OFF1CIEELE KERKUJST S)e£clcbolic (Bomant Derde Blad. VAN to aterdag 16 October 1915 ZONDAG NA PINKSTEREN. ,uit den bl ief van den heiligen Paulus aan de Ephesiër^ VI 10—17. Broeders! wordt krachtvol in den Heer in de sterkte zijner macht. Bekleedt u {de wapenrusting Gods, opdat gij he- itid moogt zijn tegen de lagen des dui- B Want wij hebben den strijd niet te- het vleesch en bloed, maar tegen de rsten en de machten, tegen de wereld- Iteerschers dezer duisternis, itegen het uzê geestendom in de lucht. Doet daar- i aan de wapenrusting Gods, om ten /aden dage weerstand te kunnen bie- 0 en, in alles volmaakt zijnde, staande kunnen blijven. Houdt derhalve stand, te lendenen met de waarheid omgord, [harnas der gerechtigheid aangedaan, 'uw voeten geschoeid hebbende met de réidwilligheid van het Evangelie des »ös; en neemt in alles het schild des loot», opdat gij daarmede al de vurige jleti des boozen vijands kunt uitdooven, rat ook den helm der zaligheid en het 'aard des geestes, dat het woord Gods Evangelie uit den H. Mattheus XVIII. 23—35. 10 dien tijd sprak Jezus tot zijn Discipe- gelijkenis: het Rijk der hemelen gelijk aan een koning, die afrekening ilde houden met zijn dienaren. En toen begonnen was met afrekenen, werd er tvoor hem gebracht, die hem tiendui- talenten schuldig was. Daar deze Itier niets had om «te betalen, gebood ju heer hem, zijn vrouw en kinderen en wat hij bezat te verkoopen, en te be ien. Doch die dienaar viel neder en I: heD geduld met mij, en ik zal u alles dalen. De heer nu ontfermde zich over en: dienaar, liet hem gaan en schold schuld kwijt. Maar toen die die- lar heenging, vond hij een zijner me>de- wiaars, die hem honderd tienlingen huldig was, en deze aangrijpend, neep hern d$ keel toe, zeggende: betaal, ai gij schuldig zijt! Zijn medeknecht nu 11 voor hem neder en smeekte hem: heb Eduld met mij, en ik zal u alles betalen. öcIi hij wilde niet; maar heengaande hij hem in de gevangenis, totdat hij schuld zou betaald hebben. De mede- lechten nu, ziende, wat er plaats had, erden zeer bedroefd; en zij kwamen en »klen hunnen heer alles mede, wat er ibeurd was. Toen riep'zijn heer hem en «de tot hem: booze knecht! de geheele :buld heb ik u kwijtgescholden, omdat mij gesmeekt hebt; moest gij u dan ok niet ontfermen over uwen mede die aar, gelijk ik mij ontfermd heb over u! in toorn ontstoken, leverde zijn heer em'over aan de beulen, totdat hij de ge- ede schuld zOu hebben afbetaald. Even- us zal ook mijn hemelsche Vader u lenindien gij niet, ieder zijnen broeder, an harte vergeeft. Verklaring van het Epistel. Dat het leven des menschen op aarde in voordurende Strijd is, is eene gedachte, 't op meer dan ééne bladzijde der h'. ■hrift hare uiting vindt. In dien strijd unnen wij zegevieren, maar dan dienen 'ij de wapenen te hanteeren, die de h. 'aulus in het Epistel van heden aan- teft. Het eerste wapen is het vertrouwen op kracht der genade en het mistrouwen ons zeiven. Wie toch zijn wij, dajt wij iet vertrouwen den strijd zouden durven hnbinden tegen onze vijanden? Maar van tol anderen kant en dit geefs ons moed als God met ons is, wie zal dan tegen kijn? Sterk zijn wij slechts in en door tol Heer en door het alvermogen van kracht en wel mogen het goddelijke Openen zijn, waarmede wij ons beklceden pal te kunnen staan tegenover de he ugelijke listen des duivels. Inderdaad, "wit zelden of nooit zal de Sa/fan ons ®P*tilijk den strijd aandoen, maar listig Wend, welke onze zwakke zijde is, zal «j ons juist daar aanranden en ten val tongen. ,,De duiver weet, zegt d« H. Leo, jde hij moet bekoren door den drift der ^eerlijkheid, wie vangen door de aan delen