKHOUT,
Leimuiden. Kapelaan,
Verklaring van het Evangelie.
Toen Jezus op zekeren dag' Zijn leerlin
gen onderrichte over hun toekomstig
apostolisch ambt, en daarbij hun ook de
macht verieende om te hinden en te ont
bonden, stelde Petru9 aan Jezus de vraag:
..Heer, hoe dikwijls moet lik mijn broeders,
die tegen mij misdoet, vergeven? Tot ze
ven malen tee?" De goddelijke Zaligma
ker antwoordde hem daarop: ,Niiet tet
zeven mailen, zeg Ik u, maar tot zeventig
maal zeven malen." Aan dit antwoord nu
verbindt. Jezus de gelijkenis, welke ons 'in
het Evangelie van dezen Zondag wordt
voorgehouden, en waarmede Hij nog dui
delijker wiPIde .aangeven, dat wij altijd be
reid moeten zijn om te vergeven aan hen,
die ons beleedigd hebben.
Jezus ste'l ons voor een koning, 2Ke af
rekening gaat houden met zijn dienaren,,
waaronder te verstaan zijn beambten of
beheerders der rijksdomeinen, ofwel de
bestuurders der provinciën. Een hunneT
wilde zich blijkbaar, wijl hij zich van
schuld bewust was, aan de afrekening
onttrekken, daarom bracht men
hem vóór den koning. Deze dienaar
was aan den koning schuldig een som van
tienduizend .talenten, ongeveer 45 miiWioen
gulden. Hij had echter niets om diie reu-
zenschuld te (betalen; en daarom geeft de
koning bevel, om hem met zijn vrouw en
kinderen en al zijn bezittingen te verkoo-
pen, om met den opbrengst daarvan al
thans voor een. gedeelte de schuild te vol
doen, iets waartoe de koning volgens de
wet ten voililie gerechtigd was. In zijn angst
en. vertwijfeling bij dat vreesedijke vooruit
zicht, 'het verlies van alles wat hem lief
en dierbaar is, werpt hij zich voor de voe
ten van zijn heer en koning, om een be
roep te doen op diens medelijden eja er-
b arming: ,,Heb geduld met mij en ik zail
u alles betalen." Maar dit laatste kon hij
nooit, omdat de schuld zoo enorm groot
was. Doch de kothing ziet iin die smeekende
woorden het berouw van zijn dienaar en
tevens diens ernstigen wil, om zijn mis
slag goed te maken. Daarom iaat de ko
ning in ?ijn goedheid en medelijden hem
vrij en «schenkt hem zelfs met koninklijke
edelmoedigheid de geheele schuld kwijt.
Vol dankbaarheid over de edelmoedig
heid van zijn heer gaat de dienaar heen.
Doch daar ontmoet hij een zijner mededie
naren, «die hem honderd tienlingen, een
bedrag,, van omstreeks 50 gulden schuldig
is. Nu as hij opeens de goedheid en mild
heid van zijn heer vergeten, de ondank
bare en hartelooze dienaar. Onverhoeds
grijpt hij zijn schuldenaar aan, zoodat hij
hem bijna wurgt, en schreeuwt hem
toe: Betaal wat gij schuLdig zijt!" Be«-
vend van schrik en angst valt de arme
man voor zijn schuldeischer op do knieën
en smeekt hem dringend: ,,Heb gedilld
met mij en ik zal u betalen." Doch de
hardvochtige dienaar is doof voor die
smeekbede ;geen ipedelijden, geen barm
hartigheid kent de zelf zoo begenadigde
nu meer. Hij duldt zelfs geen oogenblik
uitstel, om den dienaar in de gelegenheid
tê stellen, na verloop van tijd hem die
klleine schuld, dat beetje geld terug te
betalen; maar hij laat hem onmiddellijk
in de gevangenis werpen, totdat hij zijn
schuld zal hebben betaald.
