OFFICIEELS KERKLIJST Sa '(Bon/tarot ra ra ra ra Tweede Blad. VAN M 6WTO|gjWi3I6Wraï6^r/3I6i»raiG\>tVa]S^3IG!t>>TOiGt<^ÏG^3:sgr/alG^ai(^WK)lCTW3IGi»g3l6ï»K)IG^»a,g Zaterdag 2 October 1915. I9e ZONDAG NA PINKSTEREN. Les uit den brief van den H Paulus, aan de Ephesiërs IV 2328. Broeders/! Wordt vernieuwd naar dep. Teest uws gemoeds .en doet den nieuwen meêsch aan, die naar God geschapen is in gerechtigheid en ware heiligheid. Daar om legt af de leugentaal en spreekt waar heid, ieder met .zijnen naaste; immers zijn >vij elkanders ledematen. Wordt toornig i zondig niet! dat de zon niet onderga ;er uw gramschap! Geeft den duivel geen plaats! Hij die stal, stele niet meer; j&aur veeleer arbeide hij, en doet iets goeds met zijne handen, opdat hij iets hebbe om mede te deelen aan den nood lijdende. Evangelie uit den H. Mattheus XXII 114. In dien tijd sprak Jezus in gelijkenissen (tot de opperpriesters en Phariseën, zeg gende: het Rijk der hemelen is gelijk aan een koning, die een bruiloftsmaal aanricht te voor zijnen zoon. En hij zond zijne die naren om de genoodigden ter bruiloft te roepen; maar deze wilden niet komen. iWederom zond hij andere dienaren, zeg gende: zegt aan de genoodigden: ziet, mijn maaltijd heb ik bereid, mijne ossen en mestvee zijn geslacht en alles is gereed, komt ter bruiloft! Doch zij sloegen er geen acht op en gingen heen, deze naar zijne hoeve, gene tot zijnen handel, anderen grepen zelfs zijne dienaren, mishandelden hen smadelijk en doodden hen. Toen nu' de koning dit vernam, werd hij vertoornd; hij zond zijne legers, verdelgde die moor denaars en stak hunne stad in brand. Daarop zeide hij tot zijne dienaren: het bruiloftsmaal is wel bereid, maar de -ge- moodigden waren niet waardig. Gaat dan naar de uitgangen der wegen en noodigt allen, zoovelen gij er vindt, ter bruiloft! En zijne dienaars gingen uit op de wegen en brachten allen bijeen, die zij vonden, goeden en kwaden. En de bruiloftszaal werd vervuld met aanzittenden. De koning nu kwam binnen om de aanzittenden te zien; en daar zag hij een mensch, die geen bruiloftskleed aan had. En hij zeide tot hem: vriend! hoe zijt gij hier binnengeko men zonder een bruiloftskleed aan te heb ben? En deze verstomde. Toen sprak de koning tot zijne dienaars: bindt hem han den en voeten en werpt hern in de uiterste duisernis, daar zal-geween zijn en geknars der tanden. Velen toch zijn geibepen, maar weinigen uitverkoren^ Verklaring van het Epistel. Wat de Apostel Paulus zijnen bekeer lingen te Ephese vooral op het hart druk te, w as, dat er een algeheele ommekeer 'in hun leven moest plaats hebben. Broe ders, wordt vernieuwd naar den geest •uws gemoeds". Het oude leven, dat zij tot nu toe in het heidendom hadden geleid, moest plaats maken voor een nieuw le ven: of liever, he,t was niet voldoende voor het uiterlijk slechts afstand te 'doen van het zondig leven: in hun diepste, binnen ste moest een volkome verandering plaats grijpen: vervlóeken moesten zij, wat zij itot dan toe aanbeden en vereerd, ver eeren en aanbidden, wat zij tot heden toe wellicht gevloekt hadden. De nieuwe mensch moest worden aangedaan, die naar God geschapen is in rechtvaardigheid en ,ware heiligheid. Gods gelijkenis moet ieder Christen in zich dragen, en het moet dus „onze grootste zorg zijn, in overweging te itoeven bij het leven van Jezus Christus." De