der gulzigheid, wie ontsteken door vuur der onzuiverheid, wie inblazen iet vergif van nijd; hij weet, wie hij moet tontellen door droefheid, wie bedriegen ®°or blijdschap, wie overvallen door vree- [e' wie door verwondering verleiden. Hij inderzoekt een ieders gewoonte, zorgen genegenheden en waar hij hen het meest «kommerd vindt, daar zoekt hij meest middelen om te schaden." Hij is dan k de voornaamste vijand, tegen wien J te kampen hebben met het zestal wa* ^T!en' die hier achtereen vol gen s worden wsemd. Onze lendenen dienen wij te Pgorden met de waarheid, ons harnas aJ de rechtvaardigheid, onze voeten moe ten geschoeid zijn met de bereidwilligheid om het Evangelie des vredes te verkondi gen en het~ geloof moet ons dienen als 'schild, waartegen wij de vurige pijlen van den boozen vijand kunnen uitdooven. De hoop op het eeuwig geluk strekke ons ten helm en dan in de hand het geestelijk zwaard van het woord van God. Eerst en vooral dienen wij ons te bezielen met een onwrikbaar geloof, levend door de liefde: dat geloof zal zich dan uiten door een rechtvaardig leven, door een ijveren voor eigen zaligheid niet alleen, maar ook voor die van den evennaaste. Ziedaar dat gene, waartoe de Apostel ons vermaant: maar dan ook kunnen wij den kwaden dag d. i. den dag der bekoring afwachten: want met zulke wapenen is ons de over winning zeker. Al zouden wij dan ook wandelen te midden van de schaduwen des doods, wij zouden niet behoeven te vreezen, want God zal dan in en met ons strijden. H. N. P. J. BERKHOUT, Leimuiden. Kapelaan, Verklaring van het Evangelie. Toen Jezus op zekeren dag' Zijn leerlin gen onderrichte over hun toekomstig apostolisch ambt, en daarbij hun ook de macht verieende om te hinden en te ont bonden, stelde Petru9 aan Jezus de vraag: ..Heer, hoe dikwijls moet lik mijn broeders, die tegen mij misdoet, vergeven? Tot ze ven malen tee?" De goddelijke Zaligma ker antwoordde hem daarop: ,Niiet tet zeven mailen, zeg Ik u, maar tot zeventig maal zeven malen." Aan dit antwoord nu verbindt. Jezus de gelijkenis, welke ons 'in het Evangelie van dezen Zondag wordt voorgehouden, en waarmede Hij nog dui delijker wiPIde .aangeven, dat wij altijd be reid moeten zijn om te vergeven aan hen, die ons beleedigd hebben. Jezus ste'l ons voor een koning, 2Ke af rekening gaat houden met zijn dienaren,, waaronder te verstaan zijn beambten of beheerders der rijksdomeinen, ofwel de bestuurders der provinciën. Een hunneT wilde zich blijkbaar, wijl hij zich van schuld bewust was, aan de afrekening onttrekken, daarom bracht men hem vóór den koning. Deze dienaar was aan den koning schuldig een som van tienduizend .talenten, ongeveer 45 miiWioen gulden. Hij had echter niets om diie reu- zenschuld te (betalen; en daarom geeft de koning bevel, om hem met zijn vrouw en kinderen en al zijn bezittingen te verkoo- pen, om met den opbrengst daarvan al thans voor een. gedeelte de schuild te vol doen, iets waartoe de koning volgens de wet ten voililie gerechtigd was. In zijn angst en. vertwijfeling bij dat vreesedijke vooruit zicht, 'het verlies van alles wat hem lief en dierbaar is, werpt hij zich voor de voe ten van zijn heer en koning, om een be roep te doen op diens medelijden eja er- b arming: ,,Heb geduld met mij en ik zail u alles betalen." Maar dit laatste kon hij nooit, omdat de schuld zoo enorm groot was. Doch de kothing ziet iin die smeekende woorden het berouw van zijn dienaar en tevens diens ernstigen wil, om zijn mis slag goed te maken. Daarom iaat de ko ning in ?ijn goedheid en medelijden hem vrij en «schenkt hem zelfs met koninklijke edelmoedigheid de geheele schuld kwijt. Vol dankbaarheid