Eenige andere dienaren dee konings zijn
getuigen geweest van dit weerzinwekkende
tooneel, en diep verontwaardigd en be
droefd over zulk een handelwijze, gaan zij
onverwijld den koning mededeelen wat zij
gezien en gehoord hebben. Bij liet verne
men v&n dit voorval laat de koning zijn
hardvochtigen dienaar aanstonds bij zich
ontbieden. In gestrenge woorden verwijt
hij hem zijn onbarmhartig gedrag. De
dienaar kan geen enkele verontschuldi
ging inbrengen tegen dit rechtvaardig en
waardig verwijt; nog veel minder durft
hij nu voor de tweede maal het medelijden
van zijn heer inroepen. Had deze hem
eerst alles kwijtgescholden, nu zal hij dèn
meedoogenloozen dienaar gestreng straf
fen; hij laat hem dan ook dadelijk in de
gevangenis werpen, totdat hij de schuld
geheel zal hebben voldaan.
Zelf» voegt Jezji£ aan hét slot fn enkele
woorden er aan toe de verklarende hoofd
gedachte der parabel: „Zoo zal ook Mijn
hemelsche Vader met u bandelen, als niet
ieder uwer zijn broeder van harte ver
geeft." Willen wij aanspraak maken op
de liefde en erbarming van God, Dien wij
zoo dikwijls beleedigen door onze zonden,
dan moeten wij even edelmoedig zijn ten
opzichte van onzen evenmensch, die ons
iets misdoet. Zóó moeten wij .toonen te
begrijpen de beteekenis dier heerlijke bede,
welke dagelijks van onze lippen vloeit:
„Vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij
vergeven aan onze schuldenaren."
CHR. S. DESSING,
I^eilo. Kapelaan.
Liturgische beschouwingen.
XI.
A. MISGEWADEN.
Kleuren.
Reeds hebben wij in enkele artikelen
besproken den oorsprong, de historische
ontwikkeling, de stof, den vorm en de
verschillende beiteekenissen der misgewa
den. Een afzonderlijke bespreking vragen
de liturgische kleuren van bovengenoem
de kledingstukken. Doch aanstonds moe
ten wij vooraf opmerken, dat deze verhan
deling slechts drie misgewaden betreft,
namelijk: manipel, stool en kasuifel,
daar amict, albe en cingel niet van kleur
verwisselen, maar, zooals wij reeds zagen,
altijd wit moeten zijn.
Reeds in de diepe oudheid, vooral bij de
Joden, zien wij verschillende kleuren aan
gegeven voor de verschillende godsdienst
oefeningen. In het Oude Verbond kende
men vier bepaalde liturgische kleuren,
waaraan men ook verschillende zinne
beeldige beteekenissen gaf. Het donker
blauw, de kleur des hemels, verzinnebeel
de God, de goddelijke Openbaring en het
geloof in God; de witte kleur was bet
siymbool van reinheid en heiligheid; de
donkerroode karmozijn-kleur herinnerde
aan het bloed der offers, waardoor God
meest verzoend worden; het purperkleu
rige rood beduidde koninklijke pracht en
majesteit.
Wanneer dus reeds in het Oude Ver
bond de liturgische kleuren zoo juist om
schreven waren, dan kunnen wij dit ze
ker verwachten in het Nieuwe Verbond,
waarin door de kleuren niet alleen
schoonheid en verscheidenheid aan de li
turgische gewaden wordt gegeven, maar
vooral een diepere en religieuser symbo
lische beduiding. Die symboliek werd niet
van te voren vastgesteld maar groeide
uit pieuse gewoonten en voorstellingen der
„levende volkspoëzie des geloofs". Maar
rijk en overheerlijk was die symboliek,
zoo zelfs dat zij voor de li. Kerk meerdere
malen de maatstaf werd bij het vaststel
ten en voorschrijven van de verschillende
liturgische kleuren voor de feesten en
plechtigheden gedurende het kerkelijk
jaar.
Tot in de Middeleeuwen was wit, als
pymbool van feestvreugde, de overheer-
schende kleur. De verklaring hiervan is
gemakkelijk te geven: immers, zooals wij
vroeger reeds zagen, waren de liturgische
gewaden langzamerhand voortgekomen
uit de profane kleederdracht. Welnu, de
profane gewaden bestonden voor feestda
gen gewoonlijk uit witte stof. 't Lag dus
voor de hand, dat ook de liturgische ge
waden (oorspronkelijk waren het de pro
fane feestgewaden) in hoofdzaak wit ge
kleurd waren.