Christen moet zijn, zegt een oud Schriftverklaarder, "als een andere Chris tus, aan Christus gelijk, Christus' beeld, de navolger van Christus' deugden. Gelijk de mensch, die zijn kleed heeft aange daan, slechts zijn kleed te zien geeft aan hen, die hem aanschouwen, zoo moet ook de mensch, die Christus heeft aangedaan, slechts Christus in zijn levensgedrag uit drukken. De Apostel daalt verder in bij zonderheden af, en somt de ondeugden op, waaraan moet worden vaarwel ge zegd. ,,Legt daarom af alle leugentaal en spreekt waarheid, ieder met zijnen naaste; .wij zijn immers elkanders ledematen." Zoo is het ook gesteld in ons lichaam: het oene lidmaat staat daarin het andere ten dienste. Wordt toornig, maar zondigt niet." Indien gij reden hebt, u te vertoor nen; wacht u dan wel daardoor te zondi gen,, door aan die hartstocht al te zeer toe te geven of aan uwen naaste kwaad te berokkenen. En zeer menschkundig ivoegt de Apostel er aan toe: ,,Laat de zon niet ondergaan over uwe gramschap." 'Alle gevoelens toch, waarmede wij ons ter ruste begeven, wortelen zich dieper en vaster in onze ziel gedurende den slaap, zoodat wij ze moeilijker kunnen afleggen, als we ze gedurende den nacht hebben gekoesterd. Doch wat erger is, van lang- durigen toorn maakt de duivel gebruik om ons tot allerlei kwaad, tot haat en wraakoefening te verleiden, Dok tegen dezen hartstocht dient gestreden te wor den door een ijverig beoefenen van de ne derigheid. Diep moeten wij beseffen, dat ook wij zeiven onze gebreken hebben, dat ook wij menigmaal hebben gedwaald en aan anderen schade of leed hebben ver oorzaakt. Ten slotte volgt een vermaning tot eerlijkheid en rechtvaardigheid: de mensch is zoo belust op tijdelijk goed; zoo licht ontwaakt in hem de neiging om het zich zonder arbeid te verwerven. Neen, vermaant dezulken de Apostel, die stal, stede niet meer, ,,maar veeleer arbeide hij en doe iets goeds met zijn handen", on waarom? niets slechts om zich een le vensonderhoud te verschaffen, of alleen om het gestolene te kunnen teruggeven, doch ook opdat hij iets kunne mededee- len aan de noodlijdenden"; aalmoezen moet. hij geven van hetgeen hij eerlijk verdiende, om door tegen overgestelde deugden voor zijn zonden te voldoen. H. N. P. J. BERKHOUT, Leimuiden. Kapelaan. Verklaring van het Evangelie. De gelijkenis van het evangelie van de zen Zondag vormt een deel van de onder richtingen, welke Jezus in de laatste da gen'vóór Zijn lijden heeft gegeven te Je rusalem in den tempel, of in de voorho ven en zuilengangen van het tempelplein. De goddejlijke Zaligmaker beoogdo met deze parabel voornamelijk, om de Joden, en vooral de oversten' van het volk, voor liet laatst nog eens te waarschuwen, dat zij toch hun roeping voor het rijk Gods het rijk van den Messias, niet zouden af wijzen. De goddelijke Zaligmaker stelt hun in de parabel voor een bruiloftsmaal, hetwelk door een koning is aangericht ter eere van zijn zoon- en waartoe reeds velen zijn genoodigd. Wanneer de bruiloftsdag na dert, zendt de. koning zijn dienaren, om de genoodigden ter bruiloft te roepen; doch dezen willen niet komen. Voor de derde maal zendt de koning dan andere dienaren, om de genoodigden als het wa re vol iiefde te bidden en te smeeken, dat zij toch ter bruiloft zullen komen, daar het feestmaal reeds gereed staat. Doch ook nu willen: de .genoodigden geen