over de edelmoedig heid van zijn heer gaat de dienaar heen. Doch daar ontmoet hij een zijner mededie naren, «die hem honderd tienlingen, een bedrag,, van omstreeks 50 gulden schuldig is. Nu as hij opeens de goedheid en mild heid van zijn heer vergeten, de ondank bare en hartelooze dienaar. Onverhoeds grijpt hij zijn schuldenaar aan, zoodat hij hem bijna wurgt, en schreeuwt hem toe: Betaal wat gij schuLdig zijt!" Be«- vend van schrik en angst valt de arme man voor zijn schuldeischer op do knieën en smeekt hem dringend: ,,Heb gedilld met mij en ik zal u betalen." Doch de hardvochtige dienaar is doof voor die smeekbede ;geen ipedelijden, geen barm hartigheid kent de zelf zoo begenadigde nu meer. Hij duldt zelfs geen oogenblik uitstel, om den dienaar in de gelegenheid tê stellen, na verloop van tijd hem die klleine schuld, dat beetje geld terug te betalen; maar hij laat hem onmiddellijk in de gevangenis werpen, totdat hij zijn schuld zal hebben betaald. Eenige andere dienaren dee konings zijn getuigen geweest van dit weerzinwekkende tooneel, en diep verontwaardigd en be droefd over zulk een handelwijze, gaan zij onverwijld den koning mededeelen wat zij gezien en gehoord hebben. Bij liet verne men v&n dit voorval laat de koning zijn hardvochtigen dienaar aanstonds bij zich ontbieden. In gestrenge woorden verwijt hij hem zijn onbarmhartig gedrag. De dienaar kan geen enkele verontschuldi ging inbrengen tegen dit rechtvaardig en waardig verwijt; nog veel minder durft hij nu voor de tweede maal het medelijden van zijn heer inroepen. Had deze hem eerst alles kwijtgescholden, nu zal hij dèn meedoogenloozen dienaar gestreng straf fen; hij laat hem dan ook dadelijk in de gevangenis werpen, totdat hij de schuld geheel zal hebben voldaan. Zelf» voegt Jezji£ aan hét slot fn enkele woorden er aan toe de verklarende hoofd gedachte der parabel: „Zoo zal ook Mijn hemelsche Vader met u bandelen, als niet ieder uwer zijn broeder van harte ver geeft." Willen wij aanspraak maken op de liefde en erbarming van God, Dien wij zoo dikwijls beleedigen door onze zonden, dan moeten wij even edelmoedig zijn ten opzichte van onzen evenmensch, die ons iets misdoet. Zóó moeten wij .toonen te begrijpen de beteekenis dier heerlijke bede, welke dagelijks van onze lippen vloeit: „Vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven aan onze schuldenaren." CHR. S. DESSING, I^eilo. Kapelaan. Liturgische beschouwingen. XI. A. MISGEWADEN. Kleuren. Reeds hebben wij in enkele artikelen besproken den oorsprong, de historische ontwikkeling, de stof, den vorm en de verschillende beiteekenissen der misgewa den. Een afzonderlijke bespreking vragen de liturgische kleuren van bovengenoem de kledingstukken. Doch aanstonds moe ten wij vooraf opmerken, dat deze verhan deling slechts drie misgewaden betreft, namelijk: manipel, stool en kasuifel, daar amict, albe en cingel niet van kleur verwisselen, maar, zooals wij reeds zagen, altijd wit moeten zijn. Reeds in de diepe oudheid, vooral bij de Joden, zien wij verschillende kleuren aan gegeven voor de verschillende godsdienst oefeningen. In het Oude Verbond kende men vier bepaalde liturgische kleuren, waaraan men ook verschillende zinne beeldige beteekenissen gaf. Het donker blauw, de kleur des hemels, verzinnebeel de God, de goddelijke Openbaring en het geloof in God; de witte kleur was bet siymbool van reinheid en heiligheid; de donkerroode karmozijn-kleur herinnerde aan het bloed der offers, waardoor God meest verzoend worden; het purperkleu rige rood beduidde koninklijke pracht en majesteit. Wanneer dus reeds in het Oude Ver bond de liturgische kleuren zoo juist