Op het einde der 13de eeuw kwam het
gebruik van meerdere kleuren meer alge
meen in zwang, totdat in de 17de eeuw de
vijf ons bekende liturgische kleuren door
Paus Plus V voor goed werden vastge
steld. Toch werden de kleuren nog al te
veel door elkaar gebruikt; in 1829 kwam
hierin meer eenheid, toen bepaald werd,
dat de misgewaden één dadelijk-herken-
bare hoofdkleur moesten hebben.
De officieele liturgische kleuren zijn deze
vijt: wit, rood, groen, paars en zwart, ter
wijl door de H. Kerk in 1868 nog toege
staan werd om op „Gaudete" (4den Zon
dag van den Advent) en „Laetare" (4den
Zondag van de Vasten) een lichter paars,
namelijk de rose kleur te gebruiken.
In een volgend artikel zullen wij de ver
schillende kleuren afzonderlijk bespreken.
J. P. VERHAAR, pr.
Rozen,
Van Binnen was gepensioneerd kolonel
en sedert eenige jaren weduwnaar. Hij
bewoonde een prachtig buiten in Velum
met een kolossalen tuin, waarin hij naar
hartelust zich kon wijden aan zijn oude
passie, de bloementeelt. Hoofdzakelijk
legde hij zich toe op de veredeling van
rozen en verwierf zich dan ook in korten
tijd een grooten naam in den omtrek als
rozenkweeker. Zijn eenige dóchter, Rose,
deed na den dood van haar moeder voor
hem de huishouding. Roosje was een al
lerliefst en ihöoi meisje; geen wonder dan
ook, dat George Berner, candidaat in de
zochten, verliefd op haar werd. En zij
beantwoordde deze liefde. Voor papa van
Binnen was het echter nog een groot ge
heim; toen Berner evenwel promoveerde,
besloot hij openlijk bij den kolonel aan
zoek te doen naar Rose's hand.
Om denzelfden tijd kwam mijnheer
Werner wonen op het buiten naast dat
van de familie van Binnen. Het toeval
wilde, dat ook Werner eon groot liefheb
ber van rozen was, en er hoofdzakelijk om
deze reden heel erg naar verlangde, met
'zijn beroemden buurman kennis te maken.
Hij liet dan ook zoo spoedig mogelijk
voor zijn gebruikelijke eerste visite belet
vragen, om er zeker van te zijn, dat hij
den kolonel thuis zou treffen. Bij deze
gelegenheid wilde hij tegelijkertijd de ro-
zenkweekerij van den ouden heer bezich
tigen en zeldzame exemplaren van hem
trachten te krijgen. Papa van Binnen
had zich van zijn kant reeds voorgeno
men, zijn buuiman een paar van zijn
mooiste soorten aan te bieden.
Op den dag van 't bezoek diende het
dienstmeisje den heer Berner aan. Kolo
nel van Binnen hield natuurlijk den bin
nenkomende voor Werner, den bewoner
van het buiten naast het zijne, en merkte
niet eens, dat de bezoeker gekleed was in
rok en een hoogen hoed op had.
Het is mij een zeer groot genoegen,
kennis met u te maken, mijnheer Werner,
neemt u plaats als 't u blieft, zei de oude
heer, uiterst beleefd en hartelijk.
Heel graag... kolonel... heel graag...
ja... o... kolonel... ik zou heel gaarne...
ik wilde u... stotterde Berner verlegen.
Ik begrijp er alles van, ik weet 't al,
zei papa van Binnen met een geruststel
lend knikje...
Och, kolonel, uw Roze...
.Natuurlijk, mijnheer Werner, na
tuurlijk... ik weet dat u...
Och! weet u 't al... O, kolonel, u
maakt me overgelukkig, riep Berner ten
hoogste verblijd uit.
't Is in orde, hoor! Als u er vooral
maar goed voor zorgt...