gehoor ge ven aan deze dringende bede. Een deel hunner luistert er niét eens naar, doch gaat onverschillig door met zijn gewone dagelijksche bezigheden, zijn akkerbouw of handelszaken. Anderen echter maken het erger; zij grijpen de dienaren des ko- nings aan, mishandelen en vermoorden hen. Maar als de koning dat hoort, ont steekt hij vol verontwaardiging in hevigen toorn, zendt zijn soldaten op hep af en laat de moordenaars ombrengen en hun stad in brand steken. Onderwijl, zendt de koning andere die naren uit, om gasten te halen voor het bruiloftsmaal. Het is hem onverschillig waar vandaan zij komen en wie er ko men, landgenooon of vreemdelingen, rij ken of arm.en, goeden en slechten; als de bruiloftszaal maar gevuld wordt. En spoedig wordit het bevel des konings vol bracht en de zaal geheel gevuld met gasten. Dit eerste tweeledige deel der gelijkenis stelt ons voor de roeping der Joden tot het rijk Gods, het nieuwe Verbond, dat wordt voorgesteld als een bruiloftsmaeal, door God ons aller Heer en Koning aan gericht ter eere van Zijn Zoon Jezus Chris tus, bij Diens geheimzinnige, geestelijke vereeniging met Zijn geliefde Bruid, de H. Kerk. Eer9t had God de Joden daartoe uitgenoodigd door de profeten; later zond Hij Joannes de Dooper en de Apostelen om hun te boodschappen, dat het bruilofts maal, de genade van den Messias, gereed was en dat de Koning Zijn gasten thans verwachtte. Maar meer bekommerd óm hun wereldsche aangelegenheden en ge noegens, weigerden velen gehoor te geven aan die liefdevolle uitnoodiging. Anderen gingen in hun ongeloof en verblindheid zóó ver, dat zij zich vergrepen aan de Godsgezanten, (Joannes de Dooper, de Apostelen en leerlingen van Jezus), hen mishandelden en doodden. Daarmede was de maat hunner ongerechtigheden vol. Want nu keerde zich God's toom tegen het ongeloovige volk der Joden, dat groo- tendeels werd uitgemoord, terwijl de ove rigen verstrooid werden over den aardbo dem, en van hun heilige stad Jeruzalem geen steen op den anderen bleef. Vrijwillig hadden de Joden de hun aan geboden genade afgewezen, hardnekkig geweigerd aan te zitten aan het bruilofts maal van den Messias; anderen zouden daarom hun plaats innemen. Want nog 'Móór dat Gods wraakgericht neerkwam, over Zijn eenmaal uitverkoren volk, gin gen de Apostelen uit naar verschillende streken der toenmaals bekende wereld, om de genade van het Gods^k uit te deelen aan de heidenen. En met blijdschap namen dezen de liefdevolle uitnoodiging aan, zoo- dat Jezus' Kerk weldra duizende en dui zende heidenen onder hare leden telde. Terwijl nu de gasten aan tafel zitten, komt de koning binnen^ om zijn gasten te zien, hun hulde en eerbewijzen in ont vangst -te nemen, Daar ziet hij tot zijn verontwaardiging een gast, die het ge waagd Iheeft, ihet hem aangeboden brui loftskleed af te wijzen en zich aan den maaltijd te zietten zander feestkleed. On middellijk treedt de koning op hem toe en vraagt ihem nog met liefdevol!Ie zachtheid, hoe hij zoo iets heeft durven bestaan. En wanneer hij beschaamt zwijgt en daar- dóor zijn schuld bekent, laat de koning hern door zijn dienaren in boeien slaan eip hem zoo als een booswicht verwijderen uit de feestzaal naar buiten in de dikke, bange duisternis. Met dit gedeelte der gelijkenis geeft de goddelijke Zaligmaker aan de noodzake lijke voorwaarde, om deel te hebben