om schreven waren, dan kunnen wij dit ze ker verwachten in het Nieuwe Verbond, waarin door de kleuren niet alleen schoonheid en verscheidenheid aan de li turgische gewaden wordt gegeven, maar vooral een diepere en religieuser symbo lische beduiding. Die symboliek werd niet van te voren vastgesteld maar groeide uit pieuse gewoonten en voorstellingen der „levende volkspoëzie des geloofs". Maar rijk en overheerlijk was die symboliek, zoo zelfs dat zij voor de li. Kerk meerdere malen de maatstaf werd bij het vaststel ten en voorschrijven van de verschillende liturgische kleuren voor de feesten en plechtigheden gedurende het kerkelijk jaar. Tot in de Middeleeuwen was wit, als pymbool van feestvreugde, de overheer- schende kleur. De verklaring hiervan is gemakkelijk te geven: immers, zooals wij vroeger reeds zagen, waren de liturgische gewaden langzamerhand voortgekomen uit de profane kleederdracht. Welnu, de profane gewaden bestonden voor feestda gen gewoonlijk uit witte stof. 't Lag dus voor de hand, dat ook de liturgische ge waden (oorspronkelijk waren het de pro fane feestgewaden) in hoofdzaak wit ge kleurd waren. Op het einde der 13de eeuw kwam het gebruik van meerdere kleuren meer alge meen in zwang, totdat in de 17de eeuw de vijf ons bekende liturgische kleuren door Paus Plus V voor goed werden vastge steld. Toch werden de kleuren nog al te veel door elkaar gebruikt; in 1829 kwam hierin meer eenheid, toen bepaald werd, dat de misgewaden één dadelijk-herken- bare hoofdkleur moesten hebben. De officieele liturgische kleuren zijn deze vijt: wit, rood, groen, paars en zwart, ter wijl door de H. Kerk in 1868 nog toege staan werd om op „Gaudete" (4den Zon dag van den Advent) en „Laetare" (4den Zondag van de Vasten) een lichter paars, namelijk de rose kleur te gebruiken. In een volgend artikel zullen wij de ver schillende kleuren afzonderlijk bespreken. J. P. VERHAAR, pr. Rozen, Van Binnen was gepensioneerd kolonel en sedert eenige jaren weduwnaar. Hij bewoonde een prachtig buiten in Velum met een kolossalen tuin, waarin hij naar hartelust zich kon wijden aan zijn oude passie, de bloementeelt. Hoofdzakelijk legde hij zich toe op de veredeling van rozen en verwierf zich dan ook in korten tijd een grooten naam in den omtrek als rozenkweeker. Zijn eenige dóchter, Rose, deed na den dood van haar moeder voor hem de huishouding. Roosje was een al lerliefst en ihöoi meisje; geen wonder dan ook, dat George Berner, candidaat in de zochten, verliefd op haar werd. En zij beantwoordde deze liefde. Voor papa van Binnen was het echter nog een groot ge heim; toen Berner evenwel promoveerde, besloot hij openlijk bij den kolonel aan zoek te doen naar Rose's hand. Om denzelfden tijd kwam mijnheer Werner wonen op het buiten naast dat van de familie van Binnen. Het toeval wilde, dat ook Werner eon groot liefheb ber van rozen was, en er hoofdzakelijk om deze reden heel erg naar verlangde, met 'zijn beroemden buurman kennis te maken. Hij liet dan ook zoo spoedig mogelijk voor zijn gebruikelijke eerste visite belet vragen, om er zeker van te zijn, dat hij den kolonel thuis zou treffen. Bij deze gelegenheid wilde hij tegelijkertijd de ro- zenkweekerij van den ouden heer bezich tigen en zeldzame exemplaren van hem trachten te krijgen. Papa van Binnen had zich van zijn kant reeds voorgeno men, zijn buuiman een paar van zijn mooiste soorten aan te bieden. Op den dag van 't bezoek diende het dienstmeisje den heer Berner aan. Kolo nel van Binnen hield natuurlijk den bin nenkomende voor Werner, den bewoner van het buiten naast het zijne, en merkte niet eens, dat de bezoeker gekleed was in rok en een hoogen