Dat zal niets te wenschen overlaten,
kolonel, ik, ik.., op de handen dragen, zal
ik...
Papa van Binnen schudde verbaasd
het hoofd.
O, dat is heelemaal niet noodig. Als u
ze maar goed steunt; bind ze b.v. maar
aan een paal vast.
Aan een paal vastbinden... ja, ja...
antwoordde Berner, geheel verbluft.
U moet oppassen voor verwelken en
verdorren, raadde de kolonel verder aan.
Verwelken en verdorren... herhaalde
Berner machinaal.
En in 't voorjaar moet er gesnoeid
worden, vergeet u dat vooral niet.
Ge,..sn...oeid worden, herhaalde
Berner en keek den kolonel als wezenloos
aan, hij dacht dat de man plotseling
krankzinnig was geworden.
Natuurlijk moet u ze ook nu en dan
begieten, ging de kolonel rustig voort.
Be...gie...ten, kwam het benauwd
van Berner's lippen.
Ja... bovenop, zei de kolonel, met
een sproeier, terwijl hij ter verduidelij
king der armen jongen een kan meü
water, die hij dacht dat leeg was, over
het. hoofd gooide.
Berner schrok zich dóód, schudde zich
af als een poedel, liep oen tafeltje omver
en stormde de deur uit.
De kolonel stond sprakeloos., Daar
kwam lachend zijn dochter Rose de ka
mer in, vloog op haar vader toe, de armen
om hem hee,n slaand.
Maar, papatje, het is toch wel goed
met u?
Wat is dat nu voor een vraag, kind?
Ja, vadertje, George denkt
George... George... wie is George?
Rose bloosde.
Wel, George Berner, die daar net bij
u was, en
Wat! GeorgeBernerbij mij?
vroeg papa van Binnem ten hoogste ver
baasd.
Ja zeker, knikte Rose lachend.
Berner... Berner... je meent hm,
hm, wat moest die van me hebben?
mompelde de oude heer in zich zelf; hard
op vroeg hij echter aan zijn dochter:
Nu, kindlief, wat denkt hij dan?
u hebt zulken onzin gepraat, dat hij
Onzin! zei de oude heer, terwijl hij
driftig heen en weer liep.
Plotseling bleef hij voor zij,n dochter
stilstaan en Vfoeg toen:
Maar kindlief... hm... wat wilde hij
dan van me?
George Berner kwam om de hand
van uw dochter vragen, amtwoordde Rose,
daarbij tot over de ooren blozende.
W...a...t! om je hand? Och! En ik
heb hem goede wenken gegeven... voor de
rozenteelt.
Dat is allervermakelijkst! lachte
Rose.Nu begrijp ik... Georg! Georgl
riep zij, de kamer uitloopend e
Eenige oogenblikken later kwam hand
in hand een gelukkig paar de kamer bin
nen en 't toeval wilde, dat. tegelijkertijd
het echtpaar Werner een visite maakte.
Er werd heel wat afgelachen en de beide
gastqn waren de eersten die het jonge
paar geluk wen schten.
Kolonel van Binnen vereerde zijn huur
man eeji P,a>ar prachtige exemplaren vajn
zijn nieuwste rozenteelt, en gaf hem daar
bij inlichtingen die eerst aan een verkeerd
adres waren gekomen. Beide ,,rozenbezit-
ters" waren met hun bezit zeer tevreden.
Zaken doén.
Langzaam en bedachtzaam had de
man, die blijkbaar tot den arbeidersstand
behoorde, de breede, met loopers belegde
trap van het groote bankiershuis be
klommen en stond inu in zijn eenvoudige;
netjes geborstelde Zondagsche jas voor
dep befdiende in blauwe livrei met ziJL-
vex-en tressen.
Ik zou den directeur wel even willen
spreken zei hij en draaide den hoed om
en om in zijn hand.
Wordt u verwacht?
De arbeider aarzelde.
Neen, ik kom, om zoo te zoggen,
voor mijn eigen zaak. Dat wil zeggen: in
'i belang uwer bank.
Hm... Ja, beste vriend, dat zal niet
gaan. De directeur heeft het buitengewoon
druk; waarom moet u den directeur
spreken?