aan de geneugten en zegeningen van het rijk Gods. Alf.en, die daartoe getroepen zijn, moeten dragen het kleed der heiligmaken- de genade, hetwelk Jezus in Zijn goedheid en Liefde hun aanbied'^ .op straffe van be roofd te worden van zijn genade en ver oordeeld tot de straf der verwerping. Een ieder moet de middelen aanwenden, om de hem door God aangeboden genaden ook goed te gebruiken tot een smetteloo- zen, heiligen levenswandel en ,,den nieu wen mensch aandoen, die naar God ge schapen is dn gerechtigheid en heiligheid der waarheid." (Eph- IV, 24.) Ten slotte eindigt Jezus Zijn parabel niet de veelal verkeerd begrepen woorden: „Want velen zijn geroepen, maar weini gen uitverkoren." Uit den samenhang blijkt duidelijk, dat deze woorden ver band 'houden met het eerste en eigenlijke bestanddeel der gelijkenis, waarin de ver werping van het Joodsche volk wordt uit gesproken. Die woorden beteekenen dus niets anders, dan dat van het giroot-e aan tal Joden, die in hun geheel waren uit verkoren en .geroepen tot het rijk van den Messias, slechts weinigen inderdaad deel zouden hebben aan de zegeningen van dat rijk. Maar tevens geven die woorden ons te verstaan, dat het alleen afhangt van onze medewerking met de genade, of wij het groot© dóet van het rijk Gods, het eeuwige bruiloftsmaal des hemels, zullen bereiken, CIIR. S. DESSING. Hello. Kapelaan. Liturgische beschouwingen. A. MISGEWADEN. 6. Het Kasuifel Het kasuifel is „het priesterlijk opper kleed (een soort mantel), dat tot aan de knieën reikt, aan de zijkanten open is, en aan de voorzijde met een kolom, aan de achterzijde met een kruis versierd is." De oorsprong van het kasuifel is ge makkelijk aan te wijzen. Bij de Romeinen bestond de gewoonte, om bij regenachtig weder zich te omhullen met de zooge naamde „paenula". Dit gewaad was een groote mantel, die het geheele lichaam, ook de armen, bedekte; alleen was er een opening voor het hoofd. In den beginne werd dit opperkleed vrij algemeen ge dragen, maar omstreeks de 4de eeuw werd dit gewaad langzamerhand een on- derscheidingsteeken der hoogere standen. Van dien tijd af dateert dan ook vooral het speciaal liturgisch gebruik. Als litur gisch gewaad werd het genoemd in I Latijn: „casula"; dit beteekent „huisje", en daarvan is onze Ilollandsche naam /kasuifel)" afgeleid; het werd zoo ge noemd, omdat het als 't ware den vorm had van een „huisje". Ook droeg het den naam van „planeta", dat komt van het Grieksche woord „planès" (is: „dwaler", „wat draaibaar en bewegelijk is"), waar schijnlijk omdat het wijde, losse gewaad gemakkelijk beweegbaar is. Bij de godsdienstoefeningen, sloeg de priester de zijkanten van dezen mantel over zijn armen, om des te vrijer de han den te kunnen gebruiken 1). Om het ech- echter den priester nog gemakkelijker te maken, kwam de gewoonte in zwang, om. het kasuifel aan beide zijden open te snijden, en ten slotte zelfs zóó ver, dat de opening doorliep tot boven de schou ders. Daardoor verloor het kasuifel meer en meer zijn oorspronkelijken vorm. Want men maakte die opening steeds breeder, met het noodlottig gevolg, dat de voor zijde en de achterzijde steeds smaller werden en. we langzamerhand kasuifels kregen, waarbij de vroegere vorm geheel verloren ging. Gelukkig echter zien we ook hierin, dank zij de opleving der litur gische gebruiken, verandering komen en komen de