hoed op had. Het is mij een zeer groot genoegen, kennis met u te maken, mijnheer Werner, neemt u plaats als 't u blieft, zei de oude heer, uiterst beleefd en hartelijk. Heel graag... kolonel... heel graag... ja... o... kolonel... ik zou heel gaarne... ik wilde u... stotterde Berner verlegen. Ik begrijp er alles van, ik weet 't al, zei papa van Binnen met een geruststel lend knikje... Och, kolonel, uw Roze... .Natuurlijk, mijnheer Werner, na tuurlijk... ik weet dat u... Och! weet u 't al... O, kolonel, u maakt me overgelukkig, riep Berner ten hoogste verblijd uit. 't Is in orde, hoor! Als u er vooral maar goed voor zorgt... Dat zal niets te wenschen overlaten, kolonel, ik, ik.., op de handen dragen, zal ik... Papa van Binnen schudde verbaasd het hoofd. O, dat is heelemaal niet noodig. Als u ze maar goed steunt; bind ze b.v. maar aan een paal vast. Aan een paal vastbinden... ja, ja... antwoordde Berner, geheel verbluft. U moet oppassen voor verwelken en verdorren, raadde de kolonel verder aan. Verwelken en verdorren... herhaalde Berner machinaal. En in 't voorjaar moet er gesnoeid worden, vergeet u dat vooral niet. Ge,..sn...oeid worden, herhaalde Berner en keek den kolonel als wezenloos aan, hij dacht dat de man plotseling krankzinnig was geworden. Natuurlijk moet u ze ook nu en dan begieten, ging de kolonel rustig voort. Be...gie...ten, kwam het benauwd van Berner's lippen. Ja... bovenop, zei de kolonel, met een sproeier, terwijl hij ter verduidelij king der armen jongen een kan meü water, die hij dacht dat leeg was, over het. hoofd gooide. Berner schrok zich dóód, schudde zich af als een poedel, liep oen tafeltje omver en stormde de deur uit. De kolonel stond sprakeloos., Daar kwam lachend zijn dochter Rose de ka mer in, vloog op haar vader toe, de armen om hem hee,n slaand. Maar, papatje, het is toch wel goed met u? Wat is dat nu voor een vraag, kind? Ja, vadertje, George denkt George... George... wie is George? Rose bloosde. Wel, George Berner, die daar net bij u was, en Wat! GeorgeBernerbij mij? vroeg papa van Binnem ten hoogste ver baasd. Ja zeker, knikte Rose lachend. Berner... Berner... je meent hm, hm, wat moest die van me hebben? mompelde de oude heer in zich zelf; hard op vroeg hij echter aan zijn dochter: Nu, kindlief, wat denkt hij dan? u hebt zulken onzin gepraat, dat hij Onzin! zei de oude heer, terwijl hij driftig heen en weer liep. Plotseling bleef hij voor zij,n dochter stilstaan en Vfoeg toen: Maar kindlief... hm... wat wilde hij dan van me? George Berner kwam om de hand van uw dochter vragen, amtwoordde Rose, daarbij tot over de ooren blozende. W...a...t! om je hand? Och! En ik heb hem goede wenken gegeven... voor de rozenteelt. Dat is allervermakelijkst! lachte Rose.Nu begrijp ik... Georg! Georgl riep zij, de kamer uitloopend e Eenige oogenblikken later kwam hand in hand een gelukkig paar de kamer bin nen en 't toeval wilde, dat. tegelijkertijd het echtpaar Werner een visite maakte. Er werd heel wat afgelachen en de beide gastqn waren de eersten die het jonge paar geluk wen schten. Kolonel van Binnen vereerde zijn huur man eeji P,a>ar prachtige exemplaren vajn zijn nieuwste rozenteelt, en gaf hem daar bij inlichtingen die eerst aan een verkeerd adres waren gekomen. Beide ,,rozenbezit- ters" waren met hun bezit zeer tevreden. Zaken doén. Langzaam en bedachtzaam had de man, die blijkbaar tot den arbeidersstand behoorde, de breede, met loopers belegde trap van het groote bankiershuis be klommen en stond inu in zijn eenvoudige; netjes geborstelde Zondagsche jas voor dep befdiende in blauwe livrei met ziJL- vex-en tressen. Ik zou den directeur wel even