- Dat kan ik alleen den directeur
persoonlijk «zeggen. De zaak is eohter van
ft grootste gewicht.
De bediende lachtte.
Dat zegt iedereen. Vandaag kan eir
in eik geval niets van komen. Meld u
ach rif tel i jk aan.
Schriftelijk? Ja, ziet u: een eenvoudig
ai'bekier. als ik, ataat mot pen en inkt ntet
zoo op goeden voet.
Dat spijt me. Maar anders is 'het nitet
mogelijk.
Daarmee U-iet de bediende den arbeider
«Staan, die zidh na eemiige aarzeling onver-
richterzake verwijderde. Den vofgendeo
dag «kwam hij echter terug, en, daar hij
hetzelfde antwoord ontving, ook dein daar
op volgenden» zonder zijn doel te (bereiken.
Maar .toen gebeurde er tets zonderlinge,
iets onverklaarbaars, wat de geheele bank
instelling van den j oogsten klerk tet den
directeur «lm opgewondenheid bracht; in
de groote, in den kelder gelegen kluis der
■bank, die roet «rite middelen van modem»
techniek en bijna hermetisch was gesloten,
vond men op één der eerstvolgende dagen
een schrijven van blijkbaar ongeoefende
hand, waarin den directeur om een on
derhoud werd verzocht.
Dienzelfden voormiddag- was de arbeider
er weer en werd nu dadelijk door den di-
recteur ontvangen.
U staat telt een onzer bedienden iin
de eene of andere betrekking? vroeg do
directeur, nadat het gesprek nauwelijks
was begonnen.
Neen, memeer, ik ken niemand.
Mag ik dan vragen, hoe deze brief dm
de kluis komt....
- Daai*voor ben ik h'ler gekomen, me
meer.
Nu en....
De directeur werd reeds wat ongeduldig
Maar de arbeider liet zich riet van zijn
stuk brengen. Hij aarzelde een oogenblik
en zei toen:
Ik heb hem daar zelf neergelegd.'
De «directeur keek verbaasd m
Toen glimlachte hij ongeloovig.
U zult ine eenige nadere verklaring
moeten geven, went zoo heel gemakkelijk
zal dat niet geweest zijn.
Was het ook niet, memeer, «maar dat
gelukt is, ziet u.
Stellig, maar
Nu, en daarom kom ik bij u. Ik ben
hier reeds vaker geweest, maar men liet
mij niet toe bij u, en.:.
De directeur werd we>er ongeduldig.
Ja, ja, dat weet ik...
Meneer, u hebt daar bexieden zeker
1heel wat geld en geldswaardige papie
ren liggen.
Zeker, maar...
En, ziet u: ik ben een eerlijk man
en zou het ook graag blijven.
Nu begon de directeur met meer aan
dacht te luisteren.
r- Wilt u daarmee zeggen, dat het mo
gelijk zou zijn, daar binnen te dringen
en de bank te berooven?
Precies meneer, dat wi'lde ik er mee
zeggen.
Mooi! En mag ik vragen, hoe u dat
zult klaar spelen?
De arbeider lachte een beetje gemaakt.
Dat, meneer is nu juist mijn geheim,
e«n als ik het toeveitrouw, zou ik ook wel
een klein bewijs van uw vriendelijkheid
willen hebben. Dat is niet onbescheiden,
dunkt me. Want ziet u, als daar bene
den een inbraak is gepleegd, zult u ook
wel een flinke som moetenuitloven voor
de ontdekking van den inbreker.
Zeker!...
De directeur werd steeds opmerkzamer.
Maar vervolgde de arbeider, dat is
het niet allee«n. Als de zaak aan de groot»
klok komt, lijdt de goede naam van uw
instelling schade. Ik denk, dat het ver
trouwen op de veiligheid van uw kluis
ij het groote publiek geschokt, of al
thans verzwakt zal worden.
Hm... en daai'om denkt u...
Ja, daarom denk ik, dat alles in
stilte, zoo te zeggen onder vier Qogen kon
worden afgedaan als u bereid was, mij
een... een soort belooning daarvoor te