vroegere weidse he vormen weer in gebruik, Nog eën enkel woord over de versiering van den kasuifel. Aan de achterzijde zien we meestal een kruis en aan de voorzijde een kolom 2), terwijl daarin allerlei kost bare versieringen, o. a. van Christus- of Heiligen figuren, soms zelfs van episoden uit het oude of nieuwe Verbond of uit de levens der Heiligen werden aangebracht. In den beginne werd dit gewaad door allen, die de hoogere wijdingen ontvan gen hadden, gedragen. Later wijzigde zich deze gewoonte, toen voor den Diaken en l'iubdiaken een afzonderlijke kleediig werd voorgescheven, ofschoon we ook d&i£i,n nog1 terug'kunnen vinden het oor spronkelijk dragen van het kasuifel. Over de mystieke beteekenissen van het kasuifel spreken wij een volgenden keer. 1) Hierop wijzen nog enkele liturgische gebruiken. Zoo heft de Diaken in plech-ti- omhoog bij de bewierooking, bij de Offe- ge H.H. Missen het kasuifel een weinig rande en bij de Opheffing. Ook de Bis- schoplaat de Cappa Magna (waarover in C) aan de voorzijde oprollen tot op de armen. 2) Vroeger liep de dwarsbalk door aan de voorzijde, zoodart, ook daar een kruis- afbeelding te zien was. Door de verande ring van den kasuifelvorm, veranderde ook deze versiering. De bekeering van Nederland. In de te Utrecht gehouden vergadering der Apologetische vereeniging „Betrus Canisius", hield de IIoogEerw. heer Mgr. J. A. S. van Schaik, president van het Klein-Seminaiïe Culemborg, een rede voering over bovenstaand onderwerp, waaraan wij het volgende ontleenen: Is het niet(k!atholicke Nederland rijp) voor terugkeer tot de Moederkerk? Laten wij elkander goed verstaan. Daar is een tijd geweest, dat menigeen hoopte op massa-bckeeringen in Enge land. De dieper blikkenden, meen ik, ge loofden daar niet aan en hoopten zelfs van niet. In ieder geval thans is het over duidelijk, dat zelfs in Engeland geen massa-bekeermgen te verwachten zijn, naar inenschelijke berekening. Maar toch, welk een overvloedigen oogst van bekee rlingen haalt de katholieke waarheid daar ieder jaar biimen! Is de Engelsche natie daarmede niet op weg een katho lieke natie te worden? Wie durft zeggen van niet? Nu is hier het aantal bekeeringen klei ner en de weg dus waarschijnlijk heel wat langer. Maar 't is ons juist er om te doen dien weg te bespoedigen. Laat ons dan niet blijven zitten en zwijgen, maar allen opstaan en, naar de vermogens ons gegeven, de stein do" lioorcn, die naar de katholieke waarheid en zekerheid henen roept. Niemand kan de verantwoordelijkheid op dit punt van zich afschudden. Met name de katholieke leeken gaan niet vrij uit, als zij de stem der getuigenis aLleen aaji de bisschoppen en priesters willen overlaten. Zoo niet het meest, zeker het eerst hangt juist van hon af, of zij, die in de duisternis gezeten zijn, iets zullen zien schemeren van ons licht. Daar is niemand onder ons, wien het verlangen naar de bekeering van Nederland niet moet sporen tot daden overeenkomstig zijn staat. Dart die bekeering niet sneller voortschrijdt, zou het misschien niet voor een deel geweten moeten, worden aan onze vreesachtigheid om het ernstig te ver langen? 