willen spreken zei hij en draaide den hoed om en om in zijn hand. Wordt u verwacht? De arbeider aarzelde. Neen, ik kom, om zoo te zoggen, voor mijn eigen zaak. Dat wil zeggen: in 'i belang uwer bank. Hm... Ja, beste vriend, dat zal niet gaan. De directeur heeft het buitengewoon druk; waarom moet u den directeur spreken? - Dat kan ik alleen den directeur persoonlijk «zeggen. De zaak is eohter van ft grootste gewicht. De bediende lachtte. Dat zegt iedereen. Vandaag kan eir in eik geval niets van komen. Meld u ach rif tel i jk aan. Schriftelijk? Ja, ziet u: een eenvoudig ai'bekier. als ik, ataat mot pen en inkt ntet zoo op goeden voet. Dat spijt me. Maar anders is 'het nitet mogelijk. Daarmee U-iet de bediende den arbeider «Staan, die zidh na eemiige aarzeling onver- richterzake verwijderde. Den vofgendeo dag «kwam hij echter terug, en, daar hij hetzelfde antwoord ontving, ook dein daar op volgenden» zonder zijn doel te (bereiken. Maar .toen gebeurde er tets zonderlinge, iets onverklaarbaars, wat de geheele bank instelling van den j oogsten klerk tet den directeur «lm opgewondenheid bracht; in de groote, in den kelder gelegen kluis der ■bank, die roet «rite middelen van modem» techniek en bijna hermetisch was gesloten, vond men op één der eerstvolgende dagen een schrijven van blijkbaar ongeoefende hand, waarin den directeur om een on derhoud werd verzocht. Dienzelfden voormiddag- was de arbeider er weer en werd nu dadelijk door den di- recteur ontvangen. U staat telt een onzer bedienden iin de eene of andere betrekking? vroeg do directeur, nadat het gesprek nauwelijks was begonnen. Neen, memeer, ik ken niemand. Mag ik dan vragen, hoe deze brief dm de kluis komt.... - Daai*voor ben ik h'ler gekomen, me meer. Nu en.... De directeur werd reeds wat ongeduldig Maar de arbeider liet zich riet van zijn stuk brengen. Hij aarzelde een oogenblik en zei toen: Ik heb hem daar zelf neergelegd.' De «directeur keek verbaasd m Toen glimlachte hij ongeloovig. U zult ine eenige nadere verklaring moeten geven, went zoo heel gemakkelijk zal dat niet geweest zijn. Was het ook niet, memeer, «maar dat gelukt is, ziet u. Stellig, maar Nu, en daarom kom ik bij u. Ik ben hier reeds vaker geweest, maar men liet mij niet toe bij u, en.:. De directeur werd we>er ongeduldig. Ja, ja, dat weet ik... Meneer, u hebt daar bexieden zeker 1heel wat geld en geldswaardige papie ren liggen. Zeker, maar... En, ziet u: ik ben een eerlijk man en zou het ook graag blijven. Nu begon de directeur met meer aan dacht te luisteren. r- Wilt u daarmee zeggen, dat het mo gelijk zou zijn, daar binnen te dringen en de bank te berooven? Precies meneer, dat wi'lde ik er mee zeggen. Mooi! En mag ik vragen, hoe u dat zult klaar spelen? De arbeider lachte een beetje gemaakt. Dat, meneer is nu juist mijn geheim, e«n als ik het toeveitrouw, zou ik ook wel een klein bewijs van uw vriendelijkheid willen hebben. Dat is niet onbescheiden, dunkt me. Want ziet u, als daar bene den een inbraak is gepleegd, zult u ook wel een flinke som moetenuitloven voor de ontdekking van den inbreker. Zeker!... De directeur werd steeds opmerkzamer. Maar vervolgde de arbeider, dat is het niet allee«n. Als de zaak aan de groot» klok komt, lijdt de goede naam van uw instelling schade. Ik denk, dat het ver trouwen op de veiligheid van uw kluis ij het groote publiek geschokt, of al thans verzwakt zal worden. Hm... en daai'om denkt u... Ja, daarom denk ik, dat alles in stilte, zoo te zeggen onder vier Qogen kon worden afgedaan als u bereid was, mij een... een soort belooning daarvoor te

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1915 | | pagina 7