't Is Mgr. Benson, die deze vraag stelt met betrekking tot Engeland. Heeft ze soms minder betrekking op Nederland? Ik kan niet nalaten, den beroemden schrijver zelf zijne gc/dacht© verder te Haten ontwikkelen. „Onze natuur", zegt l/iij, „heeft twee vermogens, waarmede wij een doel kunnen verlangen de verbeelding en den wil en al te dikwijls zijn wij geneigd het eene voor het andere te nemen. Wij zijn in staat t© denken, dat, omdat wij droomen over het voor uitzicht van een katholiek Engeland, omdat wij onze oogen sluitend ons vo< stellen predik-monniken preekend op de marktplaatsen van Birmingham en Man chester, Sacramentsprocessie^ in Hyde- Park en Benedictijner koorgebed in West minster-Abdij, dat wij daarom waar achtig verlangend zijn naar de bekeering van ons land. Maar romantisch droomen is niet hetzelfde als ernstig verlangen. Iets ernstig verlangen is het daadkrachtig willen. En een van de 'teekenen van een daadkrachtigen wil is heet er op zijn, de theorieën in praktijk te brengen, te springen in iedere bres, een wig te drijven in iedere scheur. Voorwaar, als wij ons eigen leven en dat van onze mede-katho lieken beschouwen, moeten wij dan niet erkennen, dat wij practisch al te vaak ons tevreden stellen met een soort van godvruchtigen sektegeest? Wij zuchten en verlangen, maar spreken niet; of wij spre ken., maar roepen niet; wij verkneuteren ons met ons zelf geluk, te wenschen; wij vergelijken onzen goed beschutten hof mc de wildernis aan den anderen kant van de heg; wij branden onze lampen en laten onze gordijnen neer, en als wij den ken aan den nacht daarbuiten, dan is het enkel om des te intenser te voelen de warmte en welbehagelijkheid hier bij ons binnen." Aldus Mgr. Benson, '.t Is wat scherp gezegd misschien, maar is het in den grond niet waar? Het is zoo recht het sectewezen, dat eigenlijk geen apostolischen zin kent. Zijn proselytisme is inconsequentie. liet maakt geen aanspraak op katholiciteit, het voelt zich thuis in zijn afgescheiden heid. Wij echter zijn geen afgescheurd stuk; wij zijn de wereldkerk, het Gods rijk, dat hemel en aarde wil omvatten met al wat daar in is. Hoe kunnen wij liet aanzien, dat onze naaste buur en ons eigen bloed vreemd en vijandig blijft aan het vaderland onzer zielen, omdat hij het niet kent? Hoe kunnen wij het aanzien, zonder in ons binnenste de stem te hoo- ren van onzen Meester en Koning tot Zijn dienaar zeggend: „Compelle intrure, ut impleatur domus mea: Dwing Ze bin nen te komen, opdat vol worde mijn huis?" Zejker, wij hebben duizend veront schuldigingen. Maar waar te verontschul digen valt, daar is .schuld te beloopen. 't Is medeschuld der Nederlandsche katho lieken zelve, van hoog tot laag en van laag tot hoog, dat van St. Willibrords dom nog maar een stuk overeind staat en de rest, het grootste stuk, is ingevallen ach,, het beeld treft hoe langer zoo volko- mener! is met den grond gelijk ge maakt. En het is evenzeer medeschuld der Nederlandsche katholieken zelve, dat nog niet herbouwd is, steviger en glorieuzer dan het te voren was, wat de verblinding en de haat hebben omvergeworpen. Wij hebbein ve,rzui|netrii:s gi/ptleegd.dit moei ten we inzien en even kloekmoedig als rouwmoedig erkennen. En wij moeten goed maken en herstellen, zooveel wij vermogen, wat wij hebben verzuimd.' Onze Vereeniging is daarmede begonnen, ja; maar beginnen is slechts het halve werk. Beginnen en volharden, dè,t ver wint het al. Wat moeten wij dan doen? Mgr. Benson brengt het zeer passend onder drie hoofden: gebed, voorbeeld en weerlegging. Om architectonische rede nen veroorloof ik mij de orde om te lteeren. Vooreerst: weerlegging van de dwaling. Nog eens, ik ben niet bevoegd, op het kronkelpad der controvers den weg te wijzen. Maar ik mag toch wel, door den illuslren bekeerling, dien ik genoemd hob, voorgelicht, eenige richtlijnen, aan geven, waaraan men zich in ieder geval houden moet. Doch vooraf: weg met alle menscholijk opzicht, met de ongeregelde menschen- vroes. Beschroomdheid is heel wat an ders. Deze is een dochter van de nederig heid, maar gene een dochter van den hoogmoed. Menschenvrees heeft Petrus gqbracht tot verloochening van den Christus. Maar vrees voor zich zelf heeft Jeiximias verworven de woorden Gods in zijn mond te mogen ontvangen. Maar dit was in parenthesi. Ik zou eenige richtlijnen aangeven. WeLnu, de eerste is deze: Laat ons hoofdzakelijk ons bepalen tot verkondi ging der katholieke leer. „Mijn vaste overtuiging is," zegt Ben son, „dat de strategie der Israëlieten voor de wallen van Jericho ook voor ons de beste is: belijden en getuigen en niet storm loopen en te lijf gaan." Do Goddelijkheid onzer zeven Sacra-I menton prediken is doeltreffender dan de üngt|.'uj gheid uitroepen van het doopcel der dominé's. Natuurlijk zal een langere \redeistrijd weL noiodlg maken,, dat man den tegenstander in zijn eigen gebied Vaanval;t. Maar over 't algemeen is lucj| do strikte apologie, die het meest noodig is en het diepst inslaat. Omdat de liefde alleen onze drijfkracht moet zijn, daarom ook moeten wij van onze tegenstanders steeds het beste gc- Looven en hopen. De liefde denkt geen kwaad, -tenzij door de klaarblijkelijkheid gedwongen, ©n ook dan nog weet zij er goeds bij te denken. Daar zijn er ongetwij feld geweest en zullen er nog wel zijn on eerlijke protestanten, in den eigenlijksten zin van het woord hardnekkige ketters. „Maar," zegt Benson „als eerlijk man kan ik niet verklaren, ooit iemand ont moet te hebben, dien ik met zekerheid van die verschrikkelijke misdaad kon be schuldigen. En," zoo voegt hij er bij, „van hooren zeggen uit den mond van perso nen, wier oordcel ik mag vertrouwen, ken ik er niet meer dan eenhalf dozijn, waarvan er zeker twee in omstandighe den verkeerden, waarin ik uitermate sid deren zou geplaatst -te zijn." Aan do waarachtigheid van deze zegs man valt volstrekt niet </n aan zijn gezag nauwelijks te twijfelen. Hoe het zij, ook 'in kwade trouw zijn duizend schakeerin- gen, van pikzwart tot bijna blank. Alleen do Ilartekenner van hierboven kan en zal oordeelen: wij intusschen moeten het best •nogelijke gelooven. „Aldus, zegt- de Heer, beveel ik u gestrengheid, dat ik u. leer er mede gepaard te doen gaan goedertieren heid: want hunne Engelen in den hemel zien altijd het aanschijn des Vaders", zoo lezen wij vandaag in de homilieles van den II. Paua Gregorius den Grootc. (Ons voorbeeld. Zullen de menschcin, onzen Iiemelschen Vader loven, dan moe ten zij Zijn licht zien schijnen uit ons, Zijn kinderen. Omdat wij de pretentie hebben, dat onze Kerkgemeenschap de Bruid van Christus is, zonder rimpel of vlek, kunnen wij niet anders verwachten, dan voortdurend en nauwkeurig gadesla gen en in ons persoonlijk leven als be spied te worden. Wij moeten nooit vergeten 't is voor ons een compliment, maai' tegelijkertijd eon zware verantwoordelijkheid dat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1915 | | pagina 7